direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Loosdrecht, 't Laantje 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht is een plan ontwikkeld dat voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen. De bestaande woning met bijbehorende bijgebouwen worden daarvoor gesloopt, waardoor er feitelijk sprake is van een toename van twee woningen. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht', waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De gronden van het perceel 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht bestaan uit een erf, woning en tuin met bijbehorende bouwwerken. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaande bebouwde gebied van Nieuw-Loosdrecht. 't Laantje 1 ligt op ca. 60 meter ten oosten van de Nieuw-Loosdrechtsedijk. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Loosdrecht sectie C nummer 5312. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Omgevingsverordening Noord-Holland)

De globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omlijnd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel 't Laantje 1 te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied. Bij de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale grenzen aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0002.jpg"

Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Atlas Noord-Holland, bewerkt)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden van het perceel 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht geldt het bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef Nieuw-Loosdrecht'. Het bestemmingplan is door de gemeenteraad van Wijdemeren vastgesteld op 27 september 2012. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Het perceel 't Laantje 1 is daarin globaal rood omlijnd.

Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' toegekend. De gronden hebben tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' gekregen. Ter plaatse van het bouwvlak geldt een maximum goothoogte van 4 m.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn in eerste instantie bestemd voor het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor bed & breakfast of aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Hoofdgebouwen (woning) dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 9 meter. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen een goothoogte van ten hoogste 3 m. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m. Het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% tot een maximum van 50 m² bedragen van de bij het hoofdgebouw behorende gronden. Ten minste 25 m² van het zij- en achtererf dient onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, al dan niet met verharde paden en erfontsluitingswegen.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om 3 vrijstaande woningen te realiseren. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0003.jpg"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrechtsedijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Nieuw-Loosdrecht, 't Laantje 1' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (tek. nr. NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Beschrijving huidige situatie

In paragraaf 1.2 is de ligging van het plangebied beschreven. Het plangebied ligt aan 't Laantje. Via 't Laantje wordt het perceel ontsloten op de Nieuw Loosdrechtsedijk van waaraf in noordelijk richting naar Oud-Loosdrecht en Hilversum kan worden gegaan. In zuidelijk richting kunnen, via de Nieuw Loosdrechtsedijk, Breukeleveen, Tienhoven en Oud-Maarsseveen worden bereikt. Van daaruit zijn Breukelen en Utrecht weer bereikbaar.

Het perceel is ongeveer 1.800 m² groot. Op het perceel staat in de huidige situatie een vrijstaande woning. De woning bestaat uit één laag met kap, een zadeldak met wolfseinden. Naast de woning staan op het perceel een stenen berging en een vrijstaande stenen garage. De woning heeft een oppervlakte van circa 195 m² (inhoud bedraagt ongeveer 770 m³). De oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt ± 280 m². Het perceel beschikt over een ruime tuin. In figuur 2.1 is een collage van het erf en de daarop aanwezige bebouwing weergegeven.

De achterzijde van het perceel grenst aan het Spanker. Ten westen van het perceel is een klein bedrijf aanwezig (tot en met categorie 1), een kinderdagverblijf en woningbouw. Ten oosten en ten zuiden van ’t Laantje 1 is woningbouw aanwezig. Ten noorden van 't Laantje is een bosperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0004.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0005.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0006.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0007.jpg"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0008.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0009.jpg"  

Figuur 2.1: Fotocollage erf en bestaande bebouwing (bron: JeeGee Vastgoed B.V.)

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van voorliggend plan is een stedenbouwkundig advies opgesteld (Vollmer & partners, d.d 8-6-2016). Dit advies is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. In het advies wordt specifiek ingegaan op de stedenbouwkundige inpassing en ontsluiting van het perceel. Daaruit blijkt dat een invulling van het perceel met 3 vrijstaande woningen het meest aansluit bij de omgeving met vrijstaande woningen en een kleinschalige, gevarieerde opzet. De nieuwe woningen dienen een individuele uitstraling te krijgen en een architectonisch ontwerp die aansluit bij de lintbebouwing. De beoogde bouwhoogte is één laag met kap. Een ontsluiting via 't Laantje wordt gezien als de meest logische keuze. De voorgevels van de woningen liggen dan ook aan 't Laantje. Omdat 't Laantje te smal is voor het passeren van voertuigen wordt het wel wenselijk geacht een passeermogelijkheid te realiseren. Tot slot dient de volledige parkeernorm op eigen terrein te worden gerealiseerd en dient er een mogelijkheid te zijn om te keren.

Naar aanleiding van het stedenbouwkundig advies is door Building Design Architectuur het stedenbouwkundig plan verder uitgewerkt. Conform het stedenbouwkundig advies is er sprake van 3 vrijstande woningen met een gevarieerde opzet. De woningen verspringen qua voorgevel ten opzichte van elkaar. De woningen bestaan uit één bouwlaag (goothoogte maximaal 4 meter) met kap. De woning krijgen qua architectonische opzet een eigen (individuele) uitstraling welke aansluit bij de omgeving.

