direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling locatie Ronerborg, Roden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de plaats waar eerder de middelbare school "de Ronerborg" heeft gestaan wil de gemeente Noordenveld woningbouw realiseren. Uit onderzoek is gebleken dat op de woningmarkt behoefte is aan woningen voor een oudere doelgroep, met een niet te grote tuin en waarbij zowel wonen als slapen op de begane grond kan plaatsvinden. Naast woningen wil de gemeente de mogelijkheid geven om een centrum voor eerstelijnszorg (zorg waar je zonder verwijzing naartoe kan gaan, bijvoorbeeld een huisarts, tandarts, fysiotherapeut, maatschappelijk werker of psycholoog) te kunnen realiseren.

Om in te kunnen spelen op mogelijke veranderingen op de woningmarkt heeft de gemeente Noordenveld ervoor gekozen om een flexibel bestemmingsplan op te stellen. Met dit plan wordt ruimte geboden om aan veranderende vragen en/of wensen van de toekomstige bewoners te kunnen voldoen. Voor het gebied is geen exact eindbeeld van de woonverkaveling en/of te realiseren bouwtype bekend. De daadwerkelijke realisatie en/of exacte locatie van het gezondheidscentrum is momenteel evenmin bekend, maar stedenbouwkundig gaat de voorkeur van de gemeente uit naar een positionering evenwijdig aan de Nieuweweg.

1.2 Planologisch regiem

De vigerende juridisch/planologische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Woonwijken Roden en is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 april 2015. Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' (voormalige bebouwing school), 'Groen' en 'Tuin'.

Op grond hiervan is de uitvoering van het planvoornemen niet mogelijk. Om deze reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld, dat voorziet in een juridisch/planologische regeling voor de nieuwe ontwikkelingen.

1.3 Begrenzing nieuw bestemmingsplan

Het totale plangebied betreft circa 1,4 hectare. Het gebied ligt tussen de wegen H. Scheepstrastraat, de Nieuweweg en de Meester Wijchellaan. Aan de zuidzijde ligt het terrein van woonzorgcentrum De Hullen. Onderstaande afbeelding geeft de contour weer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0001.png"

Afbeelding 1. Begrenzing plangebied

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de ruimtelijke structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn milieuzonering, geluid (wegverkeerslawaai), luchtkwaliteit, bodem, ecologie, externe veiligheid, archeologie en cultuurhistorie en water. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ligging en bereikbaarheid

Roden is gelegen in de kop van Drenthe op circa 8 km van de stad Groningen. Nabijgelegen kernen zijn Leek en Peize. Het plangebied ligt aan de westzijde van het centrumgebied.

Het gebied ligt qua infrastructuur volledig ‘ingeklemd’ tussen de wegen Nieuweweg, H. Scheepstrastraat en de Meester Wijchellaan. De Nieuweweg heeft een stroomfunctie en is een belangrijke uitvalsweg voor Roden.

2.1.2 Plangebied

Het totale plangebied bedraagt circa 1,4 hectare. Het betreft een groot voormalig schoolterrein en een groenstrook. De oorspronkelijke schoolbebouwing is in 2008 gesloopt en de bij de school behorende terreininrichting is verwijderd. De bestaande waardevolle (boom)beplantingen op en langs het plangebied zijn behouden gebleven.

In de huidige situatie is er sprake van een braakliggend terrein. Een deel van het terrein wordt tijdelijk gebruikt voor de opslag van materiaal en een bouwkeet ten behoeve van infrastructurele werkzaamheden van omliggende straten.

2.1.3 Ruimtelijke structuur

Het plangebied van de Ronerborg maakt deel uit van een grote doorlopende groenstructuur in Roden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0002.png"

Afbeelding 2. Schetsmatig overzicht groenstructuur langs Wethouder Deodatusplantsoen, Nijlandspark en Mr. Wijchellaan tot aan de Hullen

De groenstructuur loopt van het bosje bij het zwembad tot aan de Leeksterweg. Zelfs het groengebied rond de voormalige Noordenveldhal, waar nu hotel Langewold staat kan tot deze groenstructuur worden gerekend. Dat laten de kaartbeelden van 1970 en 1980 ook zien.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0003.png"kafbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0004.png"

Afbeelding 3. Kaartbeeld 1970 en 1980

De groenstructuur wordt gekenmerkt door plantsoenen, grasvelden en veel (eiken)bomen. Juist de veelheid aan bomen zorgt voor eenheid in de groenstructuur en is sterk bepalend voor de uitstraling van het geheel. In de groenstructuur liggen op enkele plekken openbare voorzieningen, zoals het judogebouw aan het Nijlandspark, sportcentrum De Hullen, verzorgingstehuis De Hullen en destijds ook het schoolgebouw van de Ronerborg en de Noordenveldhal.

In het plangebied zijn na de sloop van de schoolgebouwen en de verwijdering van de bijbehorende terreininrichting, de waardevolle bomen blijven staan. Deze beplantingen geven het plangebied karakter en zorgen ervoor dat het gebied nog steeds onderdeel uitmaakt van de totale groenstructuur die voor dit deel van Roden bepalend is voor de stedenbouwkundige hoofdopzet.

Dit betekent dan ook dat voor zover mogelijk de bestaande beplantingen worden ingepast in het ontwerp van het terrein. Het gebruik maken van de bestaande bomen zorgt daarmee niet alleen voor een goede aansluiting op de omliggende omgeving, maar genereert ook een kwaliteitsimpuls voor de beoogde herontwikkeling zelf.

Haaks op deze noord-zuidgroenstructuur ligt de Nieuweweg. De Nieuweweg vormt samen met de Roderweg de al eeuwenoude uitvalsweg vanuit Roden richting het westen (Nieuw-Roden, Zevenhuizen). Deze weg wordt gekenmerkt door een fraaie laanbeplanting met eiken aan weerszijden van de weg. Met uitzondering van de dorpscentra van Roden en Nieuw-Roden is deze laanbeplanting over de volle lengte nog aanwezig. Het spreekt voor zich dat de ontwikkelingen in het plangebied rekening houden met deze laanbeplanting en dat het kappen van bomen zoveel mogelijk moet worden voorkomen.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ontwikkelingen

De gemeente streeft naar een herontwikkeling binnen het plangebied. Hoofdzakelijk voor woningbouw en eventueel voor de realisatie van een gezondheidscentrum.

