direct naar inhoud van 5.2 Flora- en fauna
Plan: Oppad 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00

5.2 Flora- en fauna

5.2.1 Algemeen

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s) in het kader van Natura2000.

De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Hierin zijn de reeds bestaande natuurmonumenten al eerder opgenomen. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Ecologische hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

Soortbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast.

Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen:

  • het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8);
  • het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).

5.2.2 Situatie plangebied

Om de situatie van het plangebied te beoordelen is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quick scan flora en fauna Oppad te Oud Loosdrecht, Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, 4 juni 2012'. Het onderzoek is vooral gebaseerd op de biotoopinschatting door een ecoloog. Bij het opstellen van de quick scan flora en fauna is verder gebruik gemaakt van bestaande atlasgegevens.

Natura 2000

Het plangebied ligt op 90 meter afstand van het Natura2000 gebied Oostelijke Vechtplassen . Daarom dient deze ingreep ook getoetst te worden op eventuele effecten van de ingreep op de in dit gebied beschermde waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00_0015.jpg"

Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natura2000 gebied (geel).

Het plangebied ligt in de bebouwde kom en is grotendeels verhard en bebouwd op enkele heesterperken en een groenstrook na. Tussen het plangebied en het Natura2000 gebied is woonbebouwing in de vorm van appartementen van meerdere verdiepingen en enkele woningen aanwezig.

Gezien de situatie in en direct om het plangebied, en de aanwezigheid van open water op de locatie is er geen enkele relatie met het waterrijke moerassen plassengebied van de Oostelijke Vechtplassen. Directe aantasting van beschermde habitats en soorten wordt niet verwacht.

Tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden zijn echter ook uitstralende effecten mogelijk omdat een tijdelijke toename van verkeersbewegingen, geluid, licht en menselijke aanwezigheid op kan treden. Omdat het plangebied geheel in de bebouwde kom ligt, omringd door bebouwing en aan een drukke weg, zullen deze elementen de normale werkzaamheden bufferen. Effecten als zullen deze elementen de normale werkzaamheden bufferen. Effecten als gevolg van lichtuitstraling, verkeersbewegingen en menselijke aanwezigheid zijn vanwege deze bebouwingsbuffers niet te verwachten.

Zwaar verstorende werkzaamheden zoals slopen en heien zijn echter over grotere afstand merkbaar. Om deze tijdelijke verstorende effecten te voorkomen moeten deze werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) en het winterseizoen (november tot half februari). Eventuele effecten zullen gezien de ligging nooit significant van aard zijn. Tijdelijke verstorende effecten zijn niet vergunningplichtig in de Natuurbeschermingswet 1998.

In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een toename van menselijke aanwezigheid in deze omgeving. Echter, de bouw van 10 woningen is vrij kleinschalig. Ook nu al is op en rond het plangebied sprake van een drukke activiteit door het gebruik als kinderopvangcentrum. Het is daarom niet de verwachting dat de bouw van de woningen in het plangebied zal leiden tot een merkbare toename van verkeersbewegingen, betreding door mensen e.d.. Effecten op beschermde waarden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden niet verwacht.

EHS

Het plangebied ligt ook niet in of direct tegen de Ecologische Hoofdstructuur van Noord Holland. Vanwege het lokale karakter van de ingreep, zijn geen effecten op de EHS te verwachten.

Soortbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast.

De meeste mogelijk voorkomende beschermde soorten als egel, mol, muizen en spitsmuizen, gewone pad en bruine kikker vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een landelijk vrijstellingsbesluit mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Deze vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen voor alle soorten in tabel 1 van de Flora- en faunawet.

Van de meer strikt beschermde soorten kunnen vleermuizen (foeragerend) aanwezig zijn. Dat zal in de toekomst ook mogelijk zijn. Verder kunnen in de beplanting vogels broeden.

Voor alle vogels moet rekening gehouden worden met het broedseizoen. Negatieve effecten op jaarrond beschermde soorten worden niet verwacht.

Twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet zijn altijd van toepassing:

  • De start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
  • Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari) en het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.

5.2.3 Conclusie

gebiedsbescherming

Effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en EHS) zijn niet te verwachten. Er wordt geadviseerd om zwaar verstorende werkzaamheden buiten de volgende periodes plaats te laten vinden:

• Broedseizoen (half maart tot half juli);

• Winterseizoen (november tot half februari).

Soortbescherming

Er zijn in het kader van de Flora- en faunawet geen gevolgen voor strikt beschermde soorten, en daarmee procedurele gevolgen voor het plan te verwachten. Wel dient rekening gehouden te worden met de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen.

Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:

  • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari);
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.

Het aspect flora en fauna staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.