direct naar inhoud van Artikel 19 Wonen
Plan: Bebouwde kom Bruinisse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00026BpAwk-va01

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • a. de huisvesting van personen in woningen;
  • b. en voor:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats': woonwagenstandplaatsen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'tuin': uitsluitend voor tuinen;
  • c. wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

19.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 19.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
  • a. hoofdgebouwen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

19.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', 'vrijstaand' en 'gestapeld';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' zijn ten hoogste 6 standplaatsen toegestaan, met een oppervlakte van minimaal 200 m² per standplaats, waarbij per standplaats maximaal 1 woonwagen is toegestaan;
  • h. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangeduid;
  • i. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 10 meter bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangeduid;
  • j. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen;
  • k. de breedte van een hoofdgebouw – een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw als genoemd in lid 19.1.2, sub b. niet meegerekend – bedraagt minimaal ter plaatse van de aanduiding:
      • vrijstaand: 6 meter;
      • twee-aaneen: 5 meter;
      • aaneengebouwd: 5 meter;
      • gestapeld: 5 meter.
  • l. de afstand tussen het hoofdgebouw – een aan- of uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw als genoemd in lid 19.1.2, sub b. niet meegerekend – en de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal ter plaatse van de aanduiding:
      • vrijstaand: 3 meter;
      • twee-aaneen: 3 meter (aan één zijde);
      • aaneengebouwd: niet nader bepaald;
      • gestapeld: niet nader bepaald.

19.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf gelegen buiten het bouwaanduidingsvlak, overkappingen en onoverdekte zwembaden meegerekend, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m², tenzij anders op de verbeelding is aangeduid en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' de maximale bebouwde oppervlakte 20 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' maximaal 3 meter mag bedragen;
  • d. de afstand tussen aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen die aan de zijgevel of achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal ter plaatse van de aanduiding:
      • vrijstaand: 3 meter;
      • twee-aaneen: 3 meter;
      • aaneengebouwd: niet nader bepaald;
      • gestapeld: niet nader bepaald.
  • e. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen moeten minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd;
  • f. vrijstaande bijgebouwen moeten achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, waarbij de afstand van de gebouwen op het bouwperceel tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal ter plaatse van de aanduiding:
      • vrijstaand: 3 meter (aan één zijde);
      • twee-aaneen: niet nader bepaald;
      • aaneengebouwd: niet nader bepaald;
      • gestapeld: niet nader bepaald;
      • specifieke bouwaanduiding – geschakeld: niet nader bepaald.

 

19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwen van een overkapping niet tot gevolg mag hebben dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
    • 1. overkappingen: 3 meter;
    • 2. speeltoestellen: 4 meter;
    • 3. tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de gevellijn: 1 meter;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 meter.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mag de bebouwde oppervlakte maximaal 3% bedragen van de bouwperceelsoppervlakte;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' mogen uitsluitend worden gebouwd:
    • 1. tuinhuisjes met een maximale oppervlakte van 10 m² en waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. (kweek)kasjes met een maximale oppervlakte van 5 m² en waarvan de bouwhoogte maximaal 2,50 meter mag bedragen.
  • f. onoverdekte zwembaden mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. het zwembad minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
    • 3. het bouwen van een zwembad niet tot gevolg heeft dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;
    • 4. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1 meter bedraagt;
    • 5. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de woning.

19.3 Nadere eisen
19.3.1 Het bevoegd gezag mag, bij het verlenen van een omgevingsvergunning, nadere eisen stellen ten aanzien van:
  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.3.2 Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

19.4 Afwijking van de bouwregels
19.4.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  • a. lid 19.2.1 sub h. en sub i. tot een overschrijding met maximaal 1 meter;
  • b. lid 19.2.1 sub j. voor een steilere dakhelling;
  • c. lid 19.2.1 sub l. voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • d. lid 19.2.2 sub b. tot een maximum van 60 m² indien de totale oppervlakte van het achtererf ter plaatse minimaal 360 m² bedraagt;
  • e. lid 19.2.2 sub d. voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter van de zijdelingse bouwperceelsgrens;
  • f. lid 19.2.2 sub e. voor een kortere afstand tot minimaal 1 meter achter de gevellijn;
  • g. lid 19.2.3 sub c. onder 4 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

19.4.2 De in lid 19.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden verleend, mits:
  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

19.4.3 Nadere eis

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 kan het bevoegd gezag schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.

19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
  • a. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • b. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • c. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg.
19.5.2 Geen strijdig gebruik:
  • a. het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
    • 2. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
    • 3. ten hoogste 25 m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
    • 4. het gebruik geen horeca mag betreffen;
    • 5. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
    • 7. geen detailhandel is toegestaan, tenzij het een webwinkel betreft;
    • 8. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 9. het gebruik van (een deel van ) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.
  • b. het aanbieden van bed & breakfast in een woning, met dien verstande dat:
    • 1. er aan maximaal vijf personen tegelijkertijd logies mag worden aangeboden;
    • 2. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
    • 3. de woning geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
    • 4. de woning het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
    • 5. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
    • 6. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden;
    • 7. de woning voldoet aan bijlage 3 en 4 van de Bouwverordening.
  • c. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.5.2, sub a. voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:
  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50m² van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • d. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  • e. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • f. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • g. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • h. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • i. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • j. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.

19.6.2 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.5.1, sub b. voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:
  • a. afwijking uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
  • h. de afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.

19.6.3 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.5.1, sub c. voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
  • a. afwijking uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 meter moet bedragen;
  • e. de afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).