Plan: | Brandweerkazerne en nevenlocatie Voederheil, Zeeland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1685.bpzee2021brandweer-VG01 |
De Veiligheidsregio Brabant-Noord (hierna: VRBN), gevestigd in Den Bosch, is voornemens om naast de hoofdlocatie in Den Bosch een tweede brandweervoorziening te realiseren aan de Voederheil, in het dorp Zeeland, gemeente Landerd. Deze nevenlocatie gaat, als steunpunt van de hoofdvestiging, onder andere dienst doen als opleidingscentrum en biedt plaats aan overlegruimtes, kantoorflexwerkplekken, werkplaatsen en opslagruimtes. Daarnaast is het de bedoeling om de huidige uit 1982 daterende brandweerkazerne aan de Langenboomseweg in Zeeland te verplaatsen naar de Voederheil.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen aan de Voederheil, tussen nummer 14 en 16, in het dorp Zeeland, in de gemeente Landerd. Kadastraal bekend als gemeente Zeeland, sectie K, nummer 1557. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 14.600 m2 en wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode stip)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Voederheil II', zoals de gemeenteraad dat op 18 april 2013 heeft vastgesteld. De gronden in het plangebied hebben volgens dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'.
In aanvulling op het bestemmingsplan geldt voor het hele plangebied ook een zogenaamd parapluplan, te weten het bestemmingsplan 'Parapluplan wonen en parkeren Landerd', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2019. In dit parapluplan is de te hanteren parkeernormering voor de hele gemeente Landerd vastgelegd.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het realiseren van een brandweerkazerne en een nevenlocatie niet toegestaan. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bouw- en gebruiksregels van de geldende bestemming. Om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied noodzakelijk.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstukken 2 en 3 geven een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 4 en 5 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is een (nog) onbebouwd perceel, te midden van de lintbebouwing aan de Voederheil en onderdeel van bedrijventerrein 'Voederheil II Zeeland'. Het perceel is een omheind weiland, tussen twee woningen in (Voederheil 14 en 16). Aan de westzijde is een klein deel van het plangebied verhard ten behoeve van een oprit naar het weiland.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Landweer, dit is de ontsluitingsweg van bedrijventerrein Voederheil II. Op het bedrijventerrein en op het naastgelegen bedrijventerrein Voederheil I zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Aan weerszijden van de Voederheil is woonbebouwing aanwezig, in combinatie of afgewisseld met (agrarische) bedrijvigheid. Op navolgende afbeeldingen is schematisch de bestaande situatie in en om het plangebied weergegeven, evenals een impressie van het plangebied.
Uitsnede kaart BGT met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Impressie plangebied
Brandweerkazerne Langenboomseweg
De huidige brandweerkazerne aan de Langenboomsweg 73 in Zeeland dateert uit 1982 en is in eigendom van de VRBN. De kazerne is verouderd en voldoet op verschillende aspecten niet aan de eisen van deze tijd. Gelet op de staat van het gebouw en de vestiging van de nevenlocatie van de VRBN op bedrijventerrein Voederheil II, is ervoor gekozen om de huidige kazerne te verplaatsen naar de Voederheil en te combineren met de regionale nevenlocatie. Een nieuwe bestemming voor de huidige kazerne is nog niet bepaald. Mocht de VRBN geen functie meer hebben voor deze kazerne dan zal deze als eerste te koop worden aangeboden aan de gemeente, zoals vastgelegd in de akte van levering van 31 december 2019. Navolgende afbeelding toont de huidige en toekomstige locatie van de brandweerkazerne en geeft een impressie van de huidige kazerne.
Huidige (zuidelijke rode omkadering) en toekomstige (noordelijke rode omkadering) locatie van de
brandweerkazerne en een impressie van de huidige brandweerkazerne
Voor de realisatie van de lokale brandweerkazerne en de regionale nevenlocatie wordt één gebouw van circa 3.500 m2 opgericht. De noordzijde van het perceel is momenteel niet in eigendom van de VRBN, maar de VRBN heeft wel een optie op dit gedeelte in verband met eventuele uitbreiding in de toekomst. De noordzijde van het perceel wordt derhalve wel meegenomen in het onderhavig bestemmingsplan. In het geval de brandweer geen gebruik gaat maken van deze gronden, zijn deze te verkopen/gebruiken voor reguliere bedrijfsfuncties.
De brandweerkazerne biedt plaats aan een instructielokaal, een nabespreekruimte c.q. 'HOME' voor de vrijwilligers, een werkplek, stallingsplaatsen, een ruimte voor uitrukkleding, douche- en sanitaire ruimtes, werkplaatsen, opslagruimtes en een alarmcentrale c.q. verbindingsruimte.
De nevenlocatie, als steunpunt van de hoofdvestiging in Den Bosch, gaat onder andere dienst doen als opleidingscentrum en biedt plaats aan overlegruimtes, kantoorflexwerkplekken, een kantine met keuken, een arbo-ruimte, een garderobe, sanitaire ruimtes, werkplaatsen en opslagruimtes.
De buitenruimte bij het gebouw moet beschikken over een opstelplaats voor brandweerauto's, stallingsruimte voor voertuigen en bakwagens, containerruimte, fietsenstallingen en voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers, vrijwilligers, medewerkers en ROL-functionarissen.
Ruimtelijke inpassing
De locatiekeuze van de Veiligheidsregio Brabant Noord voor Voederheil in Zeeland is gekomen uit diverse strategische oogpunten. Vanwege de centralisatie van kantoren, opleiden, opslag, logistiek en onderhoudswerkplaatsen heeft de Veiligheidsregio Brabant Noord naast Den Bosch, een tweede regionale locatie gezocht waarbij de volgende factoren van belang zijn:
Van de percelen grond, aangeboden door de diverse gemeenten is de door de gemeente Landerd aangeboden locatie Voederheil vanuit genoemde oogpunten als beste beoordeeld.
Ook de gemeente vindt de gekozen plek voor de brandweer ruimtelijk-functioneel bij uitstek passend op deze plek. In onze Structuurvisie ligt onze beleidslijn vast voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein richting de straat Voederheil, waarop ook in ons bestemmingsplan Voederheil II van 2013 is voorgesorteerd .
Om een goede aansluiting te realiseren tussen het bedrijventerrein Voederheil en het bebouwingslint de Voederheil is een goede inpassing van belang. Dit doen we door ruimtelijke randvoorwaarden op te leggen voor de percelen die direct gelegen zijn aan het bebouwingslint, maar ook door de functies op deze percelen meer te laten aansluiten bij het bebouwingslint. Eén van deze percelen betreft het perceel voor de Brandweer. Deze percelen moeten een overgang creëren tussen het bebouwingslint met woningen en het bedrijventerrein met grote bedrijfspanden. Navolgende afbeelding geeft de visie voor het lint Voederheil weer.
Visie bebouwingslint Voederheil
De visie laat zien dat de bebouwing langs de Voederheil niet direct aan de weg grenst en divers is qua functie en grootte. Ook valt op dat het lint aan weerszijde een groene uitstraling heeft vanwege de voortuinen met beplanting, de groenstroken en de hagen en bomen langs de weg. Navolgende afbeelding toont de visie voor de brandweerkazerne en nevenlocatie, waarin de benoemde elementen uit de visie voor het bebouwingslint zijn meegenomen.