Omdat 't Laantje te smal is voor het passeren van voertuigen wordt aan de voorzijde van de middelste woning een passeerstrook gerealiseerd. De straat wordt daar verbreed, zodat er ruimschoots voldoende ruimte is voor voertuigen om elkaar te passeren. Bij elk woonperceel wordt een lange inrit (minimaal 11 meter) gerealiseerd waarop 2 parkeerplaatsen liggen. Daarnaast komen in het verlengde van de passeerstrook ook 2 parkeerplaatsen te liggen. Het totale aantal parkeerplaatsen komt daarmee op 8 parkeerplaatsen, zodat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Op dit aspect wordt ook nader ingegaan in paragraaf 4.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0010.jpg"

Figuur 2.2: Toekomstige inrichting (bron: Building Design Architectuur)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Beoordeling

Bij voorliggend plan gaat het om de realisatie van 3 vrijstaande woningen in bestaand stedelijk gebied. Ten opzichte van de bestaande situatie worden er 2 vrijstaande woningen toegevoegd. Deze ontwikkeling is kleinschalig van aard en heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met deze nota.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dienen lagere overheden rekening te houden met het gestelde in het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.

In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Na de eerste aanvulling (d.d. 1 oktober 2012) zijn in het Barro vijftien onderwerpen beschreven zoals: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Defensie; Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde; Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Beoordeling

De onderwerpen en regels welke zijn opgenomen in het Barro hebben geen raakvlakken met voorliggend plan. Het plan is niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder kent drie stappen, waarbij een plan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Beoordeling

Omdat er in de bestaande situatie aan ’t Laantje 1 reeds sprake is van 1 woning gaat het bij voorliggend plan om een toevoeging van 2 nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied (bestaand woonerf). De bouw van 2 woningen wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarin wordt namelijk onder een stedelijke ontwikkeling het volgende verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:

  • drie woningen rechtstreeks, drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid bij bestaande lintbebouwing (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4 (Weststellingerwerf)
  • één woning (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland)

Op basis van deze gegevens wordt geoordeeld dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is op de toevoeging van twee woningen op het perceel 't Laantje 1 in Nieuw-Loosdrecht.

3.1.4 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De ontwikkeling wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

In de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

Beoordeling

Het plangebied ligt in bestaand bebouwd gebied. Voorliggend inbreidingsplan past binnen het provinciale streven naar binnenstedelijke woningbouw. Daarnaast gaat het plan door een goede stedenbouwkundige inpassing niet ten koste van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in de directe omgeving. Verharding neemt niet of zeer beperkt toe. Er is geen sprake van negatieve invloed op het grondwatersysteem. Het plan is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (2014)

De provinciale verordening is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wro en is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. In een provinciale verordening kunnen regels zijn opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.

De provinciale verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen (inclusief werelderfgoedgebieden, Stelling van Amsterdam en de Beemster);
  • het regionaal watersysteem.

Beoordeling

Conform artikel 9 van de provinciale verordening maakt het plangebied deel uit van bestaand bebouwd gebied. De verordening bevat geen specifieke regels voor woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de provinciale verordening.

3.2.3 Conclusie

Voorliggend plan geeft mede invulling aan het provinciale woonbeleid waarbij nieuwe woningbouwlocaties binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd moeten worden.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie (2013)

In de door de gemeente opgestelde structuurvisie wordt visie gegeven op de toekomst van de gemeente Wijdemeren tot 2030. Uitgangspunt is 'een beperkte ontwikkeling met behoud van het goede'. De locatie 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht ligt binnen bestaand stedelijk gebied en wordt gezien als een herstructureringslocatie.

Beoordeling

Met voorliggend plan wordt het bestaande erf ontwikkeld ten behoeve van 3 vrijstaande wonigen, waarbij wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige opzet in de omgeving. Voorliggend plan is daarmee in lijn met het gemeentelijke beleid uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0011.png"

Figuur 3.1 Uitsnede gewenste toekomstige ruimtelijke structuur (bron: gemeente Wijdemeren)

3.3.2 Regionale Woonvisie (2008)

In de regionale woonvisie wordt geconcludeerd dat in de regionale woningmarkt te weinig beweging zit. Met name voor de lagere (midden)inkomens zijn de kansen beperkt. In negatieve zin springen jongeren (tot dertig jaar) en jonge gezinnen er uit. Door de vergrijzing/ontgroening is er ook steeds meer behoefte aan geschikte woningen voor mensen - veelal ouderen - die zorg nodig hebben. Daarnaast is er een tekort aan betaalbare huizen 'voor het behouden van een gezonde bevolkingsopbouw' en voor mensen in de zorg en dienstverlening. De mogelijkheden voor nieuwbouw zijn beperkt, met name door de aanwezige groen- en natuurgebieden en wegen. De negen gemeenten willen alles op alles zetten om van het Gooi en de Vechtstreek 'een economisch en sociaal vitale, ongedeelde regio' te maken.

