direct naar inhoud van 3.2 Beleidskader VAB
Plan: Buitengebied, 3e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Buitengebied3eherz-0401

3.2 Beleidskader VAB

Gegeven de besluiten van GS is het van belang om te voorzien in een passende regeling voor de voormalige agrarische bedrijfslocaties waaraan GS goedkeuring hebben onthouden. Met het oog hierop heeft de gemeente Moerdijk in 2009/2010 haar visie op de regelgeving voor vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen opnieuw tegen het licht gehouden. Doel was te komen tot een helder toetsingskader op basis waarvan verzoeken om de agrarische bestemming van vrijgekomen agrarische bouwpercelen te wijzigen in een woonbestemming beoordeeld en afgehandeld kunnen worden. In de nota Beleidskader VAB d.d. 16 april 2010 is aan dit toetsingskader inhoud gegeven.

In het Beleidskader VAB zijn op basis van beschikbare onderzoeksrapporten en beleidsdocumenten op hoofdlijnen de kenmerken en landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied beschreven en in beeld gebracht. Dit vormt het gebiedsspecifieke referentiekader voor het beoordelen van gewenste ontwikkelingen en plannen met het oog op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Vervolgens is in het Beleidskader VAB de beleidscontext (het speelveld) geschetst waarbinnen het gemeentelijk beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen inhoud dient te krijgen.

Leidend voor het gemeentelijk beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen is de strategische visie van de gemeente op het buitengebied die in hoofdlijnen gericht is op:

  • behoud en versterking van de agrarische sector als belangrijkste gebruiker en beheerder van het buitengebied;
  • ontwikkeling van de recreatieve en toeristische kansen en mogelijkheden in het buitengebied;
  • behoud en ontwikkeling van de kenmerkende waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit onder andere door het tegengaan van een verdere verstening van het buitengebied en het behoud en herstel van het contrast tussen de openheid van de polders en de beslotenheid van de bebouwingslinten.

Aan ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan het realiseren van deze beleidsdoelstellingen en het revitaliseren van het buitengebied wordt in principe medewerking verleend. In relatie tot de problematiek van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen betekent dit dat:

  • agrarisch hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen de voorkeur heeft boven andere vervolgfuncties;
  • aan niet aan het buitengebied gebonden bedrijfsmatige activiteiten in principe geen ruimte wordt geboden;
  • nieuwe ontwikkelingen samengaan met het versterken van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.

Bij de vertaling van deze visie in een toetsingskader en het toepassen daarvan zijn voor de gemeente de volgende overwegingen van belang.

  • 1. Functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfscomplexen leidt als zodanig niet tot meer bebouwing en dus niet tot een verdergaande verstening van het buitengebied. Functieverandering biedt wel kansen voor duurzaam onderhoud en beheer van aanwezige gebouwen en voor kwaliteitsverbetering van bouwperceel en omgeving.
  • 2. Sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen draagt bij aan het tegengaan en terugdringen van verstening van het buitengebied en kan als zodanig ook bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Dat is evenwel geen wetmatigheid en in alle gevallen dienen de specifieke lokale omstandigheden in ogenschouw te worden genomen om te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van kwaliteitsverbetering. Een te generieke benadering biedt onvoldoende ruimte voor maatwerk.
  • 3. Niet alleen sloop leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ook andere ruimtelijke maatregelen kunnen het gewenste effect hebben. Met name de herinrichting van percelen in combinatie met het realiseren van nieuwe beplantingselementen kan leiden tot een betere landschappelijke inpassing van het bebouwingscomplex.
  • 4. Sloop van gebouwen kan leiden tot een aanmerkelijke kapitaalsvernietiging waarvan de lasten gedragen moeten worden door de particuliere eigenaar, zonder dat daar een 'rendement' tegenover staat.
  • 5. Behoud van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen biedt kansen voor hergebruik dat wel als passend kan worden aangemerkt. Gebruik dat aansluit bij de hoofdfunctie wonen en dat niet leidt tot onaanvaardbare en onevenredige negatieve effecten. Van veel gebouwen kan op creatieve wijze gebruikgemaakt worden, waarbij kan worden ingespeeld op persoonlijke en maatschappelijke behoeften en waarin het economisch gewin lang niet altijd de bepalende factor is.
  • 6. Veel aanwezige vrijgekomen bebouwing is kenmerkend en karakteristiek en vertelt een verhaal over 'hoe het was'. Soms gaat het om beeldbepalende bebouwing, soms om beeldondersteunende bebouwing.