direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Peize
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de bestemming van gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld. Dit betekent dat een bestemmingsplan binnen tien jaar moet worden herzien. De vigerende bestemmingsplannen van het bedrijventerrein Peize zijn verouderd en dienen daarom te worden geactualiseerd.

1.2 Vigerend planologisch regeling

Het vigerend planologisch regiem van het bedrijventerrein aan de noordzijde van Peize is opgenomen in een tweetal bestemmingsplannen: het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Westerd II vastgesteld op 27 oktober 2005 en het bestemmingsplan Bedrijventerrein Peize, vastgesteld op 30 november 2006. Vanwege de ligging en functionaliteit van de twee plangebieden is er nu één bestemmingsplan voor het gehele gebied gemaakt.

1.3 Uitgangspunt nieuw bestemmingsplan

De aanleiding voor het nieuwe bestemmingsplan betreft de actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen van het bedrijventerrein Peize. Omdat het een actualisatie betreft heeft het plan een overwegend conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen, behalve ontwikkelingen die al binnen de vigerende plannen mogelijk zijn, komen niet voor. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.4 Begrenzing nieuw bestemmingsplan

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de rondweg (Westerweg), aan de oostzijde door de Groningerweg, aan de westzijde door de Peizerschipsloot. In het zuiden grenst het bedrijventerrein aan de woonbebouwing van de Joest Lewelaan en de Ripperdalaan.

Op onderstaande figuur is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied bedrijventerrein Peize

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsbeschrijving. Het bevat een beschrijving van de historische en huidige situatie van het gebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de belangrijkste omgevingsaspecten behandeld. De onderwerpen bedrijven en milieuzonering, geluidhinder, luchtkwaliteit, bodem, water, externe veiligheid, ecologie, archeologie en cultuurhistorie komen hier aan bod. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische vormgeving. Tot slot komen in de hoofdstukken 6 en 7 de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Historie

Peize is gelegen in de kop van Drenthe op ongeveer 10 km ten zuiden van de stad Groningen. Het is van oorsprong een agrarische nederzetting nabij een es en een beek. De kern ontstond in de vroege Middeleeuwen op de hogere zandgronden van het Drents Plateau. Het oorspronkelijke dorp bestond uit een verzameling boerderijen met schuren en schaapskooien. De open ruimten (brinken) werden gebruikt als verzamelplaats. Ook nu nog heeft Peize een opvallend open dorpsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0002.jpg"

Figuur 2: Peize rond 1900 (Bonnekaart Drenthe).

In de 20ste eeuw vond een verdichting van de bestaande bebouwing plaats en breide het dorp zich langs de randen uit. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp vooral aan de noord- en oostzijde uitgebreid. Vanaf die tijd ging het om grotere planmatige uitbreidingen in wijken. De grootste veranderingen in Peize hebben zich in de afgelopen 30 jaar voorgedaan.

Het bedrijventerrein De Westerd dateert uit de tweede helft van de jaren '80. Halverwege de jaren '90 werd daar een eerste uitbreiding aan toegevoegd. Hiervoor is in 1993 een bestemmingsplan opgesteld. Dit plan maakte tegelijk de realisering van de noordelijke rondweg mogelijk. In 2006 is het bestemmingsplan De Westerd II goedgekeurd. Hierna is begonnen met de uitbreiding van dit oostelijk deel van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0003.jpg"

Figuur 3: eerste ontwikkelingen bedrijventerrein Peize (kadasterkaart 1982).

2.2 Huidige situatie

Het bedrijventerrein De Westerd I is gelegen aan de noordwestzijde van Peize. Het plangebied is te bereiken via de Westerweg (rondweg) en de Groningerweg. De Westerweg vormt tevens de noordgrens van het plangebied. Langs de westelijke plangrens ligt de watergang Peizerschipsloot. Deze waterlossing voert in noordelijke richting af via het Peizerdiep op het Hoendiep. Ten westen van de Peizerschipsloot ligt de ijsbaan en een forse groenstrook met opgaande beplanting, welke de dorpskom en het plangebied afschermt van de rondweg.

Aan de oostzijde van het plangebied is de uitbreiding van het bedrijventerrein de Westerd II gerealiseerd. De ruimtelijke inrichting van dit nieuwe terrein sluit aan bij de opzet van de eerste fase. De Aanleg wordt daarbij doorgetrokken tot de Groningerweg. Haaks daarop wordt in noordelijk en zuidelijke richting een insteekweg voor de interne ontsluiting aangelegd.

In het zuiden grenst het bedrijventerrein aan de woonbebouwing van de Joest Lewelaan en de Ripperdalaan. Deze straten liggen in de woonwijk de Westerd. In dit gebied staan overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels in een vrij strak patroon. De hoofdas van het bedrijventerrein is de Havenstraat, welke dient als ontsluiting op de Westerweg. Haaks op de Havenstraat bevinden zich in westelijke en oostelijke richting insteekwegen.

De kaveldiepte varieert van 30 tot 80 m, met een daarop aansluitende breedtemaat van ongeveer een kwart tot tweederde van de diepte van het perceel. Daarnaast bevinden zich aan de west- en oostzijde van de Westerd I enkele zeer grote kavels. Op het merendeel van de percelen met een diepte tot 80 m zijn bedrijfswoningen gerealiseerd. Bij de meeste bedrijfskavels is weinig aandacht besteed aan de inrichting. Voorts is er weinig samenhang in het bebouwingsbeeld. Dit wordt mede veroorzaakt door de grote variatie in kavelgrootte en bebouwingstypologie.

Er is geen tot weinig beplanting aanwezig op of langs de kavels. Slechts aan de zuidzijde van het terrein is opgaande beplanting aanwezig, grenzend aan de woonbebouwing van de Joest Lewelaan. Het terrein is ingedeeld in twee zones ten behoeve van de bedrijvigheid. Nabij woonbebouwing, aan de rand van het bedrijventerrein is het terrein geschikt voor lichte bedrijvigheid (categorie 1 en 2). Op grotere afstand van de woonbebouwing zijn bedrijven met een zwaardere categorie (tot en met categorie 3.2) mogelijk.

Op dit moment zijn er binnen het plangebied van De Westerd II, het plangebied zoals in onderstaande figuur weergegeven, nog 6 tot 7 bedrijfskavels beschikbaar. Onderliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om op de vrije bouwkavels een bedrijfswoning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0004.png"

Figuur 4: plangebied De Westerd II.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR (2012) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke opgaven en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Geen van de nationale belangen zijn overigens direct van toepassing op bedrijventerrein Peize. Nationaal belang 13 heeft een algemene strekking.

Nationaal belang 13: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.  

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

In de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe (2 juli 2014) is de kernwaarde Bedrijvigheid expliciet opgenomen en doorgevoerd. In onderstaand kader wordt deze kernwaarde nader beschreven en uitgelegd.

Kernwaarde bedrijvigheid
Ontwikkelingen die positief zijn voor de werkgelegenheid en behoud / vestiging van bedrijven en instellingen achten wij voor Drenthe van bijzonder belang. Daarom benoemen we bedrijvigheid als een kernwaarde. Daarbij gaat het zowel om bedrijvigheid in de dorpen, de steden en op bedrijventerreinen als om bedrijvigheid in de landbouw, in de vrijetijdssector en gekoppeld aan natuur(beleving). Voor de provincie is bedrijvigheid een kernwaarde. Het invulling geven aan deze kernwaarde is vooral een gezamenlijke opgave van gemeenten. De kernwaarde bedrijvigheid vinden we vooral terug in het sociaal-economische systeem en in de landbouw, maar ook bij natuur, bijvoorbeeld als het om de vrijetijdseconomie gaat.