Visie brandweerkazerne en nevenlocatie
Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn op deze plek standaard bedrijven in standaard bedrijfshallen niet wenselijk. Om deze reden is gezocht naar functies die passen in deze overgangszone. De brandweerkazerne aan de voorkant en het meer bedrijfsmatige steunpunt aan de achterkant sluiten hier goed op aan. De kazerne met uitrukmogelijkheden is qua ontsluiting en uitstraling georiënteerd op het gemengd lint Voederheil en het bedrijfsgedeelte van de Veiligheidsregio Brabant Noord is aan de achterkant aangrenzend en ontsloten op het bestaande bedrijventerrein Voederheil. Een brandweerkazerne zorgt qua activiteiten en laad- en losbewegingen voor veer minder hinder dan reguliere bedrijven op een bedrijventerrein. Bij de brandweer worden geen producten gemaakt of bewerkt en men werkt niet met vrachtverkeer dat dagelijks producten komt halen of brengen, hierdoor sluit de brandweer op deze locatie aan de straat de Voederheil goed aan op de omgeving en wordt er een goede overgang gerealiseerd naar de meer bedrijfsmatige activiteiten van het steunpunt op het achterperceel en de rest van het bedrijventerrein.
Naast deze functionele aansluiting op de omgeving zijn de ruimtelijke randvoorwaarden om een goede aansluiting op de omgeving te realiseren ook nog van toepassing geweest bij de invulling op het perceel en de uitwerking van het pand van de brandweer. Om deze reden is de afstand tot de voorste perceelgrens veel groter dan op de percelen waar woningen of boerderijen staan. De ruimte aan de voorzijde van het pand krijgt invulling door middel van een landschappelijke inpassing. Naast de opgenomen groenbestemming aan de voorkant van het terrein, wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin een verwijzing is gemaakt naar het te realiseren groenplan voordat de locatie voor de brandweer in gebruik wordt genomen.
Daarnaast zal de brandweer op deze locatie zich net als de bestaande bebouwing aan de Voederheil zich presenteren richting de straat. De brandweer krijgt een representatieve uitstraling richting de straat die door middel van materialisering aansluit bij de boerderijen en woningen van het bebouwingslint. Ten opzichte van het plangebied heeft het gebouw een compacte bouwmassa, voor een open zichtrelatie met het achterliggende gebied en om het vrijstaande individuele karakter van de bebouwing te benadrukken. Zie Bijlage 1 voor een impressie.
Inrichtingstekening brandweerkazerne en nevenlocatie
Op bovenstaande inrichtingstekening is te zien dat de groene uitstraling van het lint wordt doorgezet in het plangebied. Langs de Voederheil komt een strook (openbaar) groen van 8 m. De strook wordt onderbroken door 3 inritten. De eerste inrit (inrit A) wordt alleen gebruikt door personen die het terrein niet regulier bezoeken. Deze inrit is bedoeld voor post- en pakketdiensten en voor eenmalige bezoekers voor de Veiligheidsregio. Tussen inrit A en inrit D wordt aan het eind van het groene voorterrein een poort gerealiseerd om te voorkomen dat men gebruik gaat maken van inrit A om het achterste gedeelte van het terrein te bereiken. De tweede inrit (inrit B) wordt gebruikt ten behoeve van de uitruk. Het betreft een gesplitste inrit waarvoor gekozen is om het binnen schijnen van koplampen bij de tegenoverliggende woning te voorkomen. Een derde inrit (inrit C) wordt alleen gebruikt door de vrijwilligers die arriveren bij een uitruk. Aan de noordkant, vanaf de Landweer, komt een vierde inrit (inrit D) voor het reguliere logistieke verkeer en voor cursisten, bezoekers en medewerkers van de regionale nevenlocatie.
Achter de genoemde openbare groenstrook langs de Voederheil komt een voorruimte van 15 m. Deze ruimte is bedoeld voor de opstelplaats voor brandweervoertuigen en wordt daarnaast benut voor groen en parkeren. Langs de randen, waar het plangebied grenst aan de percelen van de naastgelegen woningen (Voederheil 14 en 16), is eveneens groen voorzien, om de brandweerkazerne en nevenlocatie aan het zicht te onttrekken. De aanleg en instandhouding van het op bovenstaande afbeelding rood omkaderde groen is in dit bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting.
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
De ontwikkeling zal overeenkomstig de BENG normering worden gerealiseerd. Het gebouw wordt gasloos uitgevoerd met een sedemdak (in verband met de waterberging) en zonnepanelen. Het regenwater wordt hergebruikt voor bluswater, proceswater voor het wassen van materieel en materiaal, het testen van pompen en ten behoeve van oefeningen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
In de voorganger van de NOVI, de SVIR, was een deel van het plangebied aangewezen als locatie voor militaire activiteiten, vanwege vliegbasis Volkel. Dit is één van de twee Nederlandse F-16-bases. De belangrijkste taak van vliegbasis Volkel is het leveren van luchtsteun en luchtverdediging. Militaire activiteiten ten behoeve van de krijgsmacht vormen een nationale verantwoordelijkheid. Het Rijk wil voldoende ruimte bieden voor deze activiteiten voor gereedstelling en instandhouding. Deze activiteiten hebben daarbij soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies en zij dienen dan ook zorgvuldig te worden ingepast, zie subparagraaf 4.1.2.
Uitsnede kaart SVIR, met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Vanwege de ligging van het plangebied nabij vliegbasis Volkel, is het plangebied deels gelegen in het 'obstakelbeheergebied' van dit militaire luchtvaartterrein. Een obstakelbeheergebied bij een militair luchtvaartterrein kenmerkt zich door vlakken, waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Binnen het plangebied worden geen objecten gerealiseerd die een obstakel vormen voor het functioneren van vliegbasis Volkel.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van een brandweerkazerne en nevenlocatie met een bruto vloeroppervlakte van circa 3.500 m² mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, welke getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van de eerste trede van de ladder kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een behoefte. De VRBN wil vanuit een evenwichtige regionale verdeling van taken (zowel wat betreft kantoren, opleiden, opslag, logistiek en onderhoudswerkplaatsen), naast de hoofdvestiging in Den Bosch, een tweede steunpunt in de regio creëren in de driehoek Uden-Zeeland-Mill. Voorwaarde was dat de locatie tweezijdig bereikbaar was (post en regionale werkplaatsen). Nadat eerder in 2018 een beoogde locatie in Uden afviel, omdat het een te kleine kavel betrof, is de VRBN op zoek gegaan naar een nieuwe geschikte locatie voor de nevenlocatie. Uit een onderzoek van negen aangeboden locaties door de gemeenten in de driehoek Uden-Zeeland-Mill is uiteindelijk onderhavig perceel aan de Voederheil als beste beoordeeld. Het dagelijks bestuur van de VRBN heeft op 2 oktober 2019 ingestemd met de aankoop van het perceel aan de Voederheil in Zeeland.
De nevenlocatie wordt gecombineerd met de nieuwbouw van de lokale brandweerkazerne. De realisatie van een nieuwe brandweerkazerne is nodig, omdat het huidige gebouw aan de Langenboomseweg in Zeeland is verouderd. Het gebouw dateert uit 1982 en is bijna geheel afgeschreven. Vanwege de huidige Arbo eisen en aanpassingen in het brandweermaterieel is een rigoureuze renovatie van de kazerne benodigd. Gezien de vestiging van de nevenlocatie in de nabijheid van de huidige kazerne, is verplaatsing van de kazerne en het combineren van de aan elkaar gerelateerde lokale en regionale taken, een toekomstbestendige en efficiënte keuze. Bovendien is de locatie van de nieuwe kazerne zowel wat betreft aanrijdafstand ten aanzien van de belangrijkste uitrukgebieden (uitvalswegen, bedrijven en kom Zeeland) als wat betreft bereikbaarheid voor vrijwilligers uit de omgeving erg gunstig.
Nu de gemeente Landerd bovendien reeds voornemens was om aan de Voederheil een bedrijventerrein te ontwikkelen, kan ook vanuit de duurzaamheidsgedachte de gekozen locatie als passend worden beschouwd.