Voorliggend bestemmingsplan is een flexibel plan, dit betekent dat bouwpercelen en kavelgrenzen, exacte plaatsing/ bouwvorm/woningtype/ hoofdoriëntatie/ rooilijnen op perceelniveau, wegen/straten, etc. op voorhand niet zijn vastgelegd. Enkele aspecten welke wel zijn vastgelegd betreffen:

  • het maximum aantal wooneenheden bedraagt 25;
  • de gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • de toegestane massaopbouw van het hoofdgebouw is ten hoogste 2 bouwlagen, het gebouw is voorzien van een plat dak of een kap;
  • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m. Deze hoogte sluit aan bij de bestaande bebouwde omgeving.
  • de zijdelingse afstand van het hoofdgebouw tot de bouwperceelgrens (indien vrijstaande zijde) bedraagt ten minste 3 m;
  • De te behouden groenranden zijn zodanig bestemd dat er geen bebouwing op gerealiseerd kan worden.

Indien een gezondheidscentrum wordt gerealiseerd, moet deze gebouwd worden binnen de functieaanduiding 'Maatschappelijk'. Voor het gebouw gelden dezelfde maatvoeringen en afstanden zoals opgenomen voor de beoogde woningen. Het parkeren ten behoefte van het gezondheidscentrum moet eveneens gerealiseerd worden binnen de functieaanduiding 'Maatschappelijk'.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

In de toekomstige situatie wordt aangesloten bij de ruimtelijke structuur, zoals is omschreven in paragraaf 2.1.3. De gemeente Noordenveld heeft een inventarisatie uitgevoerd naar het te behouden groen in het plangebied. Onderstaande kaart geeft deze situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 4. Inventarisatie groenstructuur

2.2.3 Ontsluiting

De wegen H. Scheepstrastraat en de Meester Wijchellaan zijn van belang voor de ontsluiting van het plangebied. Bij de herontwikkeling van het gebied mag alleen op deze twee straten worden ontsloten, mits de bestaande bomen en laanstructuur worden ontzien. Het is niet toegestaan om een ontsluiting dan wel in-/uitritten te realiseren op de Nieuweweg als weg met een stroomfunctie. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn mede verkeers- en verblijfsdoeleinden, zoals wegen/straten, paden en parkeervoorzieningen toegestaan. Daarmee is het bijvoorbeeld mogelijk een nieuwe weg aan te leggen in het gebied, waaraan de nog te ontwikkelen woningbouw eventueel zijn hoofdoriëntatie met bijbehorende bebouwingsprofielen kan ontlenen.

2.2.4 Parkeren

Alle parkeerplaatsen, ten behoeve van de woningen en het gezondheidscentrum, moeten binnen het plangebied worden gerealiseerd. Aan een wooneenheid worden 2 parkeerplaatsen toegerekend. Hierbij moet 1 parkeerplaats per wooneenheid op de woonkavel worden gerealiseerd. Hierbij moet bij de inrichting van het perceel zorggedragen worden voor een passende perceelontsluiting. Het is niet de intensie van de gemeente Noordenveld dat het parkeren ten behoeve van deze nieuwe ontwikkeling plaats gaat vinden aan de buitenranden van het gebied.

Voor zowel de beoogde woningen als het mogelijke gezondheidscentrum geldt de minimale parkeernorm conform het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan. Hierbij geldt dat de actuele CROW-norm tevens de norm is voor de gemeente Noordenveld.

In de bestemming "Groen" zijn parkeervoorzieningen uitgesloten.

2.2.5 Water

In het zuiden in het plangebied is een vijver aanwezig. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe, hierdoor kan er wateroverlast ontstaan. Om dit te voorkomen is compensatie nodig door aanleg van een waterberging. Op dit moment is bij de gemeente Noordenveld niet bekend hoe groot de toename van het verhard oppervlak wordt. Het uitgangspunt is om de bestaande vijver te vergroten, ten behoeve van de waterberging. Deze invulling heeft reeds de goedkeuring van het waterschap Noorderzijlvest.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Bovengenoemde drie doelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen.

Ladder duurzame verstedelijking

Een van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd

In de praktijk worden de onderdelen van deze afweging vertaald in de drie treden van de ladder (artikel 3.1.6 onder 2 van het Besluit ruimtelijke ordening):

  • a. (trede 1) er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte ;
  • b. (trede 2) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat er sprake is van actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen\het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. (trede 3) indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op lcoaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voordat aan een afweging wordt toegekomen moet eerst de vraag worden gesteld of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Na de inwerkingtreding van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in 2012 is er van lieverlee een stroom uitspraken van de Raad van State op gang gekomen, waarbij op veel punten een nader interpretatie en uitleg is gegeven over de verschillende bepalingen en onderdelen van de Ladder. Daarbij is ook ingegaan op de vraag wat onder het begrip stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. Uit deze uitspraken volgt dat er een zekere ondergrens wordt gehanteerd over wat een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder is. Zo is een woningbouwlocatie voor 9 woningen niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Dit impliceert dat bij heel kleinschalige initiatieven - in samenhang met andere omgevingsfactoren - de Ladder niet hoeft te worden toegepast.

In het bestemmingsplan voor de herontwikkeling van de locatie Ronerborg gaat het om een woningbouwproject met maximaal 20 woningen en om de nieuwbouw van een gezondheidscentrum. Gelet op de aard en omvang van het woningbouwproject kan worden aangenomen dat dit een stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

De bouw van het gezondheidscentrum betreft een bundeling van reeds bestaande voorzieningen en hoeft dus niet te worden beschouwd als een nieuwe ontwikkeling.

Onderstaande afweging gaat daarom alleen in op de ontwikkeling van de nieuwe woningen.

Trede 1 - Regionale vraag

In ruimtelijke plannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte. Het gaat hier om de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag.

Onlangs heeft onderzoek plaatsgevonden naar de woningmarkt in de regio Groningen-Assen (Woningbehoefteonderzoek 2015 door Companen, d.d. 17 juni 2015). De belangrijkste conclusies voor wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zijn onderstaand vermeld.

Kwantitatieve woningbehoefte

In de regio Groningen-Assen is sprake van een trend van verstedelijking, waarbij er extra groei zal plaatsvinden van de woningbehoefte in Groningen, Assen en de zogenaamde volledige kernen, dat zijn de dorpen met een hoog voorzieningenniveau - waaronder de kern Roden. Dit gaat ten koste van de kleinere kernen, met name in het noorden en oosten van de regio. Een andere belangrijke trend is de vergrijzing. De bevolkingsgroei slaat rond 2020 al om naar stabilisatie of krimp.

