direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterveld Norg
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van het dorp Norg wordt de wijk Oosterveld gerealiseerd. In Oosterveld is ruimte voor maximaal 225 nieuwe woningen. De woonwijk wordt gefaseerd gerealiseerd. Ten behoeve hiervan is het bestemmingsplan Oosterveld (2005) opgesteld, waarin de woonwijk via een uitwerkingsregeling kan worden ontwikkeld. Ten westen van het plangebied worden momenteel vrijstaande woningen ontwikkeld die al bij recht toegestaan zijn. Gezien de grote vraag naar woningen in het gebied en ook de vraag naar andere woningtypen is het noodzakelijk om naast deze woningen, nog meer woningen te realiseren. Het voornemen is om dit te doen in het zuidelijke deel van het uit te werken woongebied in Oosterveld.

Dit uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 70 woningen mogelijk in het zuidoostelijke deel van Oosterveld. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels, zoals die in het bestemmingsplan Oosterveld zijn opgenomen. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in een concrete planologische regeling voor de beoogde woningbouw.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de bestaande bebouwing van het Drentse dorp Norg. Het vormt het zuidoostelijke deel van de te realiseren uitbreidingswijk Oosterveld, ten zuiden van de Tweede Laan en ten noorden van de Peesterweg. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Opbouw plantoelichting

De juridisch-planologische regeling van dit uitwerkingsplan wordt in de navolgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. In hoofdstuk 2 wordt een toelichting gegeven op het plangebied en de planuitgangspunten. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de relevante beleidskaders. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het uitwerkingsplan en in hoofdstuk 6 wordt een weergave gegeven van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planuitgangspunten

2.1 Plangebied

Het uitwerkingsplan heeft betrekking op het zuidelijke deel van het uit te werken gebied Oosterveld, ten oosten van de huidige bebouwing van Norg. Het deelgebied is nu nog onbebouwd en onderhouden als akkerland, ingericht met kort gemaaid gras. Het plangebied heeft een oppervlakte van 4,13 hectare. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de es 'Oosterveld'. Dit betreft geen historisch waardevolle es. De waardevolle es van het dorp Norg is gelegen ten zuiden van de dorpsbebouwing en betreft de Norger Esch. Dit gebied betreft het vroegmiddeleeuws woon- en werkgebied en is cultuurhistorisch en archeologisch waardevol. Om dit gebied niet aan te tasten is gekozen voor het plangebied ten oosten van dorp, als weergegeven op onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0002.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied

2.2 Voorgenomen initiatief

Ten westen van het plangebied worden momenteel kavels uitgegeven en wordt een nieuwe weg aangelegd om zowel deze kavels, als het plangebied te ontsluiten. Deze plannen zijn reeds gemaakt. Binnen het plangebied worden daarop nieuwe woningen gerealiseerd. Gezien de uitgangspunten, zoals benoemd in paragraaf 2.3, mogen er maximaal 17 woningen per hectare gerealiseerd worden. Dit geldt echter voor het gehele uit te werken woongebied in Oosterveld. Het plangebied van dit uitwerkingsplan betreft alleen het zuidelijke deel hiervan. De oppervlakte van het plangebied betreft 4,13 hectare. Op basis van deze oppervlakte mogen er, ervan uitgaande dat de woningen evenredig over het uit te werken gebied verdeeld worden, 70 woningen in het plangebied gerealiseerd worden.

Op dit moment is er nog geen definitieve inrichting van het plangebied opgezet. Het bestemmingsplan is globaal van opzet en maakt meerdere varianten mogelijk. Er is wel een proefverkaveling ontworpen voor het plangebied. Hierin wordt uitgegaan van 70 woningen. Tevens wordt een nieuwe verkeersstructuur aangelegd om de woningen te ontsluiten. Het uitwerkingsplan is globaal van opzet en maakt meerdere varianten mogelijk. In figuur 2.2 zijn twee proefverkavelingen van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Proefverkavelingen van het plangebied (Bron: HKB)

2.3 Planuitgangspunten

2.3.1 Uitwerkingsregels

Het plangebied betreft een uit te werken woongebied op basis van het geldende bestemmingsplan. Bij de uitwerking hiervan moet rekening worden gehouden met de volgende uitwerkingsregels:

  • bij de uitwerking van (delen van) het uitwerkingsgebied zal een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld voor de inrichting van de openbare ruimte. De gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing zal worden neergelegd in een afzonderlijk document dat wordt opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota en derhalve kan dienen als toetsingskader bij de welstandstoets;
  • in het uit te werken gebied worden ten hoogste 17 woningen per hectare gerealiseerd, hoofdzakelijk in de vorm van (half)vrijstaande woningen en in beperkte mate in de vorm van rijenwoningen en complexgewijze, al dan niet gestapelde vorm;
  • het totale aantal woningen in het plangebied mag na uitwerking niet meer dan 225 bedragen;
  • de uitwerking dient aan de oostzijde van het uitwerkingsgebied zodanig te worden uitgewerkt en bestemd dat een natuurlijke overgang naar het aansluitende landschap ontstaat;
  • inclusief parkeren op eigen erf dient aan de parkeernorm van minimaal 1,2 parkeerplaats per woning te worden voldaan. Per woning dient op eigen erf in beginsel voor minimaal 1 parkeerplaats ruimte gereserveerd te worden;
  • de hoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat op, uit stedenbouwkundig oogpunt, bepaalde locaties een hoogte van ten hoogste 12 meter kan worden toegestaan;
  • voor de met 'groene fiets- en/of wandelpaden' aangeduide gronden wordt in het uitwerkingsplan een aanlegvergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de groene inrichting van deze paden.
  • voor de met 'boomwal' en 'zandpad' aangeduide gronden wordt in het uitwerkingsplan een vergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de aanwezige boom- en houtwallen en zandpaden.

De uitgangspunten van het zuidelijke deel van Oosterveld zijn vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten Uitwerkingsplan Oosterveld. Een belangrijk uitgangspunt is dat de stedenbouwkundige en programmatische onderdelen van de uitwerking passen binnen de kaders van de uitwerkingsregels.