Wat betreft de tweede trede is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is gelegen aan een doorgaande weg en is onderdeel van het bebouwingslint langs deze weg. Ook is het plangebied omgeven door woningen en (agrarische) bedrijven en is het onderdeel van bedrijventerrein Voederheil II. Tevens bestaat het voornemen om aan de zuidzijde van de Voederheil een toekomstig woongebied te realiseren (Repelakker). Gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied kan geconcludeerd worden dat het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren, met een doorkijk naar 2050. De basisopgave is de totstandkoming van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Elke ontwikkeling in Brabant, klein of groot en waar dan ook, draagt bij aan de omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
Deze vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Brabant en spelen in de hele provincie. Dat betekent niet dat deze Brabantbreed op dezelfde manier worden opgepakt. Bij het uitwerken van een aanpak is het belangrijk om vanuit een gebiedsspecifieke benadering te werk te gaan.
Planspecifiek
In relatie tot de beoogde ontwikkeling wordt in de omgevingsvisie aangegeven dat de komende decennia het toekomstbestendig maken van dorpen en steden de kernopgave is geworden. In plaats van het op zorgvuldige wijze accommoderen van de groei van de bevolking, de economie en de mobiliteit, zoals de afgelopen decennia centraal stond. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het 'up to date' houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant. De provincie zet in op duurzame verstedelijking. Dat betekent dat uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen alleen wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het nieuwe bouwen. Het beleid van de provincie richt zich dan ook op het opvangen van de lokale behoefte voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de bestaande kernen. Door de verstedelijking te concentreren zijn er meer mogelijkheden om een hoog voorzieningenniveau in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een lokale brandweerkazerne en een regionale nevenlocatie op het bedrijventerrein aan de Voederheil. Het betreft, geheel in lijn met de provinciale visie, een toekomstbestendige concentratie van brandweervoorzieningen in bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsvisie zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Vandaar dat de omgevingsvisie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Naast een omgevingsvisie moet een provincie, vanuit de Omgevingswet, ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Soms vraagt dat om een nadere uitwerking van beleid en maatregelen in een (beleids)programma, soms zijn er regels nodig om de ambities te realiseren. Als het vanuit het beleid van de provincie nodig is om regels op te nemen voor ruimtelijke ontwikkelingen, dan staan die in de omgevingsverordening.
De Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 25 oktober 2019 de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' (hierna: IOV) vastgesteld (geconsolideerde versie d.d. 8 december 2020). Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. In de IOV zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
Gezien de ligging van het plangebied binnen het als 'landelijk gebied' aangeduide gebied, met de specifieke aanduiding 'verstedelijking afweegbaar', zijn de volgende regels uit de IOV relevant voor het plangebied:
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Artikel 3.43 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar
In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Planspecifiek
Op grond van de IOV ligt het plangebied in als 'landelijk gebied' aangeduide gebied, met de specifieke aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Hoewel de gemeente voorbereidingen treft om het bedrijventerrein Voederheil II, waartoe het plangebied behoort, uit te breiden (fase 2) waardoor in de toekomst sprake is van stedelijk gebied, is op dit moment sprake van landelijk gebied waarin verstedelijking wel afweegbaar is.
De locatie is passend voor de beoogde ontwikkeling. Het biedt de benodigde ruimte om de lokale brandweerkazerne te combineren met de regionale nevenlocatie en het is een goed ontsloten locatie. Bovendien is de beoogde ontwikkeling, in lijn met de bepalingen uit de omgevingsverordening, passend binnen de regionale afspraken en wordt het gebouw met bijbehorende voorzieningen stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast in de lintbebouwing aan de Voederheil (zie ook Hoofdstuk 3).
Verder wordt ook recht gedaan aan de landschapsinvesteringsregeling (artikel 3.9 IOV) en de gemeentelijke nota kwaliteitsverbetering die hieruit voortvloeit. Ingevolge de regionale landschapsinvesteringsregeling geldt een kwaliteitsbijdrage van 1% van de uitgifteprijs, mits sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Met dit bestemmingsplan loopt de gemeente vooruit op de stedelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein Voederheil II (fase 2). Hiertoe zijn reeds concrete voorbereidingen getroffen. De gemeenteraad heeft immers een voorbereidingskrediet beschikbaar gesteld en aan een extern bureau is opdracht gegeven om een bestemmingsplan op te stellen. Bovendien is er een conceptvisie voor het gebied opgesteld die begin oktober 2020 is gebruikt voor het voeren van de omgevingsdialoog als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure Voederheil II (fase 2).
Om de kwaliteitsbijdrage te borgen, wordt daarom een kwaliteitsbijdrage van 1% van de uitgifteprijs gereserveerd. Omdat de gemeente echter formeel geen landschapsfonds heeft, wordt binnen de grondexploitatie van Voederheil II, fase 2 voor de planologische inpassing een kostenpost opgenomen die gelijk is aan 1% van de opbrengst van de in exploitatie te nemen gronden. Op deze wijze is in onze ogen voldoende gewaarborgd dat onderhavige ontwikkeling bijdraagt aan een verantwoorde landschappelijke inpassing van de totale ontwikkeling Voederheil II, fase 2.
Gelet hierop wordt de beoogde ontwikkeling passend geacht binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening.
Het bestemmingsplan is passend binnen de provinciale beleidskaders.
Op 30 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Landerd vastgesteld. De visie schrijft vanuit de bestaande situatie naar een wensbeeld. De gemeente maakt onderscheid in beleid voor gebieden en beleid per thema. Voor dit plan is vooral het beleidsveld economie (o.a. bedrijven) relevant, aangezien een brandweerkazerne en nevenlocatie primair als bedrijf wordt gezien.
De economie van Landerd rust op vier pijlers die elk hun eigen dynamiek kennen:
De gemeente faciliteert en probeert kaders te scheppen waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn. De beoogde ontwikkeling van een brandweerkazerne en nevenlocatie op bedrijventerrein Voederheil II behoort tot de eerste pijler. Voor bedrijventerreinen wordt het in de 'Structuurvisie Bedrijventerreinen/de Ruimteplanner' vastgelegde beleid gecontinueerd. Dit beleid is gericht op:
Bedrijven in de gemeente Landerd worden waar mogelijk ruimtelijk gefaciliteerd om in de gemeente te kunnen blijven ondernemen. Daarbij dient primair gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden die bestaande bedrijventerreinen binnen de dorpen bieden. Bedrijvigheid hoort thuis op het bedrijventerrein. De gemeente Landerd werkt binnen de wettelijke (milieu)kaders mee aan nieuwvestiging, verplaatsing of uitbreiding van bedrijvigheid op de bedrijventerreinen binnen de gemeente. Voor de solitaire vestiging van bedrijven wordt gekeken naar mogelijke maatwerkoplossingen, waarbij in de afweging centraal staan:
Tot 'bedrijventerrein' worden de als zodanig voor bedrijven ingerichte gebieden gerekend. Solitaire bedrijfsvestigingen buiten de bedrijventerreinen zijn opgenomen bij het gebied waar ze gelegen zijn.
De gemeente Landerd heeft drie bedrijventerreinen:
Deze bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor traditionele bedrijvigheid. De gemeente laat, veelal onder voorwaarden, ook andere functies toe op het bedrijventerrein. Het gaat daarbij onder andere over voorzieningen die bijvoorbeeld qua omvang of verkeersaantrekkende werking niet op andere plekken in de gemeente (zoals de centra) thuishoren.