Wijze van afwegen kernwaarde bedrijvigheid
De kernwaarde bedrijvigheid is een middel om ontwikkelingen met bedrijfseconomische aspecten zorgvuldig te kunnen afwegen met de kernkwaliteiten. Met de kernwaarde bedrijvigheid kan niet worden afgeweken van thematisch beleid, zoals dat bijvoorbeeld geld voor bedrijvigheid in het buitengebied of voor regionale afstemming woningbouw. De kernwaarde richt zich vooral op de (bedrijfs)economische meerwaarde en de kwaliteitsimpuls die een ontwikkeling oplevert. Daarnaast wordt bezien in hoeverre de ontwikkeling bijdraagt aan de doelstellingen van het Kader voor Economische Investeringen (KEI).

Wijze van afwegen kernkwaliteiten en kernwaarde bedrijvigheid
Bij nieuwe ontwikkelingen worden economische belangen in samenhang bezien met de kernkwaliteiten, met zorgvuldig ruimtegebruik en met de milieu- en leefomgevingkwaliteit. Omdat economie en werkgelegenheid van buitengewoon belang zijn voor onze provincie, is de kernwaarde bedrijvigheid voor ons gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. De kernwaarde bedrijvigheid en de kernkwaliteiten beoordelen we altijd in samenhang, op ruimtelijke kwaliteit en op de economische of maatschappelijke meerwaarde. Bij de beoordeling vindt een integrale afweging plaats tussen alle belangen (kernwaarde bedrijvigheid, kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, milieu- en leefomgevingkwaliteit en overig sectoraal beleid). Hierbij gaat het om het geheel en niet om een enkel aspect. Het accent ligt op mogelijkheden, niet op onmogelijkheden. Op voorhand is niet te zeggen hoe een afweging tussen de kernkwaliteiten en de kernwaarde bedrijvigheid in een praktijksituatie uitvalt. De ene ontwikkeling heeft immers meer gewicht dan de andere en per locatie en per aspect kan het beschermingsniveau voor een kernkwaliteit verschillen. Kortom: dit is maatwerk. Hierboven (onder de kopjes 'Kernkwaliteiten' en 'Kernwaarde bedrijvigheid' hebben we meer verteld over de specifieke afwegingen.

Uitwerking kernwaarde bedrijvigheid
Definitie bedrijvigheid: De economische dynamiek binnen of in de directe omgeving van het plangebied, voor zover deze zich vertaalt in een bijdrage aan de (bedrijfs)economische vitaliteit, waaronder mede begrepen de werkgelegenheid en bedrijfseconomische omzet.

Werk en werkgelegenheid zijn van buitengewoon belang voor onze provincie. Bedrijvigheid komt in heel Drenthe voor in zowel stedelijk gebied, agrarisch gebied als natuurgebied. Het betreft hier vooral ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Meer dan 95% van het Drentse bedrijfsleven, inclusief zzp'ers, behoort tot het mkb. Het mkb is daarmee de motor van de Drentse economie. In 2012 bevond 17% van alle bedrijven en 12% van de werkgelegenheid zich in het buitengebied. De sectoren landbouw, energie en vrije tijd zijn in het buitengebied relatief sterk vertegenwoordigd qua bedrijven, werkgelegenheid en ruimtebeslag. Ook in de Noordervisie 2040 vervult het mkb een belangrijke werkgelegenheidsrol.
Ons economisch beleid is verwoord in het KEI en daarnaast in andere beleidsdocumenten, zoals de AgroAgenda en het Innovatieprogramma Veenkoloniën. De centrale inzet hierbij is het scheppen en behouden van werkgelegenheid, door het ontwikkelen van een duurzame en robuuste economische structuur van Drenthe. Het KEI richt zich op vijf thema's:
1. Versterken regionale innovatiekracht;
2. Optimale aansluiting bedrijfsleven, kennis, onderwijs en arbeidsmarkt;
3. Optimaliseren vestigingsklimaat;
4. Vergroten economische rendement in de vrijetijdseconomie;
5. Versterken van de agribusiness.
In het KEI nemen de activiteiten die we voor het stuwende mkb willen oppakken, een belangrijke plaats in. Op basis van het KEI maken we elk jaar een uitvoeringsprogramma. De jaarprogramma's zijn dynamische werkprogramma's, die inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen en de samenwerking met onze partners.
Naast het KEI hebben we vanwege de crisis het Mkb-actieprogramma opgesteld. Met dit programma richten we ons op sectoren die voor Drenthe belangrijk zijn. We kijken naar de knelpunten en koppelen dit aan zaken waar we als provincie een rol in kunnen vervullen. Het gaat hierbij niet alleen om stuwende sectoren, maar ook om sectoren die meer dan andere sectoren bijdragen aan toegevoegde waarde, werkgelegenheid of export (bijvoorbeeld zorg, detailhandel en landbouw). Ook hierbij maken we afspraken met intermediaire organisaties die een deel van het Mkb-actieprogramma voor ons uitvoeren.  

Kernwaarde bedrijvigheid
Ontwikkelingen die positief zijn voor de werkgelegenheid en behoud/vestiging van bedrijven en instellingen achten wij voor Drenthe van bijzonder belang. Daarom benoemen we bedrijvigheid als een kernwaarde. Daarbij gaat het zowel om bedrijvigheid in de dorpen, de steden en op bedrijventerreinen als om bedrijvigheid in de landbouw, in de vrijetijdssector en gekoppeld aan natuur(beleving). Voor de provincie is bedrijvigheid een kernwaarde. Het invulling geven aan deze kernwaarde is vooral een gezamenlijke opgave van gemeenten. De kernwaarde bedrijvigheid vinden we vooral terug in het sociaal-economische systeem en in de landbouw, maar ook bij natuur, bijvoorbeeld als het om de vrijetijdseconomie gaat.

Wijze van afwegen kernwaarde bedrijvigheid
De kernwaarde bedrijvigheid is een middel om ontwikkelingen met bedrijfseconomische aspecten zorgvuldig te kunnen afwegen met de kernkwaliteiten. Met de kernwaarde bedrijvigheid kan niet worden afgeweken van thematisch beleid, zoals dat bijvoorbeeld geld voor bedrijvigheid in het buitengebied of voor regionale afstemming woningbouw. De kernwaarde richt zich vooral op de (bedrijfs)economische meerwaarde en de kwaliteitsimpuls die een ontwikkeling oplevert. Daarnaast wordt bezien in hoeverre de ontwikkeling bijdraagt aan de doelstellingen van het Kader voor Economische Investeringen (KEI).