In deze woonvisie hebben de gemeenten afgesproken dat het (globale) regionaal woningbouwprogramma voor de totale voorraad bestaat uit: 1/3 sociaal/betaalbaar, 1/3 middelduur en 1/3 (top)duur. Bij nieuwbouwlocaties is dit de gewenste verdeelsleutel, maar daar kan op basis van specifieke omstandigheden van worden afgeweken.

Beoordeling

De voorgestane ontwikkeling vindt plaats op één perceel met een oppervlakte van circa 1.800 m². In de toekomstige situatie worden hier 3 woningen op kavels van ca. 600 m². De omvang van dat perceel brengt met zich mee dat de hiervoor beschreven verdeling tussen sociaal, middelduur en (top)duur niet mogelijk is. Er is gekozen voor dure woningen die een beweging op de woningmarkt kunnen veroorzaken.

3.3.3 Woonvisie Wijdemeren (2005)

De gemeente Wijdemeren heeft in samenwerking met de woningcorporaties SWGO, Atrium en AWVL een Woonvisie opgesteld. De Woonvisie geeft weer hoeveel woningen en wat voor soort woningen voor verschillende doelgroepen gebouwd moeten worden. Wijdemeren vergrijst en in de toekomst krijgt de gemeente te maken met een afname van de bevolking.

Om ook richting de toekomst de eigen woningbehoefte het hoofd te kunnen bieden, zal de woningvoorraad jaarlijks met 60-70 woningen moeten worden uitgebreid. In de huursector is met name behoefte aan woningen voor senioren en starters. In de koopsector is vooral behoefte aan goedkopere eengezinswoningen en duurdere woningen vanaf € 275.000,-. Daarnaast is er behoefte aan diverse typen zorgwoningen.

Leidend bij de invulling van de bouwlocaties en herstructureringsplannen is dat er gedifferentieerde wijken en kernen ontstaan. Dat biedt huurders en kopers de beste keuzemogelijkheden binnen de wijken en kernen waar zij nu al wonen. Niet alle bouwplannen hoeven daarom gedifferentieerd te zijn.

Beoordeling

Met de woningbouwontwikkeling op ’t Laantje 1 wordt invulling gegeven aan een tekort op het gebied van vrijstaande woningen. Bovendien worden met deze ontwikkeling kwantitatieve en kwalitatieve toevoegingen gerealiseerd, waarbij de keuzemogelijkheden voor de inwoners van Wijdemeren worden verruimd en waardoor er ook een, zij het een kleine, doorstroming, kan plaatsvinden.

3.3.4 Woningbehoefteonderzoek Wijdemeren (2015)

De gemeente Wijdemeren heeft door Attrivé (d.d. 7 december 2015) een woningbehoefteonderzoek laten uitvoeren zodat zij inzicht heeft in de actuele kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Wijdemeren. Een belangrijke uitkomst is dat er vooral behoefte is aan betaalbare woningen in de koop (tot € 200.000,--) en woningen in de huur. De grootste behoefte bevindt zich aan de onderkant van de woningmarkt. Eén van de aanbevelingen uit het woningbehoefteonderzoek is om de vraag vanuit starters/jonge huishoudens en senioren te faciliteren. Het is aan te bevelen woningen toe te voegen die geschikt zijn voor meerdere levensfases en zodoende daarmee geschikt voor een brede doelgroep. Uit het onderzoek blijkt echter ook dat er een klein tekort is aan vrijstaande woningen, zowel nu als in 2025. Het aanbod van vrijstaande woningen in het (middel-)dure segment is zeer beperkt (want veelal niet realiseerbaar), wat voor de geraamde tekorten zorgt.

Beoordeling

Met voorliggend plan worden 3 vrijstaande woningen gerealiseerd, hetgeen een toevoeging van 2 extra woningen betekent ten opzichte van de bestaande situatie. Het gaat om 3 vrijstaande woningen in het (middel-)dure segement. In dit segment is nog sprake van een klein tekort, en dit type woningen sluit vanuit stedenbouwkundig perspectief het beste aan bij de opzet van 't Laantje. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan inspeelt op een actuele behoefte binnen de gemeente Wijdemeren.

3.3.5 Welstandsnota Wijdemeren (2013)

De welstandsnota is, op grond van de Woningwet, een wettelijke verplichting. Echter, ook als die wettelijke verplichting er niet zou zijn, is een dergelijke nota door de diversiteit en bijzondere karakteristieken van de verschillende gebieden/kernen, een wenselijk instrument. Ten eerste vanwege het verduidelijken van de door de gemeenteraad vastgestelde kaders en ten tweede vanwege de openheid en transparantie van beleid op basis waarvan een initiatiefnemer vooraf rekening mee kan houden. In de welstandsnota (herziening januari 2013) staan de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Alle bouwplannen moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand. Met deze nota wordt helderheid gegeven ten aanzien van het uiterlijk van bouwwerken.