Planspecifiek
Door de nieuwbouw van de brandweerkazerne aan de Voederheil, wordt de huidige solitaire gevestigde brandweerkazerne aan de Langenboomseweg in Zeeland verplaatst. Aansluitend op het beleid van de gemeente vestigt de brandweerkazerne, als zijnde een bedrijf, zich op bedrijventerrein Voederheil II. Door de brandweerkazerne en nevenlocatie op de beoogde locatie te faciliteren, wordt het bedrijventerrein benut zoals bedoeld. Vandaar dat de beoogde ontwikkeling passend wordt geacht binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven genoemde beleid.
In de notitie zoals opgenomen in Bijlage 2 wordt het plan beoordeeld op het gebied van verkeer en parkeren.
Het plangebied wordt voor motorvoertuigen ontsloten via drie inritten aan de Voederheil (inrit A-B-C) en één inrit aan de Landweer (inrit D), die uitkomt op de Voederheil. De Voederheil sluit aan op de ontsluitingsweg Bergmaas en via de Kerkstraat op de Peelweg (N277).
Voor het aspect verkeer moet nagegaan worden of de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de brandweerkazerne en de nevenlocatie opgevangen kan worden op de Voederheil.
In de tabel hieronder wordt het aantal voertuigbewegingen weergegeven.
Brandweerkazerne (lokaal) en nevenlocatie (regionaal) | |||||
Verkeersbewegingen | Frequentie | Verkeersbewegingen p/j | |||
Vrachtverkeer | Autoverkeer | Vrachtverkeer | Autoverkeer | ||
Uitruk | 6 | 44 | 70 keer per jaar | 420 | 3.080 |
Oefening | 6 | 44 | 40 keer per jaar | 240 | 1.760 |
Cursisten | 136 | 140 keer per jaar | 19.040 | ||
Pakketdiensten/ incidentele bezoekers | 8 | 365 keer per jaar | 2.920 | ||
Bevoorrading | 40 | 365 keer per jaar | 14.600 | ||
Wasstraat | 4 | 365 keer per jaar | 1.460 | ||
Totaal | 16.720 | 26.800 |
Gemiddeld 70 keer per jaar zal een uitruk plaatsvinden. Bij een uitruk verlaten (afhankelijk van de situatie) een tankautospuit, een haakarmvoertuig en een manschappenvoertuig de inrichting via inrit B. Dit zijn in totaal zes voertuigbewegingen. Bij een uitruk wordt het terrein door maximaal 22 vrijwilligers bezocht via inrit C. Deze komen met de personenwagen, maar ook met de fiets, brommer of scooter. Worst-case wordt ervan uitgegaan dat die 22 vrijwilligers allen het terrein bezoeken en verlaten met een personenwagen. Dit zijn in totaal 44 voertuigbewegingen. Bovenstaande voertuigbewegingen vinden ook plaats als sprake is van een oefening (maximaal 40 keer per jaar, externe oefenlocatie). Maximaal 140 keer per jaar is sprake van een cursusavond. Bij een cursusavond wordt het terrein door maximaal 32 medewerkers en 36 bezoekers met de personenwagen bezocht via inrit D. Dit zijn in totaal 136 voertuigbewegingen. Per dag kan sprake zijn van enkele bezoeken door een kleine pakketdienst of door incidentele bezoekers. Deze personen maken gebruik van inrit A. Uitgegaan wordt van maximaal 4 bezoeken. Dit zijn in totaal 8 bewegingen. Per dag wordt het terrein via inrit D maximaal 15 keer bezocht door een vrachtwagen voor logistieke bevoorrading en maximaal 5 keer per dag bezocht voor het halen en brengen van oefenmateriaal. Dit zijn in totaal 40 voertuigbewegingen.
Per dag wordt het terrein via inrit D maximaal 2 keer bezocht door materieel dat naar de wasstraat gaat. Dit zijn in totaal 4 voertuigbewegingen. Verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag bedragen dus op grond van bovenstaande cijfers (16.720+26.800):365 = 119.
Uit tellingen blijkt dat in de huidige situatie (gemeten in 2015) gemiddeld circa 2.300 motorvoertuigen per etmaal over de Voederheil rijden. Op basis van modellen is de inschatting dat dit inclusief de ontwikkeling van de sportschool / bedrijfsverzamelgebouw gaat toenemen naar circa 2.800 motorvoertuigen per etmaal in 2030. Op basis van interpolatie is de inschatting dat in de huidige situatie (anno 2021) circa 2.500 motorvoertuigen per etmaal over de Voederheil rijden.
Ook hierbij is de conclusie dat de Voederheil een toename van 119 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag op kan vangen. Zoals beschreven moet de Voederheil minimaal 4.000 motorvoertuigen per etmaal moeten kunnen verwerken, uitgaande van het minst gunstige scenario 'erftoegangsweg type 1'.
Door de gemeente zal bovendien een verkeerskundig onderzoek worden uitgevoerd voor een eventuele nieuwe ontsluitingsweg van het bedrijventerrein Voederheil en een daarmee samenhangende eventuele herinrichting van de weg Voederheil.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op basis van het bestemmingsplan 'Parapluplan wonen en parkeren Landerd' moet voor het bepalen van de parkeerbehoefte uitgegaan worden van de publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' van het CROW. Op het plangebied zijn de 'parkeernormen bebouwde kom' van toepassing. Het CROW heeft geen specifieke parkeernormen opgenomen voor een brandweerkazerne inclusief een nevenlocatie. Daarom is de volgende parkeerbalans opgesteld:
Functie | Oppervlakte (m2 BVO) | Norm per 100m2 | benodigde pp | |
Kantoor zonder baliefunctie | 938 | 2,55 | 23,92 | |
Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief | 1784 | 1,05 | 18,73 | |
Avondonderwijs (norm per 10 studenten) | 20 | 6,8 | 13,6 | |
Post (vrijwilligers 1e uitruk) | 744 | 10 | ||
Post (vrijwilligers overige) | 12 | |||
Post (bezoekers) | 2 | |||
Totaal | 3.486 | 80 |
Op basis van bovenstaande parkeerbalans zouden er dus 80 parkeerplaatsen nodig zijn. Er dient echter een correctie wegens dubbelgebruik van parkeerplaatsen te worden gemaakt, te weten gebruik ten behoeve van de kantoorfunctie en van het avondonderwijs. Immers, de parkeerplaatsen die overdag worden gebruikt door de werknemers van het kantoor kunnen 's avonds worden gebruikt door studenten van het avondonderwijs.
In totaal worden daarom in het plangebied 71 parkeerplaatsen gerealiseerd volgens onderstaand schema:
Parkeren | |
Groep | Aantal |
Algemeen | 47 |
Post Zeeland | 24 |
Totaal | 71 |
De initiatiefnemer heeft in totaal 80 parkeerplaatsen ingetekend in het ontwerp, waarvan 9 'reserve parkeerplaatsen'. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de benodigde parkeereis van 71 parkeerplaatsen conform het Parapluplan wonen en parkeren Landerd. Zie ook de navolgende afbeelding voor de locatie van de verschillende parkeerplaatsen:
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 (onverdachte grootschalige strategie) en een onderzoek naar asbest uitgevoerd in het plangebied. Het plangebied is onderdeel van een groter onderzoek, die als Bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd. Voor het agrarische akker-/grasland, ter plaatse van het plangebied, is de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van bodem- en asbestverontreiniging. Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat de grond inderdaad geschikt is voor de beoogde functie en kan worden vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor barium aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden. Ook zijn zowel op maaiveld als in de opgeboorde grond, geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30-km/uur-gebieden.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt.
De brandweerkazerne en nevenlocatie zijn gelegen aan de Voederheil (max. 50 km/u). Het betreft echter geen woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein in de zin van art. 1 Wgh en art. 1.2 Bgh. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.
