Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010 |
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving, spelen een steeds grotere rol bij het ruimtelijke ordeningsbeleid. Via beide beleidsterreinen is de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving gewaarborgd. Hoewel ruimtelijk- en milieubeleid ieder hun eigen werking hebben, liggen er op een aantal onderdelen ook relaties. Dit vraagt om een afstemming tussen de milieuwetgeving en het bestemmingsplan.
Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat rekening wordt gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de milieuwetgeving. Daarbij gaat het met name om de Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai en industrielawaai), de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer, de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit externe veiligheid. Tevens van belang in het landelijk gebied is de regelgeving ten aanzien van geurhinder, welke is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer.
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder21 heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Zo dient onder meer ingevolge de Wet geluidhinder voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplannen waarin nieuwe geluidsgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt, te worden aangetoond of zij voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Rond geluidbronnen met een grote geluidsuitstraling gelden geluidszones. In deze zones zijn de wettelijke regelingen van de Wet geluidhinder van toepassing. Binnen de zones gelden specifieke regels voor geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, etc. Met betrekking tot het landelijk gebied van Westerveld dient rekening te worden gehouden met het aspect 'wegverkeerslawaai'.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is de voorkeursgrenswaarde 48 dB. De gemeente beschikt niet over een door de gemeenteraad vastgestelde geluidniveaukaart. Dit houdt in dat alle wegen in principe geluidzoneplichtig zijn. Bovendien komen er in het buitengebied geen of weinig woonerven en 30-km/uur-gebieden voor.
Industrielawaai
Ten aanzien van industrielawaai geldt dat industrieterreinen waar inrichtingen voorkomen die 'in belangrijke mate geluidshinder' kunnen veroorzaken, dienen te worden gezoneerd. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de geluidszone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, tenzij kan worden aangetoond dat zij kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Wegverkeerslawaai
Rondom de meeste wegen in het buitengebied is een geluidszone van kracht. Het gaat immers in veel gevallen om wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger. In het voorliggend bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten direct mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Bestaande hindergevoelige functies in het bestemmingsplangebied betreffen voornamelijk woningen bij de agrarische bedrijven in het buitengebied. Voor sommige wegen zijn in het verleden hogere grenswaarden van 55 en 60 dB aangevraagd. Deze situaties zullen in het bestemmingsplannen gehandhaafd blijven.
Ondanks het beleid van de gemeente nieuwe burgerwoningen in het buitengebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk waardoor er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:
De hierboven genoemde nieuwe ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning- dan wel een wijzigingsprocedure. Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling zich gaat voordoen, zal getoetst worden aan het aspect 'wegverkeerslawaai'. Daarbij dient te worden onderzocht of een ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien dit niet het geval is, zal een procedure Verzoek Hogere Waarden moeten worden gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde niet hoger wordt dan 33 dB.
Toename van geluidhinder in de toekomst wordt in dit bestemmingsplan (waar mogelijk) beperkt. Van de wegen in het buitengebied wordt uitgegaan van het bestaande profiel, hetgeen inhoudt dat het profiel van de weg niet zonder meer mag worden veranderd en de bestaande geluidsgevoelige bebouwing langs de zoneplichtige wegen niet dichter naar de weg toe mag worden gebouwd. Van het bestaande profiel mag slechts via een omgevingsvergunning worden afgeweken, mits er geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt en de verkeersveiligheid niet onevenredig zal worden aangetast. In de regels zijn de randvoorwaarden opgenomen om te voorkomen dat dichter naar de weg wordt gebouwd.
Industrielawaai
In of nabij het plangebied zijn geen industrieterreinen gelegen waar op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone van kracht is. Zodoende heeft het aspect 'industrielawaai' geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet Milieubeheer in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet Milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het bestemmingsplan voorgestane ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld nieuwe compensatiewoningen, vergroting van de agrarische bedrijfskavel, intensieve veehouderij en het splitsen van voormalige agrarische bedrijven naar meerdere woningen, geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Op het bestemmingsplan is derhalve het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' van toepassing.
De provincie Drenthe heeft in 2006 het rapport Luchtkwaliteit vastgesteld. Uit het rapport blijkt dat in 2006 de normen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 in geheel Drenthe, en daarmee in Westerveld, niet zijn overschreden. Zodoende is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat uit het oogpunt van luchtkwaliteit.
Normstelling en beleid
Voor de agrarische bedrijven zijn verschillende landelijke wetten en richtlijnen van belang. Zaken die hierbij een rol spelen zijn:
Beleid hiervoor is onder meer geformuleerd in de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer.