Het hoofddoel van de nota is het verlenen van inzicht in het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij aanvragen om vergunningen voor de activiteit bouwen en wordt verricht door een (welstands)commissie. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid.

Naast de zogenaamde 'sneltoetscriteria', voor onder andere aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, dakkapellen, erfafscheidingen, steigers etc., kent de welstandsnota ook 'gebiedsgerichte criteria'. Omdat het hier om de bouw van een vier woningen gaat, worden de 'sneltoetscriteria' verder buiten beschouwing gelaten. Hierna wordt verder ingegaan op de 'gebiedsgerichte criteria'.

In de welstandsnota zijn vijf welstandsregiems benoemd: beschermd regiem (het door het Rijk aangewezen beschermde dorpsgezicht), het bijzondere regiem waar extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit gewenst is, het reguliere regiem waar de basiskwaliteit moet worden gehandhaafd, het beperkt regiem waarbij een beperkt aantal criteria van toepassing is en het welstandsvrije gebied. Het perceel 't Laantje 1 ligt binnen het gebied waarvoor het regulier regiem van toepassing is.

Dit betekent dat bij de planontwikkeling rekening gehouden moet worden met het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende onderdelen:

Ligging 

  • hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte;
  • bijbehorende bouwwerken liggen achter de voorgevelrooilijn.

Massa 

  • bouwmassa's zijn gevarieerd;
  • clusters kennen een sterke onderlinge samenhang;
  • bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt vormgegeven.

Architectonische uitwerking 

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume;
  • op- en aanbouwen zijn afgestemd op het hoofdvolume.

Materiaal en kleurgebruik 

  • gevels van hoofdgebouwen zijn in hoofdzaak van baksteen of van andere steenachtige materialen of eventueel van hout, glas, gestuct of geschilderd;
  • hellende daken van woningen afdekken met keramische dakpannen, riet, leien, zink of koper.

Beoordeling

Te zijner tijd zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de beoogde woningen de toetsing aan de welstandsnota plaatsvinden. Op voorhand worden op dit onderdeel geen belemmeringen verwacht voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.3.6 Conclusie

De herontwikkeling van de locatie 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht geeft op positieve wijze uitvoering aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Beoordeling

Het voorliggend plan voorziet in de bouw van drie woningen, een toename van twee ten opzichte van de bestaande situatie. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar de onderhavige planontwikkeling ruimschoots onder blijft. In de volgende paragrafen is het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Beoordeling

In paragraaf 2.1 is beschreven dat het plangebied gelegen is nabij een klein bedrijf (tot en met categorie 1, ten tijde van het opstellen van het voorliggende plan staat het pand leeg), een kinderdagverblijf en woningbouw. Daarnaast ligt de Mr. J. Terpstraschool en de kinderopvang De Speelhoeve in de directe omgeving. In figuur 4.2 zijn de betreffende functies in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0013.png"

Figuur 4.2: Tabel samengevoegd uit VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering

Door de bestaande bedrijvigheid in de directe omgeving (klein bedrijf, kinderopvang, basisschool) kunnen het plangebied en de directe omgeving tot aan de Nieuw-Loosdrechtsedijk worden gezien als gemengd gebied. Voor categorie 1 bedrijven geldt een afstand van 0 meter tot het omgevingstype gemengd gebied. Daaraan wordt met voorliggend plan voldaan.

Voor een kinderopvang geldt een richtafstand van 30 meter voor geluid wanneer sprake is van een rustige woonwijk. In gemengd gebied kan conform de richtlijn een stap terug worden gedaan, zodat er een richtafstand van 10 meter geldt voor geluid. In de planopzet is de woning op ongeveer zes tot zeven meter vanaf het kinderdagverblijf gesitueerd. De tuin grenst direct aan het Kinderdagverblijf. Omdat sprake is van een geheel dichte gevel, wordt het niet aannemelijk geacht dat vanuit het gebouw geluidhinder zal worden ondervonden. De buitenruimte voor de kinderopvang bevindt zich tussen de bestaande bebouwing aan de zijde van de Nieuw-Loosdrechtsedijk. Tot slot wordt ook de kinderopvang niet belemmert in de huidige bedrijfswoning omdat de woning op het adres Nieuw-Loosdrechtsedijk 59 reeds op kortere afstand is gelegen.

Voor een basisschool geldt eveneens een richtafstand van 30 meter voor geluid wanneer sprake is van een rustige woonwijk. In gemengd gebied kan conform de richtlijn een stap terug worden gedaan, zodat er een richtafstand van 10 meter geldt voor geluid. Hierdoor dient ook voor de Mr. J. Terpstraschool in beginsel een afstand van 10 m in acht te worden genomen. De nieuwe woningen zijn op een grotere afstand dan 10 m van het bouwvlak voor de school gesitueerd. De tuinen grenzen, net als de tuinen van de woningen aan het Spanker aan het schoolterrein. Daarmee is er voldoende afstand tussen de beoogde woningen en de basisschool.