De eventuele geluidhinder die het voorliggende initiatief (waaronder de verkeersaantrekkende werking) veroorzaakt naar omliggende geluidsgevoelige objecten is beoordeeld in paragraaf 5.4.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden (voor geur, stof, geluid en gevaar) tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd (behalve voor het aspect gevaar) indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de Voederheil, op bedrijventerrein Voederheil II en wordt omgeven door woningen en (agrarische) bedrijvigheid. De omgeving van het plangebied is daarmee te typeren als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd.
Voor het in de maak zijnde bestemmingsplan 'Voederheil III' is een onderzoek Bedrijven en milieuzonering opgesteld, zie Bijlage 4. In dit onderzoek is voor het hele gebied Voederheil III (dus inclusief het onderhavig plangebied) uitgegaan van omgevingstype gemengd gebied.
Milieuzonering Voederheil III, met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
Een brandweerkazerne valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied.
Vanwege de nabijheid van enkele woningen (=geluidgevoelige objecten) is een akoestisch onderzoek naar inrichtingslawaai waarin de geluidniveaus door de brandweerpost zijn berekend, uitgevoerd. Zie Bijlage 5. Uit de rekenresultaten (zie hieronder) blijkt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de omgeving.
Rekenresultaten langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet worden aangesloten bij de beoordelingsmethodiek uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (paragraaf 2.1). De richtwaarde uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde.
Zowel in de situatie inclusief uitruk als in de situatie exclusief uitruk wordt aan deze richtwaarde voldaan. Hierbij is ervan uitgegaan dat voor zover het perceel grenst aan de achterzijde van het perceel van de woning aan de Voederheil 14 een geluidscherm van minimaal 2,0 m hoog wordt gerealiseerd. Dit is in de regels dan ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Ook in de tuinen wordt aan de grenswaarden (die gelden voor woningen) voldaan. Daarom kan worden gesteld dat ook in de tuinen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Maximale geluidniveau
Om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet worden aangesloten bij de beoordelingsmethodiek uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (paragraaf 2.1). De richtwaarde uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering bedraagt van 65 dB(A) in de dagperiode, 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode. In zowel de situatie inclusief uitruk als in de situatie exclusief uitruk wordt niet op alle toetspunten aan de richtwaarde voldaan.
Wanneer niet aan de richtwaarde wordt voldaan, kan worden uitgegaan van de grenswaarden uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken (paragraaf 2.1). Echter, in dit geval wordt cumulatie verder niet beschouwd, omdat bij piekgeluiden per definitie geen sprake is van cumulatie en omdat de betrokken woningen niet binnen de richtafstanden van overige bedrijvigheid liggen.
De grenswaarde uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering bedraagt 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. In de situatie exclusief uitruk wordt aan de grenswaarden voldaan. In de situatie inclusief uitruk wordt bij de woningen aan Voederheil 13 en 15 niet aan de grenswaarden voldaan. De hoogste overschrijding doet zich voor op de verdieping van de woning aan Voederheil 13, te weten 72,2 dB(A) in de nachtperiode. Uit artikel 2.17, lid 1 van het Activiteitenbesluit is op te maken dat bij een maximaal geluidniveau van 45 dB(A) in de nachtperiode in gebouwen sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat, zie paragraaf 2.2. Om tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning te komen moet de geluidwering van een gevel die een scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht minstens de berekende waarde op die gevel minus 45 dB(A) zijn. Aan de voorzijde van de woning moet de geluidwering dan 72 – 45 = 27 dB(A) bedragen voor zover daar sprake is van een verblijfsruimte. Deze waarde voor de geluidwering is in de praktijk goed haalbaar, zeker gezien het bouwjaar van de woning (2014) en de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt ten aanzien van bijvoorbeeld thermische isolatie. De geluidwering van gevels van de woning aan Voederheil 13 is op advies van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (ODBN) onderzocht (zie Bijlage 6). Uit dat onderzoek volgt dat de geluidwering van gevels volstaat. Voor de woning aan Voederheil 15 moet de geluidwering op de voor- en oostelijke zijgevel minstens 65 – 45 = 20 dB(A) bedragen voor zover sprake is van een verblijfsruimte. Conform het Bouwbesluit 2012 is bij elke gevel van normale bouwkundige opzet minstens sprake van een geluidwering van 20 dB(A). Gesteld kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen.
Ook in de tuinen wordt aan de grenswaarden (die gelden voor woningen) voldaan, behalve bij Voederheil 16 in de situatie met uitruk in de nachtperiode. Echter, de aanwezigheid van personen in de tuin in de nachtperiode zal beperkt zijn. De momenten waarbij deze aanwezigheid in de nachtperiode ook nog samenvalt met een uitruk in de nachtperiode zal helemaal beperkt zijn. Bovendien is de achterplaats als toetspunt gekozen, terwijl de daadwerkelijke tuin verder weg is gelegen. Om deze redenen (en vanwege de slechts beperkte overschrijding van de grenswaarden die gelden voor woningen), kan worden gesteld dat ook in de tuinen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Indirecte hinder
Om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet worden aangesloten bij de beoordelingsmethodiek uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (paragraaf 2.1). De richtwaarde uit stap 2 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde. In de situatie exclusief uitruk wordt op alle toetspunten aan de richtwaarde voldaan. In de situatie inclusief uitruk wordt niet op alle toetspunten aan de richtwaarde voldaan.
Wanneer niet aan de richtwaarde wordt voldaan, kan worden uitgegaan van de grenswaarden uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken (paragraaf 2.1). De grenswaarde uit stap 3 van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering bedraagt 65 dB(A) etmaalwaarde. In de situatie zonder sirenes wordt ter plaatse van alle toetspunten aan de grenswaarde voldaan. In de situatie met sirenes wordt ter plaatse van diverse toetspunten niet aan de grenswaarde voldaan. De sirenes worden aangezet als sprake is van een situatie met prioriteit én als dit noodzakelijk blijkt vanwege de verkeerssituatie. Wanneer de verkeerssituatie het toelaat (bijvoorbeeld in de nachtperiode) wordt geen gebruik gemaakt van sirenes en zal dus nauwelijks sprake zijn van slaapverstoring. Een situatie met sirenes in bijvoorbeeld de nachtperiode zal zich dus niet veelvuldig voordoen. In het onderzoek is echter wel rekening gehouden met die situatie.
De overschrijding doet zich voor bij alle woningen die binnen de richtafstand voor geluid van de brandweerkazerne liggen. Dat zijn de woningen aan Voederheil 12, 13, 14, 15, 16 en 18. De hoogste overschrijding doet zich voor op de verdieping van de woningen aan Voederheil 12 en 14, te weten 55,4 dB(A) in de nachtperiode. Uit artikel 2.17, lid 1 van het Activiteitenbesluit is op te maken dat bij een equivalent geluidniveau van 25 dB(A) in de nachtperiode in gebouwen sprake is van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat. Om tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woning te komen moet de geluidwering van een gevel die een scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht minstens de berekende waarde op die gevel minus 25 dB(A) zijn. Aan de voorzijde van de woningen aan Voederheil 12 en 14 moet de geluidwering dan 55 – 25 = 30 dB(A) bedragen voor zover daar sprake is van een verblijfsruimte. Deze waarde voor de geluidwering is in de praktijk goed haalbaar, maar niet gegarandeerd voor bestaande bouw. Wanneer zich een situatie met sirenes in de avond- of dagperiode voordoet, leidt dit tot een vereiste geluidwering van respectievelijk 25 dB(A) en 20 dB(A). Deze waarde voor de geluidwering is in de praktijk goed haalbaar, ook bij bestaande bouw.