2.3.2 Vertaling van de uitwerkingsregels

In dit uitwerkingsplan wordt voldaan aan de uitwerkingsregels zoals gesteld in het geldende bestemmingsplan:

  • voor dit plan is een beeldkwaliteitplan voor de openbare ruimte opgesteld deze is opgenomen als bijlage 2. De gewenste beeldkwaliteit wordt in dit afzonderlijke document vastgelegd. Tevens wordt een aanvulling op de welstandsnota voor beeldkwaliteit van de bebouwing opgesteld. Deze wordt in de welstandsnota opgenomen;
  • binnen het plangebied worden, conform de proefverkaveling, 70 woningen gerealiseerd. Dit past binnen de 225 woningen die in het hele uitwerkingsgebied Oosterveld toegestaan zijn. Uiteindelijk dient op een dichtheid van 17 woningen per hectare uitgekomen te worden. Het plangebied heeft een oppervlakte van 4,13 hectare. op basis hiervan mogen 70 woningen gerealiseerd worden;
  • in de delen van Oosterveld, gelegen ten noorden van het plangebied zal rekening moeten worden gehouden met de inrichting van dit plangebied, om niet meer dan 225 woningen in totaal te realiseren. Op die manier wordt aan de regel van 17 woningen per hectare voldaan. Bij de invulling van het plangebied worden meer (half)vrijstaande woningen dan rijwoningen gerealiseerd. Dit is ook in de proefverkaveling het geval;
  • aan de oostzijde wordt in dit plan rekening gehouden met een natuurlijke overgang naar het buitengebied. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.3.3;
  • binnen het plangebied zal worden voldaan aan de parkeernorm van minimaal 1,2 parkeerplaatsen per woning. Er wordt uitgegaan van de parkeernormen die gelden op basis van het GVVP. Op basis hiervan worden de volgende normen gehanteerd:
      • a. vrijstaand koop: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
      • b. twee-onder-een-kap koop: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
      • c. tussen/hoek koop: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
      • d. huurhuis vrije sector: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
      • e. huurhuis sociale huur: 1,6 parkeerplaatsen per woning.

De parkeernormen zijn in de regels van dit plan geborgd via een verwijzing naar het geldende GVVP in de regels.

  • in de regels van dit uitwerkingsplan is opgenomen dat woningen niet hoger gebouwd mogen worden dan 10 meter;
  • in de regeling is een vergunningstelsel opgenomen ter bescherming van de paden en houtwal;
2.3.3 Ruimtelijke inpassing

Het plangebied vormt, na realisatie van de woningen, de oostelijke grens van het bebouwde gebied van Norg. De relatie met het buitengebied is daarom van groot belang. De randen van de te realiseren wijk moeten een goede overgang vormen naar het buitengebied. Voor Oosterveld wordt een aanvulling op de welstandsnota opgesteld. Voor het gebied geldt een aanduiding als bijzonder welstandsgebied. Het beleid is gericht op het realiseren van samenhang en verscheidenheid. Verscheidenheid ontstaat als vanzelf door een menging van woningtypes, kleinschaligheid, verschillende opdrachtgevers en initiatiefnemers met verschillende woningtypen en architectuur.

Aan de noord- en zuidkant van het plangebied wordt groencompensatie gepleegd. Aan beide kanten is een zandpad aanwezig. Hier wordt evenwijdig een greppel aangelegd en een houtwal achter geplaatst. Dit vormt een natuurlijke overgang richting het buitengebied.'

De oostelijke grens van het plangebied vormt in de toekomstige situatie de grens van het bebouwde gebied naar het landelijke buitengebied om Norg heen. Om te zorgen voor een goede overgang naar het buitengebied worden eisen gesteld aan de te realiseren woningen in deze oostelijke rand. De gevels aan de achterzijde van deze woningen zijn horizontaal geleed. De gevelbeelden van de begane grond en de eerste verdieping onderscheiden zich van elkaar. Hierbij straalt het gevelbeeld van de eerste verdieping een landelijke sfeer uit. Er wordt een visueel lage goot aan de achterzijde gecreëerd. Ook in het kleur- en materiaalgebruik wordt rekening gehouden met de gebiedsovergang. Zo mogen aan de achterzijde op de eerste verdieping alleen bruin tot zwarte kleuren gebruikt worden en moeten kozijnen donker van kleur zijn.

Oosterveld wordt ruim en groen. Het oude zandpad, in dit geval de Tweede Laan in het noorden van het plangebied, loopt door de buurt het landschap van het Oosterveld in. Deze verbindt de wijk met het open landschap. Wadi's met glooiende taluds zorgen voor de afvoer van het regenwater in de wijk. De wadi's staan meestal droog, maar vullen zich tijdelijk bij hevige regenval. Bestaande en nieuwe houtwallen omlijsten de woonbuurten. De houtwallen worden met inheemse heestersoorten en her en der een boom beplant. Van oudsher staan deze houtwallen langs de weilanden als veekering en voor geriefhout.

De Oosterveldweg, de weg ten westen van het plangebied, en de nieuw te realiseren woonstraten krijgen een licht slingerend verloop. Langs de straten liggen grasbermen met hier en daar enkele bomen. Samen met de tuinen van woningen geeft dit de buurt een groen en dorps aanzien.

De woningen variëren; ze zijn één tot twee bouwlagen hoog en hebben merendeels een kap. De ontwerpen van de woningen zullen onderling verschillen, maar passen allen bij het architectuurbeeld van Norg: rustig en dorps. De woningen hebben bakstenen gevels en een pannendak. Zo is er behalve variatie ook samenhang tussen de woningen.