Wet ammoniak en veehouderij (Wav)
Met de Wet ammoniak en veehouderij wordt ter bescherming van zeer kwetsbare natuur een aanvullend zoneringsbeleid gevoerd. De Wet Ammoniak en Veehouderij is gewijzigd in mei 2007 en geeft een ruimere ammoniakemissie aan dan voorheen. De kwetsbare gebieden zijn gewijzigd naar zeer kwetsbare gebieden en hiervoor is een nieuwe zonering aangegeven. Het ammoniakplafond voor veehouderijen is omhoog gegaan. De provincie Drenthe heeft een aantal gebieden aangewezen als 'voor verzuring gevoelig gebied'. Ook binnen de gemeente Westerveld komen gevoelige gebieden voor, zie hiervoor de Wav-kaart van POP II. Binnen een zone van 250 m om een kwetsbaar natuurgebied is nieuwvestiging van veehouderijen niet mogelijk (uitgezonderd veehouderij ten behoeve van natuurbeheer). Uitbreiding van bestaande veehouderijen is ook beperkt: ruimtelijk waar het gaat om bouwmogelijkheden van veestallen en milieuhygiënisch tot een emissieplafond c.q. een maximale omvang van de rundveestapel.
De Wet geurhinder en Veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De nieuwe wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. Uitgangspunten bij de nieuwe wet zijn dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.
In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Een belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen de maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.
De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen. Als een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en een nieuwe bestemming krijgt, dan zal voor het voormalige agrarische bedrijf de regeling gelden van een agrarisch bedrijf. Zo kan een voormalig agrarisch bedrijf de overgebleven agrarische bedrijven in de omgeving niet beperken in de bedrijfsvoering.
Besluit landbouw milieubeheer
Op kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven is het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing. In het besluit zijn afstanden opgenomen die tussen landbouwinrichtingen en geurgevoelige objecten moeten worden aangehouden. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving en van het type gevoelig object. Daarnaast zijn de afstanden bij inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden, groter dan bij akkerbouwbedrijven.
Geurgebiedsvisie gemeente Westerveld (concept)
Door een hoge mate van functiemenging in landelijke kernen en bebouwingslinten leveren de wettelijke afstanden vaak knelpunten op voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige functies of de uitbreiding van veehouderijen. Op grond van een geurgebiedsvisie22 werkt de gemeente Westerveld aan het opstellen van een geurverordening. Uit de conceptverordening blijkt dat er aangepaste vaste afstanden zullen worden toegepast tussen geurhinderlijke en geurgevoelige objecten. De nieuwe afstanden zullen afhankelijk zijn van het aantal dieren dat bij de inrichting wordt gehouden, het type gebied (woonkernen of buitengebied), het karakter van dit gebied (type woonkern, verwevingsgebied of landbouwontwikkelingsgebied) en de vraag of het gaat om uitbreiding van bestaande stallen, nieuwbouw van stallen of nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Ammoniak en veehouderij
In het plangebied komen gebieden voor die kunnen worden aangemerkt als zeer kwetsbaar gebied in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij (zie groene gekleurde gebieden op onderstaande figuur). In een zone van 250 m rond deze gebieden zijn geen nieuwe veehouderijen toegestaan. Uitbreidingen zijn slechts in een zeer beperkt aantal gevallen mogelijk. De wet wordt echter geregeld via milieuvergunningen en levert daardoor geen concrete uitgangspunten voor dit bestemmingsplan op.
Figuur 11: Kaartje Wet ammoniak en veehouderij (Bron: POP II)
Agrarische bedrijven en geurhinder
In het plangebied komen veel melkveehouderijen voor waarop de vaste afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij of het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing zijn. Deze afstanden zullen worden vervangen door afstanden uit de gemeentelijke geurverordening. Bij deze bestaande veehouderijen zijn beperkt uitbreidingsmogelijkheden toegestaan. Hiervoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen. Bij uitbreiding dient rekening te worden gehouden met de afstanden uit de geurverordening. Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te kunnen waarborgen, dient de geurverordening te worden vastgesteld voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
In het bestemmingsplan zijn tevens mogelijkheden opgenomen voor uitbreiding van intensieve veehouderij. Dergelijke bedrijven, waarop de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn, dienen een milieuvergunning aan te vragen. Geurhinder van intensieve veehouderijen wordt derhalve in de milieuvergunning geregeld. Bij realisatie van geurgevoelige objecten in de omgeving van intensieve veehouderijen dient rekening te worden gehouden met de geurbelasting die geldt op grond van de vergunde situatie bij deze bedrijven. Dergelijke objecten - zoals recreatiewoningen - zijn slechts bij wijziging toegestaan, zodat toetsing aan het aspect geurhinder plaatsvindt op het moment dat er van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Het plan is daarmee uitvoerbaar op het punt van geurhinder.
Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De Hulpverleningsdienst Drenthe heeft advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Risicovolle inrichtingen
Met ingang van 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit worden grenzen gesteld aan de risico's van inrichtingen voor (externe) objecten in de omgeving. De risico's worden daarbij op twee manieren gemeten: het plaatsgebonden risico (PR) voor individuen en groepsrisico (GR) voor groepen mensen.
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een grenswaarde van 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans van een persoon die onafgebroken op dezelfde plaats verblijft, niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Voor bepaalde inrichtingen zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen mogen binnen de zonering rond een inrichting niet plaatsvinden.
Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van de bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5/jaar voor 10 doden, 10-7/jaar voor 100 doden, 10-9/jaar voor 1000 doden, etc.
Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. Verplichte onderdelen die bij de verantwoording van het groepsrisico moeten worden betrokken zijn:
Volgens artikel 13 lid 3 van het Bevi is het bevoegd gezag wettelijk verplicht met betrekking tot het groepsrisico een advies van de Regionale brandweer te vragen. Het bevoegd gezag maakt vervolgens een bewuste keuze omtrent de verantwoording van het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen nabij routes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd is vastgelegd in de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2004, wijziging januari 2010). Dit afwegingskader is volledig in overeenstemming met het Bevi. Er geldt dezelfde grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en tevens een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb vervangt de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991). In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Bevi.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied en de omgeving daarvan komt een aantal risicovolle activiteiten en risicobronnen voor die vallen onder de werking van het Bevi en het Revi. Het gaat om de volgende vijf LPG-tankstations waarvan risicocontouren over het plangebied vallen:
LPG - tankstation | Doorzet (m3) per jaar | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil | |||
Fa. Koops en Zn te Havelte | 1500 | 40 | 25 | 15 | |||
Tankstation Blok v.o.f. te Dieverbrug | tot 1000 | 35 | 25 | 15 | |||
Autobedrijf Chatelain te Dwingeloo | tot 1000 | 35 | 25 | 15 | |||
Tankstation Paardeweide te Darp | tot 1000 | 35 | 25 | 15 | |||
Tankstation Bovenboer te Nijeveen, gemeente Meppel (ligt net buiten de grens van de gemeente). | 1500 | 40 | 25 | 15 |
De veiligheidszones van het vulpunt, reservoir en afleverzuil zijn op de verbeelding aangeduid als deze binnen het plangebied zijn gelegen. Binnen deze veiligheidszones mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd worden.
Voor alle tankstations geldt dat het invloedsgebied van het GR 150 m is.
Voor het LPG-tankstation Koops en Zn. in Havelte geldt dat het vulpunt en het LPG-reservoir in het plangebied gelegen zijn. Direct naast het vulpunt en het reservoir is een recreatieve bestemming gelegen. Het aantal mensen dat zich hier bevindt, is niet bekend. Wanneer er sprake is van een dreigend incident dienen aanwezige personen te vluchten. Schuilen is op deze korte afstand geen effectieve strategie. Mocht zich een ernstig incident voordoen met LPG, waarbij er geen tijd is om te vluchten dan zullen de hier aanwezige personen allen komen te overlijden.
Voor de overige LPG-tankstations geldt dat er binnen het deel van het invloedsgebied dat in het plangebied valt geen objecten of recreatieterreinen aanwezig zijn en is er derhalve ook geen groepsrisico aanwezig.
Bij de LPG-tankstations van Fa. Koops en Zn. en Tankstation Blok is voldoende water aanwezig is om effectief te kunnen koelen. Bij de Fa.Koops en Zn. is echter te weinig capaciteit om dit via een straatwaterkanon te doen. Bij de overige LPG-tankstations zal de brandweer geen effectieve eerste inzet kunnen plegen, omdat de bluswatercapaciteit onvoldoende is om een tankwagen goed te kunnen koelen.
Daarnaast worden bij de volgende inrichtingen gevaarlijke stoffen opgeslagen die niet onder de regelgeving van externe veiligheid vallen en waarvoor verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde is:
Tevens ligt in Westerveld in Darp de Johannes Postkazerne. In de buurt van deze kazerne ligt een munitieopslag waarvoor twee veiligheidszones gelden (zie onderstaande figuur). Binnen beide zones mogen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen worden opgericht. In de zone welke het dichtst bij de inrichting is gelegen (zone A), mogen tevens geen agrarische bestemmingen worden gelegd waarbij meer dan incidentele aanwezigheid van personen vereist is.