Vervolgens moet worden afgewogen of een onderzoek naar de geluidwering van de gevels van de woningen noodzakelijk is. Hierbij speelt een rol dat het gebruik van sirenes in de nachtperiode zich niet vaak voor zal doen en dat door de ligging van de betrokken woningen op korte afstand van de openbare weg verondersteld kan worden dat de geluidbelasting vanwege het reguliere verkeer op de openbare weg maatgevend is voor de hinderbeleving ter plaatse van die woningen. Op advies van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (ODBN) is de geluidwering van de gevels van de woning gelegen aan de Voederheil 13 separaat onderzocht (zie Bijlage 6). Uit dat onderzoek volgt dat de geluidwering van gevels volstaat.
Verder is op advies van de ODBN in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook het geluidniveau in de tuinen beschouwd. In de tuinen wordt aan de grenswaarden (die gelden voor woningen) voldaan, behalve bij Voederheil 16 in de situatie met uitruk met sirenes in de avond- en nachtperiode. Echter, de aanwezigheid van personen in de tuin in de avond- en nachtperiode zal beperkt zijn. De momenten waarbij deze aanwezigheid in de avond- en nachtperiode ook nog samenvalt met een uitruk in de avond- en nachtperiode waarbij sprake is van sirenes zal helemaal beperkt zijn. Bovendien is de achterplaats als toetspunt gekozen, terwijl de daadwerkelijke tuin verder weg is gelegen. Om deze redenen, kan worden gesteld dat ook in de tuinen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De toekomstige brandweerkazerne en nevenlocatie ondervinden geen overlast van bedrijvigheid, omdat het geen milieugevoelige functies betreft.
Het aspect 'milieuzonering' vormt, mits voldaan wordt aan de richtafstanden, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
In subparagraaf 5.1.1 is gebleken dat door de nieuwbouw van de brandweerkazerne en nevenlocatie een toename van het aantal voertuigbewegingen optreedt. Uit een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool blijkt dat, ondanks de extra voertuigbewegingen, sprake is van een 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Tevens blijkt uit raadpleging van de NSL-monitoringstool dat de luchtkwaliteit rond het plangebied, in het jaar 2020, wat betreft de concentratie NO2 en PM10, met een waarde van <35 µg/m³, ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie PM2,5 wordt met een waarde van <20 µg/m³ eveneens ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximum 3 ouE/m³ | maximum 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximum 14 ouE/m³ | maximum 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken.
Gemeentelijke verordening geurhinder en veehouderij
Op 8 februari 2021 is de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Landerd, partiële wijziging 2021 in werking getreden. Deze partiële wijziging zorgt ervoor dat de vaste afstanden bij bedrijven zonder geuremissiefactor (zoals melkveebedrijven en paardenhouderijen) ten opzichte van de voorgaande verordening geurhinder en veehouderij worden teruggebracht van 100 m naar 50 m in relatie tot geurgevoelige objecten op het bedrijventerrein Voederheil II.
De brandweerkazerne en nevenlocatie zijn geurgevoelige objecten. In het beoogde gebouw werken gedurende langere tijd, vrijwel dagelijks, meerdere mensen. Ten behoeve van de toekomstige uitbreiding van bedrijventerrein Voederheil II (fase 2), waarvan ook het onderhavige plangebied deel uitmaakt, is een geuronderzoek uitgevoerd vanwege nabij gelegen veehouderijen. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Afstanden
Op onderstaande afbeelding zijn de twee veehouderijen in de nabijheid van het plangebied (Voederheil 13 en 15) met bijbehorende vaste afstandscontour tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object (50 m) in beeld gebracht.
Afstandscontouren Voederheil 13 & 15, met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
Het beoogde bouwvlak ligt buiten de afstandscontouren. Vanwege de bestaande woningen aan Voederheil 14 en 16 kunnen de afstandscontouren niet noordelijker komen te liggen. Ten aanzien van afstanden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de belangen van de veehouderijen worden niet geschaad. Hierbij is rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden van de veehouderijen.
Voorgrondbelasting
De geurbelasting van een individuele veehouderij wordt 'voorgrondbelasting' genoemd. De geurbelasting is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten.
De hoogst berekende voorgrondbelasting binnen het plangebied bedraagt 5,7 ouE/m3. Deze waarde voor de voorgrondbelasting komt overeen met een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat. In paragraaf 3.3.1 van het onderzoek geur en veehouderij is toegelicht dat de geurnorm voor geurgevoelige objecten binnen het plangebied 6,0 ouE/m3 bedraagt. Aan deze geurnorm (die ook overeenkomt met een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat) wordt voldaan.
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. De geuremissie is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten. De achtergrondbelasting van maximaal 5,9 ouE/m3 komt overeen met een 'goed' woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat op grond van de achtergrondbelasting is daarom beter dan het 'redelijk goed' woon- en leefklimaat dat op grond van de voorgrondbelasting aanvaardbaar wordt geacht. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en de veehouderijen worden door de beoogde ontwikkeling niet in hun belangen geschaad.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 (versie mei 2018) bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De zeven stappen dienen allen te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er aandachtspunten worden gevonden. Toetsing aan het stappenplan moet plaatsvinden, om te bepalen of een advies van de GGD nodig is voor de beoogde ontwikkeling.
In verband met eventuele gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van de brandweerkazerne die worden veroorzaakt vanwege de nabijheid van veehouderijen is de GGD zekerheidshalve om advies gevraagd. De GGD geeft in een e-mail van 12 oktober 2021 aan dat zij geen noodzaak ziet om hierover advies uit te brengen, om de volgende redenen:
Conclusie
Het aspect 'gezondheid en veehouderijen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart.
Uitsnede risicokaart, met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en/of objecten, dan wel routes van gevaarlijke stoffen, die mogelijk risico's kunnen opleveren voor de personen die zich in het plangebied bevinden.
De meest nabijgelegen risicovolle inrichting betreft het LPG-reservoir, vulpunt en afleverinstallatie aan Kerkstraat 117 in Zeeland, met een risicocontour van respectievelijk 25 m, 25 m en 15 m. Gezien de afstand van meer dan 300 m tot de rand van het plangebied, is deze inrichting niet van invloed op de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied ligt verder op circa 280 m afstand van de transportweg Peelweg en op 340 m van de transportweg Bergmaas. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen uit de categorie GF3 vervoerd (zie Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen gemeente Landerd, 2019). GF3 heeft een invloedsgebied van 355 m (zie Handleiding Risicoanalyse Transport, p. 19, tabel 4-2). Omdat het plangebied niet binnen 200 m van de transportweg ligt, kan er, conform artikel 7 Bevt, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording hoogte groepsrisico
Conform het advies van de Veiligheidsregio Brabant-Noord (Brandweer) van 1 oktober 2021 (zie Bijlage 8) wordt het groepsrisico als volgt (beperkt) verantwoord.
Het relevante scenario in relatie tot het plangebied is een BLEVE (boiling liquid expanding vapor explosion). Een BLEVE wordt veroorzaakt als gevolg van een hoge mechanische impact op een tank of doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen. In beide gevallen verzwakt en bezwijkt de tank. Brandbaar gas LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De kans op het plaatsvinden van dit type incident is als gevolg van de lage transportfrequentie en veiligheidsmaatregelen rondom het vervoer bijzonder klein. De effecten van een BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking. Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Uit de tabel blijkt dat de kans op letsel van personen aanwezig in het plangebied erg klein en de schade aan objecten binnen de planlocatie gering is.
