direct naar inhoud van 5.4 Natuur
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010

5.4 Natuur

5.4.1 Normstelling en beleid

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming (zie ook paragraaf 4.1.3 en paragraaf 4.2.4). Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er geen strijdigheid ontstaat met het beleid en de wetgeving. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.

Beheerplan voor Natura 2000-gebied
Voor de Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Dit zijn doelen op gebiedsniveau waarin wordt aangegeven hoe de aanwezige natuurdoelen in stand gehouden worden of hoe ze in de toekomst zijn te realiseren. De doelen zijn geformuleerd per habitattype. De instandhoudingsdoelstellingen staan opgenomen in de aanwijzigingsbesluiten en zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.

De Natuurbeschermingswet bepaald dat drie jaar na aanwijzing van een Natura 2000-gebied een beheerplan dient te worden vastgesteld. Het beheerplan wordt opgesteld in overleg met eigenaren, gebruikers, andere belanghebbenden en betrokken andere overheden. De looptijd van beheerplannen is maximaal zes jaar. Daarna kan het bevoegd gezag het plan verlengen of aanpassen. In een beheerplan staan onder andere de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelen worden gerealiseerd. In het beheerplan staat ook welke activiteiten in en rond het gebied geen effect hebben op de soorten en habitattypen waarvoor het gebied is aangewezen. Voor de activiteiten die in het beheerplan zijn beschreven is geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Met het beheerplan krijgen beheerders, gebruikers en belanghebbenden dus meer duidelijkheid over de vraag welke activiteiten in het Natura 2000-gebied in geen geval zijn toegestaan zonder dat deze eerst getoetst zijn aan de Natuurbeschermingswet 1998 (Habitattoets).

Naar verwachting worden de beheerplannen in de provincie Drenthe medio 2010 worden vastgesteld.

Ten aanzien van nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de omgeving van deze beschermde gebieden, dient te worden beoordeeld of deze ontwikkelingen ''significant negatieve effecten'' kunnen veroorzaken. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten, dient een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Voor activiteiten die in een beheerplan voor Natura 2000-gebied zijn opgenomen, hoeven geen vergunning worden aangevraagd.

Provinciaal Ammoniakbeleid (concept)

Bij de uitvoering van de Natuurbeschermingswet is stikstofdepositie in Nederland een belangrijk onderwerp. De provincie heeft in augustus 2009 nieuw beleid gepresenteerd ten aanzien van de uitstoot van ammoniak. Het beleid is gerelateerd aan de ''kritische depositiewaarde'', de drempelwaarde waarbij de natuur blijvend schade ondervindt. Ten aanzien van agrarische bedrijven binnen 3 km rond een Natura 2000-gebied gelden de volgende uitgangspunten:

  • bij een verhoging van 1% ten opzichte van de kritische depositiewaarde, wordt geen vergunning geweigerd;
  • bij een verhoging tussen de 1% en 50% moeten mitigerende maatregelen worden getroffen;
  • bij een verhoging boven de 50% geldt dat een vergunning wordt geweigerd, tenzij de effecten zeer sterk beperkt kunnen worden.

Daarnaast geldt dat bij bestaande bedrijven met een ''piekbelasting'' (bedrijven binnen 3 km, die meer dan 50% van de kritische depositie veroorzaken), maatregelen zullen worden getroffen.

EHS

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Om de natuur in Nederland weer tot een goed functionerend netwerk te maken wordt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangelegd, als netwerk van bestaande en nieuwe natuur. Het EHS-beschermingsregime is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn naast het 'nee, tenzij'-regime, met als sluitstuk natuurcompensatie, de maatwerkinstrumenten EHS-saldobenadering en Herbegrenzen EHS. In de praktijk blijkt niet altijd duidelijk te zijn welk element van het EHS-beschermingsregime op welke situatie van toepassing is.


Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn.. Daarom geldt in de EHS het 'nee, tenzij'-regime. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.


De Nota Ruimte noemt twee situaties waarin herbegrenzing van de EHS kan plaatsvinden. De eerste situatie betreft herbegrenzing om andere dan ecologische redenen. Indien bij een ingreep niet voldaan wordt aan de voorwaarden van het 'nee, tenzij'-regime kan mogelijk deze vorm van herbegrenzen toegepast worden. Herbegrenzing om andere dan ecologische redenen is van toepassing indien provincies met behoud van de oorspronkelijke kwantitatieve en kwalitatieve ambitie de begrenzing van de EHS om andere dan ecologische redenen wensen aan te passen om een (kleinschalige) ruimtelijke ingreep mogelijk te maken. Hiervoor gelden strikte voorwaarden, zo moet de herbegrenzing leiden tot een versterking van de EHS in het betreffende gebied. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan dan is het plan niet aanvaardbaar in die vorm.


De tweede situatie betreft het herbegrenzen van de EHS om ecologische redenen (om de samenhang te verbeteren of de EHS duurzaam in te passen). Herbegrenzen om ecologische redenen is een bevoegdheid van de provincie en dient te gebeuren met behoud van de oorspronkelijke ambitie van de EHS.