Figuur 12: Veiligheidszones Johannes Postkazerne (bron: www.risicokaart.nl)
Binnen de gemeentegrens vallen ook een laagvliegroute en een -gebied voor helikopters, waarvoor een aanvullende bestemming is opgenomen op de verbeelding.
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Bestaande risicovolle inrichtingen worden bestemd conform de bestaande situatie. Het plan maakt bij recht slechts uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven mogelijk. Dergelijke uitbreidingen kunnen worden aangemerkt als beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Bevi. De uitbreidingsmogelijkheden liggen te allen tijde buiten de PR 10-6-contour van risicovolle inrichtingen en voldoen daarmee aan de richtwaarden en de uitbreidingen leiden niet tot een toename van het groepsrisico.
Gezien de huidige situatie adviseert de Hulpverleningsdienst Drenthe het aantal aanwezige personen op het terrein voor recreatieve doeleinden direct naast het vulpunt en LPG reservoir van Fa. Koops en Zn. in Havelte beperkt worden om het groepsrisico op het huidige niveau te houden. In het bestemmingsplan wordt de recreatieve functie niet langer bestemd als camping, maar als groepsaccomodatie. Hiermee wordt het aantal aanwezige personen beperkt. De toegestane maximale oppervlakte van de groepsaccomodatie is vastgelegd. Hiermee is ook het aantal personen dat maximaal aanwezig kan zijn vastgelegd.
De Hulpverleningsdienst Drenthe adviseert om LPG tankstations met onvoldoende bluswatercapaciteit in de omgeving te voorzien van een geboorde put of andere vorm van waterwinning om zo voldoende bluswatercapaciteit te creëren. Door de waterwinning op strategische plekken aan te leggen, kan deze ook voor andere objecten een waardevolle aanvulling zijn voor het repressief optreden van de brandweer.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het rijk heeft een ontwerp voor Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen spelen belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid een grote rol. Er zijn steeds meer ontwikkelingen in Nederland zichtbaar die zorgen voor spanning tussen deze belangen. Met het doel een duurzaam evenwicht te creëren tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid is, het Basisnet ontstaan.
Uiteindelijk zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaan uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Op de kaarten zal per gebied worden aangeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het maximale risico per route wordt vastgelegd in de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De bouwbeperkingen worden vastgelegd in het Besluit transportroutes externe veiligheid. De verwachting is dat deze regelgeving eind 2012 in werking kan treden. Januari 2010 zijn in de circulaire Risiconormering wel al de normen voor het plaatsgebonden risico van wegen en vaarwegen opgenomen.
De N371, die midden door de gemeente loopt, wordt gebruikt als route voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast worden de wegen A32 en A28, die respectievelijk langs de zuidwest en oostzijde van de gemeente liggen, tevens gebruikt als route voor gevaarlijke stoffen.
De A32 en A28 maken onderdeel van het basisnet, maar hebben geen veiligheidszone. Daarmee is de realisatie van kwetsbare objecten langs de wegen niet uitgesloten. De A28 heeft wel een plasbrandaandachtsgebied. Binnen 30 meter mogen er daarom geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden.
De A32 en A28 zijn opgenomen in bijlage 5 "Tabel afstanden en vervoerscijfers Basisnet weg" van de circulaire. Ter hoogte van het plangebied is het plaatsgebonden risico 0 m. Gezien de beperkte hoeveelheid vervoer en de samenstelling hiervan op de N371 mag verwacht worden dat ook hier de PR 0 meter is.
Het groepsrisico voor de drie wegen is lager dan de oriëntatiewaarde (bron: Risico-atlas wegtransport gevaarlijke stoffen, 24 maart 2003). Van personen die zich in het invloedsgebied (85 m) bevinden moet worden aangenomen dat zijn allen komen te overlijden indien het maatgevend scenario zich voordoet. Daarbij maakt het niet uit of men zich binnen of buitenshuis bevindt. De mate van bebouwing is langs de A28 en A32 zeer gering. Langs de N371 staat echter een behoorlijk aantal woningen, meestal in lintbebouwing. Mocht zich een ernstig incident met LPG voordoen, dan is het aannemelijk dat er slachtoffers vallen. Hoeveel en in welke mate zal geheel afhankelijk zijn van de incidentlocatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en over het water, komt in de omgeving van het plangebied niet voor. Door het plangebied loopt een aantal aardgastransportleidingen. Het gaat om de leidingen in de onderstaande tabel. Eén leiding - een aardgastransportleiding - bestaat uit meerdere onderdelen (onder andere N-521-45-KR) en loopt langs de noordzijde van het plangebied en verlaat het gebied parallel aan de N371 naar de gemeente Midden-Drenthe. Aan de westzijde van het plangebied loopt een leiding van Vermilion Oil & Gas Netherlands naar de gasbehandelingsinstallatie aan de Nijensleek 1. In het zuiden van het plangebied loopt een aardgastransportleiding vanaf Steenwijk naar het gasontvangststation tussen Darp en Havelte. En in de uiterste zuidoosthoek loopt nog een klein gedeelte van een leiding die van de gemeente Meppel naar de gemeente De Wolden loopt. In onderstaande tabel zijn de relevante veiligheidsaspecten weergegeven.