Beoordeling zelfredzaamheid
Voor het scenario BLEVE is vluchten het beste handelingsperspectief. Dit betekent dat aanwezigen op tijd gealarmeerd en geïnstrueerd moeten worden en er voldoende vluchtwegen van de risicobron aflopend aanwezig moeten zijn. Via de Voederheil kan snel afstand van de N277 worden genomen. Gezien de aard en de activiteiten van de bestemming mag aangenomen worden dat de mate van zelfredzaamheid van de personen in het plangebied goed is.
Beoordeling bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid van een BLEVE is afhankelijk van het vervoermiddel. Propaan wordt vervoerd in niet-geïsoleerde tankwagens. Als gevolg van externe hittestraling kan deze na ca. 12 minuten ontploffen. Het is binnen dit tijdsbestek niet mogelijk om een tank effectief te koelen. De brandweer zal om deze reden defensief optreden en zich richten op het ontruimen van de omgeving. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als slecht beoordeeld.
LPG wordt vervoerd in geïsoleerde tanks. De isolatie beschermd de tank gedurende 75 minuten tegen hittestraling. Het is voor de brandweer mogelijk om binnen dit tijdsbestek een brand de tank effectief te koelen. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als goed beoordeeld.
Een BLEVE als gevolg van een hoge mechanische impact kan door de brandweer niet worden bestreden. Het optreden van de brandweer richt zich op de gevolgen in de omgeving van de incidentlocatie.
In haar advies van 1 oktober 2021 oordeelt de Veiligheidsregio Brabant-Noord de zelfredzaamheid als goed. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de incidentbestrijding ten opzichte van de bestaande situatie. Er bestaat dan ook vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling en er is geen reden voor nader advies.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de 'overige soorten' die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.
Soortenbescherming
Er is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd in het plangebied. Het plangebied is onderdeel van een groter onderzoek, dat als Bijlage 9 bij de toelichting is gevoegd.
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Het is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Brabant. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake.
Ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden is een onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 10 bij de toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat door het plan geen sprake is van stikstofdepositie ter plaatse van rekenpunten op 4,9 km van de stikstofbronnen (in alle windrichtingen) voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. De dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige habitattypen liggen op ongeveer 17 kilometer van het plangebied en zijn gelegen binnen het Natura 2000-gebied 'Sint Jansberg'. Aangezien op 4,9 km geen sprake is van stikstofdepositie, is ook ter plaatse van de Natura 2000-gebieden geen sprake van stikstofdepositie.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor juli 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied geen archeologische dubbelbestemming. Het plangebied kent dus geen archeologische verwachtingswaarde. Derhalve is archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied is niet noodzakelijk.
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het plangebied is geen sprake van monumentale bebouwing of andere cultuurhistorische waardevolle objecten dan wel structuren. Het gebied betreft geen waardevol agrarisch landschap.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Nationaal waterbeleid
Het 'Nationaal Waterplan 2016 - 2021' beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid tot 2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Rijk speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Provinciaal waterbeleid
Het 'Provinciaal milieu- en waterplan 2016 - 2021' (PMWP), met de titel 'Sámen naar een duurzaam gezonde en veilige leefomgeving in Brabant', integreert de milieu- en de wateropgave en maakt inzichtelijk hoe de provincie Noord-Brabant de komende jaren gaat werken aan een veilig en gezond milieu. De doelen van het PMWP zijn:
Gemeentelijk waterbeleid
Het beleid van de gemeente Landerd voor wat betreft de waterhuishouding sluit aan op het landelijke en provinciale beleid. Het belangrijkste uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen geen belemmering mogen vormen voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in het deelstroomgebied. Daarnaast is het van belang dat bij inpassing wordt voorkomen dat afwenteling op andere delen van het deelstroomgebied plaatsvindt. Nieuwe rioolstelsels van enige omvang dienen als gescheiden te worden uitgevoerd. Verder dient bij nieuwe ontwikkelingen hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, afgekoppeld te worden naar een waterbergingsvoorziening.
Beleid waterschap
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft de doelen die door het waterschap worden nagestreefd:
Brabant Keur
Voor het beheersgebieden van waterschap Aa en Maas geldt de Brabant Keur. De keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet. De Keur is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en dijken (waterkeringen) die in beheer zijn bij het waterschap.
Omtrent de toename van het verhard oppervlak is in de algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen op een evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging, nu en in de toekomst. De initiatiefnemer verwoordt in een waterparagraaf zijn afweging van de waterhuishoudkundige aspecten. Het waterschap geeft hierover een wateradvies.
De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’ bevat acht uitgangspunten:
In het kader van de uitbreiding van het bedrijventerrein Voederheil, waar het plangebied deel van uitmaakt, is een wateronderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 18 november 2020). Dit onderzoek is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden de conclusie en aanbevelingen weergegeven.
In het kader van de planontwikkeling is het proces van de digitale watertoets doorlopen. Op basis van de digitale procedure blijkt dat het plan diverse waterbelangen raakt. Vooroverleg met het waterschap is noodzakelijk. Daarnaast is bij een toename van verhard oppervlak of een af te koppelen oppervlak van meer dan 10.000 m2 een watervergunning nodig. Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Onderstaande afbeelding geeft weer hoe de hemelwaterstructuur er na realisatie van onder meer de brandweerkazerne en nevenlocatie (rechter gele vlak) uit gaat zien.
Hemelwaterstructuur na realisatie van (onder meer) de realisatie van de brandweerkazerne en nevenlocatie (bron: gemeente Landerd)
De oranje pijl geeft aan dat de brandweerkazerne en nevenlocatie hemelwater gaan lozen op de hemelwaterafvoer van Bedrijventerrein Voederheil. De lichtblauwe pijlen geven aan waar er uitstromen zijn op de groene berging rondom Voederheil. De paarse peil is de overstort op de A watergang. Door de grondwal te verwijderen tussen de sloot van de Peelweg en de huidige berging ontstaat meer dan genoeg bergingsruimte om de wateropgave van de overige ontwikkelingen in te vullen.
Aangezien er sprake is van een plan met een toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 dient, conform het beleid van het waterschap, in overleg met het waterschap bekeken te worden hoe compensatie plaats kan vinden. Voor de ontwikkeling dient tevens een vergunning bij het waterschap aangevraagd te worden.
Het regenwater wordt opgevangen en hergebruikt voor bluswater, proceswater voor het wassen van materieel en materiaal, het testen van pompen en ten behoeve van oefeningen. Ook in de (verbrede) berm van Voederheil zal worden voorzien in hemelwaterberging.
Indien in overleg met de gemeente en het waterschap water als onderdeel van het bestemmingsplan wordt vastgelegd, worden er vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de beoogde bestemmingswijziging. In de regels is dan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling vindt plaats middels een m.e.r.-beoordelingsbesluit op basis van een aanmeldnotitie. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De beoogde activiteiten in dit bestemmingsplan liggen met het toevoegen van een brandweerkazerne en nevenlocatie ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’.
In het kader van dit bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld. Deze aanmeldnotitie is als Bijlage 12 bij deze toelichting gevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ook heeft het plan geen negatieve effecten op een goede ruimtelijke ordening zoals beschreven in de nu volgende milieuparagrafen en de toelichting. De ontwikkeling is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
De verschillende bestemmingen en bouwmogelijkheden zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, zijn vastgelegd in de regels en verbeelding. Dit hoofdstuk beschrijft de juridische vormgeving van het voorliggende bestemmingsplan.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in de bestemmingsregels gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die tot verwarring kunnen leiden of voor meerderlei uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
De bestemmingsregels kennen, voor zover van toepassing, allemaal een gelijke opbouw.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het is een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
Bouwregels
De bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
De afwijking van de bouwregels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Specifieke gebruiksregels
De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. In het kader van een omgevingsvergunningstelsel zijn bepaalde werken en werkzaamheden niet toegestaan zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen van het daartoe bevoegde gezag. Daarnaast kunnen hier voorwaardelijke verplichtingen worden opgenomen.
