direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Buitengebied Ankeveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP0300buitAKV2008-va01

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanBuitengebied Ankeveen van de gemeente Wijdemeren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.BP0300buitAKV2008-va01 met de bijbehorende regels;

1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat te onderscheiden is van en in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en direct in verbinding staat met dat hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.7 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gevestigd is;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daar onder niet begrepen bosbouw, bollen-, sier- en fruitteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • f. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
1.9 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antennestaaf, –spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten – geen dienstverlening zijnde – en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.15 bedrijfsmatige exploitatie:

een bedrijf, stichting of andere rechtpersoon met een economische activiteit, waaronder ook beheersactiviteiten dienen te worden verstaan, al dan niet gericht op het maken van winst;

1.16 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.17 beroepsmatige activiteit:

een beroep, of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgevoerd;

1.18 bestaand gebruik:

het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

1.19 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.20 bestaande bouwwerken:

bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn of alsnog kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

1.21 bestaande goothoogte / bouwhoogte:

de goothoogte/bouwhoogte die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.22 bestaande oppervlakte:

de oppervlakte die bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dat met inbegrip van kelderlagen, onderbouw en kapverdiepingen;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 buitenbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed, al dan niet in combinatie met een andere ondergrond en al dan niet voorzien van een omheining;

1.34 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.35 chalet:

een gebouwd onderkomen, niet zijnde een stacaravan, dat naar aard en inrichting kan dienen tot, dag of nachtverblijf van één of meer personen in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.36 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt;

1.37 dagrecreatie:

een recreatief gebruik van gronden gedurende de dag in de vorm van sport, spel en toerisme waarbij nachtverblijf niet is toegestaan;

1.38 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, boven de dakgoot, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak zijn geplaatst;

1.39 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan derden;

1.41 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.42 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.43 extensieve recreatie:

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 golfbreker:

niet beloopbaar bouwwerk in het water, niet zijnde een beschoeiing, bedoeld om afkalving van de oever ten gevolge van golfslag te voorkomen;

1.46 hobby:

liefhebberij, voor eigen gebruik, niet op bedrijfsmatige basis uitgeoefend;

1.47 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.48 horeca:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;

1.49 houtwal:

een met kreupelhout beplante wal;

1.50 intensieve veehouderij:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.51 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, kampeerauto’s of caravans; enige andere onderkomens of enige andere voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.52 kampeerseizoen:

het tijdvak 15 maart – 1 november alsook tijdens de door de Minister van Onderwijs vastgestelde adviesdata voor de vakanties;

1.53 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemt, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.54 kantoor(ruimte) zonder baliefunctie:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden, waarbij geen sprake is van een publieksfunctie;

1.55 kantoor(ruimte) met baliefunctie:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden, waarbij overwegend sprake is van een publieksfunctie;

1.56 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.57 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.58 kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen:
  • a. ‘kleinschalig kamperen’ waarbij sprake is van een kampeerterrein voor ten hoogste twintig kampeermiddelen;
  • b. verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeerboerderijen;
  • c. recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt;
1.59 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in de bij de planregels behorende ‘staat van bedrijven’ (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.60 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.61 lichtmast:

bouwwerk dat dient ter bevestiging van lampen of verlichtingsapparaten;

1.62 maaiveld:

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.63 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony’s houdt, al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony’s, kantinevoorziening, logies- en/of verenigingsaccomodatie, een verkooppunt voor paardrijactiviteiten en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.64 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.65 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;

1.66 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;

1.67 niet-permanente bewoning:

tijdelijke bewoning van een recreatief verblijf(smiddel);

1.68 niet-permanente standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel gedurende het kampeerseizoen;

1.69 niet-permanente verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarbij het ruimtegebruik van voorbijgaande aard is, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats voor niet langer dan een kampeerseizoen;

1.70 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.71 oeverlijn:

scheiding tussen land en water zoals aangeduid op de verbeelding;

1.72 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun bestemming onttrokken - voer-, vaar- en vliegtuigen, arken, caravans, livingvans alsook tenten;