Deze trend betekent dat er in Roden,ondanks de krimp van de bevolking in de regio, behoefte zal blijven aan woningen, met name ook voor ouderen die relatief vaak kiezen voor het wonen in een volledige kern.

Op basis van de meest waarschijnlijke toekomstscenario is een raming gemaakt van de jaarlijkse woningbehoefteontwikkeling per subregio.

Tabel 1. Jaarlijkse behoefte ontwikkeling per subregio

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0006.png"

* De gemeente Noordenveld maakt deel uit van de Subregio West (Zuidhorn, Leek, Noordenveld, Haren en Tynaarlo).

Kwalitatieve woningbehoefte

Er is ook onderzocht of het aanbod in de bestaande voorraad woningen voldoende aansluit bij de toekomstige vraag en wat dit betekent voor nieuwbouw. Globaal kan de toekomstige behoefte als volgt getypeerd worden: in de steden Assen en Groningen meer huur- en rijwoningen en in de omliggende kernen meer koop en vrijstaande woningen.

Het aantal ouderen neemt toe. Deze naoorlogse generatie ouderen is mondiger en over het algemeen kapitaalkrachtiger dan de vorige generatie ouderen. Daarmee veranderen de woonvoorkeuren kwantitatief en kwalitatief. De voorkeur van kleine huishoudens van 55-75 jaar is een rustige woonwijk, met ruimte, rust, privacy en een gemixte bevolkingssamenstelling.

In concrete aantallen komt dit neer op de volgende behoefteverdeling voor de periode 2015-2020.

Tabel 2. Woningbehoefte naar woningtype, op basis van verhuistrends

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0007.png"

Op grond van het onderzoek van Companen kan geconcludeerd woren dat er in Roden in de toekomst een zekere woningbehoefte zal blijven bestaan. Het initiatief voor grondgebonden woningen voor de doelgroep zestig plus, met voorzieningen als slaapkamer op de begane grond, een kleine tuin en een locatie op loopafstand van het centrum, sluit aan bij deze regionale behoefte.

Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied

De locatie voor de nieuw te bouwen woningen betreft een te herontwikkelen locatie nabij het centrum van Roden. In het verleden stond hier een school. Die is al enige tijd geleden gesloopt. De locatie ligt in een omgeving met hoofdzakelijk woonhuizen gerealiseerd in de jaren zestig. Het type woningen in de omgeving varieert van aaneengebouwde, rij-, halfvrijstaande, twee-aaneen, vrijstaand tot bungalows. Typerend is de eenvoudige architectuur. De noordzijde van de locatie ligt aan de Nieuweweg, een doorgaande weg die het centrum van Roden verbindt met de westelijk gelegen woonwijken. Aan de zuidzijde grenst de locatie aan het zorgcentrum De Hullen. Aan de west- en oostzijde liggen rustige woonstraten. Gezien bovengenoemde situering vindt de gemeente de locatie uitermate geschikt voor woningbouw.

De initiatiefnemer die de locatie wil ontwikkelen heeft marktonderzoek gedaan en verwacht dat de locatie Ronerborg bij uitstek geschikt is voor de doepgroep zestig plus, waarbij de uitdaging is om hiervoor een passende woonomgeving te maken waarbij een keuze moet worden gemaakt in woningtype, prijsklasse en uitstraling van het totale plan.

De intentie is om een bestemmingsplan te maken met een zo flexibel mogelijke invulling van het woningtype en de woningaantallen. Op deze manier kan het plan maximaal inspelen op een veranderende ruimtevraag vanuit de markt en is daarmee ook de haalbaarheid van de herstructurering van het plangebied het best gegarandeerd.

Trede 3 – Bereikbaarheid

Deze trede hoeft niet te worden besproken omdat de nieuwe ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Gelet op de toekomstige regionale woningbehoefte, is de locatie Ronerborg bijzonder geschikt voor herontwikkeling tot woonlocatie om in die toekomstige woningbehoefte te voorzien. De locatie is met name geschikt vanwege de ligging in de kern Roden, in een bestaande woonwijk en nabij het centrum. De keuze voor woningen voor ouderen sluit daar bovendien zeer goed op aan.

3.1.2 Monumentenwet

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten kunnen worden aangewezen als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

In 2007 is de wet gewijzigd door het aannemen van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). In 2009 is de Monumentenwet nogmaals gewijzigd met als gevolg dat alle gemeenten beslissingsbevoegd zijn en moeten beschikken over een monumentenverordening en een onafhankelijke en deskundige monumentencommissie. In 2010 is de Monumentenwet nogmaals gewijzigd.

Daarnaast heeft de Tweede Kamer in 2009 met een beleidsbrief (Modernisering Monumentenzorg) ingestemd. Een van de pijlers uit de beleidsbrief was het laten mee wegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening is daarom in 2012 gewijzigd, waardoor het cultuurhistorisch aspect moet worden meegenomen bij ruimtelijke plannen.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030

Roden maakt deel uit van de regio Groningen-Assen (provincies Drenthe en Groningen en de gemeenten Assen, Bedum, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Noordenveld, Slochteren, Ten Boer, Tynaarlo, Winsum en Zuidhorn). In Regio Groningen-Assen hebben de gemeenten hun plannen voor woonlocaties en bedrijventerreinen aangepast aan de veranderde vraag. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een Regionaal Instemmingsmodel.

Aanleiding voor het gezamenlijk aanpassen van de plannen was het grote overaanbod aan bedrijventerreinen en woningbouwlocaties als gevolg van de veranderende vraag en de economische crisis. Uitgangspunt was het maken van afspraken over het aanbod en prioritering van locaties t/m 2030, als ware de regio één gemeente. Op deze manier worden gezamenlijk risico’s geminimaliseerd, ontstaat er een betere balans tussen vraag en aanbod en worden marktkansen beter benut.

Voor woningbouw geldt dat er jaarlijks ruim 1300 woningen gebouwd mogen worden in Regio Groningen-Assen in plaats van 2900 woningen. Voor de totale plannen voor bijna 50.000 woningen (nulmeting 2011) t/m 2030 is nu afgesproken dat hiervan 25.000 woningen gerealiseerd mogen worden. Elke gemeente heeft op basis van het afgesproken scenario een planningslijst opgesteld die de basis vormen van het instemmingsmodel. De daadwerkelijke vaststelling van de planningslijsten is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.