Oosterveld wordt een kindvriendelijke buurt. Er is veel openbare ruimte op straat, in de weides en de wadi's, waar kinderen kunnen recreëren. Het is een 30 km/u gebied en bewoners parkeren grotendeels op eigen erf. Bezoekers kunnen hun auto plaatsen op geconcentreerde parkeerplekken in de buurtjes.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan

Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 treedt een vernieuwde Ladder voor duurzame verstedelijking in werking. Deze ladder is iets gewijzigd ten opzichte van de huidige ladder. Vanaf 1 juli 2017 luidt de ladder als volgt: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ontwikkeling van 70 woningen valt onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Daarom moet dit plan getoetst worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking:

De bouw van woningen in Norg voorziet in een actuele regionale behoefte. Om de woningbehoefte te onderbouwen is gebruik gemaakt van de Marktanalyse Oosterveld, Norg (2013). Dit betreft een analyse gericht op de gehele wijk Oosterveld (bijlage 3).

Uit de marktanalyse wordt geconcludeerd dat voor de gehele wijk Oosterveld een opnamevolume geldt van circa 150 koopwoningen met een doorlooptijd voor 18 jaar. Dit komt neer op minimaal 8 woningen per jaar. Het uitwerkingsplan heeft een doorlooptijd van 10 jaar. Er worden in dit uitwerkingsplan maximaal 70 woningen gerealiseerd. Bij een doorlooptijd van 10 jaar is er een minimaal opnamevolume van 80 woningen. De 70 woningen die met dit uitwerkingsplan worden mogelijk gemaakt passen daarmee binnen deze behoefte. Op basis van de marktanalyse is daarmee aangetoond dat er behoefte is aan de woningen die in dit plan worden gerealiseerd. Een belangrijk gegeven is hierbij dat voor het gebied een samenwerkingsovereenkomst is gesloten met een marktpartij (Heijmans), waarbij een productieafspraak is vastgelegd. Tevens is er een principe-akkoord met Actium en wordt er onderhandeld met een andere marktpartij en is er een belangstellendenlijst voor de vrije kavels. Deze lijst telt inmiddels meer dan 200 geïnteresseerden. Dit overstijgt het aantal kavels dat gerealiseerd wordt ruimschoots. Dit indiceert dat het aanbod gedekt wordt door de vraag naar kavels.

Het plangebied is op de kaart 'Bestaand Stedelijk Gebied' van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (2016) aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de tweede trede, hoewel de wijk buiten de bestaande bebouwing van Norg valt. Het gebied is als bestaand stedelijk gebied aangemerkt omdat het in de juridisch-planologische regeling al is aangewezen als uit te werken woongebied. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied immers al een woonbestemming, waarvan de eerste fase met dit uitwerkingsplan wordt uitgewerkt. Onderstaand figuur geeft een uitsnede van de kaart Bestaand Stedelijk Gebied van de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe weer, waaruit blijkt dat de locatie onder bestaand stedelijk gebied valt.

Norg betreft een relatief klein dorp, dat bekend staat om de fraaie landschappelijke ligging en de vele cultuurhistorische waarden in de dorpskern. Het dorp is zeer groen opgezet. Deze waarden dienen in stand gehouden te worden. Binnen het dorp zijn meerdere groenzones die behouden dienen te worden. Buiten deze groenzones is voor inbreiding van deze schaal onvoldoende ruimte. Hoewel de ladder voor duurzame verstedelijking uitgaat van inbreiding boven uitbreiding, is dat in dit geval niet mogelijk. Daarom is in dit geval gekozen voor uitbreiding aan de oostkant van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0005.jpg"

Figuur 3.1 Ligging binnen Bestaand Stedelijk Gebied

Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe 2014 en Provinciale Verordening Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

Uitgangspunt van de Omgevingsvisie is dat de ruimtelijke identiteit en de ruimtelijke kwaliteiten van provincie worden versterkt. Daarbij spelen de aardkundige, archeologische en landschappelijke kernkwaliteiten een grote rol.

Verder wil de provincie streven naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisies of woonplannen.

Het aantal huishoudens in Drenthe blijft tot 2030 doorgroeien tot 224.500. Dat is in vergelijking met nu een toename van ongeveer 13.200 huishoudens. Het aantal huishoudens groeit sneller dan het aantal inwoners, omdat het gemiddelde aantal personen per huishouden afneemt. De woningbehoefte blijft de komende periode dus licht groeien. Op basis van de behoefteberekening is voor de periode 2010-2019 nog een netto toevoeging van 13.000 woningen nodig. Dit komt neer op een netto toename van jaarlijks 1.300 woningen. De werkelijke woningbouwproductie zal hoger moeten liggen doordat er ook woningen worden afgebroken.

De gelaagde kernenstructuur van de regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden. De huidige plancapaciteiten in de gemeenten zijn voldoende om aan de woningvraag tot 2020 te voldoen.

De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave wordt benut om dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Om Drenthe meer te profileren als woonprovincie, wil de provincie gezamenlijk met gemeenten en partners aantrekkelijke nieuwe woonconcepten ontwikkelen met meer ruimte voor experimentele architectuur. De provincie wil nieuwe, kleinschalige woonmilieus laten ontwikkelen die passen bij de kwaliteiten en behoeften in een bepaald gebied. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij de kernkwaliteiten van het gebied.

Conclusie

Het uitwerkingsplan is onderdeel van de bestaande plancapaciteit binnen de provincie Drenthe. De woningen waren immers al opgenomen in het geldende bestemmingsplan, onder een uit te werken bestemming. De woningen die met dit plan gerealiseerd worden, passen binnen de woningtoename die de provincie nodig acht. Bovendien voldoet dit plan aan de behoefte zoals omschreven in paragraaf 3.1. De provincie is in eerste instantie gericht op inbreiding boven uitbreiding. Echter, binnen de bestaande bebouwing van Norg zijn geen locaties beschikbaar die aan een dergelijke woningbouwomvang plaats kunnen bieden. Daarom is gekozen voor uitbreiding tegen het bestaand bebouwd gebied aan.

In het uitwerkingsplan is opgenomen dat er voor een goede ruimtelijke inpassing moet worden gezorgd. Hiermee wordt in de uitwerking van dit plan rekening gehouden, door bijvoorbeeld te zorgen voor een goede aansluiting bij het landelijk gebied in de oost-rand van het plangebied. Hoe dit verder is uitgewerkt is beschreven in hoofdstuk 2.

Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie Drenthe 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Noordenveld

De Omgevingsvisie Noordenveld, vastgesteld op 8 februari 2017, is een koers- en inspiratiedocument; een kompas voor investeringen in het ruimtelijk en sociale domein binnen de gemeente Noordenveld. De omgevingsvisie vormt de basis voor het opstellen van dorps-/gebiedsvisies, ruimtelijke plannen of omgevingsvergunningen waarin wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Ook is de omgevingsvisie de basis voor de Programma's op de kernwaarden Transparant, Leefbaar, Ondernemend, Groen en Duurzaam. Hierin is ook de kernwaarde Meedoen geïntegreerd in het verhaal.

Voor het dorp Norg zijn in de omgevingsvisie vier kernkwaliteiten opgesteld:

  • Norg is dé kern van echt Norger esdorpenlandschap;
  • de fraaie landschappelijke ligging van het dorp te midden van diverse natuurgebieden;
  • cultuurhistorische waarden in de oude dorpskern;
  • de sociale betrokkenheid van de bewoners in en met het dorp.

Voor Norg zijn een aantal algemene ambities en ambities per deelgebied opgesteld. De ambitie voor het deelgebied Oosterveld is dat het gebied in de toekomst is ontwikkeld als een woonwijk met diverse typen woningen. Er wordt gebouwd naar de behoefte.

Conclusie

De ambitie voor Oosterveld is om het gebied in te richten als woonwijk. Dit is in overeenstemming met de ontwikkeling in dit bestemmingsplan.

Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld

De gemeente Noordenveld heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de 'Kaderstelling geactualiseerd woonbeleid gemeente Noordenveld'. Dit beleid is voornamelijk gebaseerd op een woningbehoefte-onderzoek, uitgevoerd in 2015. Centraal uitgangspunt is om te bouwen voor de behoefte. Zowel kwantitatief als kwalitatief moet de reële behoefte leidend zijn.

Kwalitatief als leidend principe, betekent dat een gedetailleerd voorgeschreven woonprogramma voor een locatie van enige omvang niet meer werkt. Plannen moeten juist zo worden ingericht dat ze voldoende ruimte bieden om flexibel en snel te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte.

Met betrekking tot woningbouw in kleine kernen is maatwerk cruciaal. De vraag en de duur van de vraag dienen hierbij aangetoond te worden. Woningbouw in kleine kernen blijft mogelijk, maar op basis van maatwerk en overtuigend aangetoonde behoefte voor de langere termijn.

Conclusie

Het uitwerkingsplan speelt in op de behoefte zoals omschreven in hoofdstuk 2. Bovendien is met het geldende bestemmingsplan flexibiliteit gewaarborgd door geen exact aantal woningen vast te leggen, maar een maximum te stellen. Het gebied wordt nu door middel van dit uitwerkingsplan ingevuld met het aantal woningen waar de komende jaren behoefte aan is.

Extra onderzoek ten behoeve van actualisatie woonbeleid en prestatieafspraken

De gemeente Noordenveld heeft in 2015 ten behoeve van het hierboven benoemde geactualiseerde woonbeleid een woningmarktonderzoek uitgezet. Op die manier wil de gemeente Noordenveld tijdig kunnen inspelen op trends en ontwikkelingen die van invloed zijn op de toekomstige woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin. In het woningmarktonderzoek zijn per kern de belangrijkste conclusies uit de analyse weergegeven, die als input kunnen fungeren voor de actualisatie van het woonbeleid.

Voor Norg geldt dat het aantal inwoners van de kern de komende jaren zal dalen. Tot 2030 neemt het aantal inwoners af met ongeveer 150 tot 250 inwoners. Door huishoudensverdunning neemt het aantal huishoudens de komende 5 jaar toe. De opgave in Norg ligt vooral in transformatie, maar er is altijd vraag te vinden voor nieuwbouw. Vanuit de kwalitatieve analyse van de woningvraag ligt de belangrijkste opgave voor de komende vijf jaar in de vrijstaande woningen.

Conclusie

Binnen Norg is ruimte voor nieuwbouw, deze behoefte is onderbouwd in hoofdstuk 2. Binnen het plangebied zal de focus voornamelijk liggen op halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Circa 60 % van de woningen betreft een halfvrijstaande of vrijstaande woning, wat aansluit bij de kwalitatieve behoefte.

Welstandsnota Noordenveld 2008

In 2008 heeft de gemeente Noordenveld haar welstandsbeleid uiteen gezet in een welstandsnota. Het hierin uiteengezette welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het doel van het welstandsbeleid is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noordenveld.

Voor het plangebied wordt een aanvulling op de Welstandsnota opgesteld. Deze aanvulling vormt het toetsingskader voor de bebouwing en inrichting van het plangebied. Daarmee krijgt het plangebied een eigen welstandsgebied.

Conclusie

In de uitwerkingsregels van het moederplan is bepaald dat een afzonderlijk document moet worden opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. Wanneer ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsvinden, worden deze getoetst aan dit document. Zodoende wordt er voldaan aan het welstandsbeleid.

Nota duurzaamheid 2015-2020

In de Nota duurzaamheid is aangegeven hoe de gemeente Noordenveld in de jaren 2015-2020 invulling wil geven aan duurzaamheid. De focus van de gemeente zal hierbij liggen op energiebesparing en duurzame energie, omdat hier op korte termijn de grootste winst te behalen is.

De gemeente wil stimuleren dat nieuw te bouwen woningen zoveel mogelijk energieneutraal of zo energiezuinig mogelijk worden gebouwd. Ten eerste omdat bij nieuwbouw hiervoor de meeste kansen liggen en ten tweede om te voorkomen dat in de toekomst men op enig moment weer maatregelen moet nemen om bijvoorbeeld te voldoen aan de dan geldende regeling.

