direct naar inhoud van Regels
Plan: Kom Aarle-Rixtel 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1659.BPARkomaarlerixtel-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kom Aarle-Rixtel 2014' met identificatienummer NL.IMRO.1659.BPARkomaarlerixtel-VG01 van de gemeente Laarbeek.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding:

de tekening nummer NL.IMRO.1659.BPARkomaarlerixtel-VG01 van het bestemmingsplan 'Kom Aarle-Rixtel 2014'.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van dierenpensions en met dien verstande dat, ondergeschikte detailhandel in zelf-voortgebrachte producten wordt geacht tot de agrarische bedrijfsvoering te horen.

1.8 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, geheel of overwegend door middel van handwerk, alsook het in verband hiermee beperkt verkopen en/of leveren van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.11 ASVV:

aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, zoals uitgegeven door de CROW kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak, bouwzone of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 bedrijf:

een inrichting, waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage B. van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Onder bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen wordt tevens begrepen het uitoefenen van consumentverzorgende dienstverlening.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.18 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.19 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang qua ruimte in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.20 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.24 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Onder een bijgebouw wordt tevens begrepen een aanbouw of een uitbouw.

1.25 bijzondere woonvoorziening:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient om te voorzien in de aangepaste woonbehoeften, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, ouderen of anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.26 bomen-effect-rapportage:

een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting, uitgevoerd door een gespecialiseerd bedrijf;

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw/kelder en zolder;

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.31 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 bruto-vloeroppervlakte:

het totale vloeroppervlak dat voor het publiek toegankelijk is en de ruimten voor magazijn, kantoor, keuken, e.d.

1.35 consument verzorgende dienstverlening:

het bedrijfsmatig verrichten van diensten gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.36 cultuurhistorische waarde

de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.40 doeleinden van openbaar nut:

voorzieningen, die aan een ieder ten goede komen en waardoor onroerende zaken worden gebaat, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, geldautomaten, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen, verlichting en brandkranen) waterhuishoudkundige voorzieningen en milieutechnische voorzieningen.

1.41 erfafscheiding:

bouwkundige afscheiding tussen twee erven;

1.42 erfafscheidingen met een open constructie:

een erfafscheiding met een constructie die wel de toegang tot de achterliggende gronden fysiek belemmert, maar waarbij het zicht op de achterliggende gronden intact blijft, zoals in de vorm van gaaswerk of draadafscheidingen.

1.43 garagebox:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend geschikt is voor stalling van voertuigen.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.46 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of wooneenheden bevat.

1.47 groothandelsbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.48 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.49 horeca:

het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden; het exploiteren van een snackbar wordt eveneens onder een horecabedrijf begrepen.

Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in de volgende twee categorieën:

Categorie I:

  • a. restaurant: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waarbij het verstrekken van drank (daaraan) ondergeschikt is;
  • b. snackbar: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik elders en het verstrekken van snacks (hapjes) voor gebruik ter plaatse; het verstrekken van drank is hieraan ondergeschikt;
  • c. daghoreca: een bedrijf (zoals een brasserie of ijssalon) dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken;
  • d. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodaties en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;

Categorie II:

  • e. zaalaccommodatie: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van gelegenheid tot het houden van bruiloften en partijen, alsmede tot het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • f. bar/café/pub/grand-café/eetcafé of taverne: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is;
  • g. bar-discotheek of discotheek (dancing): een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en tevens gelegenheid biedt tot dansen, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond en de nacht, waarbij de bedrijvigheid zich binnen de lokaliteit voltrekt en waarbij de consumpties behalve zittend ook staand kunnen worden genuttigd.
1.50 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.

1.51 industrieel bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verwerken van grondstoffen en/of vervaardigen van producten (nijverheids- en productietechnische bedrijven).

1.52 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder meer gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders; melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.53 kampeerterrein:

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.54 kantine:

een verblijflokaal als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf, clubhuis, kazerne e.d. waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

1.55 kantoor

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.56 lijst van bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen in bijlage 1, behorende bij deze regels.

1.57 maatschappelijke dienstverlening:

het niet-bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld:

  • a. openbaar bestuur, defensie, wettelijke sociale verzekering;
  • b. religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties;
  • c. onderwijs;
  • d. kinderopvang en/of kinderdagverblijf;
  • e. buitenschoolse opvang;
  • f. gezondheids- en/of veterinaire diensten;
  • g. verzorgings- en/of verpleeghuizen;
  • h. sociaal-culturele en culturele instellingen;
  • i. bedrijfs- en werknemersorganisaties, researchinstellingen, overige sociale organisaties;
  • j. recreatie (daaronder niet begrepen sportvelden, zoals voetbalvelden, hockeyvelden en tennisbanen e.d.);
  • k. sportvoorzieningen;
  • l. doeleinden ten behoeve van de instandhouding van molens;
  • m. kantoren en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de onder a t/m j genoemde functies.
1.58 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een familielid (bloed- en aanverwantschap tot en met de tweede graad) ouder dan 18 jaar, dat hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband (geen instellingen en/of organisaties).

1.59 nevengeschikte activiteit:

activiteit die gelijk kan worden gesteld met de hoofdactiviteit.

1.60 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.61 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.62 ondergronds bouwen

het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.

1.63 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand.

1.64 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, op of aan een van nature geaccidenteerd terrein, het gemiddelde aanliggende afgewerkte maaiveld.
1.65 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.66 perceelsgrens:

de grens van een perceel.

1.67 perifere detailhandel:

detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmarkten met een minimale verkoopvloeroppervlakte van 1.000 m², grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waar onder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

1.68 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.69 reclame-uiting:

openbare aanprijzing in de vorm van een afbeelding en/of tekst op een bord, spandoek of daarmee vergelijkbaar medium, ter bevordering van de afzet van goederen of diensten.

1.70 relatie

een koppelteken tussen twee vlakken.

1.71 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.72 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.73 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten zijn respectievelijk kunnen worden aangesloten.

1.74 stedenbouwkundige waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.

1.75 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg of in een zich op de openbare weg bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.76 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

1.77 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, inclusief de etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het verkopen en leveren van roerende goederen, welke niet ter plaatse worden geconsumeerd en/of verbruikt.

1.78 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, Bed en Breakfast, logeergebouw, door personen die elders een woon- of verblijfplaats hebben.

1.79 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.80 weg:

alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.81 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.

1.82 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, Stb. 1992, 551, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 9 november 2009, Stb. 2009, 489.

1.83 Wet ruimtelijke ordening

wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566 houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 297.

1.84 winkel:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van detailhandel, inclusief het gebruik voor ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat gebruik essentieel onderdeel is van een winkel, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie, en opslag van de te verkopen goederen.

1.85 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.86 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld:

  • a. bankwezen;
  • b. verzekeringswezen;
  • c. exploitatie van en handel in onroerende zaken;
  • d. adviesbureaus;
  • e. verhuurbedrijven;
  • f. top- en hulporganen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de bestemmingsgrens.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) (achterste) perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) (achterste) bouwperceelgrens.

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.4 de breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens of perceelgrens.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige agrarische bedrijven met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder niet begrepen intensieve veehouderij en glastuinbouw, waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  • b. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • c. statische binnenopslag, waarbij de totale omvang niet meer mag bedragen dan 2.000 m²;
  • d. het wonen in een bedrijfswoning;
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. teeltondersteunende kassen;
  • g. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • h. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • i. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • l. doeleinden van openbaar nut.
3.1.2 Beroepsmatige activiteiten

De bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de bedrijfswoning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van gebouwen maximaal de aangeduide hoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut maximaal 3 m mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • e. binnen het bouwvlak mogen twee bedrijfswoningen worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woningen geldt dat:
    • 1. de woningen, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' de goothoogte van de woningen maximaal de aangeduide goothoogte mag bedragen;
    • 3. de inhoud van de woningen maximaal 750 m3 mag bedragen;
  • f. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
3.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, silo's en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m, 12 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voorzover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van reclame-uitingen maximaal 3 m, de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken (zoals erfafscheidingen) maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak, echter alleen onder de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing wordt opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1, onder d., en voor woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen, dan wel in het geval dat verkoop inherent is aan de bedrijfsvoering, waaronder begrepen perifere detailhandel;
  • c. de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde onder 3.1 is toegestaan, met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
  • d. de opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • e. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.5, onder c. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
3.6.2 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  • b. verzekerd is dat de agrarische bedrijfsgebouwen ter plaatse worden gesloopt;
  • c. er ontstaan geen extra woningen;
  • d. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
  • e. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • f. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • g. voor het perceel met de gewijzigde bestemming is het bepaalde in artikel 13 dienovereenkomstig van toepassing;
  • h. het wijzigingsplan geeft duidelijkheid over het (nieuwe) bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'.
3.7.2 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  • b. er ontstaan geen extra bedrijfswoningen;
  • c. er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen, de bedrijfsactiviteiten zijn qua milieuaspecten inpasbaar in de omgeving;
  • d. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • e. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • f. voor het perceel met de gewijzigde bestemming is het bepaalde in artikel 4 dienovereenkomstig van toepassing;
  • g. het wijzigingsplan geeft duidelijkheid over het (nieuwe) bouwvlak.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven, die niet vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer alsmede groothandelsbedrijven;
  • b. het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven en groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', de uitoefening van een hoveniersbedrijf;
  • d. het wonen in een bedrijfswoning;
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.
4.1.2 Beroepsmatige activiteiten

De bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de bedrijfswoning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
4.1.3 Nutsvoorziening

Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:

  • a. doeleinden van openbaar nut;
  • b. bedrijfsgebouwen;
  • c. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • d. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen.
4.1.4 Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' zijn de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:

  • a. verkooppunt van motorbrandstoffen, inclusief de verkoop van lpg, en;
  • b. de daaraan inherente detailhandel;
  • c. bedrijfsgebouwen;
  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • e. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. doeleinden van openbaar nut.
4.1.5 Perifere detailhandel

Het uitoefenen van perifere detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de perifere detailhandel past binnen het lokale voorzieningenpatroon;
  • b. er geen sprake mag zijn van een bovenregionale detailhandelsfunctie;
  • c. is aangetoond dat er binnen de kern Aarle-Rixtel geen geschikte alternatieve locatie voorhanden is;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor de benodigde parkeervoorzieningen en laden en lossen.
4.1.6 Gasdrukmeet- en regelstation

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' zijn de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasdrukmeet- en regelstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)', waar het bouwvlak per bouwperceel tot maximaal het aangeduide percentage mag worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal de aangeduide hoogten bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut maximaal 3 m mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • e. per bouwperceel mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de goothoogte van de woning maximaal de aangeduide goothoogte mag bedragen;
    • 3. de inhoud van de woning maximaal 750 m3 mag bedragen;
  • f. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
4.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
4.2.3 Verkooppunt motorbrandstoffen