De Ronerborg is opgenomen in het regionaal instemmingsmodel. Voor het plangebied is een aantal van 25 woningen (reguliere woningbouw - inbreiding Roden) opgenomen, te realiseren in de periode 2015 - 2030.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein.

De ambitie is om de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dat gebeurt door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten:

  • landschap;
  • rust;
  • natuur;
  • cultuurhistorie;
  • archeologie;
  • aardkundige waarden.

Het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling van kernkwaliteiten zijn van provinciaal belang. De Handreiking Kernkwaliteiten Drenthe geeft voor het plangebied geen specifieke waarden of kenmerken, die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Bij de Omgevingsvisie hoort de Provinciale Omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 1-10-2014), die het juridische kader van het omgevingsbeleid vormt. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, is het ook noodzakelijk de Provinciale Omgevingsverordening te actualiseren. Het ontwerp heeft ter inzage gelegen van 11 december 2014 tot en met 21 januari 2015. Verwacht wordt dat de nieuwe Provinciale Omgevingsverordening eind 2015 wordt vastgesteld.

In artikel 3.25 Woningbouw van de Provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe woningbouw toelaat die buiten de afspraken vallen, die de woonregio en de provincie Drenthe hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie. De ontwikkelingen in het plangebied zijn opgenomen in het regionaal instemmingsmodel. Voor de Ronerborg is een aantal van 25 woningen (reguliere woningbouw - inbreiding Roden) opgenomen, te realiseren in de periode 2015 - 2030. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het provinciaal beleid voor woningbouw.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Vigerend bestemmingsplan

In de inleiding van het bestemmingsplan is aangegeven dat het huidige bestemmingsplan voor het plangebied "Woonwijken Roden" uit 2015 is. De werking van dat bestemmingsplan vervalt voor onderhavig plangebied bij het in werking treden van dit bestemmingsplan "Herontwikkeling locatie Ronerborg Roden".

3.4.2 Welstandsnota

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

Bij aanvragen van een omgevingsvergunning worden bouwplannen getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. De criteria spitsen zich toe op materiaalgebruik, ligging, vorm en massa. Bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan geeft, kunnen echter niet door welstandscriteria worden tenietgedaan.

Voor de ontwikkelingen in het plangebied is hoofdstuk 2 'Algemene welstandscriteria', van de Welstandsnota van toepassing. Ontwikkelingen in het plangebied moeten voldoen aan de criteria zoals hier zijn opgenomen.

3.4.3 Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Voor Roden wordt aangegeven welke identiteitsdragers het dorp kent, wat de 'knelpunten' zijn en welke aandachtspunten er daarom zijn. Voor het plangebied vormt het groen in de woonwijken de identiteitsdrager. Op de navolgende kaart zijn de groenstructuur en de opgaven verbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0008.png"

Afbeelding 5. Groenstructuur Roden (bron: Groenvisie Noordenveld)

Voor het plangebied is het volgende aspect relevant, 'groen in de woonstraten'. In de oudere woonstraten wordt groen gevormd door veelal bomen in gras en soms bomen met lage heestersoorten. Veel wijken lijken hierdoor op elkaar. De wijken uit de jaren '70-'80 worden gekenmerkt door meer heestergroen. Veelal wordt gebruik gemaakt van lagere vormen, Cotoneaster, Symphoricarpus of lage Cornus soorten. Ook conifeersoorten worden gebruikt (pinussoorten en chamaecyparus). Dit groen wordt voornamelijk gebruikt ter aankleding van de wijk en is zodanig goed.

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de groenvisie.

3.4.4 Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2015-2025 (concept GVVP)

In het uitvoeringsprogramma 2005-2015 is voor de omliggende wegen nabij het plangebied het volgende opgenomen 'Roden, Nieuweweg/Nijlandspark/Meester Wijchgellaan; Inritconstructies op de zijwegen, vluchtheuvels in de Nieuweweg voor verbeteren oversteekbaarheid voor voetgangers'. Het plan maakt binnen het GVVP deel uit van de top 6 aandachtslocaties ongevallen. Combineren met onderhoud en herontwikkeling Ronerborg.

Op het aspect parkeren is reeds nader ingegaan in paragraaf 2.2.4.

Tot en met 24 december 2014 heeft het concept actualisatie GVVP ter inzage gelegen. In het plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen voor wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

3.4.5 Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden-schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

  • 1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;
  • 2. regenwater vasthouden en bergen;
  • 3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;
  • 4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen.

In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

  • 1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;
  • 2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;
  • 3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater het doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen.

Hoofdstuk 4 Milieukundige en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

De locatie waar het plangebied is gelegen kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Mede vanwege de aanwezigheid van de Nieuweweg, het veldsportcomplex, Woon- en zorgcomplex De Hullen, inclusief een kinderopvang. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft voor de functie 'veldsportcomplex (met verlichting) een grootste afstand van 50 meter (geluid). Bij het aanhouden van een kleinere richtafstand geldt een afstand van 30 meter. Het veldsportcomplex (bestemming Maatschappelijk) is gelegen op circa 39 meter van het plangebied (bestemming Woongebied). Gezien deze afstand treden er geen belemmeringen op ten aanzien van de ligging van het veldsportcomplex en de ontwikkelingen in het plangebied.

De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft voor de functies 'verpleeghuizen' en 'kinderopvang' een grootste afstand van 30 meter (geluid). Bij het aanhouden van een kleinere richtafstand geldt een afstand van 10 meter. De verkeersontsluiting van De Hullen is gerealiseerd op de Ceintuurbaan Zuid. De Ceintuurbaan Zuid ontsluit op de Roderweg/Nieuweweg en de provinciale weg N373. De bestemming 'Woongebied' zal op een afstand groter dan 10 meter van De Hullen worden gerealiseerd.

Conclusie

Het plangebied ligt op een zodanige afstand van andere bestemmingen dat er vanuit het aspect van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid.

4.2 Geluid

Voor het aspect geluidhinder is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de te realiseren woningen in het plangebied. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Wet geluidhinder

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:
- de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.
Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De langs de locatie en binnen de bebouwde kom gelegen Nieuweweg kent een maximum snelheid van 50 km/uur en derhalve een zone. De te realiseren woningen liggen binnen de zone van deze weg en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

Verkeersintensiteiten

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Noordenveld. Uit tellingen blijkt dat de huidige verkeersintensiteit ongeveer 7.600 mvt/etmaal bedraagt (week-daggemiddelde). Gelet op de ontwikkeling van de verkeersintensiteit op deze weg in de afgelopen jaren is de verwachting dat de verkeersintensiteit zal stijgen tot ongeveer 8.800 mvt/etmaal in 2026. Eveneens is de samenstelling van het verkeer uit de gemeentelijke tellingen verkregen. De verkeersgegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel. In de berekeningen is er verder rekening gehouden met dicht asfaltbeton (referentiewegdek).