Wijze van afwegen kernkwaliteiten en kernwaarde bedrijvigheid
Bij nieuwe ontwikkelingen worden economische belangen in samenhang bezien met de kernkwaliteiten, met zorgvuldig ruimtegebruik en met de milieu- en leefomgevingkwaliteit. Omdat economie en werkgelegenheid van buitengewoon belang zijn voor onze provincie, is de kernwaarde bedrijvigheid voor ons gelijkwaardig aan de kernkwaliteiten. De kernwaarde bedrijvigheid en de kernkwaliteiten beoordelen we altijd in samenhang, op ruimtelijke kwaliteit en op de economische of maatschappelijke meerwaarde. Bij de beoordeling vindt een integrale afweging plaats tussen alle belangen (kernwaarde bedrijvigheid, kernkwaliteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, milieu- en leefomgevingkwaliteit en overig sectoraal beleid). Hierbij gaat het om het geheel en niet om een enkel aspect. Het accent ligt op mogelijkheden, niet op onmogelijkheden. Op voorhand is niet te zeggen hoe een afweging tussen de kernkwaliteiten en de kernwaarde bedrijvigheid in een praktijksituatie uitvalt. De ene ontwikkeling heeft immers meer gewicht dan de andere en per locatie en per aspect kan het beschermingsniveau voor een kernkwaliteit verschillen. Kortom: dit is maatwerk. Hierboven (onder de kopjes 'Kernkwaliteiten' en 'Kernwaarde bedrijvigheid' hebben we meer verteld over de specifieke afwegingen.

Uitwerking kernwaarde bedrijvigheid
Definitie bedrijvigheid: De economische dynamiek binnen of in de directe omgeving van het plangebied, voor zover deze zich vertaalt in een bijdrage aan de (bedrijfs)economische vitaliteit, waaronder mede begrepen de werkgelegenheid en bedrijfseconomische omzet.

Werk en werkgelegenheid zijn van buitengewoon belang voor onze provincie. Bedrijvigheid komt in heel Drenthe voor in zowel stedelijk gebied, agrarisch gebied als natuurgebied. Het betreft hier vooral ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Meer dan 95% van het Drentse bedrijfsleven, inclusief zzp'ers, behoort tot het mkb. Het mkb is daarmee de motor van de Drentse economie. In 2012 bevond 17% van alle bedrijven en 12% van de werkgelegenheid zich in het buitengebied. De sectoren landbouw, energie en vrije tijd zijn in het buitengebied relatief sterk vertegenwoordigd qua bedrijven, werkgelegenheid en ruimtebeslag. Ook in de Noordervisie 2040 vervult het mkb een belangrijke werkgelegenheidsrol.
Ons economisch beleid is verwoord in het KEI en daarnaast in andere beleidsdocumenten, zoals de AgroAgenda en het Innovatieprogramma Veenkoloniën. De centrale inzet hierbij is het scheppen en behouden van werkgelegenheid, door het ontwikkelen van een duurzame en robuuste economische structuur van Drenthe. Het KEI richt zich op vijf thema's:
1. Versterken regionale innovatiekracht;
2. Optimale aansluiting bedrijfsleven, kennis, onderwijs en arbeidsmarkt;
3. Optimaliseren vestigingsklimaat;
4. Vergroten economische rendement in de vrijetijdseconomie;
5. Versterken van de agribusiness.
In het KEI nemen de activiteiten die we voor het stuwende mkb willen oppakken, een belangrijke
plaats in. Op basis van het KEI maken we elk jaar een uitvoeringsprogramma. De jaarprogramma's zijn dynamische werkprogramma's, die inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen en de samenwerking met onze partners.
Naast het KEI hebben we vanwege de crisis het Mkb-actieprogramma opgesteld. Met dit programma richten we ons op sectoren die voor Drenthe belangrijk zijn. We kijken naar de knelpunten en koppelen dit aan zaken waar we als provincie een rol in kunnen vervullen. Het gaat hierbij niet alleen om stuwende sectoren, maar ook om sectoren die meer dan andere sectoren bijdragen aan toegevoegde waarde, werkgelegenheid of export (bijvoorbeeld zorg, detailhandel en landbouw). Ook hierbij maken we afspraken met intermediaire organisaties die een deel van het Mkb-actieprogramma voor ons uitvoeren.

Provinciale Omgevingsverordening

De provincie heeft op dit moment een ontwerp Omgevingsverordening ter inzage gelegd. Dit is een actualisatie van de verordening welke in september 2014 in werking is getreden. In de ontwerp Omgevingsverordening wordt ten aanzien van bedrijvigheid het volgende gesteld.

Als bij een ruimtelijk plan de kernwaarde bedrijvigheid is betrokken, wordt in dat ruimtelijk plan uiteengezet dat met het plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid.

Voor zover kernkwaliteiten en kernwaarde bedrijvigheid in een ruimtelijk plan niet kunnen samengaan:

  • a. wordt in dat plan onderbouwd in hoeverre behoud of ontwikkeling van kernkwaliteiten niet kan samengaan met behoud  of ontwikkeling van de kernwaarde bedrijvigheid;
  • b. wordt tussen behoud of ontwikkeling van kernkwaliteiten en behoud of ontwikkeling van de kernwaarde bedrijvigheid een zorgvuldige afweging gemaakt en;
  • c. voor zover de kernkwaliteiten cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden door deze afweging aangetast raken, wordt de informatiewaarde van de geschonden kernkwaliteiten waar wenselijk of mogelijk veilig gesteld, op een wijze zoals minimaal passend op grond van de Monumentenwet of de in het betreffende beleidsveld geldende onderzoeksnormen.

3.3 Regionaal beleid

Actualisatie Regiovisie Groningen-Assen 2013

Drie nieuwe speerpunten worden in de geactualiseerde versie van de regiovisie geformuleerd:

  • 1. Het economisch kerngebied verder ontwikkelen.
  • 2. De interne samenhang tussen steden en regio versterken.
  • 3. De kwaliteit van stad en land behouden en versterken.

Over speerpunt 1 'het economisch kerngebied verder ontwikkelen' wordt het volgende gezegd:

De Regio Groningen-Assen heeft een belangrijke functie als economisch kerngebied in Noord-Nederland. Zowel voor de inwoners en ondernemers ín de regio als daarbuiten is het van eminent belang dat Groningen-Assen deze positie behoudt en verder ontwikkelt.

Dit vraagt om:

  • het verbeteren van het ondernemers en vestigingsklimaat;
  • bedrijfsontwikkeling en –vestiging;
  • verbondenheid met andere regio's;
  • het profileren van de regio als de attractieve stadsregio waarin het prettig werken en wonen is.

3.4 Gemeentelijk beleid

Vigerende bestemmingsplannen

In de inleiding van het bestemmingsplan is reeds aangegeven wat de huidige bestemmingsplannen binnen de begrenzing van het plangebied van het bedrijventerrein Peize zijn.

Welstandsnota Noordenveld

Op 18 december 2008 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota voor de gemeente Noordenveld vastgesteld. De welstandsnota beoogt versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken en de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten. Bij aanvragen van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria. In de nota is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden, waarvoor verschillende welstandscriteria zijn opgenomen. Voor het deelgebied Peize-bedrijfsterrein geldt een aanduiding als regulier welstandsgebied. Het beleid is gericht op beheer van de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten. Er zijn criteria opgenomen voor wat betreft de ligging/situering, maatvoering/massa, vorm/gevelopbouw en materiaal/kleurgebruik. Zo is ondermeer bepaald dat de representatieve zijde van gebouwen naar de straat is gericht, minder aantrekkelijke functies zoveel mogelijk aan het oog worden onttrokken, qua kleur gebruik moet worden gemaakt van gedekte tinten en bij de randbebouwing het gebruik van opvallende materialen achterwege moet blijven.