Conclusie

De gemeente Noordenveld zet in op energiezuinige en energieneutrale woningen. In de Nota duurzaamheid is opgenomen dat de gemeente deze initiatieven stimuleert. Dit zal de gemeente ook doen bij de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied. Het Bouwbesluit Woningwet bevat een energieprestatienorm waar de woningen aan moeten voldoen. Op die manier worden relatief energiezuinige woningen gerealiseerd. Bij de uitwerking van het plan kan de gemeente daarnaast nog inzetten op nog meer energiebesparende maatregelen.

Landschapsbeleidsplan Noordenveld 2003

Het Landschapsbeleidsplan (LBP) vormt een kader voor alle maatregelen die betrekking hebben op natuur en landschap in de gemeente Noordenveld. In het landschapsbeleidsplan voor het buitengebied van de gemeente Noordenveld wordt een visie weergegeven welke zich richt op het bieden van ruimte aan nieuwe processen en het versterken en behouden van bestaande waarden. Het LBP geeft beleid aan en doet op een abstract niveau uitspraken over hoe om te gaan met het landschap. Het LBP biedt houvast bij nieuwe ontwikkelingen en heeft aandacht voor accenten en bijzonderheden in het landschap.

In het LBP worden visies uiteengezet per landschapstype. Het plangebied van het uitwerkingsplan valt onder het gebiedstype 'Esdorpenlandschap'. De visie richt zich op het behoud en de bescherming van de samenhang van het esdorpenlandschap. Hierbij gaat het om de cultuurhistorische samenhang tussen de ligging van de dorpen met de essen, akkercomplexen, de beekdalen en de voormalige heideontginningen. In de bijbehorende kaart is de wijk Oosterveld al als toekomstige uitbreiding opgenomen in het Landschapsbeleidsplan. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het beleidsstuk.

Compensatieplan

Ter uitvoering van de Compensatieverordening (2004) is een compensatieplan vastgesteld door het college (2008). Het gaat om compensatie van landschaps-, cultuur- en natuurwaarden. Het compensatieplan gaat uit van uitvoering van de gecompenseerde maatregelen in één keer. Echter de wens bestaat momenteel om het plan Oosterveld gefaseerd uit te voeren. Het is daarom logisch om ook de compenserende maatregelen gefaseerd uit te voeren. Daarom wordt het compensatieplan aangepast. De aanpassingen hebben uitsluitend betrekking op de fasering en zijn niet inhoudelijk van aard. Het aangepaste compensatieplan wordt opnieuw vastgesteld. Het uitwerkingsplan houdt rekening met dit nieuwe compensatieplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die in het uitwerkingsplan een rol spelen. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.

4.1 Straalpad

Ten behoeve van signaalverbindingen tussen zend- en ontvangststations (van onder meer het Ministerie van Defensie) zijn zogenaamde straalpaden aangegeven. Over het plangebied loopt een straalpad met een maximaal toegestane bouwhoogte van 37 meter. Deze maximale bebouwingshoogte vormt, gelet op de toegestane hoogte van de bebouwing in het plan, geen belemmering voor de woningbouw op het Oosterveld.

De aanvliegroutes van Groningen Airport (Eelde) werken eveneens niet belemmerend voor het uitwerkingsplan.

4.2 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen leidingen en kabels aanwezig waar tijdens de uitvoering van de ontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Toetsing

Het plangebied ligt ten oosten van de bestaande bebouwing van Norg. In de voorgenomen situatie sluit het gebied aan op het woongebied dat hier al gerealiseerd is. Ten westen van het plangebied is dus reeds sprake van woningen. Ten noorden van het plangebied is in de huidige situatie sprake van braakliggend terrein. Hier geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een uit te werken woonbestemming. Ook hier zullen geen bedrijven gerealiseerd worden. Ten oosten en zuiden is sprake van agrarische gronden.

De dichtstbijzijnde bedrijven betreffen de bedrijven die gevestigd zijn in het centrum van Norg. Hier is alleen lichte bedrijvigheid toegestaan, dat verenigbaar is met de woonfunctie in en rondom het centrum. Deze bedrijven vormen dan ook geen belemmering voor het ontwikkelen van woningen binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.

Toetsing

Op basis van de risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft een benzinestation met lpg op circa 1 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Het plangebied valt niet binnen de invloedszone van deze inrichting. Het GR wordt door realisering van woningen binnen het plangebied niet verhoogd. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

De woningen dat in dit uitwerkingsplan gerealiseerd wordt valt gezien het aantal onder het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Daarnaast geldt per provincie een uitwerking van regels op het gebied van natuurbescherming in de provinciale verordening.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader en beleid

Natura 2000

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft gebieden aangewezen aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Natuurnetwerk Nederland

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Toetsing en conclusie

Natura 2000

Het plangebied ligt op grote afstand van Natura 2000 waardoor effecten als areaalverlies, versnippering en verstoring niet aan de orde zijn. Het plan heeft eveneens geen invloed op de waterhuishouding. De emissies van het verstoken van gas (CV-ketels) en de verkeersgeneratie van de beoogde woningen kunnen leiden tot toename van stikstofdepositie ter plaatse van het Natura 2000-gebied Norgerholt. De effecten van de emissies zijn onderzocht aan de hand van een stikstofberekening. Voor de emissie van de woningen is uitgegaan van het kengetal van AERIUS voor een vrijstaande woning (3,03 NOx kg/jaar), dit is een worst-case scenario. Voor de uitgangspunten van de verkeersgeneratie wordt verwezen naar de paragraaf verkeer 4.12. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jr. De berekening is opgenomen in bijlage 9.

Rekenresultaten onder de 0,05 mol/ha/jr zijn verwaarloosbaar omdat dit vanuit ecologisch oogpunt niet leidt tot meetbare effecten. Dit is ook onderbouwd in de passende beoordeling voor het PAS 2015-2021. In het kader van het PAS zijn voor de Natura 2000-gebieden maatregelen uitgewerkt om ontwikkelingsruimte te creëren. Door middel van monitoring wordt bekeken of de getroffen maatregelen voldoende zijn of dat bijstelling noodzakelijk is. In het kader van het PAS worden voldoende maatregelen genomen om de ecologische situatie ter plaatse te verbeteren.