Verkeersintensiteiten  
Weg   Wegdek   Verkeersintensiteit   Max. snel-   periode uur   % verdeling  
    2007   2011   heid     %   lv   mv   zv  
Nieuweweg   ref. wegdek   7.610   8.836   50 km/u   dag   6.34   97,4   1,4   1,3  
          avond   3.18   98,0   1,0   1,0  
          nacht   0.50   96,9   1,8   1,4  

Berekeningen

De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt over het algemeen:

a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
b. 5 dB voor de overige wegen;
c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaat-regelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond van dit artikel 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken. De bere-keningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte.

Berekend zijn de gevels van de betreffende woningen op waarneemhoogtes van respectievelijk 1,8 en 4,8 en 7,8 m. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in navolgende afbeelding en tabel. In Bijlage 1 zijn de volledige berekeningen opgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0009.png"

Geluidsbelasting waarneempunten in dB  
wnp   bouwlaag  
  1e   2e   3e   
1   47   48   48  
2   49   50   50  
3   54   55   55  
4   54   55   55  
5   49   50   50  
6   46   48   48  

Conclusie berekeningen

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting van de eerstelijns bebouwing de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB overschrijdt met maximaal afgerond 7 dB (waarneempunt 2 tot 5). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 12 april een besluit genomen tot verlening van hogere grenswarden voor deze woningen. Dit besluit is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Mogelijk zijn geluidsisolerende maatregelen aan de gevels van de bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit wordt bij de beoordeling van het bouwplan getoetst.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

In de navolgende tabel zijn de functies en het bijbehorende aantal ritten per etmaal opgenomen op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012).

Functie   Ritten per etmaal   Totaal aantal ritten/etmaal  
25 woningen   8,6 per vrijstaande woning   215  
Gezondheidscentrum met o.a. huisarts, tandarts, fysiotherapeut, maatschappelijk werker   22,1 per behandelkamer   774 (uitgaande van 35 behandelkamers)  
Totaal     989  

De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 989 ritten. Gezien de flexibiliteit van het plan is voor het onderzoek luchtkwaliteit uitgegaan van het maximum aantal ritten voor woningen (vrijstaande woningen in de koopsector) en een maximum aantal behandelkamers (35). Aangezien op de locatie eerst een school was gesitueerd, zal de toename van het aantal ritten in werkelijkheid geringer zijn.

Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2015 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0010.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

In juli 2015 is er door Terra bodemonderzoek b.v. (rapport 15111) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie 'Ronerborg'. Daarnaast is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.

Tijdens het verkennend asbestonderzoek is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch is in twee mengmonsters in lichte mate asbest aangetroffen. Dit geeft formeel aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek (graven van sleuven). Omdat tijdens het verkennend asbestonderzoek zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal is aangetroffen en het feit dat de locatie niet specifiek op asbest verdacht is, kan nader asbestonderzoek inziens Terra bodemonderzoek b.v. achterwege blijven.

In één van de bovengrondmonsters is een lichte verontreiniging aan PCB's aangetroffen. In alle andere grondmengmonsters zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte grond aan de Toetsingsregel achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie 'altijd toepasbaar'.

De onderzochte grond bevat weinig puin. Het gemiddelde puingehalte ligt vermoedelijk ruim beneden de 10% (W/W).

In het grondwater afkomstig van peilbuis 1 zijn lichte verhoogde waarden aan barium, nikkel koper en xylenen aangetroffen. De aangetroffen verhoogde concentraties vormen geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de Rapportage Verkennend bodemonderzoek van Terra Bodemonderzoek B.V. (rapportnr. 15111 d.d. 24 juli 2015) dat als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.

Conclusie

Uit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen. De aangetroffen overschrijdingen geven geen aanleiding tot het instellen van een vervolgonderzoek.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 15 juni 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv.

Het projectgebied betreft een voormalige schoollocatie in een woonwijk. De bebouwing is inmiddels verwijderd. Het noordelijk deel wordt gebruikt als opslagplaats van goederen. De rest van het gebied betreft een verruigde grasvegetatie. Langs de noord- en westzijde staan bomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0011.jpg"

Afbeelding 6. Plangebied gezien vanaf het zuidoosten

4.5.1 Soortenbescherming

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Uit de omgeving van het plangebied zijn diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend (© NDFF - quickscanhulp.nl 22-06-2015 11:58:02). Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het plangebied zelf een beperkte natuurwaarde kent. In het plangebied staan soorten als schapenzuring, paardenstaart, rode klaver, kleine klaver, scherpe boterbloem, koolzaad, madeliefje. Vooral in de zuidelijke helft domineren pitrus en opslag van zwarte els. In een wat lager deel in de zuidwesthoek groeit grote lisdodde hoewel er tijdens het veldbezoek geen water stond. Langs de noordzijde van het gebied staan zomereiken met een ondergroei van Spaanse aak, hulst , hazelaar en eenstijlige meidoorn. Langs de westzijde staan enkele exemplaren zomereik, zachte berk en zwarte els met in de ondergroei braam, nagelkruid, grote brandnetel en paardenbloem. Beschermde planten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreinomstandigheden ook niet verwacht.

De bomen in het plangebied beschikken niet over voor vleermuis geschikte holtes (verblijfplaatsen). Het plangebied vormt naar verwachting wel onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. Te verwachten soorten zijn gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger. In het opgaand groen rondom het projectgebied zullen vogels zoals houtduif, merel en vink nestelen. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet in het plangebied aangetroffen.

In het plangebied zijn verder licht beschermde soorten als (spits)muizen, egel en gewone pad te verwachten.

Toetsing

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord en/of vernietigd (artikel 9 Ffw). Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 11 Ffw). Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Ffw.