Visie Noordenveld 2025

Op 7 september 2011 is de Visie Noordenveld 2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie is geen schets van de toekomst en is ook nog niet ingevuld met allerlei plannen. Die schets zal vorm krijgen in de beleidsplannen die de gemeente in de toekomst ontwikkelt. De visie is meer een richtingwijzer, een inspirerende toetssteen voor toekomstig beleid. Omdat de visie geen ruimtelijke uitwerking bevat, heeft de visie geen consequenties voor het nieuwe, conserverende bestemmingsplan.

Gemeentelijk rioleringsplan

Op 16 januari 2013 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld door de Raad

van de gemeente Noordenveld. Op 1 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) in werking getreden. Deze nieuwe wetgeving stelt de gemeente beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. De gemeente heeft met deze wet de zorgplichten gekregen voor hemel- en grondwater binnen bebouwd gebied.

De gemeente dient in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) naast de gebruikelijke zorg voor de riolering vast te leggen hoe zij deze wettelijke zorgplichten voor hemelwater en grondwater in gaat vullen. We noemen dit GRP dan ook het verbrede GRP (vGRP) vanwege

de uitbreiding met de nieuwe zorgplichten.

Toetsingskader gemeentelijke watertaken

Doelen gemeentelijke watertaken:

  • 1. Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een geschikt lozingspunt.
  • 2. Doelmatig inzamelen van regenwater (daar waar de perceelseigenaar redelijkerwijs niet in staat is dit zelf te doen).
  • 3. Doelmatig verwerken van het ingezameld regenwater.
  • 4. Voorkomen dat grondwater de bestemming van een gebied structureel belemmert.
  • 5. Voorkomen van overlast voor de omgeving (in de brede zin van het woord).

In de bestuursakkoorden Water (NBW/RBW3) is vastgelegd dat moet worden ingespeeld op de verwachte klimaatsverandering: Het watersysteem moet robuust worden gemaakt. De 'droge voeten' agenda worden met deze akkoorden vormgegeven. Daarom is inzicht in de stedelijke wateropgave noodzakelijk, zodat bepaald kan worden waar en hoe eventueel extra berging gecreëerd kan worden.

Afkoppelen van schone oppervlakken, zodat relatief schoon regenwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinrichting wordt getransporteerd, is een aanpak die past in de huidige ontwikkelingen. De tritsen 'vasthouden-bergen-afvoeren' en 'schoonhouden-scheiden- schoonmaken' zijn daarbij leidend.

Het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft een regenwaterbrief uitgebracht die aangeeft hoe de regenwaterproblematiek bij gemeenten het best kan worden aangepakt. Er zijn vier pijlers van het regenwaterbeleid benoemd:

1. aanpak bij de bron: het voorkomen van verontreiniging van regenwater;

2. regenwater vasthouden en bergen;

3. regenwater gescheiden van afvalwater afvoeren;

4. integrale afweging op lokaal niveau.

Vanuit het hemelwaterbeleid wordt naar redelijkheid een inspanning gevraagd van bewoners, bedrijven en overheid. Hiervoor wordt bij ontwikkelingen onderscheid gemaakt naar een toename van het verhard oppervlak en een ontwikkeling zonder toename van verhard oppervlak. Onder dit laatste valt het opbreken van verharding, terugplaatsen van dezelfde of nieuwe verharding en sloop en nieuwbouw van gebouwen. In die zin zijn er drie situaties te onderscheiden voor de omgang met hemelwater:

1. afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie;

2. afkoppelen /bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie;

3. afkoppelen van hemelwater afkomstig van bestaande bebouwing.

Het afkoppelen/bergen van hemelwater is geregeld voor de eerste twee situaties. Het afkoppelen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een reeds bebouwde locatie is een verplichting die volgt uit de aan te vragen omgevingsvergunning. Het afkoppelen/bergen van hemelwater afkomstig van nieuwbouw op een nieuw aangelegde locatie is een verplichting op basis van de watertoets die gekoppeld is aan de ontwikkeling van een nieuwbouwlocatie.

Uitvoerend beleid zorgplicht grondwater

Voorkomen dat grondwater de doel van een gebied structureel belemmert. Dit doel vormt de invulling van de zorgplicht voor het grondwater. Grondwater speelt tenslotte een belangrijke rol binnen de stedelijke openbare ruimte. De ruime omschrijving van dit doel is noodzakelijk omdat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van stedelijk waterbeheer en ruimtelijke ordening. Op eigen terrein heeft de burger nadrukkelijk zelf een verantwoordelijkheid om het grondwaterprobleem op te lossen en te voorkomen. Bij herontwikkeling is er sprake van gedeeltelijke of gehele sloop en komt er vervangende nieuwbouw voor terug. De grondwaterhuishouding wijzigt mogelijk als gevolg van de ingreep in het gebied. De beleidsregels voor een herontwikkeling zijn in eerste instantie gelijk aan de beleidsregels voor nieuwbouw. Via een doelmatige afweging wordt per project bepaald of minder strenge ontwateringnormen noodzakelijk of mogelijk zijn. Vaker dan bij nieuwe ontwikkelingen zullen bouwkundige maatregelen nodig zijn om nieuwe overlastsituaties te voorkomen.

Landschapsbeleidsplan

In het plan is opgenomen dat in zijn algemeenheid voor esdorpen als Peize 'behouden en beschermen van karakteristieke dorpsopbouw in het esdorpenlandschap (losse structuur, gericht op het landschap, entrees van dorpen door middel van lanen, akkerbouwcomplexen)' geldt. Daarnaast is het thema 'dorpsranden en stadsranden' op Peize van toepassing. Het thema dorpsranden richt zich hier op het creëren van een sterke visuele relatie tussen dorp en het omliggende landschap. Bij uitbreidingen, woningbouw of andere aanpassingen of vernieuwingen in de dorpsrand houdt dit in:

  • creëren van door- en vergezichten en een open dorpsrand waarbij nieuwe woningbouw gericht is op het landschap;
  • aansluiten op de karakteristieken van het landschap en rekening houdend met kleur en vormgeving van gebiedseigen bebouwingen;
  • zowel in het dorp als daarbuiten gebruik maken van gebiedseigen en landschappelijke beplantingen;
  • aandacht voor bermen binnen en buiten de bebouwde kom is gewenst, buiten de bebouwde kom is ruimte voor bloemrijke bermen, mits dit geen hinder veroorzaakt voor het verkeer;
  • bermen nabij een entree van een dorp lenen zich voor een verbijzondering door het planten van bijvoorbeeld bolgewassen.

Omdat het bestemmingsplan gericht is op het vastleggen van de bestaande situatie, zijn er geen nieuwe inrichtingsmaatregelen, welke voortvloeien uit het landschapsbeleidsplan, in het plan opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met het landschapsbeleidsplan.

Groenvisie Noordenveld (2002)

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting

en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast binnen de bebouwde kom.

Het bedrijventerrein in Peize wordt als specifiek aandachtspunt genoemd. Door de aanwezigheid van weinig groen wordt de oriëntatie en structuur op het terrein gemist. Het gehele terrein is door een brede groenstrook aan het zicht vanuit het dorp onttrokken. Door een duidelijke groenstructuur met aanduiding van hiërarchie in hoofd- en subwegen wordt het bedrijventerrein overzichtelijker en aantrekkelijker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0005.jpg"

Figuur 5: uitsnede kaart groenstructuur Peize (Groenvisie Noordenveld 2002).