1.73 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.74 paardenbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed, al dan niet in combinatie met een andere ondergrond en al dan niet voorzien van een omheining;

1.75 paardrijactiviteiten:

het houden van paarden en pony’s ten behoeve van verhuur en eigen gebruik waaronder geen paardrijscholen en maneges worden verstaan, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony’s in pension te stallen te weiden;

1.76 paardrijschool:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en pony’s houdt;

1.77 peil:
  • a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.78 permanente standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en uitsluitend als recreatief nachtverblijf mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.79 permanente verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie, waarvan het ruimtegebruik een permanent karakter draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein en overnachting in een recreatief verblijf(smiddel) voor langer dan een kampeerseizoen;

1.80 permanente bewoning:

gebruik in de vorm van bewoning als hoofdverblijf van een recreatief verblijf(smiddel);

1.81 pleziervaartuig:

elk vaartuig dat uitsluitend op hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport met uitzondering van een zeilplank;

1.82 prostitutie:

het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  • raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de openbare weg wordt aangeboden;
  • bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden;
1.83 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.84 recreatief nachtverblijf:

het gebruik van een kampeermiddel gedurende de periode tussen 22.00 en 06.00 uur;

1.85 recreatievaart:

het gebruik van vaarwegen met een recreatief doel;

1.86 recreatief verblijf(smiddel):

een kampeermiddel; recreatiewoning, als ook een recreatiewoonschip;

1.87 recreatiewoonschip:

een schip dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, hieronder begrepen recreatieschepen in aanbouw en overblijfselen van recreatieschepen;

1.88 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.89 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.90 sleufsilo:

bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient als opslagplaats voor mest of landbouwproducten;

1.91 staat van bedrijfsactiviteiten:

de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze planregels deel uitmaakt;

1.92 staat van horeca-activiteiten:

de bijlage Staat van Horeca-activiteiten die van deze planregels deel uitmaakt;

1.93 standplaats:

een aaneengesloten stuk grond voor het plaatsen van een toercaravan of tent, met de daarbij behorende bebouwing;

1.94 steiger:

bouwwerk in het water bedoeld als aanlegplaats voor vaartuigen;

1.95 transformatorstation:

een elektrisch apparaat dat bestaat uit magnetisch gekoppelde spoelen waarmee spanning en stroom kan worden omgezet van hoge naar lage waarden en omgekeerd;

1.96 tredmolen, stapmolen of trainingsmolen:

een bouwwerk dat met behulp van een (elektro)motor een of meer paarden dwingt in dezelfde cirkel te lopen, draven of galopperen;

1.97 toercaravan:

een wagen, gebouwd, ingericht en bestemd tot kamperen, welke achter een auto over de openbare weg mag worden voortbewogen;

1.98 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

1.99 tuinmeubilair:

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels, en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.100 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.101 volkstuin:

een tuin van een particulier welke niet bij de eigen woning is gelegen en bedoeld is voor het hobbymatig kweken en telen van gewassen;

1.102 volumineuze detailhandel:

detailhandel in keukens, badkamers en sanitair, in woninginrichting, waaronder meubelen, auto’s, boten, caravans en tenten, grove bouwmaterialen, bouwmarkten en tuincentra;

1.103 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf in de omvang van tenminste een volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;

1.104 voorgevel:

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;

1.105 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.106 waterpeil:

de hoogte van het water;

1.107 Wet geluidhinder:

Wet geluidhinder geldend ten tijde van de terinzagelegging van dit plan;

1.108 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat die door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.109 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.110 woonschip:
  • a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt, als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd, tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  • b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder eerste punt in aanbouw;
  • c. een casco dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder eerste punt kan worden opgebouwd;
  • d. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder bovenstaande punten dat is ingegraven, aangeaard, op de wal getrokken of door andere oorzaak niet onmiddellijk kan varen of drijven;
  • e. de overblijfselen van een vaar- of rijtuig als bedoeld onder alle bovenstaande punten.