Ten aanzien van vogels dient bij de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen (artikel 11 Ffw). Voor de in en direct rond het projectgebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Ffw. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Inventarisatie

Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 of de EHS. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Nbw 1998 betreft het Natura 2000-gebied Leekstermeer, gelegen op een afstand van ruim 3 kilometer ten noorden van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 700 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Toetsing

Gezien de natuurwaarde van het plangebied, de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Voor uitvoering van het plan is geen ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met nestelende vogels. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen die risico's met zich meebrengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0012.jpg"

Afbeelding 7. Uitsnede Risicokaart

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich bij het sportcentrum De Hullen met een opslag van chloor voor het zwembad. Een risicocontour is hier niet aan de orde. Ook geldt er voor het sportcentrum geen invloedsgebied, waardoor een groepsrisico berekening achterwege kan blijven.

Voor het overige bevinden zich geen risicovolle inrichtingen die invloed hebben op het plangebied. Dit betekent dat er geen knelpunten ten aanzien van het externe veiligheidsrisico van de aanwezige inrichtingen zijn.

4.6.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit externe veiligheid tansportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

Deze wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

Onderzoek

In of nabij het plangebied liggen geen wegen waarmee in verband met het aspect externe veiligheid rekening moet worden gehouden.

4.6.3 Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In deze regelgeving is bepaald dat de belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen met een druk tot en met 40 Bar en 5 m bij overige buisleidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht dienen te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat er geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen in het plangebied zijn gelegen.

4.6.4 Conclusie

Uit het onderzoek naar de nabijheid van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen is gebleken dat deze op zodanige afstand zijn gelegen dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Een van de belangrijkste uitgangspunten van deze wetgeving is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.1, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. In het navolgende is een uitsnede van deze kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0013.jpg"

Afbeelding 8. Archeologische beleidsadvieskaart

Uit deze kaart blijkt dat het plangebied al meerdere malen (Veenstra 2004 en RAAP 2007) archeologisch is onderzocht en dat het terrein is vrijgegeven. Het rapport van RAAP "Plangebied De Hullen te Roden, archeologisch vooronderzoek (vervolg): een bureau- en inventariserend veldonderzoek', is opgenomen als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.

Wel geldt de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden archeologische resten worden gevonden, moet de initiatiefnemer dit onmiddellijk melden bij de provinciaal archeoloog en de medewerker archeologie van de gemeente Noordenveld.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Cultuurhistorisch erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten. Een complete inventarisatie van het cultuurhistorisch erfgoed bevat daarom een beschrijving van deze drie aspecten (voor zover aanwezig in een gebied).

Archeologische waarden zijn bijzondere zichtbare en onzichtbare resten van vroegere culturen op het land, in de bodem en onder water. Historisch-geografische waarden zijn gebieden, structuren en elementen die kenmerkend zijn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van een landschap, zoals brinken, essen, houtwallen, verkavelingsstructuren en wegen. Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen of gebieden met een bijzondere betekenis voor de omgeving waar ze staan. Daarbij valt te denken aan molens, bruggen, havezates, zuivelfabrieken en in sommige gevallen zelfs de oude dorpskern.

De archeologische waarden zijn beschreven in paragraaf 4.7.1. In het navolgende wordt ingegaan op de historisch geografische en historisch stedenbouwkundige waarden. Daarbij worden het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van cultuurhistorie als leidraad genomen.

4.7.2.2 Cultuurhistorisch Kompas Provincie Drenthe

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is verankerd in het Cultuurhistorisch Kompas. In dit provinciale Kompas valt Roden binnen het deelgebied 'Kop van Drenthe'. Dit gebied wordt gekenmerkt door een centraal deel met een van oorsprong middeleeuws esdorpensysteem en randveenontginningen, gekoppeld aan een hoefijzervormig beekdalstelsel dat via het Peizerdiep afwatert naar het noorden. Roden ligt aan de bovenzijde van dit beekdalstelsel, met het Lieverensche Diep/Peizerdiep aan de oostzijde van het dorp en de Steenberger Loop aan de zuidkant.

Het gebied is een belangrijk oud cultuurlandschap met vele verschijningsvormen door de diversiteit aan ontwikkelingen die zich sinds de Middeleeuwen heeft voltrokken. Niet voor niets is de beleidsinzet van de provincie 'eisen stellen'. Daarbij wil de provincie Drenthe zich inzetten voor het herkenbaar houden van dit oude cultuurlandschap door:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields. Dit wordt in het bijzonder op het Noordscheveld weerspiegeld.
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
  • Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.

4.7.2.3 Cultuurhistorisch beleidskader gemeente Noordenveld

De gemeente Noordenveld werkt aan een cultuurhistorisch beleidskader, waarin uiteen wordt gezet welke cultuurhistorische waarden de drager vormen voor de ontwikkelingsgeschiedenis van Noordenveld. Roden neemt, als hoofdkern van de gemeente, daar ook een belangrijke rol in.

Ontstaansgeschiedenis Roden

Roden ligt op een plaatselijke verhoging in het landschap op de rand van het Drents Plateau. Van oorsprong is het een agrarische nederzetting aan de rand van het beekdal van het Peizerdiep, met meerdere essen rond het dorp en de heide en bossen ten zuiden en ten (noord)westen van de huidige kern.

Het oorspronkelijke Roden, of Roon, bestaat, net als vele andere esdorpen, uit een verzameling boerderijen met de daarbij behorende schuren en schaapskooien en een dubbele brink. Deze brinken liggen bij de kruising Schoolstraat – Groningerstraat, globaal bij de parkeerplaats voor de supermarkt en op de plek waar de huidige Brink uitkomt op de Schoolstraat en de Mensingheweg. Hier staan nog de kerk en een aantal oude panden/boerderijen. Vanaf de brink lopen de wegen naar het beekdal, de es de heidevelden en de bossen. Deze radialen zijn op willekeurige plaatsen door smalle wegen met elkaar verbonden, zoals via het nog altijd onverharde Windgat.

De Mensingheweg ontsluit het dorp richting het bos en Lieveren. De Norgerweg loopt richting de Roder es. De huidige Heerestraat (richting het westen overgaand in de Nieuweweg) boog destijds af richting het zuiden het veld in (Ronerveld). Vanuit het centrum liep de huidige Leeksterweg overgaand in de Zulthe richting de Zultheresch en richting Leek. Het dorp wordt in noordelijke richting ontsloten door de huidige Kanaalstraat en in noordoostelijke richting lopen de huidige Groningerweg en het Oosteinde. Deze ontsluitingsroutes zijn nog steeds aanwezig. Over het algemeen is de historische wegenstructuur nog gedeeltelijk intact. Nieuwe rondwegen, zoals bijvoorbeeld de Ceintuurbaan en de Rondweg hebben wel een belangrijk deel van de verkeersafwikkelende functie overgenomen.