In 2011 is een beplantingsplan voor het bedrijventerrein opgesteld en ten uitvoer gebracht. Hiermee zijn twee knelpunten opgelost. Te weten, de abrupte overgang van de bebouwing van het bedrijventerrein naar het landelijk gebied aan de noordzijde en de toestand van de bestaande beplanting op en langs het bedrijventerrein.

Tot en met 24 december 2014 heeft het concept actualisatie GVVP ter inzage gelegen. In het plan wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen voor wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit. Voor Peize zijn geen specifieke aspecten opgenomen welke van invloed zijn op het bedrijventerrein.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op een bedrijventerrein is het van belang dat geen conflicten ontstaan tussen de bedrijfsbestemming en de milieugevoelige objecten in de omgeving. Door een differentiatie aan te brengen in de toe te laten bedrijven en deze onder te brengen in zones, kan een zodanige afstand tot gevoelige objecten worden gewaarborgd dat dergelijke conflicten uitblijven. Een handreiking voor de wijze waarop zonering kan plaatsvinden, is opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Samengevat wordt voor categorieën van bedrijven aangegeven wat op grond van de mogelijke milieuaspecten de afstand tot gevoelige objecten, zoals woonbebouwing, zou moeten zijn.

In onderstaande tabel staan de categorieën en de daarbij behorende globale afstanden tot milieugevoelige objecten.

Milieucategorie   Grootst genoemde aan te houden afstand  
Categorie 1   10 m  
Categorie 2   30 m  
Categorie 3.1   50 m  
Categorie 3.2   100 m  
Categorie 4.1   200 m  
Categorie 4.2   300 m  
Categorie 5.1   500 m  
Categorie 5.2   700 m  
Categorie 5.3   1000 m  
Categorie 6   1500 m  

De genoemde afstanden in de tabel zijn slechts richtlijnen. Per situatie dient te worden beoordeeld wat de werkelijk toe te passen minimale afstand is van een bedrijf ten opzichte van een milieugevoelig object. De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming 'Bedrijf' rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Op het bedrijventerrein Peize zijn binnen de bestemming “Bedrijf” alleen bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3.2 (100 m). Daarnaast is het mogelijk bedrijven in een naast gelegen hogere categorie toe te staan, mits deze qua aard en hinder gelijk zijn te stellen aan een bedrijf uit de bij recht toegestane categorieën.

In dit plan is in verband met de aanwezigheid van woonbebouwing in de nabijheid de onderstaande indeling aangehouden.

  • minimum afstand 30 meter, milieucategorie 2
  • minimum afstand 50 meter, milieucategorie 3.1
  • minimum afstand 100 meter, milieucategorie 3.2

4.2 Geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de onder andere de mogelijkheid tot het realiseren van bedrijfswoningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het plangebied zijn in dit verband de geluidzone van de N372 en de Groningerweg relevant. Op de N372 geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/uur en ligt buiten de bebouwde kom. De Groningerweg kent een maximumsnelheid van 50 km/uur. Deze weg is gelegen binnen de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze wegen.

Normen wegverkeer

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2006). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (art. 83 van de Wgh.)

Bij de provincie is reeds in 2005 door de gemeente een aanvraag ingediend voor een hogere grenswaarde in het betreffende gebied tot een waarde van 60, 56 en 51 dB(A) voor respectievelijk bouwvlak 1, 2 en 3 (zie bijgevoegde afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0006.png"

Naar aanleiding daarvan heeft de provincie op 10 oktober 2005 een beschikking hogere grenswaarden afgegeven MB/A3/2005009191.

Inmiddels is de Wet geluidhinder een aantal keren gewijzigd en is de omzetting van de hogere waarde van dB(A) in dB geregeld In artikel 110h van de Wet geluidhinder:

Indien voorafgaand aan 1 januari 2007 een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een weg of een spoorweg in dB(A) is vastgesteld en die waarde ook na 1 januari 2007 geldt, wordt die waarde omgerekend tot de waarde voor de geluidsbelasting Lden overeenkomstig een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

De bedoelde ministeriële regeling is het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 opgenomen. In artikel 3.7 daarvan is het volgende bepaald:

Indien een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een weg in dB(A) is vastgesteld, wordt die waarde omgerekend tot de waarde van de geluidsbelasting in dB door de getalswaarde van de vastgestelde waarde te verminderen met het onafgeronde verschil tussen de onafgeronde heersende geluidsbelasting in dB(A) en de onafgeronde heersende geluidsbelasting in dB.

Aan de hand van dit artikel is voor het plangebied berekend of de verleende ontheffing van respectievelijk 60 en 56 dB(A) overeenkomt met 59.5 en 55.5 dB.

Intensiteiten

Bij de berekeningen van beide wegen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de provincie Drenthe en de gemeente Noordenveld. Daarbij is op basis van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren een inschatting van de hoeveelheid verkeer op deze wegen in het jaar 2025 gemaakt. In onderstaande tabel zijn de gebruikte gegevens weergegeven.

Weg   Wegdek-   Etm. int   periode   %   verdeling % per uur  
    2025       lv   mv   zv  
N372   DAB   10293   dag   6.6   90.9   6.4   2.7  
      avond   3.4   95.7   2.8   1.5  
      nacht   0.9   89.3   5.5   5.2  
Groningerweg   DAB   3817   dag   7.0   95   3   2  
      avond   2.5   95   3   2  
      nacht   0.8   95   3   2  

Berekeningen

Met behulp van Standaard Rekenmethode II (reken en meetvoorschrift geluid: RMG 2012) is voor de betreffende bouwlagen de geluidsbelasting berekend.

Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt:
a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
b. 5 dB voor de overige wegen;
c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.
De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond hiervan respectievelijk 2 dB (N372) en 5 dB (Groningerweg) van de rekenresultaten afgetrokken. De berekeningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte. Daarom is een berekening uitgevoerd met waarneempunten waarbij de grenzen van het bouwvlak als gevel zijn aangehouden met een waarneemhoogte van respectievelijk 1,5 en 4,5 hoogte. De resultaten van de berekeningen zijn in de hiernavolgende afbeelding en tabel opgenomen. In de bijlagen zijn de volledige berekeningen opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0007.png"

waarneempunten

Geluidbelasting waarneempunten  
waarneempunt   N372     Groningerweg    
  1e bouwlaag   2e bouwlaag   1e bouwlaag   2e bouwlaag  
1   55   57   17   19  
2   57   59   35   35  
3   54   56   38   39  
4   50   51   40   41  
5   48   48   40   40  
6   53   54   24   25  
7   42   43   31   32  
8   45   45   45   46  
9   42   42   50   51  
10   39   41   45   46  
11   42   43   27   28  
12   43   44   44   45  
13   39   40   50   51  
14   30   34   44   46  
15   38   39   27   29  
16   31   33   43   45  
17   39   39   50   51  
18   27   31   45   46  

De nieuwbouwlocaties voldoen niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB doch overschrijden de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet.

Berekeningen

De eerder in deze paragraaf vastgestelde hogere waarde van 59.5 dB is echter zo hoog dat deze niet wordt overschreden. In die zin wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder voldaan wat betreft bouwblok 1 in relatie tot de N372.