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Natuurnetwerk Drenthe

Ten noorden en oosten van het plangebied is natuurgebied van Natuurnetwerk Nederland aanwezig. Deze natuurgebieden liggen buiten het plangebied. Gezien de relatieve kleinschalige omvang van het plan zal dit niet leiden tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk Nederland.

Ten zuiden en oosten van het plangebied is natuurgebied van Natuurnetwerk Drenthe aanwezig. De ambitiebeheertypen voor de strook aan de oostzijde betreffen droog hakhout en kruiden- of faunarijke akker. Het ambititebeheertype voor de groenstrook aan de zuidzijde betreft bossingel en bosje. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op het Natuurnetwerk Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BPU003-vg01_0009.png"

Figuur 4.1 Ambitiebeheertypen Natuurnetwerk Drenthe

4.6.2 Soortenbescherming

Toetsingskader en beleid

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en nationaal beschermde soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden.

Toetsing

Om na te gaan of er sprake is van beschermde soorten in het plangebied, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels, het van belang is om rooiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier waardoor vogels niet tot broeden komen. De aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen kan worden uitgesloten. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de provincie Drenthe.

In het onderzoek is tevens geconcludeerd dat effecten op vleermuizen van de aanleg en het gebruik van Oosterveld fase 1, niet uit kunnen worden gesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. De inventarisatie is in augustus 2018 afgerond. Uit de vleermuizeninventarisatie is naar voren gekomen dat in het gebied gewone dwergvleermuizen en laatvliegers vliegen en foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn geen vliegroutes van vleermuizen vastgesteld.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. De quickscan flora en fauna is opgenomen als bijlage 4. De veldinventarisatie naar vleermuizen is opgenomen als bijlage 5.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.7 Cultuurhistorie en landschap

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Momenteel wordt gewerkt aan een cultuurhistorisch beleidskader voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Voor een groot deel kan gebruik worden gemaakt van de reeds opgestelde stukken.

Toetsing

Waarden

Aan het gebied waarbinnen het plangebied valt zijn een aantal cultuurhistorische waarden toegekend. De volgende waarden zijn relevant voor het plangebied:

  • de landschappelijke eenheid van es, dorp, veld en beekdal die in onderlinge samenhang de karakteristiek van het esdorpenlandschap hebben bepaald;
  • de essen met hun bolle ligging en eventueel nog aanwezige esrandbosjes aan de rand;
  • organische wegenstructuur die de dorpen met elkaar verbind; een deel van de wegen is nog steeds van zand of klinkers.

Ambities

Vanuit de hierboven benoemde waarden heeft de gemeente een aantal ambities voor het gebied opgesteld:

  • bewaren van de samenhang tussen es, dorp, veld en beekdal door houtwallen en zandpaden met hun eigen karakteristieken zichtbaar te houden in het landschap;
  • versterken van het contrast tussen de open essen en de kleinschalige flanken met bebouwing, houtwallen, zandpaden, bosjes door bij nieuwe ontwikkelingen verder te bouwen op dit landschappelijk raamwerk en het verschil te accentueren;
  • verder ontwikkelen en herstellen van, van oudsher aanwezige wegenstructuren vanuit het hart van het dorp naar het omliggende buitengebied, zoals de kerkepaden naar Langelo, Zuidvelde en Westervelde;
  • zand- en klinkerwegen als relicten van het oude esdorpenlandschap als zodanig in stand houden.

Toetsing

In het plan wordt rekening gehouden met de ambities op het gebied van cultuurhistorie. De zandpaden in het noorden en zuiden van het plangebied blijven behouden en worden versterkt door er meer groen omheen te realiseren. Deze aanwezige cultuurhistorische elementen zijn leidend geweest voor de ontwikkeling van het gebied en benut als drager voor de ontwikkeling.

In het plan wordt rekening gehouden met de overgang naar de open es ten oosten van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de ambities op het gebied van cultuurhistorie en is verder onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Op het gebied van cultuurhistorie zijn er enkele aspecten waar met de ontwikkeling van dit plan rekening mee wordt gehouden. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van dit plan. Door hier rekening mee te houden vormt het aspect cultuurhistorie verder geen belemmering voor dit plan.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op zijn vroegst in 2020 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

De gemeente Noordenveld heeft voor haar grondgebied een Beleidsadvieskaart Archeologie opgesteld. Op de gemeentelijke beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid als Provinciaal Archeologisch Belang. Dit betekent dat bij ingrepen contact moet worden opgenomen met de provinciaal archeoloog.

Ten aanzien van archeologie is een bureauonderzoek en programma van eisen opgesteld. Hierop is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om aan te tonen of er sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn vrijwel alleen sporen (sloten, greppels en een hekwerk) aangetroffen die zijn te relateren aan het agrarisch gebruik van het land in de Nieuwe tijd. Het meest vondstmateriaal is afkomstig uit de bouwvoor en stamt uit de 18e-19e eeuw. Het vondstmateriaal uit de sporen dateert eveneens uit de Nieuwe tijd. Ouder vondstmateriaal is niet aangetroffen. Voor het onderzochte gebied wordt daarom verder geen vervolgonderzoek aanbevolen. Daarmee is voldoende aangetoond dat geen sprake is van archeologische waarden in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het verslag en de evaluatie van het proefsleuvenonderzoek zijn opgenomen als bijlage 6.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.9 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Toetsing

Voor de gehele wijk Oosterveld, waar het plangebied het zuidelijke deel van vormt, is een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierin is vastgelegd hoe wordt omgegaan met water binnen het plangebied en hiermee wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen waar wadi's worden aangelegd en wat, op basis van aannames over de te realiseren verharding, de bergingscapaciteit dient te zijn.