naam leiding | druk, diameter | 10-6-contour (m) | Belemmerende strook (m) | invloedsgebied GR (m) |
N-521-45-KR | 40 bar, 4 inch | 0 | 4 | 45 |
07-NSL1-6-S-5002 | 89 bar, 6 inch | 11 |
|
100 |
N-500-15-KR | 40 bar, 6 inch | 0 |
|
75 |
52565 - 000771-4 | 85 bar, 9 inch | 0 | 4 | PM |
Tabel 6 Leidinggevens binnen het plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
De leidingen (inclusief hun belemmerende strook en PR contour als deze groter is dan de belemmerende strook) in het plangebied zijn op de verbeelding opgenomen en zijn voorzien van een dubbelbestemming. Door de dubbelbestemming te koppelen aan een bouwverbod en een omgevingsvergunningenstelsel voor werkzaamheden, wordt voorkomen dat de leiding wordt beschadigd.
In het plangebied is langs delen van de aanwezige buisleiding in meer of mindere mate bebouwing aanwezig. Er is nergens in het plangebied sprake van dichte bebouwing in de directe nabijheid van een buisleiding binnen het plangebied.
Personen die zich in de directe nabijheid van een transportroute gevaarlijke stoffen over de weg of een buisleiding bevinden zijn zeer kwetsbaar wanneer zich een incident voordoet. Om die reden is het belangrijk een goede afweging te maken wanneer er in het invloedsgebied van een buisleiding gebouwd wordt of een recreatieterrein wordt ingericht. Met name wanneer deze activiteit de aanwezigheid van grote hoeveelheden mensen of van groepen kwetsbare personen (kinderen, gehandicapten, ed.) mogelijk maakt, is het niet wenselijk dat het bestemmingsplan dit zonder meer toestaat.
Voor de bestemmingen Agrarisch -1 en Agrarisch – 2 geldt dat de wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat agrarische bedrijfskavels van functie veranderen van agrarisch naar niet-agrarische bedrijvigheid of van agrarisch naar recreatie. Deze nieuwe functies maken de aanwezigheid van grote groepen of kwetsbare groepen mensen mogelijk. Daarom is in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen dat er geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan de externe veiligheid. Voor het beoordelen van de externe veiligheid wordt de regionale brandweer om advies gevraagd, indien de functiewijziging betrekking heeft op een agrarische bedrijfskavel of een deel daarvan dat zich binnen 200 meter van een risicobron bevindt.
Conclusie externe veiligheid
Het bestemmingsplan leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden voor het PR en heeft geen gevolgen voor de hoogte van het GR. Zodoende wordt het plan op het punt van externe veiligheid uitvoerbaar geacht.
Momenteel wordt gewerkt aan een externe veiligheidsbeleidsplan 2010-2014, waarmee aansluiting wordt gezocht bij het provinciaal beleid.
De gemeente Westerveld doet op dit moment niet actief aan risicocommunicatie. Toch zijn er risicobronnen in de omgeving aanwezig die in het geval van een ernstige calamiteit een grote impact op de omgeving kunnen hebben. Omdat het risico’s betreft waar de meeste burgers en ondernemers niet van op de hoogte zijn (denk bijvoorbeeld aan de hogedruk aardgastransportleidingen), is men ook niet bekend met de mogelijkheden voor zelfredzaamheid. De Hulpverleningsdienst Drenthe raadt daarom aan om beleid op te stellen ten aanzien van actieve risicocommunicatie voor burgers en ondernemers.
Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.
Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het Bestemmingsplan Buitengebied kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de beperkte ontwikkelingen die wel rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, zal bij de bouwaanvraag verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Ter plaatse van deze uitbreidingsmogelijkheden zijn geen verontreinigende activiteiten bekend die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.