direct naar inhoud van 3.3 Landbouw
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1701.0000BP000000000509-0010

3.3 Landbouw

In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de agrarische sector in de gemeente. Het betreft een weergave van de huidige situatie door middel van het beschrijven van een aantal aspecten, te weten grondgebruik, bedrijfssituatie, bedrijfsgrootte en opvolgsituatie.

3.3.1 Grondgebruik

De gemeente Westerveld is een gebied met een waardevol oud cultuurlandschap, waarin de landbouw vanouds een zeer belangrijke rol speelt. De landbouwgebieden zijn nauw verweven met de natuurgebieden, de bossen, de vele landschapselementen en de diverse recreatieve ontwikkelingen. Qua verschijningsvorm komen zowel kleinschalige als meer grootschalige landbouwgebieden voor. De landbouw wordt in Westerveld vooral gevormd door de veehouderij, waarbij de nadruk ligt op de melkveehouderij. Ongeveer 60% van de totale oppervlakte van de gemeente is landbouwgrond. Circa 2,5% van de beroepsbevolking is werkzaam in de agrarische sector of in de daaraan gelieerde bedrijven.

3.3.2 Cijfers per bedrijfstype

Onderstaande tabellen geven een beeld van de situatie van de landbouw in Westerveld.

  Aantal (hoofd en neven)   Oppervlakte (hectare)  
  1986 7   %   2005   %   1986   %   2005   %  
Akkerbouwbedrijven   24   4   14   4   482   4   406   4  
Tuinbouwbedrijven en teeltbedrijven   6   1   23   6   7   0   428   4  
Graasdierbedrijven   538   87   302   84   11.628   90   9.338   87  
Hokdierbedrijven   13   2   4   1   25   0   37   0  
Combinaties   37   6   17   5   751   6   559   5  
Totaal   618   100   360   100   12.893   100   10.768   100  

Tabel 1. Aantal en oppervlakte van hoofd- en nevenberoepbedrijven per bedrijfstak van landbouw in Westerveld (bron: CBS)


In tabel 1 is te zien dat in 20 jaar tijd het totale aantal landbouwbedrijven in Westerveld met circa 40% is afgenomen. En dat terwijl de totale oppervlakte die de bedrijven in eigendom hebben slechts met circa 15% is afgenomen.

Verder is te zien dat in 2005, net als 20 jaar geleden, veruit de meeste bedrijven bestaan uit graasdierbedrijven. Opvallend is de forse stijging van het aantal tuinbouw- en teeltbedrijven.

Het aantal bestaande intensieve veehouderijbedrijven in de gemeente is zeer beperkt. Er zijn minder dag 10 volwaardige bedrijven en minder dan 5 agrarische bedrijven met een intensieve neventak.


In tabel 2 is te zien dat het aantal bedrijven met grote hoeveelheden grond fors is toegenomen. Had in 1986 nog slechts 3% van de bedrijven een oppervlakte van 50 hectare of meer, in 2005 was dit 18% van de bedrijven. Dit proces wordt schaalvergroting genoemd. Feitelijk blijkt dit proces ook al uit tabel 1. Waar het aantal bedrijven met 40% is afgenomen, is de totale hoeveelheid grond met slechts 15% afgenomen. Dit houdt in dat bedrijven steeds grotere hoeveelheden grond in eigendom hebben.

  1986   2005  
  absoluut   %   absoluut   %  
Zonder cultuurgrond   8   1   6   2  
0,01-1 hectare   6   1   5   1  
1-5 hectare   50   8   65   18  
5-10 hectare   87   14   46   13  
10-15 hectare   71   11   21   6  
15-20 hectare   103   17   18   5  
20-30 hectare   167   27   47   13  
30-50 hectare   104   17   86   24  
50-100 hectare   21   3   58   16  
> 100 hectare   1   0   8   2  
Totaal   618   100   360   100  

Tabel 2. Aantal agrarische bedrijven naar gemiddelde oppervlakte per bedrijf (bron: CBS)

3.3.3 Ontwikkeling

Onder invloed van diverse factoren, waaronder met name het beleid, de economie en de omgeving, vinden belangrijke ontwikkelingen in de landbouw plaats. Statistieken geven duidelijk aan dat de inkomens in de landbouw regelmatig onder druk staan, waarbij overigens de verschillen per sector en per jaar soms groot zijn. In het kort kunnen de ontwikkelingen als volgt worden gekarakteriseerd. Het aantal landbouwbedrijven dat stopt, is relatief groot. Er moet rekening gehouden worden met het gegeven dat het aantal bedrijven in de komende 10 tot 15 jaar zal halveren. Veel bedrijven hebben een te geringe omvang en daardoor een te gering bedrijfsinkomen.