Conclusie

Bij de uitvoering van dit plan moet rekening worden gehouden met de eisen die worden gesteld in het waterhuishoudings- en rioleringsplan. Door hieraan te voldoen, wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld door het bevoegd gezag. Het volledige waterhuishoudings- en rioleringsplan is opgenomen als bijlage 7 bij dit uitwerkingsplan.

4.10 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Toetsing

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een bebouwd oppervlakte groter dan 50 m2 waar personen grote delen van de dag doorbrengen. Daarom is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk.

In februari 2017 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het totale gebied van de nieuw te realiseren wijk Oosterveld. Het plangebied van dit uitwerkingsplan vormt hiervan het zuidelijke deel. Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat er ter plaatse van het plangebied enkel sprake is van licht verhoogde concentraties aan zware metalen en VOCI. Op basis van deze aangetroffen concentraties is er vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van saneringsmaatregelen. De gevonden concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein, namelijk wonen. Het gehele onderzoek is opgenomen als bijlage 8.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.11 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidsgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden uitsluitend woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn aangemerkt als geluidgevoelige functies. Indien het plangebied binnen de geluidzone van een zoneringsplichtige weg valt, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Peesterstraat. Op deze weg geldt een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur. Voor dit uitwerkingsplan wordt daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot wegverkeerslawaai afkomstig van de Peesterstraat.

Voor dit plan is een SRM I onderzoek uitgevoerd, om de contour van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te kunnen bepalen. Het onderzoek toont aan dat de 48 dB voorkeursgrenswaarde-contour op 45,61 meter afstand van de rijbaan ligt. De woningbouw in het uit te werken woongebied is minimaal op een afstand van 86 meter voorzien. Zodoende kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde en is de woningbouw mogelijk zonder een hogere grenswaarde-procedure te doorlopen. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Binnen het plangebied worden nieuwe wegen aangelegd om de woningen te ontsluiten. Deze wegen worden aangesloten op de eveneens nieuw aan te leggen weg, de Oosterveldweg, ten westen van het plangebied. Deze weg sluit aan op de Peesterweg die het verkeer verder afwikkelt. De nieuwe wegen worden speciaal ten behoeve van de nieuwe woningen aangelegd en zijn berekend op de verkeersgeneratie van de nieuwe woonwijk. De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend op basis van het gemiddelde aantal van een gebied in de 'rest van de bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk gebied' conform de CROW-gegevens. Op basis hiervan is er sprake van een gemiddelde verkeersgeneratie van 574 mvt/etmaal.

Parkeren

In de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Oosterveld - Norg is opgenomen dat inclusief parkeren op eigen erf, aan de parkeernorm van minimaal 1,2 parkeerplaats per woning dient te worden voldaan. Per woning dient op eigen erf in beginsel voor minimaal 1 parkeerplaats ruimte gereserveerd.

In het plan wordt uitgegaan van de parkeernormen die zijn opgenomen in het GVVP. Deze parkeernormen zijn als volgt:

  • a. vrijstaand koop: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
  • b. twee-onder-een-kap koop: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • c. tussen/hoek koop: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • d. huurhuis vrije sector: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • e. huurhuis sociale huur: 1,6 parkeerplaatsen per woning.

In de uitwerking van het plan komen 2 parkeerplaatsen op eigen erf bij hoek-, halfvrijstaande en vrijstaande woningen. Dit is niet voldoende om te voorzien in de totale parkeerbehoefte. Daarom worden er ook parkeerplaatsen in de openbare ruimte voorzien. Daarop worden in het plangebied 'parkeerkoffers' gerealiseerd.

Conclusie

De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte worden in dit plan goed ondervangen en vormen geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.13 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D 11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, is een projectmer noodzakelijk.

Met dit uitwerkingsplan worden 70 woningen mogelijk gemaakt. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. wordt hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.

Vormvrije mer-beoordeling

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Dit wordt een vormvrije mer-beoordeling genoemd.

In de vormvrije mer-beoordeling die voor dit plan is opgesteld, wordt naast het uitwerkingsplan het gehele plangebied Oosterveld in beschouwing genomen. Hierin worden de kenmerken, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten beoordeeld.

De kenmerken van het project vormen geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Zo betreft het plangebied van het uitwerkingsplan slechts 4 hectare, waar het totale bebouwde gebied van Norg 280 hectare beslaat. Bovendien wordt regulier gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen is geen sprake van productie van afvalstoffen anders dan afvalwater en bouwafval.

De plaats vormt eveneens geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. Het plangebied ligt niet in een gevoelig natuurgebied als de Natura 2000. Rondom het gebied zijn wel gronden aanwezig die behoren tot het NNN en het Drents Natuurnetwerk, maar deze worden niet beïnvloed door de ontwikkeling. Bovendien betreft de es war de ontwikkeling plaatsvindt geen waardevolle es.

Tot slot vormen ook de kenmerken van de potentiële effecten geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure. De nieuwe verkeersstromen zijn gering, de toename verhard oppervlakte wordt gecompenseerd door de aanleg van wadi's en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden niet geschaad met het plan. Tevens is uit archeologisch onderzoek naar voren gekomen dat er geen archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die het doorlopen van een mer-procedure rechtvaardigen.

De volledige vormvrije mer-beoordeling is opgenomen als bijlage 10.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een uitwerkingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het uitwerkingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het uitwerkingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het uitwerkingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs de elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het uitwerkingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatie leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van de bestemming 'Uit te werken woongebied' uit het bestemmingsplan Oosterveld - Norg. Deze bestemming is destijds opgenomen om te kunnen anticiperen op mogelijke veranderingen in de woningbehoefte. In dit plan wordt afgestemd op de actuele behoefte. Dit is nader gemotiveerd in hoofdstuk 2.