Uit het vorenstaande volgt dat bedrijvigheid in de directe omgeving geen belemmering vormt voor het woningbouwplan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt de woningbouw niet tot belemmeringen voor het kinderdagverblijf en/of de basisschool.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Daarbij moet bekeken worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het Verkennend bodemonderzoek van Milieutechniek ZVS Eemnes BV d.d. 9 februari 2016 (projectnummer BO16033) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2).

Beoordeling

Tijdens bovengenoemd bodemonderzoek zijn zintuiglijk in de bovengrond sporen van sintels aangetroffen. In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen, PCB en PAK aangetroffen. In de ondergrond zijn matig verhoogde gehalten aan lood aangetroffen. Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten aan barium en zink.

De conclusie uit het bodemonderzoek luidt dat er milieutechnisch geen bezwaar is voor de voorgenomen bestemmingswijziging en afgifte van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen op het perceel. Tijdens de bouwwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het feit dat de toepassing van licht verontreinigde grond aan beperkingen onderhevig is. Vrijkomende grond dient bij voorkeur op het zelfde perceel te worden verwerkt, overtollige grond die niet op de onderzoekslocatie kan worden toegepast moet voor verwerking elders, worden gekeurd, conform het Besluit Bodemkwaliteit en te worden aangeboden aan een erkende verwerker.

Asbest

Tijdens het bodemonderzoek in februari 2016 heeft men geconstateerd dat zich op de zuidoosthoek van het perceel, een pand bevindt dat een asbestverdachte dakbedekking bevat. Alvorens dit pand gesloopt zal worden, dient hier een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd en dient dit dak zo nodig onder asbestcondities gesaneerd te worden.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Beoordeling

In de directe omgeving van het plangebied is geen spoor aanwezig, waardoor niet nader op het aspect railverkeerslawaai wordt ingegaan. Op enige afstand, ± 300 m, ligt het bedrijventerrein De Rading. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan waarvan de categorie maximaal 3.2 zal zijn. De grootste afstand die bij categorie 3.2 bedrijven in acht dient te worden genomen, bedraagt 100 m. Het plangebied ligt op grotere afstand, waardoor de ontwikkeling voor wat betreft het aspect industrielawaai aanvaardbaar is. Over een groot deel van Nieuw-Loosdrecht ligt de geluidszone van het luchtvaartterrein Hilversum. Het plangebied ligt buiten die zone, waardoor het geluidsaspect vanwege het vliegveld niet nader belicht hoeft te worden.

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Voor voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering d.d. 30 juni 2016 (werknummer 16.033). Het onderzoek is als Bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld. Uit het onderzoek blijkt dat de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Er is voor het aspect wegverkeerslawaai sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Beoordeling

De bouw van drie vrijstaande woningen (waarvan één dient ter vervanging van de bestaande woning) kan extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 24 (8 per woning per dag) worden gesteld. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 24 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0014.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Beoordeling

Op een afstand van circa 375 m liggen de volgende twee inrichtingen (zie figuur 4.4):

  • 't Van Walderveenbad, Prinses Margrietstraat 62;
  • Pembroek, Industrieweg 22.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0015.png" Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

't Van Walderveenbad

Op de locatie van het zwembad worden overige gevaarlijke vloeistoffen opgeslagen. Het gaat hierbij om ruimte voor de opslag van zwavelzuur met een inhoud van 450 liter. Daarnaast wordt in een tank Chloorbleekloog opgeslagen, inhoud van 1000 liter.

Pembroek

Bij Pembroek gaat het om de opslag van brandbare vloeistoffen zoals Propyleen glycol, Glycerine/Sorbitol (15.000 liter), zeer licht ontvlambare vloeistoffen, zoals Ether, aceton en benzine (300 liter). Ook extractie ethanol wordt op de locatie opgeslagen (22.000 liter).

Gelet op de ruime afstand tussen het plangebied en de risicovolle inrichtingen en de woningen die tussen de risicovolle inrichtingen en het plangebied aanwezig zijn, vormt de bouw van de vier woningen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven en de veiligheid voor de toekomstige gebruikers.

Uit het vorenstaande volgt dat binnen een straal van 375 m van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets 

Het watertoetsproces zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen hebben. Maar de toets komt ook aan de orde als een particulier of ondernemer een bestemmingsplan of een afwijking van het bestemmingsplan nodig heeft. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de initiatiefnemer aan bij de waterbeheerder. Meestal is dit het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie.