Voor bouwblokken langs de Groningerweg zal vanwege de Groningerweg een hogere waarde aangevraagd moeten worden. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege deze weg bedraagt afgerond maximaal 3 dB. Hiervoor heeft het college een procedure voor het verkrijgen van een hogere voorkeursgrenswaarde gevolgd. De hogere voorkeursgrenswaarde tot maximaal 51 dB is vastgesteld bij besluit van 28 juli 2015.

Na verlening van een hogere waarde tot maximaal 51 dB zal bij het realiseren van de nieuwbouw verder rekening moeten worden gehouden met een binnenwaarde van 33 dB.

4.3 Luchtkwaliteit

Regelgeving Nederland

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een zestal bedrijfskavels met een maximale bebouwingsoppervlakte van ongeveer 5.000 m2 bedrijfs-vloeroppervlakte (bvo). Op grond van CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeers-generatie mag er van worden uitgegaan dat de te realiseren bedrijvigheid ongeveer 10 ritten per 100 m2 bvo per etmaal genereert. De verwachting is dat het plan leidt tot een toename van het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen met 500 ritten per etmaal.
Daarnaast kunnen op vier locaties bedrijfswoningen worden gerealiseerd. Aan de hand van dezelfde publicatie mag er van worden uitgegaan dat per woning 7 ritten per etmaal worden gegenereerd (in totaal 28 ritten). De totale verkeersgeneratie komt daarmee op 528 ritten.

NIBM tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2014 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0008.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

Achtergrondniveaus

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2014. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) zijn opgenomen in de navolgende tabel.


Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Grenswaarde  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM2,5
jaar gemiddelde concentratie  

25 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moet reeds aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10)worden voldaan. Op 1 januari 2015 dient te worden voldaan aan de norm voor zeer fijn stof (PM2,5).

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2015   2020   2025  
       
PM10   17,8 µg/m3   16,9 µg/m3   16,9 µg/m3  
PM2,5   10,4 µg/m3   9,7 µg/m3   9,7 µg/m3  
NO2   11,2 µg/m3   9,2 µg/m3   9,2 µg/m3  


Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van De Westerd II is binnen dit plangebied bodemonderzoek verricht. Gebleken is dat er geen sprake is van bodemvervuiling welke een belemmering vormt voor het voorgestelde gebruik.

Conclusie

Het huidige plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Nieuw bodemonderzoek is daarom niet nodig.

4.5 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Beleidsnotitie Water en Ruimte (2013). In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Het plangebied maakt deel uit van het deelsysteem Peizerdiep. De Schipsloot ten westen van het plangebied en de Peizerloop, die door het noordelijk deel van het plangebied loopt, zijn aangemerkt als hoofdwatergangen. De Schipsloot maakt onderdeel uit van de Electraboezem waarin hoge waterstanden kunnen voorkomen. Langs de oostzijde van de Schipsloot is een regionale waterkering aanwezig, ter bescherming van het achterland. Deze kering is op de verbeelding aangeduid.

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan. De waterhuishouding zal hierdoor niet worden gewijzigd. Bij nieuwbouw binnen het plangebied dient het Gemeentelijk Rioleringsplan te worden gehanteerd. De watertoets heeft op 23 december 2014 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De watertoets is opgenomen in de bijlage.

In de zuidwesthoek van het plangebied loopt een rioolpersleiding. Om een goed functioneren van deze leiding te waarborgen, is door het waterschap aangegeven om een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden van de leiding, op de verbeelding op te nemen. Dit is in de regels en op de verbeelding verwerkt.

4.6 Externe veiligheid

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen die risico's met zich meebrengen voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens, zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0009.jpg"

Figuur 6: uitsnede risicokaart.

Onderzoek

Uit bovenstaande blijkt dat er geen risicovolle-inrichtingen binnen het plangebied of binnen het invloedsgebied van het plangebied voorkomen. Het bestemmingsplan maakt verder geen ontwikkelingen mogelijk waaruit knelpunten voor wat betreft het aspect externe veiligheid uit voort kunnen komen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS).

De cRNVGS is een uitwerking van de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bepaalt dat ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan de norm voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde van het groepsrisico. De circulaire wordt vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.

De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden (PAG).

Onderzoek

In of nabij het plangebied liggen geen wegen waarmee in verband met het aspect externe veiligheid rekening moet worden gehouden.

Leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Op grond van de wetgeving dienen de belemmeringenstrook, de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarnaast is in oktober 2012 de Structuurvisie Buisleidingen in werking getreden. In de structuurvisie geeft het Rijk op hoofdlijnen aan waar provincies en gemeenten ruimte moeten reserveren voor buisleidingen (met het oog op de aankomende 10 tot 20 jaar).

De structuurvisie richt zich met name op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen over land. Dan gaat het om aardgas, olieproducten en olieachtige producten en chemicaliën, maar ook om een stof als CO2 die mogelijk in de toekomst ook op grote schaal wordt getransporteerd. Het gaat daarbij om zowel leidingen die in handen zijn van particuliere bedrijven als leidingen van de overheid, waaronder de leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie.

In de AMvB Ruimte (Barro, december 2011) wordt te zijner tijd de verplichting opgenomen om gereserveerde buisleidingenstroken als zodanig te bestemmen. Het is voldoende als bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen de betreffende gronden worden vrijgehouden van bestemmingen die realisatie van leidingen in de weg kunnen staan. Andere functies blijven toegestaan, maar daaraan zitten beperkingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat er een aardgastransportleiding van de Gasunie door het plangebied loopt. Het is een leiding met een uitwendige diameter van 159 mm en met een gasdruk van 40 bar.

Adviezen

De gemeente Noordenveld heeft de Brandweer Drenthe verzocht een advies uit te brengen met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico voor de actualisatie van het voorliggende bestemmingsplan. Het advies d.d. 13 januari 2015 is als bijlage opgenomen.

Tevens heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe een risicoanalyse van het gebied gemaakt. Op basis van alle verzamelde informatie is het volgende gebleken.

De Brandweer Drenthe adviseert geen aanvullende maatregelen.

- Voor de bestrijding van incidenten met de buisleiding in het plangebied is de brandweer voldoende toegerust.

- De zelfredzaamheid van de aanwezige personen wordt als voldoende ingeschat, gezien de bestemde functies in het invloedsgebied van de buisleiding. Een eventuele fakkelbrand, als gevolg van een incident, is in voldoende mate hoorbaar, zichtbaar en voelbaar. Zelfredzame personen kunnen handelen naar gelang een incident zich aandient in het plangebied.

De Regionale Uitvoeringsdienst geeft het volgende aan. Het groepsrisico, ten opzichte van de fN-curve, ligt ruim onder de oriëntatiewaarde en is nagenoeg nul. Er is sprake van een acceptabele situatie qua hoogte van het groepsrisico

De leiding heeft een 100% letaliteitszone van 40 meter aan weerszijden van de gasleiding, waar de kans bestaat dat alle aanwezigen binnen die 40 meter kunnen komen te overlijden bij een ongeval met de gasleiding.

Het advies van de Brandweer en de risicoanalyse van de Regionale Uitvoeringsdienst zijn opgenomen in de bijlagen.

Conclusie

Op de verbeelding is de aardgastransportleiding voorzien van de bestemming Leiding - Gas. De belemmeringenstrook van 5 m is opgenomen in deze bestemming. De aanwezigheid van de leiding geeft geen aanleiding voor het treffen van aanvullende maatregelen.