Qua planvorm is gekozen voor het globaal opstellen van het uitwerkingsplan. Het grootste deel wordt onder de bestemming 'Woongebied' gebracht, zodat binnen deze bestemming flexibiliteit is om het plangebied in te richten.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het uitwerkingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met begrippen, die specifiek in dit uitwerkingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Groen

De groenbestemming vormt de noord-, zuid- en oostzijde van het plangebied. Het plangebied grenst aan het buitengebied. Daarom wordt het belangrijk geacht dat sprake is van een goede overgang van bebouwd gebied naar de omringende natuur. Bovendien bevatten de randen van het plangebied waardevolle natuurlijke elementen. Zo is aan de noordkant sprake van een oud zandpad en aan de zuidkant van een historische houtwal. Om ervoor te zorgen dat deze elementen behouden blijven en dat aan de oostzijde sprake is van een natuurlijke overgang naar het buitengebied, zijn de randen van de te realiseren wijk als groen bestemd. Binnen de groenbestemming ligt de nadruk op het behoud van het groen en is het bijvoorbeeld niet toegestaan om gebouwen te bouwen. Tevens mag ook niet geparkeerd worden op deze gronden. Zo behouden de gronden hun natuurlijke uitstraling.

Woongebied

Voor bijna het gehele plangebied geldt de bestemming 'Woongebied'. Omdat de exacte inrichting van het gebied nog niet vast staat, is besloten om het gebied als woongebied te bestemmen. Binnen deze bestemming is het mogelijk om wegen aan te leggen, parkeergelegenheden te creëren en woningen te realiseren. Door het gehele gebied de bestemming Woongebied te geven kan achteraf nog bepaald worden hoe de inrichting precies vormgegeven wordt. Bovendien sluit de bestemming goed aan bij de functie van het plangebied; de bedoeling is om een woonwijk te creëren. Tevens biedt de bestemming de mogelijkheid om verschillende typen woningen te realiseren. Binnen de bestemming mogen woningen een maximale bouwhoogte hebben van 10 meter. Door afstandseisen van de bebouwing tot aan de perceelgrenzen aan te geven wordt de openheid en groene uitstraling van de wijk gewaarborgd.

Waarde - Cultuurhistorie

De historische wegen, paden en boomwallen in het gebied hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. De bescherming betreft het beloop van de wegen e het onverharde karakter van de zandpaden. Binnen deze dubbelbestemming zijn met aanduidingen de verschillende vormen van cultuurhistorie onderscheiden. Het gaat hierbij om boomwallen, groene fiets- en wandelpaden en zandpaden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit plan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn, maar moet zorgvuldig worden afgewogen en gemotiveerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk is de slotregel opgenomen.

In de slotregel van het plan wordt aangegeven onder welke titel het plan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpuitwerkingsplan besproken met de provincie Drenthe en het Waterschap Noorderzijlvest. Zij hebben beide een overlegreactie ingediend.

Provincie Drenthe

De provincie Drenthe adviseert om de kenmerkende structuren die horen bij de ligging op een es, terug te laten komen in het plan. Ook de oostelijke overgang naar het buitengebied dient nader omschreven te worden in het plan. De toelichting is naar aanleiding hiervan op beide punten aangepast.

Daarnaast adviseert de provincie ter verbetering van de kwaliteit van het plan om onderscheid te maken tussen de paden langs de esrand en de paden over de es. Dit zou ertoe kunnen leiden de paden langs de esrand stevig te beplanten en de paden dwars over de es juist opener te laten en anders groen aan te kleden. Echter is de gemeente gebonden aan het compensatieplan, waarbij ook langs de zuidzijde van het zandpad een houtwal aangelegd dient te worden. Bovendien is het voor het zandpad aan de noordkant, waar het grenst aan tuinen, niet passend om deze te voorzien van een open groene aankleding. Het gaat hierbij om het zandpad op de es, aan de noordzijde van het plangebied. Om deze redenen is ervoor gekozen niet mee te gaan met het advies van de provincie.

Tot slot, betreffende de wadi's die in het plan worden aangelegd, adviseert de provincie om alternatieven in beschouwing te nemen. De provincie stelt dat op een es een natte slenk ontstaat omdat gegraven moet worden in een hoge kop. Echter zullen wel wadi's op de es worden aangelegd. Deze zorgen voor tijdelijke wateropvang in de wijk zelf, waardoor het water eerst ter plaatse wordt vastgehouden. Dit worden geen natte slenken. Ze staan grotendeels droog en na harde regen zou er tijdelijk wat water in kunnen staan. In de wadi's in de wijk zit een overloop zodat bij hevige neerslag het water in de wadi's overloopt en wordt afgevoerd naar wadi's ten zuiden van de wijk. Het plangebied watert hoofdzakelijk rechtstreeks af op de wadi ten zuiden van de wijk. Slechts een klein deel watert af op de wadi langs de noordgrens van het plangebied.

Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap Noorderzijlvest wijst in haar reactie erop dat de bergingscapaciteit overeenkomstig de afspraken is die met het waterschap zijn gemaakt. De enige opmerking is dat de definitieve versie van het waterhuishoudingsplan nog aan het plan toegevoegd dient te worden. Dit is gedaan en deze is opgenomen als Bijlage 7.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.9a en 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. De inhoudelijke beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de zienswijzennota, die als bijlage bij het collegebesluit zit.

Vaststelling

Het uitwerkingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld door het college van B&W. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het uitwerkingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

Coördinatieregeling

Voor het uitwerkingsplan is door de gemeenteraad de coördinatie regeling op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Deze regeling houdt in dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van een aantal woningen wordt gecoördineerd met het uitwerkingsplan. De procedure loopt gelijk op: het ontwerp-uitwerkingsplan wordt tegelijk met de omgevingsvergunning(en) voor het bouwen ter inzage gelegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het uitwerkingsplan vormt het toetsingskader voor een woningbouw ontwikkeling, waarbij de gronden deels in eigendom zijn van de gemeente en deels van een ontwikkelaar. Het betreft een organische gebiedsontwikkeling, waarbij de bouwproductie en het segment woningen wordt afgestemd op de vraag. De kosten voor de gemeente worden gedekt uit de grondverkoop. Hiermee kan het uitwerkingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden zijn deels in eigendom van de gemeente, deels van een ontwikkelaar. Met de betreffende ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten, met als resultaat dat het kostenverhaal plaatsvindt via gronduitgifte door de gemeente.