Roden was al in 1850 een zeker voor die tijd dicht bebouwd dorp. De hoofdzakelijk uit boerderijen bestaande bebouwing - café, winkel en ambachtelijk bedrijf worden vaak in combinatie met het boerenbedrijf uitgeoefend - concentreerde zich aan de Brink, de Groningerstraat (vroeger Oosteinde), de Heerestraat, het Julianaplein, de Nieuweweg, de Raadhuisstraat en de Schoolstraat. Daarnaast is er enigszins afzijdig van de dorpskern nog sprake van bebouwing aan de Boskamp. Langs de westzijde van de Brink en de noordzijde van de Heerestraat was de dichtheid van de bebouwing dusdanig hoog dat hier in 1850 al gesproken kan worden van straatwanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP049-vg01_0014.png"

Afbeelding 9. Roden op historische kaart uit 1903 (bron: Bonnebladen)

Tussen 1850 en 1940 maakte Roden vervolgens een zeer sterke groei door, door verdergaande verdichting binnen de kern, maar ook door het groeien langs de uitvalswegen. Het graven van de Rodervaart gaf Roden een goede verbinding over het water met de stad Groningen. Ter plaatse van de huidige Vrijbuiter lag bij de zuivelfabriek destijds de haven van het dorp. Ook de aanleg van de tramlijn Groningen – Drachten in 1913 verbeterde de verbindingen van Roden met omliggende plaatsen.

Het agrarische karakter van Roden nam in die tijd sterk af. Woningen in plaats van boerderijen bepaalden in toenemende mate het uiterlijk van het dorp.

Na de Tweede Wereldoorlog zette deze ontwikkeling zich door. Het dorp groeide uit tot een van de grootste kernen van de provincie Drenthe. De aanleg van industrieterreinen, de bouw van enkele grote woonwijken en nieuwe winkelvoorzieningen maken van Roden heden ten dage een geliefd forensendorp, niet in de laatste plaats vanwege de kwaliteiten van de omgeving.

Plangebied

Het plangebied is onderdeel van een tweede fase van woonuitbreidingen van Roden. Ten westen van de 'oude' dorpskern groeide het dorp stap voor stap. In de jaren'60 van de vorige eeuw is een grote woonwijk aangelegd die wordt gekenmerkt door een royale groene opzet. Meest in het oog springend is een grote groenzone die vanaf de Leeksterweg, via het Wethouder Deodatusplantsoen en het Nijlandspark tot aan de Ceintuurbaan-Zuid door de wijk heen loopt. De vele eiken die in het gras staan zijn beeldbepalend.

In de groenzone staan enkele gebouwen, zoals het Judogebouw en verzorgingscentrum De Hullen, dat in de jaren'70 is gebouwd en in de jaren'90 aan de noordzijde met een nieuwe vleugel is vergroot. Ook het plangebied (met voorheen een middelbare school) maakt deel uit van deze groenzone.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang de groenzone, die de drager is van de woonwijk en beeldbepalend voor het gebied, herkenbaar en beleefbaar te houden. In het plangebied, noch in de directe omgeving van het plangebied, komen historisch stedenbouwkundige waarden voor.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk. De waterhuishouding zal hierdoor worden gewijzigd. Op 3 juni 2015 is een digitale watertoets uitgevoerd. Het volledige wateradvies is als Bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Toename verhard oppervlak

Door de bouw van nieuwe woningen en een gezondheidscentrum neemt het verharde oppervlak toe. Hierdoor stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Om wateroverlast te voorkómen is compensatie nodig door aanleg van waterberging. Op dit moment is bij de gemeente Noordenveld niet bekend hoe groot de toename van het verhard oppervlak wordt. Als algemeen uitgangspunt geldt dat, indien de toename ten opzichte van de oude situatie groter is dan 750 m2, dan 10% van die toename moet worden gecompenseerd als open water op de waterlijn. Het voornemen om de bestaande vijver te vergroten heeft de instemming van het waterschap Noorderzijlvest. Hiermee is aanvullende compensatie in de ontvangende watergang (via het RWA -stelsel) Steenbergerloop niet aan de orde.

Het is de verwachting dat er meer dan 50 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hierdoor kan vanwege mogelijke verontreiniging het hemelwater met een minimale voorziening worden afgekoppeld. In voorliggend plan is dit mogelijk door het water te laten afstromen op de berm of een groenstrook. Het hemelwater kan ook via een aan te leggen wadi worden geloosd op de bestaande vijver. Als er een wadi wordt toegepast, heeft dit als bijkomend voordeel dat het water vertraagd wordt afgevoerd. Compensatie door de toename van verharding is voor de aan te leggen parkeerplaatsen niet of minder aan de orde.

Riolering

Bij de aanleg van riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken verantwoord is. Dit wordt in samenspraak met het waterschap Noorderzijlvest vastgelegd.

Bij nieuwbouw binnen het plangebied dient het Gemeentelijk Rioleringsplan te worden gehanteerd.

Grondwater

Om te voorkomen dat gebruiksfuncties overlast uit grondwater ondervinden, dienen beide op elkaar afgestemd te zijn. Bij nieuwe aanleg moet rekening gehouden worden met een bepaalde drooglegging, teneinde een voldoende ontwateringsdiepte te krijgen. Dit hangt af van meerdere factoren zoals de grondsoort, de slootafstand, aanwezigheid van drainage etc., waardoor het bepalen van deze aspecten vaak maatwerk is. In het ontwerp van nieuw in te richten gebieden met bebouwing is een ontwateringsdiepte van 70 cm, bij een situatie in rust, het uitgangspunt. Bij toepassing van concepten als ‘kruipruimteloos bouwen’ kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte.

Bij het gedetailleerde ontwerp van het watersysteem mag de drooglegging variëren. Hierdoor kunnen mogelijkheden voor waterberging beter benut worden. Zones die vaker mogen inunderen kunnen gekoppeld worden aan groenstroken of ecologische zones. Het doel is een voldoende ontwateringsdiepte te verkrijgen. Het instellen van een bepaalde drooglegging is hierbij het middel. Per situatie dient de benodigde drooglegging in overleg tussen initiatiefnemer en waterschap bepaald te worden, dit vergt maatwerk. In onderstaande tabel zijn enkele droogleggingsnormen opgenomen.