Afwijken van de gebruiksregels
De afwijkingen van de gebruiksregels zijn afwijkingsbevoegdheden die worden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
De algemene regels zijn een aantal standaardbepalingen.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regelingen opgenomen voor ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en andere maten en uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is een regel opgenomen voor welke afwijkingen het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een regel opgenomen dat Burgemeester en wethouders de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsgrenzen mogen wijzigen.
Overige regels
In deze bepaling zijn de regels uit het paraplubestemmingsplan voor parkeren overgenomen.
Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is een standaardbepaling welke is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.
Het bestemmingsplan kent twee enkelbestemmingen.
Bedrijf
Deze bestemming is geënt op de regeling in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Voederheil II'. Door de toevoeging van diverse functieaanduidingen, te weten 'bedrijf tot en met categorie 2', 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'brandweerkazerne' mag binnen het plangebied een brandweerkazerne (van milieucategorie 3.1) worden toegevoegd. Ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne' zijn tevens een opleidingscentrum en kantoren mede ten behoeve van hulpdiensten toegestaan. In de bestemming is aanvullend een voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing opgenomen. Deze verplichting regelt dat de brandweerkazerne en de nevenlocatie landschappelijk moet worden ingepast en dat de inpassing in stand moet worden gehouden. Daarnaast is ook voorwaardelijk verplicht het realiseren van een geluidscherm van minimaal 2,0 m hoog voor zover het perceel grenst aan de achterzijde van het perceel van de woning aan de Voederheil 14, aangezien mede op basis hiervan de berekeningen in het geluidsonderzoek zijn uitgevoerd. Tot slot is een voorwaardelijke verplichting opgenomen omtrent de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg en de afsluiting van de Landweer met als doel de omwonenden voldoende zekerheid te geven dat er op relatief korte termijn een nieuwe ontsluitingsweg wordt gerealiseerd.
Groen
Deze bestemming is gelijk aan de regeling in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Voederheil II' en dient ter borging van de groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied. In deze groenbestemming zijn uitritten mogelijk.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ter uitvoering daarvan zijn alle betrokken instanties per e-mail in staat gesteld om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan.
Provincie Noord-Brabant heeft 2 juni 2021 in het kader van het wettelijk vooroverleg opmerkingen gemaakt en nadere vragen gesteld. De provincie geeft onder meer aan dat zij nader onderbouwd wil zien waarom op deze locatie een stedelijke ontwikkeling (zijnde een brandweerkazerne en een nevenlocatie) afweegbaar is en op welke wijze wordt bijgedragen aan kwaliteitsverbetering van het landschap. Verder heeft de provincie vragen over de verhouding bebouwing - omvang van het plangebied, contact met omringende gemeenten in verband met de meest geschikte locatie, ambities op het gebied van duurzaamheid en ideeën voor de oude brandweerkazerne.
Deze nadere vragen zijn op 9 juni 2021 beantwoord en samen met de gemaakte opmerkingen in hoofdstuk 2, 3 en 4.2.2 van de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt. De provincie heeft aangegeven in te stemmen met het plan, mits haar opmerkingen en de antwoorden op de gestelde vragen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
Verder is op 7 mei 2021 conform de regionale afspraken afstemming gezocht met regiogemeenten. De conclusie was dat vanwege de maatschappelijk georiënteerde functie van de brandweerkazerne (en nevenlocatie) en de omstandigheid dat deze locatie reeds in een eerder stadium in de driehoek Uden-Zeeland-Mill als meest geschikt uit de bus kwam, verdere regionale afstemming niet nodig is.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft de initiatiefnemer in samenspraak met de gemeente een zogenaamde omgevingsdialoog met omwonenden gevoerd. In dat kader heeft op 8 oktober 2020 een bijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de omwonenden door de initiatiefnemer en de gemeente bijgepraat over de plannen voor (onder meer) de realisatie van de brandweerkazerne en nevenlocatie. De omwonenden gaven in hun reactie aan dat zij met name zorgen hebben over de extra verkeersgeneratie en de daarmee gepaard gaande onveilige situaties op de Voederheil. Ook bestaat bij enkele bewoners het beeld dat brandweerlieden met hoge snelheden naar de kazerne komen bij spoedgevallen. De Voederheil nodigt al uit tot hard rijden en de vrees bestaat dat dit in deze situatie niet anders zal zijn. Ook zijn er zorgen over de herrie van uitrukkende brandweerwagens (ook 's nachts met sirenes). Omwonenden zijn van mening dat hier heldere afspraken over gemaakt moeten worden.
Vanuit de gemeente is (in samenspraak met de initiatiefnemer) op 23 december 2020 per brief op deze reacties gereageerd (zie Bijlage 13). In deze brief wordt benadrukt dat het aantal uitrukken (zeker de prio 1 uitrukken in de nacht) beperkt is. De geluidsoverlast van uitrukkende brandweerauto’s zal bovendien beperkt zijn, omdat de sirenes bij het wegrijden doorgaans niet direct worden aangezet. Dit gebeurt meestal pas zodra de voertuigen de grote weg oprijden. In dit geval is dat de Bergmaas. Ook op de bestaande locatie van de brandweerkazerne aan de Langenboomseweg in Zeeland wordt weinig tot geen overlast ervaren van omwonenden. Dit bleek ook uit enkele reacties tijdens de omgevingsdialoog. Ook wordt opgemerkt dat brandweerlieden zich, net als iedereen, aan de verkeersregels moeten houden als zij bij spoedgevallen naar de kazerne komen.
De brandweerkazerne en het regionale steunpunt zullen inderdaad extra verkeer genereren. Door de gemeente zal in het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein een verkeerskundig onderzoek worden uitgevoerd voor een eventuele nieuwe ontsluitingsweg en een daarmee samenhangende eventuele herinrichting van de weg Voederheil.
In de brief wordt verder opgemerkt dat aan de Voederheil maximaal drie inritten ten behoeve van de uitruk, de lokale vrijwilligers en pakketdiensten en kantoorbezoekers zullen komen en dat de positie hiervan nader te bepalen is. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de veiligheid van onder andere fietsers op de weg Voederheil en wordt geprobeerd rekening te houden met eventuele lichthinder. Vanwege dit laatste aspect heeft op 4 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en gemeente en de bewoner van Voederheil 13 (overbuurman), hetgeen geresulteerd heeft in een gesplitste inrit (zie de inrichtingstekening in hoofdstuk 3).
Tot slot is in de brief aangegeven dat er aandacht is voor de inrichting van de voorkant van het perceel in verband met een goede overgang van het bedrijventerrein naar het lint Voederheil. In het onderhavig plan is voorzien in een brede openbare groenstrook van 8 m, die moet voorkomen dat er een hard beeld aan de voorkant ontstaat. Dit betekent niet dat de brandweerkazerne niet zichtbaar mag zijn. Integendeel, de gemeente vindt het juist wenselijk dat de representatieve bebouwing zichtbaar is, alleen wordt dit beeld enigszins verzacht door groen en enkele bomen. Tijdens de omgevingsdialoog was te zien dat het nieuwe gebouw een goede overgang is tussen het lint en het bedrijventerrein.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, vanaf 26 juli 2021 tot en met zondag 5 september 2021, ter inzage gelegen. Gedurende die periode van terinzagelegging zijn drie zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingebracht. De zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn behandeld en van een gemeentelijk standpunt voorzien in de Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen ontwerp bestemmingsplan Brandweerkazerne en nevenlocatie, Voederheil Zeeland. Deze Nota is als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd.