direct naar inhoud van 3.2 Flora en fauna
Plan: Buitengebied Roerdalen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1669.BPBUITENGEBIED2012-VG02

3.2 Flora en fauna

Soorten

Flora en vegetatie

Waardevolle vegetaties komen met name voor in het Meinweggebied, de Lüsekamp, alsmede het Roerdal en het Vlootbeekdal. Het Meinweggebied met aansluitend daaraan de Lüsekamp is een grootschalig natuurgebied met bos, heiden en veenmoerassen.

  • Bos en heide

De belangrijkste bosvegetaties in Roerdalen zijn de oude vochtige loofbossen in het Meinweggebied, de Lüsekamp en in het Vlootbeekdal en Roerdal. De volgende vegetatietypen komen voor: eiken-haagbeukenbos, essen-iepenbos, elzen-essenbos, vogelkers-essenbos, beuken-eikenbos, elzenbroekbos en wilgenbroekbos. Verder moeten nog de oude droge bossen tussen Montfort en Rozendaal genoemd worden.

Een groot deel van de boscomplexen heeft een gevarieerd aanbod aan boomsoorten. Enkele complexen zijn voornamelijk bebost met grove den: Sweeltje, Reutje, 't Zittert, Reigershorst en het Boord. Het Hoosden en Overen (els), Aerwinkel (eik) en Munningsbosch bestaan voor een groot deel uit loofbos. Rozendaal, Linnerheide en Frymerson zijn gevarieerd qua boomsoortsamenstelling. Hierbij is veelal ingespeeld op de gevarieerde bodemopbouw.

Het grootste deel van de bossen bestaat uit ongemengd bos qua leeftijd en soortensamenstelling. Er is echter een ontwikkeling gaande richting gemengd naald-/loofbos en gemengd loofbos. In de onderetage en struiklaag worden soorten aangetroffen die op een ontwikkeling naar het van nature thuishorende bostype wijzen.

Kwetsbare bosranden komen voor waar akkers direct aan het bos grenzen. Dit is het geval langs het Sweeltje en bij de Kranenpoel, maar vooral bij de vele bosjes tussen Reutje, Holst en Paarlo. Met name bij Aerwinkel is er een floristische waardevolle kwetsbare bosrand.

De meer zeldzame kruiden, als goudveil en boshavikskruid, zijn te vinden in de voedselrijke elzenbroekbossen, wilgenvloedbossen en hardhoutooibossen in laag gelegen gebieden of periodiek overstroomde of waterverzadigde bodems. Voorkomend in de bossen van het Meinweggebied zijn de adelaarsvaren, valse salie, zachte witbol, hennepnetel, vingerhoedskruid, framboos, hulst en drienerfmuur. De aanwezigheid van de adelaarsvaren, bosbes, hengel en liggend walstro wijst op een hoge ouderdom van bosgroeiplaatsen. In het Meinweggebied voorkomende kwetsbare mossoorten zijn de Orthotricum striatum, de Sphagnum compactum en Odonto schisma sphagni.

Heide, met als hoofdsoort de struikheide, komt met name voor in het Meinweggebied en bestaat, afhankelijk van de vochtigheid van de bodem, uit een droge variant (met onder meer pilzegge en tandjesgras, bij degradatie overgaand in bochtige smele) en een vochtige variant (met gewone dopheide en pijpestrootje; bij degradatie overheerst pijpestrootje). De droge variant biedt tevens ruimte aan bijzondere soorten als fraai hertshooi en de kleine pimpernel.

Vennen, moerassen en waterlopen

Voorkomend in het plangebied zijn de, soms verlandende, vennen met waterlelie en riet, alsmede de verschillende waterplantengemeenschappen. De vennen zijn ontstaan door turfafgravingen in het hoogveen. Verschillende zeggesoorten zijn hier kenmerkend, zoals de blaaszegge en de draadzegge.

Veenmoerassen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde en komen met name voor in het Meinweggebied en de Lüsekamp; het gaat onder meer om het Hoogveenverbond, het Dopheideverbond, het Snavelbiesverbond, de Veenmos-Draadzegge-associatie, gagelstruweel en verschillende waterplantengemeenschappen. Draadzegge is een goede indicator voor mesotrofe (kwel-afhankelijke) plassen in veen- en heidegebieden. Onder mesotrofe omstandigheden komt de soort namelijk vrij algemeen voor. Andere soorten, die hiervan profiteren zijn de blonde zegge, slangewortel en knopbies.

Waardevolle oevers en watervegetaties, als gevolg van kweluittreding, komen vooral voor in het Vlootbeekdal, bij Eerselen en het Grootbroek.

Delen van de Rode Beek en de Boschbeek zijn als tamelijk ongerept te beschouwen. Verschillende plantensoorten zijn afhankelijk van stromend water. In Roerdalen komen langs beken een aantal dergelijke plantensoorten voor. Voor beekdalen in Brabant en Limburg geldt algemeen dat het voorkomen van soorten uit het elzen-vogelkersverbond het beste bewaard is gebleven. De slanke sleutelbloem is hier een voorbeeld van. Ook aangetroffen in Roerdalen is het duizendknoopfonteinkruid, een vrij zeldzame plantensoort, die indicatief is voor voedselarm ondiep stromend water.

Natuurlijke en half-natuurlijke graslanden

Vochtige tot natte graslanden bestaan in hoofdzaak uit de beemdgras-raaigrasweiden of de vochtige kamgrasweiden; de hooilanden ook wel uit vegetaties van het Dotterverbond of (sporadisch en fragmentarisch) het Grote Zeggenverbond. Bij omschakeling van weiland naar hooiland ontstaan veelal vegetaties van de pijpestrootjes-orde. Schrale plekken zijn vrij zeldzaam geworden. Roerdalen herbergt een aantal zeldzame soorten van schrale plekken, zoals de gevlekte orchis en echt walstro. Schraalgraslanden komen met name voor in de Lüsekamp.

Agrarisch gebied en landschapselementen

Grote delen agrarisch gebied zijn in gebruik als bouwland voor de landbouw. Hoewel ecologisch niet verder geduid, kunnen ook hier hoge ecologische waarden voorkomen. Deze zijn floristisch gezien doorgaans gebonden aan de perceelsranden, maar ook de (kleine) landschapselementen.

Door de Stichting IKL zijn voor het buitengebied van de gemeente Roerdalen alle landschapselementen in kaart gebracht. Het gaat hierbij onder meer om bosopstanden, houtwallen en -singels, (groepen van) bomen, lanen, steilranden etc.

De verschillende landschapselementen zijn zowel visueel-landschappelijk als ecologisch van belang. Behoud van deze elementen, en waar mogelijk uitbouw, is dan ook van groot belang voor het ecologisch functioneren van het buitengebied. Deze landschappelijke elementen worden in het bestemmingsplan beschermd door een omgevingsvergunningstelsel.

Fauna

Zoogdieren

De natuur in de gemeente Roerdalen herbergt een aantal voor Nederland bijzondere soorten zoogdieren. Meer algemene soorten als haas, konijn, ree, vos en bunzing, maar ook meer zeldzame soorten als hamster, bever, wild zwijn, steenmarter en das komen voor.

De das vormt de meest kwetsbare soort en geldt in belangrijke mate als indicator voor een goede ecologische toestand. De das houdt van afwisselend agrarisch gebied met veel landschapselementen. Landelijk is er momenteel een toename van het aantal dassen, nadat in de tweede helft van de vorige eeuw er sprake was van een sterke afname. Het is voor de das van groot belang dat met name het gebied bij de Roer qua karakter behouden blijft. Een dassenleefgebied bestaat uit voedselrijke landbouwgronden in de nabijheid van reliëfrijke bosjes voor de burcht.

Naast de das, moet ook de hamster als bijzondere soort voor Roerdalen worden genoemd. Het plangebied vormt de noordelijkste vindplaats van de hamster in Nederland. Dit knaagdier komt voor op het Linnerveld en het Holsterveld-Vlodropperveld. De akkers op de löss en leembodems vormen een geschikte biotoop. Mede door het kleinschalige karakter en de aanpassingen in bewerken van deze gebieden blijven deze geschikt voor de hamster.

Het wilde zwijn komt als standwild voor op drie plaatsen in Nederland. Naast de Veluwe en de Millingerwaard is dit het grensgebied tussen Vlodrop en Swalmen. Het wilde zwijn komt voor in verschillende landschapstypen, maar zijn voorkeur is halfopen waterrijk gebied met loofbossen en landbouwgronden. Het naast elkaar voorkomen van bossen, heiden en agrarisch land en de verspreid liggende wateren vormt in Roerdalen een goede biotoop.

Voor de bever en de otter zijn de Maas en Roer geschikte leefgebieden. De otter is evenwel nog niet teruggekeerd in het gebied, maar de bever is duidelijk aan een opmars bezig in het Maasdal en het Roerdal. De belangrijkste bedreigingen voor deze dieren vormen watervervuiling en uitbreiding van verstedelijking (onder andere Roermond).

Tenslotte moeten in dit verband nog de vleermuizen genoemd worden. In het Munningsbosch, Aerwinkel en Zittard komen verschillende soorten vleermuizen voor. De Roer vormt eveneens belangrijk jachtgebied voor bijvoorbeeld de watervleermuis. Maar ook agrarische gebieden zijn belangrijk als voedselgebied voor vleermuizen. Vaak vormen boerderijen en schuren in het buitengebied belangrijke vestigingsplaatsen. De woonkernen zijn voornamelijk van belang als winterverblijfplaats. Ook voor vleermuizen is het van belang dat het kleinschalige landschap behouden blijft. Met name bosranden en houtwallen zijn daarbij belangrijke elementen.

Avifauna

Het buitengebied van Roerdalen kenmerkt zich door een afwisseling van landbouwgrond, bos en natte heide, graslanden en moerassige gronden. Dit is een zeer interessant gebied voor veel soorten vogels.

De meest waardevolle gebieden in de gemeente zijn vochtige oude bossen (voor bosvogels, waaronder roofvogels), alsmede droge bossen met heide en vennen. Een aantal bijzondere soorten broedvogels worden aangetroffen op moerassige plekken met dichte begroeiing of langs verlandingszones langs meren en beken. Dergelijke biotopen zijn voornamelijk in het Meinweggebied aanwezig. De waterral is een typische moerasvogel en broedt in Roerdalen. Een andere bijzondere soort die hier voorkomt is de sprinkhaanrietzanger. De grauwe kiekendief is een vrij zeldzame (moeras) roofvogel in Nederland, maar is in Roerdalen aangetroffen. In de wilgenbosjes in verlandingszones, maar ook bij moerassige ruigten komt de blauwborst, voor mits de bosjes niet te dicht zijn. Ook elders komen vochtige bossen voor, waarbij in het bijzonder het landgoed Hoosden en gebied Voorst vermeldenswaard zijn. Het merendeel van dit 65 ha grote landgoedbos is elzenbroekbos. De loofbosvogelgemeenschap is goed ontwikkeld. Kenmerkende soorten zijn: appelvink, boomklever, glanskop, groene specht, kleine bonte specht, nachtegaal, wielewaal, zwarte specht, bosuil, buizerd, havik en steenuil, torenvalk en wespendief.

Voorst

Het gebied Voorst betreft een kleinschalig landschap tussen Posterholt en de Nederlands-Duitse grens. In het gebied liggend twee loofbossen in een vrij vochtige omgeving. Vrijwel alle soorten die zijn gebonden aan goed ontwikkeld oud loofbos zijn in Voorst aangetroffen. Het betreft territoria van appelvink, boomklever, glanskop, grauwe vliegenvanger, havik, kleine bonte specht, wespendief, nachtegaal, sprinkhaanrietzanger en wielewaal. De geelgors, grasmus en steenuil zijn vertegenwoordigers van het kleinschalige cultuurlandschap. Verder zijn de territoria van de tortelduif en de putter vermeldenswaardig. Op Meinwegplateau is een pleisterplaats voor kraanvogels.

Ook de bossen op de zandgronden herbergen veel soorten. Bijna alle spechtensoorten komen voor, waaronder de zwarte specht en de groene specht. In het bijzonder het IJzerenbosch bij Susteren en het Munningsbosch bij Posterholt zijn in avifaunistisch opzicht van grote waarde. Zo telt het Munningsbosch circa 550 ha waarin bossen als het Sweeltje, Putbroekerbos en Aerwinkel zijn verenigd. Circa 100 ha bestaat uit goed ontwikkeld loofbos en de rest uit vrij arm naaldbos. Het loofbos behoort tot de beste bossen van de regio. Er werden veel territoria gevonden van boomklever, glanskop, grauwe vliegenvanger, kleine bonte specht, matkop, nachtegaal en vuurgoudhaan. Het Putbroekerbos ligt net ten zuiden van het plangebied. Slechts enkele delen van het naaldbos zijn als waardevol te kenmerken door de veelvuldige aanwezigheid van algemene soorten als kuifmees en zwarte mees. Kleinere aantallen werden gevonden van soorten als goudvink, kruisbek, groene en zwarte specht, sperwer, boomvalk, bosuil, buizerd, havik, torenvalk en wespendip. Kapvlakten en bosranden worden bevolkt door boomleeuwerik, boompieper en geelgors.

Een ander interessant bosje is de schietbaan. Het betreft een gemengd bosje in het Linnerveld. Door de goed ontwikkelde vegetatiestructuur (kruid-, struik- en boomlaag) is het een vogelrijk gebied met soorten als glanskop, grauwe vliegenvanger, kleine bonte specht, nachtegaal, geelgors, buizerd en havik.

In wat meer open en drogere gebieden, zoals heiden en extensief gebruikte graslanden, komen de nachtzwaluw, graspieper en de roodborsttapuit voor. Aan de bosrand of in open loofbossen met grazige bodem is de draaihals te vinden. Een andere vrij bijzondere soort die in Roerdalen broedt is de grauwe klauwier. Deze broedt in open terrein met dichte bosschages.

Voor soorten die gebonden zijn aan stromend water is vooral het Roerdal tussen Vlodrop en Linne van belang. De Roer meandert op dit traject door het landschap en is, als gevolg van de aanwezige oude rivierarmen, in het bijzonder aantrekkelijk voor soorten die gebonden zijn aan stilstaand of zwakstromend water. Het gebied biedt broedgelegenheid aan soorten als de meerkoet, waterhoen, knobbelzwaan, grauwe gans, wintertaling en rietgors.

Bruggen bieden onderdak aan de grote gele kwikstaart en de steile oevers zijn geschikt voor ijsvogels en oeverzwaluwen. Op ruige oevers worden grasmussen en bosrietzangers aangetroffen. Verder bieden de verspreid voorkomende loofbosjes gelegenheid voor appelvink, boomklever, groene specht, kleine bonte specht, nachtegaal en wielewaal. De rijkdom van het gebied komt tot uitdrukking in de grotere aantallen boomvalken, steenuilen, kerkuilen, patrijzen, kramsvogel en putter.

Ten slotte is ook het agrarisch gebied voor vogels van belang. De afwisseling van bossen met cultuurland met houtsingels is belangrijk voor veel vogelsoorten. Hier komen onder andere patrijzen, putters en kramsvogels voor. De gebieden langs de Vlootbeek en de Roer zijn divers van karakter (onder andere door de aanwezigheid van oppervlaktewater en moerassen) en vormen daarmee biotopen voor diverse vogelsoorten als grote gele kwikstaarten, oeverzwaluwen en ijsvogels.

Bijzondere vermelding verdient in dit opzicht het gebied Eerselen. Dit voormalige broekgebied heeft thans een goed ontwikkelde akker- en weidevogelgemeenschap. Hier bevinden zich vrij hoge dichtheden van grasmus en veldleeuwerik. Deze twee soorten duiden op de aanwezigheid van kleine landschapselementen zoals lanen, ruigten en overhoekjes. In Eerselen komen landelijk bedreigde soorten voor als watersnip, grauwe gors, kwartel, paapje, kneu, boompieper, wielewaal, boomleeuwerik, groene specht, putter, geelgors en patrijs. Daarnaast heeft het gebied, vergelijkbaar met het Reigersbroek, grote betekenis als foerageergebied voor wespendief, havik, sperwer, ransuil, bosuil en steenuil.

Samenvattend kan gesteld worden dat voor veel vogels de vochtige loofbossen, wateren en moerassen van groot belang zijn. Daarnaast zorgen de kleinschalige afwisseling van bossen met heide, graslanden en de verspreid voorkomende houtwallen en bosjes voor een groot en gevarieerd leefgebied voor veel soorten, waarvan een aantal bijzondere in Nederland.

Vissen, amfibieën en reptielen

In het Roerdal, Vlootbeekdal, Rodebeek, Leigraaf, Turfkoelen en Maasdal enerzijds en in het Meinweggebied anderzijds komen belangrijke populaties amfibieën voor. Voor reptielen zijn, naast de genoemde gebieden, nog de Linnerheide en de bosgebieden tussen Montfort en Echt belangrijk. De bekeken zijn ook visrijk. In de Roer komen wel 50 verschillende soorten vissen voor.

Amfibieën hebben een afwisselende biotoop nodig en komen derhalve veel voor op overgangen met een structuurrijke vegetatie. De aanwezigheid van, niet sterk stromend, water is belangrijk voor de voortplanting. Op sommige plaatsen komen meer dan 6 soorten per uurhok voor, wat een zeer hoge score is. Een aantal soorten is vrij algemeen, zoals de kleine watersalamander en groene kikker. Meer bijzondere soorten, die in Roerdalen voorkomen, zijn heikikker, knoflookpad, poelkikker, kamsalamander en vinpootsalamander.

In Nederland komen in totaal 5 soorten hagedissen voor. De meeste komen in Limburg voor. In het plangebied zijn adder, hazelworm, zandhagedis en levendbarende hagedis aangetroffen.

De populaties in de eerste drie genoemde gebieden bestaan uit diverse soorten zoals de knoflookpad, de alpenwatersalamander, de hazelworm en de levendbarende hagedis. Deze soorten zijn gebonden aan natte en droge gebieden en voedselrijke wateren. Het Meinweggebied is eveneens van groot belang voor amfibieën en reptielen. Met name voor de adder is dit gebied van bijzonder belang, omdat deze soort elders in Limburg niet voorkomt. De adder staat op de Rode Lijst als bedreigd tot ernstig bedreigd. Ook de heikikker en gladde slang zijn ernstig bedreigde diersoorten die hier voorkomen. De heikikker komt vooral voor op vochtige of natte heidevelden, op voedselarme plaatsen. De gladde slang komt het meeste voor in wat drogere heidegebieden en vennen. Rust in het leefgebied is voor deze soort van groot belang.

Insecten, dagvlinders

Voor veel dagvlinders is het belangrijk dat er binnen een klein oppervlak een bepaalde landschaps- en vegetatiestructuur aanwezig is, die aan enkele levensbehoeften voldoet. De vlinder heeft dit nodig om zich ruimtelijk te oriënteren, ze heeft waardplanten nodig om eitjes af te zetten en planten om nectar van af te nemen. Daarom is een kleinschalig landschap, met bosjes, houtwallen en bloemrijke graslanden en met veel overgangen over het algemeen ideaal. Dit verschilt echter per soort.

Binnen het plangebied zijn met name het Meinweggebied, het Vlootbeekdal en het Roerbeekdal van belang voor vlinders. Dit komt door de aanwezigheid van soortenrijke bosranden en bloemrijke graslanden en bermen. De meeste soorten vlinders, die in Roerdalen worden aangetroffen zijn algemene tot zeer algemene stand- of trekvlinders.

Het Meinweggebied springt er uit als gebied waar juist meer zeldzame soorten voorkomen: maasblauwtje, pimpernelblauwtje en donker pimpernelblauwtje. Beide laatstgenoemde soorten zijn echter eind jaren '70 uitgestorven in Nederland. Ze worden in heel Europa met uitsterven bedreigd. Herintroductie is mogelijk, maar dan moeten speciaal natte hooi- en graslanden extensief worden beheerd. Andere bijzondere soorten, die in Roerdalen werden aangetroffen zijn de bruine eikepage en het veenhooibeestje. De eikepage komt vooral voor in lagere (eiken)bosschages, meestal de wat drogere terreinen. Het veenhooibeestje is karakteristiek voor natte heiden, moerassen en hoogvenen. Dergelijke gebieden in de beekdalen van Roerdalen vormen dus een zeer geschikte biotoop. De leefgebieden voor vlinders als het veenhooibeestje zijn echter zeer geïsoleerd in Nederland, hetgeen een bedreiging kan vormen voor het voortbestaan van de soort.

Algemeen is er een achteruitgang van dagvlinderfauna. De belangrijkste oorzaken zijn:

  • 7. biotoopvernietiging van heide, houtwallen, bosjes, bloemrijke extensief beheerde graslanden, vennen en dergelijke;
  • 8. verdroging van natte natuurgebieden;
  • 9. intensivering van agrarisch grondgebruik, met als gevolg een afname van voedselarme biotopen en ruigten langs akkers;
  • 10. isolatie van leefgebieden door versnippering en verkleining.

Natura 2000

In het plangebied zijn twee Natura 2000-gebied gelegen: Meinweg en Roerdal. Deze gebieden worden beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Aangezien deze wet een externe werking kent dienen ook ingrepen buiten beschermde gebieden getoetst te worden in het kader van deze wet. Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten, die – gelet op de instandhoudingsdoelstelling – de kwaliteit van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben. Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig waarin wordt aangetoond dat significant negatieve effecten niet zullen optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1669.BPBUITENGEBIED2012-VG02_0007.png"

Figuur 3.1 Natura 2000-gebieden

Opgave voor het bestemmingsplan

Bescherming van ecologische waarden door:

  • bescherming van de waardevolle en gevoelige gebieden Nationaal Park de Meinweg en de beekdalen (Roerdalen en Vlootbeekdal;
  • bescherming van ecologische waarden in het algemeen en in de ecologische hoofdstructuur in het bijzonder (zie paragraaf 4.4).