4.7 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

De Natuurbeschermingswet 1998 bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen, maar soms doet het Ministerie van Economische Zaken dit.

In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat moet worden onderzocht of er door nieuwe (ruimtelijke) plannen bedreigende situaties ontstaan voor de flora en fauna in of direct rond het gebied. Het gaat dus om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.

Conclusie

Het onderliggend plan voor het bedrijventerrein is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het nu nog braakliggende terrein wordt goed onderhouden. Hierdoor is de kans minimaal dat op dit deel van het terrein, sinds het bouwrijp maken van het terrein, beschermde flora en fauna tot ontwikkeling is gekomen. Het plan heeft daarmee geen effecten op beschermde gebieden of overige flora en fauna.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Cultureel erfgoed bestaat uit archeologische, historisch (steden)bouwkundige en historisch-geografische aspecten.

Archeologie

De Monumentenwet heeft ondermeer als uitgangspunt dat bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0010.png"

Figuur 7: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Legenda    
Verwachting   Eerste fase archeologisch onderzoek  
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0011.png"   Bij ingrepen >1000 m² verkennend booronderzoek (6 boringen per ha), zo nodig karterend onderzoek  
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0012.png"   Bij ingrepen >1000 m² verkennend booronderzoek, zo nodig karterend proefsleuvenonderzoek  
afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0013.png"   Geen onderzoek vereist, wel meldingsplicht  

Historische geografie

Parallel aan de Roderweg en Groningerweg heeft in het verleden de spoorlijn Drachten – Groningen gelopen (zie onderstaande afbeelding, kaart 1961). De spoorlijn liep ten zuiden van de Roderweg. Waar de Roderweg over gaat in de Groningerweg, gaat de spoorlijn ten westen van de Groningerweg lopen. Het tracé van de spoorlijn is op de meeste plekken langs de Roderweg en Groningerweg nog als zodanig te herkennen. Het voormalig tracé zal in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde – Cultuurhistorie krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01_0014.jpg"

Figuur 8: uitsnede topografische kaart 1961.

Historische (steden)bouwkunde

In het plangebied komen geen monumenten maar wel karakteristieke panden voor (Groningerweg 21 en 23). Uitgangspunt is de ruimtelijke waarden van deze gebouwen als zodanig en in samenhang met de omgeving zoveel mogelijk intact te laten. Om de karakteristieke objecten in het bestemmingsplan te kunnen beschermen en duiden, krijgen deze gebouwen de bouwaanduiding 'karakteristiek'.

Bij “karakteristiek” houdt dit in dat de uitwendige hoofdvorm en de maatvoering van de karakteristieke objecten overwegend behouden moet worden. De hoofdvorm wordt bepaald door de bestaande gevelvlakken, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm. Zo zal bij volledige herbouw of vervangende nieuwbouw van een karakteristiek gebouw geen wezenlijke verandering qua vorm, inhoud en oppervlakte mogen plaatsvinden en zal in maatvoering aansluiting moeten worden gezocht bij datgene wat al op het perceel aanwezig is c.q. was. De aanduiding “karakteristiek” betekent dus niet dat het pand precies in de huidige staat moet worden bewaard, wel dat bij de beoordeling van bouwplannen er op zal worden gelet dat de kenmerken die de ruimtelijke (gebouw)waarde bepalen, zoveel mogelijk intact blijven.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit negen kaartbladen, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.

5.2 Planvorm

De voorheen geldende bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in Peize zijn qua regeling gedetailleerd van aard. Het nieuwe bestemmingsplan heeft als actualisering overwegend een conserverend karakter. Daarbij is behoud en versterking van de huidige ruimtelijke structuur, zowel in functie als vorm, van de verschillende gebieden, één van de uitgangspunten Daarnaast wordt zoveel mogelijk duidelijkheid 'aan de voorkant' gegeven waardoor binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zoveel mogelijk beperkt blijven.

5.3 Opzet van de regels

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Begrippen

In dit artikel zijn de standaard begripsomschrijvingen van de gemeente Noordenveld opgenomen, aangevuld met die begrippen, die specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen en waarbij sprake is van een (mogelijk) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen.

Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven hoe deze worden gemeten.

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Hiernavolgend wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

Agrarisch met waarden

De agrarische percelen langs de randen van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. De bestaande landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden dienen te worden behouden.

Gebouwen zijn op deze percelen niet toegestaan. De gronden mogen worden gebruikt als cultuurgrond voor het agrarisch bedrijf, maar het gebruik voor hout-, boom- en fruitteelt is verboden. Ook is onder voorwaarden de aanleg van een paardenbak bij recht mogelijk.

Bedrijf

Percelen die in de huidige bestemmingsplannen bestemd zijn voor bedrijfsactiviteiten, hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Bedrijven, die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid vergelijkbaar zijn met bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 zijn toelaatbaar. Bedrijven waarvoor grotere hinderzones worden genoemd zijn niet mogelijk. Voorzover de gronden grenzen aan woonbebouwing wordt een interne zonering opgenomen waardoor langs de rand van het terrein bedrijven uit de categorieën 1 en 2 toelaatbaar zijn.

Bij afwijking van de gebruiksregels zijn ook bedrijven toegestaan die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven maar die wat betreft de effecten van geur, stof en geluid en wat betreft het aspect gevaar vergelijkbaar zijn met de ter plaatse toegestane categorie bedrijven.

Zakelijk dienstverlenende bedrijven worden, overeenkomstig het huidige bestemmingsplan in het nieuwe bestemmingsplan wederom toegestaan.

In verband met de duidelijke toename omtrent het aantal vragen over de vestiging van internethandel (webwinkels) wordt dit in de bestemming 'Bedrijf' specifiek geregeld. Uitgangspunt is dat er geen detailhandel plaatsvindt op het bedrijventerrein. Dit betekent dat er binnen het plangebied webwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid mogelijk worden gemaakt en dat er afhaalpunten mogelijk zijn. Afhaalpunten zijn specifiek en uitsluitend bedoeld om goederen af te halen en/of terug te brengen. De ruimtelijke effecten in de vorm van verkeersaantrekkende werking kunnen groot zijn. Daarom ligt de vestiging op een goed ontsloten locatie, zoals een bedrijventerrein voor de hand.

Tot slot is de vestiging van grootschalige volumineuze detailhandel met bijbehorende showrooms toegestaan.

Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal. Een uitzondering geldt voor het gebied Westerd II, waar ten hoogste één bedrijfswoning per bouwperceel is toegestaan.

Bedrijf - Nutsvoorziening

De nutsvoorziening gelegen in het zuidelijke puntje van het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen.

Groen

De structurele en/of beeldbepalende openbare groenvoorzieningen zijn bestemd als 'Groen'. Aan de noordkant van het bedrijventerrein ligt een vijver die in de groenbestemming is meegenomen. Deze vijver vervult zowel een stedenbouwkundige (visueel-esthetische) als watertechnische functie. Daarnaast is op perceelsscheidingen in het plangebied alsmede ter versterking van de laanstructuur aan de Groningerweg de bestemming 'Groen' opgenomen.

Het bergbezinkbassin aan de zuidkant van het plangebied is aangeduid.

Tuin

Voorkantsituaties en/of ruimtelijk samenhangende, als tuin ingerichte (privé)gronden voor de voorgevel of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijden van woningen en bedrijven, hebben de bestemming 'Tuin'. De bestemming 'tuin' regelt niet dat er feitelijk een groene uitstraling en/of inrichting verplicht is van deze gronden. Gebouwen zijn hier niet toegestaan. Van dit verbod kan worden afgeweken voor de bouw van erkers, toegangsportalen en carports.