(indicatief)   Drooglegging  
Woningen met kruipruimte   1,30 m  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 m  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 m  
Erftoegangswegen   0,80 m  
Groenstroken / ecologische zones   0,50 m  

Advies en overleg waterschap

De waterparagraaf is voorgelegd aan het Waterschap Noorderzijlvest. Naar aanleiding van het overleg heeft het waterschap haar advies uitgebracht, dat in voorliggende bestemmingsplan is verwerkt. Tevens wordt het advies gegeven om de uitgangspunten in de Notitie Stedelijk Water te hanteren bij de inrichting van het plangebied.

Daarnaast geeft het waterschap aan graag betrokken te blijven bij de nadere invulling c.q. inrichting van het plangebied.

4.9 Vormvrije m.e.r.

In het Besluit m.e.r. onder nr. 11, 2e in de D lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Zoals blijkt uit de planbeschrijving blijft het aantal woningen, de oppervlakte van het plangebied en de bedrijfsvloeroppervlakte (eerste lijnszorg) onder de drempelwaarde zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: - belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk; - belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria. De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in de voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • d. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • e. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan betreft de herontwikkeling van een braakliggende locatie, waarin hoofdzakelijk woningbouw, alsmede de realisatie van een gezondheidscentrum mogelijk moet zijn. Er is geen exact en concreet eindbeeld van de woonverkaveling, de bouwpercelen en het te realiseren woningtype bekend, maar om toch de belangen van omwonenden zeker te stellen is er gekozen voor een globale regeling van de woningbouwlocatie. Dit geldt overigens niet voor de bestaande groenstructuur. Met het oog op het behoud en de versterking van de bestaande groenstructuur is deze specifiek bestemd.

Sturing van de ontwikkelingen zal met name gebeuren door het stellen van nadere eisen aan de bouwplannen op grond van artikel 5.3 van de regels. Dat kan gaan over de plaats van de hoofdgebouwen op de percelen, de bouwhoogte van gebouwen (bouwhoogte) op de percelen maar ook het bebouwingspercentage op een bouwperceel.

Omdat de gemeente zelf de grond in handen heeft is ook via de privaatrechtelijke weg gegarandeerd dat nieuwe ontwikkelingen niet tot excessen kunnen leiden in de zin dat ontwikkelaars te veel hun eigen gang zouden kunnen gaan.

Op termijn (wanneer de locatie is ingevuld) kan het wel verstandig zijn om voor de locatie een wat gespecificeerder bouwregeling vast te stellen door herziening van het bestemmingsplan (of omgevingsplan) die geënt is op de dan bestaande bebouwing om niet bij iedere losse aanvraag voor extra aan- of bijgebouwen weer nadere eisen te moeten stellen en deze te moeten onderbouwen en om het plan makkelijker leesbaar maken. Deze regeling zal dan dus met name dienen ter bescherming van de inwoners van het gebied Ronerborg onderling.

Hoewel planschadeclaims uit hoofde van het inperken van de bouwmogelijkheden niet te verwachten zijn, wordt hier desondanks uitdrukkelijk vermeld dat de globale bouwregeling na realisering van de bouwplannen op de locatie Ronerborg zal worden gespecificeerd, waarbij de plaats, de bouw- en goothoogte van de dan gerealiseerde nieuwe bebouwing en de bij de nieuwbouw (omgevingsvergunning) gestelde nadere eisen als uitgangspunt zullen worden gehanteerd voor een toekomstig bouwregime.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Groen

De bestaande structurele en beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als Groen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

In het zuiden van het plangebied is de vijver, inclusief de uitbreiding hiervan, aangeduid als 'water'.

Voor de bestaande boomsingels geldt een verbod voor vellen en rooien, behoudens normaal onderhoud.

Verkeer - Verblijfsgebied

Aan de oostkant van het plangebied is langs de H. Scheepstrastraat een strook bestemd voor 'Verkeer - verblijfsgebied'. Deze strook, bijvoorbeeld in te richten als voetpad/trottoir, berm- en/of leidingenstrook, behoort tot het wegprofiel van de H. Scheepstrastraat en kent dan ook dezelfde bestemming als in het bestemmingsplan "Woonwijken Roden".

Woongebied

In de bestemming 'Woongebied' mogen binnen het bouwvlak maximaal 25 woningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het aantal bouwlagen van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan één of twee bouwlagen met een platte afdekking of met een kap. Het bouwtype van de woning is niet vastgelegd, zodat bijvoorbeeld vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, geschakeld en/of patiowoningen gebouwd mogen worden. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m.

In alle woonfuncties zijn aan huis verbonden werkactiviteiten bij recht toegestaan, alsmede kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van bed & breakfast. Het gebruik voor deze activiteiten is toegestaan voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de bestaande vloeroppervlakte van de hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 45 m2 indien de activiteiten gezamenlijk worden gebezigd geldt dit maximum ook.

Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' is behalve wonen ook een gezondheidscentrum als hoofdgebouw toegestaan.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen en is aangegeven op welke punten de aanvullende werking van de Bouwverordening niet van toepassing is.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

Overige regels

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Door een aanpassing van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen

De regels over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden, zoals die nu in het bestemmingsplan zijn opgenomen, sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties.Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Bebouwing en gebruik die in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan ('Nietap Kom' en 'Buitengebieden Roden'), inclusief de overgangsbepalingen, zijn in het voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het kostenverhaal is anderszins verzekerd, daar de gemeente eigenaar is van de gronden. De kosten worden verhaald via de grondprijs. Derhalve behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Op 26 november 2015 is er een informatieavond gehouden voor omwonenden, waar de plannen zijn gepresenteerd. Tevens is het plan is voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners.

De provincie heeft aangegeven dat het plan betrekking heeft op een binnenstedelijke ontwikkeling met woningbouw, welke ontwikkeling passend is binnen de regionale woningbouwafspraken. De provincie heeft verder geen opmerkingen op het conceptontwerp bestemmingsplan.

Het waterschap heeft een aantal op- en aanmerkingen gemaakt ten aanzien van de toelichting. Deze zijn verwerkt in de toelichting, zodat deze nu voor het aspect water correct en volledig is. Het waterschap heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de invulling c.q. inrichting van het plangebied.

De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 6.

7.2 Reacties ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 februari tot 24 maart 2016 ter inzage gelegen. Er zijn reacties binnengekomen van de provincie Drenthe en van het Waterschap Noorderzijlvest. Deze reacties leiden niet tot aanpassing van het plan. De reacties zijn als Bijlage 7 aan dit plan toegevoegd.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.