De waterbeheerder denkt zo in een vroeg stadium mee over het ruimtelijke plan en bepaalt of het plan genoeg rekening houdt met water. De waterbeheerder geeft vervolgens een ‘wateradvies'. De initiatiefnemer van het plan moet hier rekening mee houden. Soms moet het plan worden aangepast.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de beleidsvoorbereiding, uitvoering en administratieve taken opgedragen aan Stichting Waternet. Waternet voert ook taken uit in opdracht van de gemeente Amsterdam, namelijk de drinkwaterproductie en -distributie, rioleringsbeheer, (drijf)vuilverwijdering, vaarwegbeheer en grondwaterzorg.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NWP);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW – actueel, 25 juni 2008);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid 

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin is beschreven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar missie, visie en strategische doelen. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de zorg voor het regionale watersysteem. Het waterschap streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Daarnaast draagt het waterschap op het gebied van recreatie, landschap en cultuurhistorie bij aan verbetering van de beleving. Het waterschap maakt zelfbewust keuzes, neemt verantwoordelijkheid en zoekt afstemming. Voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is water niet alleen een productiemiddel. Het heeft een intrinsieke waarde als karakterbepalende component van de veilige leefomgeving. Het waterschap onderschrijft het principe van de circulaire economie: er mag geen uitputting van de natuur plaatsvinden bij productie en consumptie. Dat betekent bijvoorbeeld dat het waterschap afvalwater ziet als drager van energie en grondstoffen.

In ruimtelijke plannen is water een integraal onderdeel: plannen moeten erop toegerust zijn om overtollig water te bergen, voor het verbeteren van de leefomgeving, als voorraadbuffer in droge tijden en als sturingsmechanisme van het grondwaterpeil. Integratie van ruimtelijke adaptatie draagt bij aan een waterrobuuste ruimtelijke inrichting en klimaatbestendige steden. Het waterschap werkt samen met gemeenten aan een geïntegreerde wateropgave in het stedelijk gebied. Bij het vinden van oplossingen is er ook aandacht voor duurzame innovatieve waterbergingssystemen, zoals polderdaken.

In de Keur van het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht 2011 zijn beleidsregels en keurvergunningen beschreven. In hoofdstuk 14 van de keur zijn de 'Beleidsregels Aanleggen van verhard oppervlak' opgenomen. Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 vierkante meter in overig gebied.

Huidige situatie 

Nieuw-Loosdrecht ligt op de overgang tussen de oostelijk hoger gelegen zandgronden van 't Gooi (ten oosten van plangebied NAP +1,3 m) en de polders in het veenweidegebied westelijk van Nieuw-Loosdrecht (NAP -0,5 m). Waterhuishoudkundig betekent dat een overgangsgebied tussen infiltratie en kwel. In Nieuw-Loosdrecht treedt lichte kwel op vanuit de Gooise stuwwal en watert af in westelijke richting naar het hoofdwatersysteem van de Drecht en de Loosdrechtse Plassen. Vanuit het plassengebied wordt het water uitgeslagen op de boezem van de Vecht.

In het plangebied is geen open water aanwezig en er liggen geen hoofdwatergangen. Ook zijn er geen waterkeringen aanwezig.

Toekomstige situatie 

Algemeen 

In het plangebied vindt herstructurering plaats. De bestaande woning wordt gesloopt en vervangen door nieuwe woningen. De Keur stelt dat een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m² gecompenseerd dient te worden. Aangezien het plangebied reeds voor een groot deel verhard is, wordt een toename van meer dan 1.000 m² niet gehaald. Compensatie is dan ook niet noodzakelijk.

Het is van belang diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering 

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

hemelwater vasthouden voor benutting;

  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer 

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater.

Beoordeling

Zoals beschreven is binnen het plangebied geen open water aanwezig en liggen er evenmin hoofdwatergangen. Ook zijn er geen waterkeringen aanwezig. Hierdoor zijn geen vergunningen op grond van de Keur vereist. De herontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).

Beoordeling

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek van Natuurbank Overijssel d.d. 21 juni 2016, (projectnummer 771, versie 1.0), zie ook Bijlage 4. De resultaten van de quickscan zijn hierna beschreven.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied ligt niet in- of direct naast gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. In figuur 4.5 is de ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied (geel omcirkeld) weergegeven. Het plangebied ligt buiten de EHS en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Natuurnetwerk Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0016.png"

Figuur 4.5: Ligging van de EHS nabij het plangebied (bron: provincie Noord-Holland)

Beschermde natuurgebieden

Het plangebied ligt 300 m ten oosten van het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. In figuur 4.6 is de ligging van het betreffende Natura 2000-gebied niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, 'Oostelijke Vechtplassen', ligt op ongeveer 125 m ten westen van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Het plangebied ligt niet in, of direct naast een Natura 2000-gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden erbuiten heeft. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied worden door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0017.png"

Figuur 4.6: Ligging van Natura 2000-gebied nabij het plangebied (bron: Synbiosys Alterra)

Beschermde soorten

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten en vogels. De amfibieën en grondgebonden zoogdieren benutten het plangebied mogelijk incidenteel als foerageergebied tijdens de nachtelijke uren, maar bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen. De functie van het plangebied voor deze soorten wordt door de voorgenomen activiteit niet aangetast en de voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequenties voor deze soorten.

Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in de opgaande beplanting en dichte begroeiing op de grond (niet in de gebouwen). Bezette vogelnesten zijn beschermd en er kan geen ontheffing verkregen worden om bezette vogelnesten (evenals eieren, jonge vogels en volwassen vogels) te verstoren en/of te vernielen. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen uitgevoerd te worden buiten de voortplantingsperiode. Er nestelen geen vogelsoorten in het plangebied waarvan het oude nest of de nestplaats jaarrond beschermd is.

Het is onbekend wat de functie van de te slopen gebouwen is voor vleermuizen. Gelet op bouwstijl, gebruikte materialen en staat van onderhoud, wordt het gebouw mogelijk benut als vaste rust- en/of voortplantingsplaats door vleermuizen (diverse soorten mogelijk). Alle vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd volgens de Ff-wet. Geadviseerd wordt om aanvullend onderzoek uit te voeren om de wettelijke consequentie vast te kunnen stellen.

Naar aanleiding van de bevindingen uit de quickscan natuurwaardenonderzoek is er opdracht gegeven tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar vleermuizen. Dit onderzoek kent een langere looptijd kent en een grote(re) onderzoeksinspanning. Het aanvullende vleermuisonderzoek (Natuurbank Overijssel, 6 oktober 2016) is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Er bevinden zich in het te slopen gebouw geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Door de sloop van het gebouw wordt het functionele leefgebied van vleermuizen niet aangetast. Om het gebouw te mogen slopen is geen nader onderzoek noodzakelijk en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.9.1 Archeologie

In 2011 is het gemeentelijke archeologiebeleid vastgesteld. Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes bestaan uit een oppervlaktegrens met een diepte-eis. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, speelt archeologie geen rol bij het planproces. Een professioneel uitgevoerd onderzoek is hier dan niet nodig.

Beoordeling

Het plangebied is volgens de beleidskaart van de gemeente Wijdemeren gelegen in een archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie (zie figuur 4.6). Binnen dit regime is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bouwplannen vanaf 2500 m² of groter. Voorliggend plangebied is niet groter dan circa 1.800 m² waardoor nader onderzoek niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0018.png"

Figuur 4.6: Fragment archeologische beleidskaart gemeente Wijdemeren

4.9.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Beoordeling

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Burgemeester en wethouders hebben op 31 maart 2015 geactualiseerde parkeernormen vastgesteld in de 'Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren'. Daarbij zijn voor diverse functies de parkeernormen enigszins aangepast. De uitgangspunten van deze beleidsregels kunnen als volgt worden samengevat:

  • 1. elke initiatiefnemer van een bouwplan is zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte;
  • 2. de parkeerbehoefte moet zo veel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen heeft een positieve invloed op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de gemeente.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen de parkeernormen toegepast te worden, waarbij voor woningbouw geldt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-ondereen-kapwoningen, koop en huur (vrije sector). Deze vallen onder eengezinswoningen.

Parkeervoorzieningen dienen op het erf behorende bij de functie te worden gerealiseerd. Bij de telling van het aantal parkeerplaatsen blijven parkeerplaatsen behorende bij de openbare weg buiten beschouwing. Voor de berekening van het aantal beschikbare parkeervoorzieningen bij woningen kan tabel A van artikel 2 van de beleidsregels worden gehanteerd. Die tabel is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP3400tLaantje1-va00_0019.png"

Beoordeling

Het plangebied wordt ontsloten via de 't Laantje en de Nieuw-Loosdrechtsedijk. ’t Laantje is een smalle, maar openbare weg binnen de gemeente Wijdemeren. Bij de planontwikkeling is rekening gehouden met de smalle ontsluitingsweg en het feit dat er bij de nieuwe woonpercelen voldoende ruimte moet zijn om te keren. Hiertoe wordt naast de lange opritten bij de woningen ook een passeerstrook gerealiseerd, waarmee 't Laantje verbreed wordt tot 6 meter. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen kan via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Voor het bepalen van de vereiste parkeernorm is aansluiting gezocht bij de 'Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren'. Het onderhavige plan voorziet in de bouw van 3 vrijstaande woningen. Deze woningen liggen binnen de kern. In lijn met de beleidsregels geldt voor een eengezinswoning in de kern een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor voorliggend plan dienen daarom in totaal 4,8 (afgerond 5) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden.

Op eigen terrein is bij de beoogde woningen voldoende ruimte aanwezig om ruimschoots in deze parkeernorm te kunnen voorzien. Per woning is uitgegaan van 2 parkeerplaatsen op een lange oprit (minimaal 11 meter diep), zodat er minimaal 6 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarnaast worden in het verlengde van de passeerstrook 2 parkeerplaatsen langs 't Laantje gerealiseerd. Het totale aantal parkeerplaatsen bedraagt 8 stuks. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsregels. In de regels is bovendien geborgd dat de parkeerplaatsen worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Het bestemmingsplan zal na realisatie van de woningen in grote mate een beheer- en gebruiksfunctie vervullen. Inhoudelijk is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de regeling voor het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Ankeveen, Kortenhoef en Nieuw-Loosdrecht'.

5.2 Regels

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2).

5.2.2 Bestemmingsregels

Tuin (Artikel 3)

De bestemming Tuin is in principe toegekend aan de gronden aan de voorzijde van woningen. De gronden met de bestemming Tuin dienen onbebouwd te blijven. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Dit heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

Een klein deel van het plangebied heeft in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het gaat om de gronden waar een passerstrook en 2 parkeerplaatsen langs 't Laantje worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, maar ook speelvoorzieningen en dergelijke.

Wonen (Artikel 5)

De regeling is het resultaat van de afweging tussen enerzijds een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de opgaaf van het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. De regeling voorziet in het realiseren van beoogde ontwikkeling.

Een hoofdgebouw is het gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Een hoofdgebouw dient te worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Voor de gronden met de bestemming Wonen geldt dat met betrekking tot de hoofdgebouwen de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de daarbij in acht te nemen verticale en horizontale maten.

Een aan- en uitbouw is een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. Een bijgebouw is een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. Op de gronden met de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden om de gronden achter en deels naast het hoofdgebouw te gebruiken voor uitbreiding aan het hoofdgebouw of voor de bouw van vrijstaande bijgebouwen. Het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen bedragen tot een maximum van 50 m². Ten minste 25 m² van de gronden die als Wonen zijn bestemd dient altijd onbebouwd en onoverdekt te blijven. Op deze manier worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. De genoemde 50 m² mag worden vermeerderd tot 75 m² indien de oppervlakte van de bij het hoofdgebouw behorende gronden met de bestemming Wonen buiten het bouwvlak ten minste 250 m² bedraagt.

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

De aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het geldende bestemmingsplan gaat het om 'Waarde - Archeologie 5'. Omdat binnen het plangebied alleen deze waarde voorkomt, is er voor gekozen om geen extra nummer toe te kennen. Wel zijn de bij die waarde behorende regels in het voorliggende plan opgenomen.

De gemeente Wijdemeren heeft een archeologische waarden/beleidsadvieskaart opgesteld die als uitgangspunt is gebruikt voor de categorisering van de verschillende archeologisch waardevolle gebieden. Gelet op de verwachtingswaarde in het plangebied, geldt binnen de dubbelbestemming een beschermingsregime. Dit gaat uit van de noodzaak tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor bouwactiviteiten die een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500 m².

Op grond van deze dubbelbestemmingen is het voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen (> 2.500 m²) en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk eerst een archeologisch onderzoek te laten uitvoeren dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan te vragen. Indien is aangetoond dat de te verrichten activiteiten de archeologische waarden niet zullen schaden kan worden gebouwd, dan wel kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden verleend.

5.2.3 Algemene regels

Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Wat de hoogteaanduidingen betreft, is vermeld dat de op de verbeelding aangegeven hoogten als hoogst toelaatbaar in acht moeten worden genomen en in welke gevallen sprake mag zijn van overschrijdingen hiervan. Verder bevat dit hoofdstuk regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regeling waarnaar in de regels wordt verwezen. Tot slot is een regeling voor parkeren opgenomen.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het betreft hier een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen daardoor voor rekening van initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Noord-Holland

De provincie Noord-Holland heeft in oktober 2010 verklaard dat met uitzondering van in haar besluit genoemde gevallen geen vooroverleg over in voorbereiding zijnde bestemmingsplan noodzakelijk is. De genoemde uitzonderingen, waar wel vooroverleg voor vereist is, zijn:

  • a. grootschalige voorzieningen, volumineuze detailhandel op bedrijventerrein en grootschalige perifere detailhandel;
  • b. plannen met betrekking tot aanleg of uitbreiding van bedrijventerreinen en kantoorlocaties die (nog) niet zijn opgenomen in de geldende provinciale planningsopgave;
  • c. plannen binnen de kernzone van de stelling van Amsterdam;
  • d. plannen binnen de zones luchtvaartlawaai, zones rond industrieterreinen en zones risico luchtverkeer alsmede alle plannen voor de 26 bedrijventerreinen langs het kanaal en de haven en industriële bedrijven aan de Zaan die zijn opgenomen in het Masterplan Noordzeekanaalgebied;
  • e. plannen voor IPPC- en BRZO inrichtingen waarvoor de provincie in het kader van de Wet milieubeheer bevoegd gezag is en plannen in de onmiddellijke omgeving van deze inrichtingen;
  • f. plannen voor aanpassingen aan provinciale wegen en -vaarwegen of plannen die leiden tot een aanzienlijke verkeerstoename op provinciale wegen;
  • g. plannen binnen archeologisch waardevolle gebieden.

De bouw van drie woningen op het perceel 't Laantje 1 te Nieuw-Loosdrecht kan niet gevat worden onder één van de genoemde uitzonderingen, waardoor vooroverleg voor het voorliggende plan niet nodig is.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 oktober 2016 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn dertien zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn voorzien van een gemeentelijke reactie in de zienswijzen en overlegnota.