  2005  
  absoluut   %  
3-8 nge   62   17  
8-12 nge   29   8  
12-16 nge   16   4  
16-20 nge   12   3  
20-24 nge   12   3  
24-32 nge   24   7  
32-40 nge   13   4  
40-50 nge   19   5  
50-70 nge   41   11  
70-100 nge   55   15  
100-150 nge   47   13  
> 150 nge   30   8  
Totaal   360   100  

Tabel 3. Bedrijfsomvang van hoofd- en nevenberoepbedrijven

in NGE (bron: CBS)


Uit tabel 3 blijkt dat in 2005 46% van het aantal agrarische bedrijven in Westerveld kleiner is dan 40 NGE en daarmee als relatief klein moet worden aangemerkt. Bij dergelijke kleine bedrijven zien potentiële opvolgers vaak af van bedrijfsovername. Gemiddeld gesproken hebben met name bedrijven met een omvang groter dan 70 NGE een toekomstperspectief. In Westerveld behoort 36% van bedrijven tot deze categorie.

Overigens niet alleen een te geringe omvang van een bedrijf kan reden zijn tot het beëindigen van de bedrijfsvoering. Een andere oorzaak kan zijn dat een bedrijf op de huidige locatie geen mogelijkheid heeft tot uitbreiding als gevolg van verschillende omgevingsaspecten.

Uit tabel 4 blijkt dat met name de akkerbouwbedrijven en in mindere mate ook de graasdierbedrijven en de combinaties daarvan, de meest kwetsbare bedrijfstakken vormen in Westerveld. Op basis van deze cijfers kan geconcludeerd worden dat deze sectoren de komende jaren het meest zullen afnemen. De tuinbouw- en teeltbedrijven is een kleine sector in Westerveld, maar deze sector wel zeer levensvatbaar.

  2005  
  Aantal NGE   gem. NGE/bedrijf  
Akkerbouwbedrijven   425   30  
Tuinbouwbedrijven en teeltbedrijven   5.395   235  
Graasdierbedrijven   18.486   61  
Hokdierbedrijven   369   92  
Combinaties   1.055   62  
Totaal   25.731   71  

Tabel 4. Aantal NGE's per bedrijfstak van hoofd- en nevenberoepbedrijven (bron: CBS)

Parallel aan de afname van het aantal bedrijven zijn de overblijvende agrarische bedrijven genoodzaakt om de bedrijfsomvang te vergroten. Dit gebeurt in de eerste plaats letterlijk, door gronden van stoppende bedrijven over te nemen. In Westerveld ontstaat hierdoor een hoge gronddruk, maar door het beperkt vrijkomen van gronden, is er een lage grondmobiliteit. Een deel van de bedrijven zoekt de toekomstige ontwikkeling echter in het toevoegen van nieuwe elementen aan het agrarisch bedrijf.

Verwacht moet worden dat er in de komende jaren, als gevolg van bovenstaande ontwikkelingen, steeds meer een vierdeling in de landbouwbedrijven zal ontstaan:

  • gespecialiseerde grootschalige landbouwbedrijven, waaronder melk-veehouderijbedrijven, enkele intensieve veehouderijbedrijven en akkerbouwbedrijven, die door overname van gronden en melkquota in omvang relatief snel groeien. Opmerkelijk is dat in het buitengebied nog maar weinig intensieve veehouderijen zijn gevestigd en dat het aantal bedrijven verder terug loopt;
  • bedrijven die (soms naast specialisatie) kiezen voor verbreding, verdieping en/of schaalvergroting: het bewerken, verwerken en soms vanuit huis verkopen van eigen producten of het toevoegen van een nieuwe bedrijfstak, zoals agro-toerisme, zorg, landschaps- of natuuronderhoud of biomassavergisting;
  • bedrijven die als nevenbedrijf worden voortgezet en waarvan het bedrijfshoofd buiten het landbouwbedrijf een inkomen gaat zoeken. Dergelijke bedrijven stoppen met de actieve bedrijfsvoering, maar houden de gronden aan en verhuren deze bijvoorbeeld aan een loonwerker voor de verbouw van maïs;
  • bedrijven die stoppen. De bedrijfsgebouwen komen vrij voor een andere functie.

Verwacht mag worden dat er, ondanks de planologische mogelijkheid van nieuwe percelen, er, vanwege de verwachte afname van het totale aantal agrarische bedrijven, per saldo een vermindering van het aantal bedrijven zal optreden.

Ondanks alle veranderingen zal de landbouw in de komende decennia van belang blijven voor de gemeente. Het is daarom belangrijk dat de landbouw de mogelijkheden en de ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij uiteraard moet worden beoordeeld in hoeverre deze ontwikkelingen passen binnen het waardevolle landschap van de gemeente als basisfunctie van de omgevingskwaliteit.