Plan: | Kleine Kernen Zuid 2010 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.BP00198-0401 |
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan ook aandacht geschonken te worden aan het aspect geluid. Wat betreft geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op gevels van woningen en daarmee gelijk te stellen geluidgevoelige objecten.
Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (hoofdstuk VI) dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar geluidsbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden.
Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 4, kan dit onderzoek achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woning of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Aangezien het bestemmingsplan op enkele plaatsen nieuwbouw van woningen toelaat, zou een akoestisch onderzoek niet achterwege kunnen blijven, ware het niet dat deze onderzoeksplicht zoals genoemd in de Wet geluidhinder niet geldt voor woonerven en 30km-gebieden en dat is hier het geval.
Wat de aard en de toe te laten bedrijvigheid in een woongebied betreft, wordt uitgegaan van licht milieubelastende bedrijfsactiviteiten (categorie 1 en 2-bedrijven). In het plangebied bevindt zich geen zware bedrijvigheid. Daarbij geldt, dat de vigerende milieuvergunningen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht. Nader - planologisch - ingrijpen is niet aan de orde. Wel zal de juridische regeling zodanig moeten worden opgesteld, dat in het plangebied geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen.
Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Er zijn alleen in Drogteropslagen extra bouwmogelijkheden toegestaan naast de bouwmogelijkheden die reeds in eerdere bestemmingsplannen waren opgenomen. Voor een aantal voormalige bedrijfsbestemmingen is nu een woonbestemming opgenomen. De milieuhygiënische situatie verbetert hierdoor.
Voor het toekomstig woongebied in Drogteropslagen is wel een bodemonderzoek noodzakelijk en dat is door Arcadis uitgevoerd in april 2010. Uit dit onderzoek zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
Zie voor de volledige rapportage Bijlage 5 Bodemonderzoek.
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
De watertoets is uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl//. Op basis van deze toets volgt verwezen naar de korte procedure. Dit houdt in dat de gemeente direct door kan gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document wordt toegepast.
Deze standaard waterparagraaf ziet er als volgt uit.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Uitbreiding Drogteropslagen.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de
waterhuishouding.
"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies".
Zie voor de samenvatting Bijlage 6 Samenvatting watertoets.
Zowel het regenwater als het afvalwater wordt in de kernen afgevoerd door middel van een gescheiden rioolstelsel. Bij een gescheiden stelsel wordt het vuil-/afvalwater en regen-/hemelwater gescheiden ingezameld en getransporteerd. Bij een traditioneel gescheiden rioolstelsel wordt het schone regenwater direct geloosd op het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Recentelijk is de Archeologische Monumenten Kaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven dat er alleen aan de oostzijde van Veeningen een hoge trefkans in de bodem aanwezig is. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) heeft desgevraagd aangegeven dat aan de oostzijde van Veeningen, ter plaatse van de Veeninger esch, in het verleden een vuurstenen bijl uit het Mesolithicum is aangetroffen.
Volgens de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden is de verwachting aan de westzijde laag. Aan deze zijde wordt mede daarom de toekomstige uitbreidingen van de kern Veeningen gerealiseerd. Ten noorden van Veeningen is een terrein van hoge archeologische waarde gelegen (Oud-Veeningen).
In Drogteropslagen is de trefkans laag aan de noordzijde en middelhoog aan de zuidzijde, in Fort is de trefkans laag, in Linde laag aan de zuidzijde en aan de noordoostkant en voor de rest middelhoog (zie de bijlagen 7, 8, 9 en 10).
Bijlage 7 Archeologische situatie Drogteropslagen, Bijlage 8 Archeologische situatie Fort, Bijlage 9 Archeologische situatie Linde en Bijlage 10 Archeologische situatie Veeningen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de Provincie Drenthe bekeken. Op de kaart is te zien dat er geen gevaarlijke stoffen over wegen die in of bij het plangebied liggen, worden getransporteerd, dat er geen buisleidingen in of bij het plangebied liggen en dat er geen route gevaarlijke stoffen in of bij het plangebied ligt.
Tevens is op de kaart te zien dat er geen risicovolle bedrijven/stationaire objecten in of bij het plangebied zijn gevestigd.
Concluderend kan gesteld worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitvoering van het plan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Het bestemmingsplan is in hoofdlijnen conserverend van aard en laat alleen in Drogteropslagen (geringe) nieuwe ontwikkelingen toe en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Bij elk plan of project dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij (tot ongeveer 4 kilometer van) een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Vogel- of Habitatrichtlijn ligt. Als een plan of project in of bij een sbz ligt, wordt van een gemeente verwacht dat zij voor aanvang van het plan of project een passende beoordeling maakt, waarbij de significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht.
De Flora- en faunawet geldt voor gebieden waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is. Dit betekent dat bij een functiewijziging een natuurtoets moet worden uitgevoerd conform de vereisten van de Flora- en faunawet.
In de directe omgeving van de hier aan de orde zijnde kleine kernen bevinden zich geen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz's), die zijn aangewezen op grond van de Habitat- of Vogelrichtlijn.
Aangezien er enkele nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk worden gemaakt, die van invloed zouden kunnen zijn op een vogel- en/of habitatrichtlijngebied en de in het plangebied voorkomende flora en fauna, is er een specifiek onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek worden hierna (samengevat) weergegeven.
Zie voor de volledige rapportage Bijlage 11 Quickscan natuurtoets.