Verkeer - Verblijfsgebied

De wegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De wegen in dit gebied hebben geen doorstroomfunctie, maar hebben een verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Gebouwen zijn alleen toegestaan voor zover ze dienen voor algemeen nut, zoals abri's en fietsenbergingen.

Water

De Moleneindigerloop en de Noordseloop zijn vanwege hun belang voor de waterhuishouding als 'Water' bestemd.

Wonen - Boerderij

In het plangebied staan twee beeldbepalende voormalige boerderijen. Deze zijn bestemd als 'Wonen - Boerderij'. Specifiek voor deze bestemming is dat de bestaande hoofdvorm van de boerderij moet worden gehandhaafd. De beide karakteristieke boerderijen hebben een aanduiding 'karakteristiek'. Voor deze boerderijen is een sloopverbod opgenomen.

Via een afwijking van de bouwregels wordt woningsplitsing mogelijk gemaakt.

Aan huis verbonden werkactiviteiten en bed & breakfast zijn bij recht toegestaan. De toegestane oppervlakte voor werk/bedrijf aan huis en bed & breakfast is ruimer (60 m2) dan bij de reguliere woonfunctie. Onder voorwaarden is de aanleg van een paardenbak bij recht mogelijk.

Kinderdagverblijven worden via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt.

In één van de boerderijen is een bedrijf gevestigd dat niet past binnen de criteria voor werk/bedrijf aan huis. Dit bedrijf is daarom aangeduid als 'bedrijf tot en met categorie 2'.  

Leiding - Gas

De bestaande aardgastransportleiding die het plangebied van west naar oost doorkruist heeft, samen met de bijbehorende belemmeringenstrook, de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De breedte van de belemmeringenstrook bedraagt aan weerszijden 5 m.

Leiding - Riool

De bestaande rioolwaterpersleiding is als de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' bestemd. Op deze gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de leiding worden gebouwd. Bestaande bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen zijn toegestaan en mogen ook worden vernieuwd of vervangen.

Waarde - Archeologie 2

Volgens de systematiek van de gemeente Noordenveld krijgen de gronden die als rijksmonument zijn aangemerkt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze monumenten worden beschermd door de Monumentenwet. In dit bestemmingsplan komen deze beschermde terreinen niet voor.

Alle gronden met een hoge archeologische waarde en een middelhoge of hoge verwachtingswaarde worden onder één beschermende regeling gebracht, namelijk 'Waarde - Archeologie 2' .

Hoewel er een grote diversiteit is aan archeologische zones, bijzondere terreinen en landschapselementen, met een even zo grote diversiteit aan beleidsadviezen voor de onderzoeksmethodiek, is er desalniettemin voor gekozen om alle gronden met een archeologische (verwachtings)waarde in één dubbelbestemming onder te brengen. De bouwregels en het omgevingsvergunningstelsel zijn voor al deze bestemmingen namelijk identiek, alleen de onderzoeksadviezen verschillen van elkaar. Door de bestemming te koppelen aan de archeologische beleidsadvieskaart ontstaat een overzichtelijk geheel. Hierdoor is eenvoudig na te gaan voor welke gronden welke onderzoeksplicht geldt. De archeologische beleidsadvieskaart en de toelichting op de beleidsadvieskaart zijn als bijlage bij de regels opgenomen.

De gronden met een lage verwachtingswaarde en/of een (met zekerheid) verstoorde bodem, alsmede de gronden die al archeologisch zijn onderzocht en vrijgegeven, vallen buiten de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Indien op grond van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of waardevolle archeologische vondsten worden gedaan, kan het plan worden gewijzigd in die zin dat de dubbelbestemming vervalt.

Waarde - Cultuurhistorie

Het tracé van de voormalige tramlijn ligt in een strook langs de Groningerweg en wordt beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is toestemming nodig in de vorm van een omgevingsvergunning.

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels opgenomen.

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

In de algemene bouwregels zijn bepalingen over ondergeschikte bouwdelen opgenomen.

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In dit bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting. Dit verbod geldt voor alle bestemmingen.

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

In de overige regels is een regeling opgenomen over parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden. Tot nu toe werd in de regels een verwijzing opgenomen naar de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening. Op 1 november 2014 is echter de AMvB "Quick wins" (Stb. 2014, nummer 333) en op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. De AMvB wijzigt artikel 3.1.2 (lid 2) van het Besluit ruimtelijke ordening en de Reparatiewet enkele bepalingen in de Woningwet. Het eerste artikel legt expliciet vast dat een bestemmingsplan regels mag bevatten die betrekking hebben op een bevoegdheid waarvan uitoefening afhankelijk is gesteld van beleidsregels. De aanpassing van de Woningwet komt erop neer dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen niet meer van toepassing zijn op na 29 november 2014 nieuw vast te stellen bestemmingsplannen (of beheersverordeningen). Ze vervallen volledig op 1 juli 2018. De stedenbouwkundige bepalingen worden geschrapt omdat de wetgever er vanuit gaat dat hierin wordt voorzien in de bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

Bovenstaande heeft tot gevolg dat een verwijziging naar de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, zoals nog was opgenomen in het voorontwerp van dit bestemmingsplan, zinloos is geworden. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels als de gemeente haar gemeentelijk parkeerbeleid wil blijven effectueren.

Gezien het nieuwe artikel 3.1.2 Bro bestaat de mogelijkheid om middels algemene regels in het bestemmingsplan de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Daarom zijn in artikel 'Overige regels' van dit bestemmingsplan regels hierover opgenomen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. In deze regels wordt uitdrukkelijk uitgegaan van regulering bij het aanvragen en verlenen van omgevingsvergunningen. Daarbij moet gedacht worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen en alle gebruiksveranderingen die niet bij recht in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Zodra een gebruiksverandering past binnen een bestemming, en hiervoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd dan hoeft dus in beginsel ook niet nader te worden gekeken naar het parkeerbeleid van de gemeente.

De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en VervoerPlan (GVVP). In het GVVP wordt aangegeven dat voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen bij bepaalde functies moet worden uitgegaan van de parkeercijfers van de meest actuele CROW-publicatie (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Ook hier verwijst het GVVP naar de relevante CROW-publicaties.Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

De regeling van artikel 'Overige regels' biedt overigens (net als de voorheen geldende Bouwverordening) de mogelijkheid om af te wijken van de beleidsregels uit het GVVP (lid 4). Afwijken kan bijvoorbeeld indien wordt bijgedragen in het gemeentelijk parkeerfonds.

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. In het onderhavige geval is er sprake van een grotendeels conserverend plan, waaraan derhalve voor de gemeente geen kosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is in de vooroverleg fase aan de wettelijke overlegpartners gestuurd. Gelijktijdig is het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en hebben de burgers en belangenverenigingen de mogelijkheid gekregen een reactie te geven. De overlegpartner hebben diverse opmerkingen geplaatst die zijn meegenomen bij het opstellen van het ontwerpplan. In het Verslag overleg burgers en overlegpartners dat als bijlage is toegevoegd, staan de opmerkingen en de reactie van de gemeente hierop.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 12 mei 2015 tot 24 juni 2015 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.