In die gevallen waarbij het instrument EHS-saldobenadering van toepassing is hoeft het 'nee, tenzij'-afwegingskader niet doorlopen te worden en is er ook geen sprake van compensatie zoals bij ingrepen onder het 'nee, tenzij'-regime. Harde eis is wel dat aan alle voorwaarden voor het toepassen van de saldobenadering wordt voldaan. Alleen dan is immers per saldo winst voor de EHS gegarandeerd. Is dit niet het geval dan geldt onverkort het 'nee, tenzij'-regime. De EHS-saldobenadering is ontstaan vanuit de behoefte bij rijk en provincies om een meer ontwikkelingsgerichte aanpak in de EHS mogelijk te maken. Projecten en/of handelingen worden daarom bij de EHS-saldobenadering niet afzonderlijk maar in combinatie beoordeeld. De projecten en/of handelingen moeten dan wel mede tot doel hebben de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren. Kwaliteit en kwantiteit moeten beide minimaal gelijk blijven en zijn dus niet onderling te salderen. De toepassing van de saldobenadering leidt derhalve tot een kwaliteitswinst voor meerdere belanghebbenden en meerdere functies waaronder natuur. Belangrijke voorwaarde is dat dit maatwerk wordt vastgelegd in een gebiedsvisie.


In het beleidskader "Spelregels EHS" is dit beleid verder uitgewerkt.

Soortbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten die in de wet zijn aangewezen, niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld en is het niet toegestaan dieren of hun verblijfplaatsen te beschadigen, vernielen of te verstoren. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng. In een aantal gevallen is ontheffing in het geheel niet mogelijk en zullen voldoende mitigerende maatregelen moeten worden getroffen om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten

Gebiedsbescherming

In de gemeente Westerveld zijn de gebieden Drents-Friese Wold & Leggelderveld, Dwingelderveld en Havelte-Oost aangewezen als Natura 2000-gebied (zie figuur 10). Ten aanzien van Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen die verband houden met de ecologische waarden van het gebied. In bijlage 2 worden de kenmerken van de genoemde Natura 2000-gebieden beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de abiotische toestand en wat de kansen en knelpunten zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen.

In het bestemmingsplan wordt geen specifieke regeling opgenomen voor de Natura 2000-gebieden. De bescherming van de natuurwaarden in de gebieden wordt namelijk al geregeld via de Natuurbeschermingswet. Wel is de begrenzing van de Natura 2000-gebieden in de bijlage van dit bestemmingsplan opgenomen als signaleringsfunctie. Nieuwe ontwikkelingen worden hierdoor ook getoetst aan de overige waarden van het gebied, zoals bijvoorbeeld de recreatieve waarde en de eventueel in het gebied gesitueerde agrarische bedrijven.

Ontwikkelingen buiten de Natura 2000-gebieden kunnen echter ook invloed hebben op de ecologische waarden binnen dit gebied. Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden is onderzocht in de planMERprocedure. Mede naar aanleiding van de planMER is de ontwikkelingsruimte beperkt.

De bovengenoemde Natura 2000-gebieden maken tevens deel uit van de EHS. Daarnaast maken ook andere bos- en natuurgebieden, zoals aangewezen in het Gebiedsplan, deel uit van de EHS. Al deze gebieden worden met elkaar verbonden door middel van robuuste verbindingen en ecologische verbindingszones. In figuur 10 zijn de natuurgebieden in de gemeente Westerveld in beeld gebracht. Een aantal gebieden binnen de EHS is nu nog in gebruik als landbouwgrond. Binnen het bestemmingsplan wordt het via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt deze gronden op termijn te wijzigen in natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010_0011.jpg"

Figuur 10: Natuurgebieden in Westerveld (bron: POPII)

Soortbescherming

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het bestemmingsplan bevat (beperkt) enige ontwikkelingsruimte bij bestaande agrarische bedrijven. Voor ontwikkelingen die verder gaan dan de gebruikelijk ontwikkelingsmogelijkheden op perceelsniveau, zijn in het plan diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Omdat het voorliggende bestemmingsplan wel een aantal ontwikkelingen mogelijk maakt, maar deze ontwikkelingsruimte in de meeste gevallen niet of pas op de langere termijn zullen worden benut, heeft het weinig nut op dit moment gedetailleerd onderzoek te doen naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren. Voor wat betreft de soortenbescherming wordt derhalve gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Dit betekent dat een beoordeling op grond van de Flora- en faunawet plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk wordt mogelijk gemaakt, dat wil zeggen, bij het aanvragen van een omgevingsvergunning om te kunnen bouwen. Ontwikkelingen die mogelijk worden mogelijk gemaakt via flexibiliteitbepalingen, kunnen op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, worden getoetst aan de Flora- en faunawet. Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld.

Gelet op het feit dat het voorliggend bestemmingsplan in beginsel conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van soortbescherming uitvoerbaar geacht.

Ecologisch onderzoek Altenburg & Wymenga

De gemeente Westerveld heeft aanvullend op de bestaande gegevens die aanwezig zijn een ecologisch onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezige natuurwaarden in de gemeente. Als basis voor dit onderzoek zijn de ecologische gegevens van de provincie Drenthe gebruikt. De uitkomsten van het onderzoek gelden als onderbouwing voor de gebiedsindeling die wordt gehanteerd in dit bestemmingsplan.

Uit het rapport, dat is opgenomen in bijlage 4, blijkt dat naast de bestaande natuurwaarden in de gemeente ook enkele natuurparels aanwezig zijn. Het gaat hier voornamelijk om kleine terreinen, die gelegen zijn buiten de Ecologische Hoofdstructuur en die men kan beschouwen als waardevolle natuur. Door de onderlinge samenhang van de verschillende kleine gebieden, zijn ze als eenheid in het landschap voor veel diersoorten van groot belang. In dit bestemmingsplan krijgen de natuurparels daarom een natuurbestemming.