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag maximaal 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • e. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van reclame-uitingen maximaal 3 m, de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken (zoals erfafscheidingen) maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • d. masten voor telecommunicatievoorzieningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de hoogte maximaal 40 m mag bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' mogen overkappingen worden gebouwd, waarbij de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;
  • a. in afwijking van het bepaalde onder a., b. en c. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' de hoogte van erfafscheidingen maximaal 3,5 m bedragen en de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 8 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing wordt opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.1, onder d, en voor woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen, dan wel in het geval dat verkoop inherent is aan de bedrijfsvoering, waaronder begrepen perifere detailhandel;
  • c. de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde onder artikel 4.1 is toegestaan, met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
  • d. de opslag van goederen buiten het bouwvlak; de opslag van goederen binnen het bouwvlak is toegestaan tot een hoogte van maximaal 8 m;
  • e. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
4.6.2 Afwijken voor het toestaan van milieucategorie 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1.1, onder b. respectievelijk artikel 4.5, onder c. voor de vestiging van een bedrijf, vermeld in categorie 3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) dan wel voor de vestiging van een ander bedrijf dan ingevolge de regels is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen is met de toegestane bedrijfsactiviteiten, hetgeen dient te blijken uit door aanvrager van de ontheffing verstrekte gegevens (af te leiden van normale bedrijfsvoering en beschikbare technieken ter wering van hinder en calamiteiten);
  • b. het bedrijf binnen en buiten het plangebied geen onevenredige milieubelasting mag opleveren, met name ten aanzien van de in de omgeving gelegen woningen;
  • c. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, externe veiligheid, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.
4.6.3 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.5, onder c. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven en groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', waar genoemde bedrijven voorkomend in de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) zijn toegestaan;
  • b. het uitoefenen van bestaande bedrijven uit categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1),
  • c. kantoren, in de vorm van onzelfstandige kantoren;
  • d. het wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.
5.1.2 Beroepsmatige activiteiten

De bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de bedrijfswoning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
5.1.3 Perifere detailhandel

Het uitoefenen van perifere detailhandel is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de perifere detailhandel past binnen het lokale voorzieningenpatroon;
  • b. er geen sprake mag zijn van een bovenregionale detailhandelsfunctie;
  • c. is aangetoond dat er binnen de kern Aarle-Rixtel geen geschikte alternatieve locatie voorhanden is;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor de benodigde parkeervoorzieningen en laden en lossen.
5.1.4 Niet toegestane inrichtingen

Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.

5.2 Bouwregels
5.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', waar het bouwvlak per bouwperceel tot maximaal het aangeduide percentage mag worden bebouwd. Het bouwvlak mag geheel of tot het aangeduide percentage worden bebouwd, met dien verstande dat gebouwen slechts aan 1 zijde in de zijdelingse perceelsgrens mogen worden opgericht en voor zover gebouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m zal bedragen. De afstand tot de achterste perceelsgrens dient eveneens 3 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal de aangeduide hoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut maximaal 3 m mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de inhoud van de woning maximaal 750 m3 mag bedragen;
  • f. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
5.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m. bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van reclame-uitingen maximaal 3 m, de hoogte van verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken, zoals erfafscheidingen, maximaal 1 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen met een open constructie, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen.
  • c. in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 onder a. ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een grotere hoogte, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde waarden en belangen, waaronder die van omwonenden en aangrenzende bedrijven;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundige beeld en/of de landschappelijke inpassing.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1.1, onder d, en voor woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. detailhandel met uitzondering van een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of bewerkte goederen en met uitzondering van perifere detailhandel;
  • c. de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in artikel 5.1 is toegestaan;
  • d. de opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • e. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.6.2 Afwijken voor het toestaan van vergelijkbare bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder a. respectievelijk artikel 5.5, onder c. voor de vestiging van een ander bedrijf dan ingevolge de regels is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen is met de toegestane bedrijfsactiviteiten, hetgeen dient te blijken uit door aanvrager van de ontheffing verstrekte gegevens (af te leiden van normale bedrijfsvoering en beschikbare technieken ter wering van hinder en calamiteiten);
  • b. het bedrijf binnen en buiten het plangebied geen onevenredige milieubelasting mag opleveren, met name ten aanzien van de in de omgeving gelegen woningen;
  • c. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, externe veiligheid, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.
5.6.3 Afwijken voor het toestaan van milieucategorie 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.1.1, onder a. respectievelijk artikel 5.5, onder c. voor het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven en groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 4.1 en 4.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) , met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf binnen en buiten het plangebied geen onevenredige milieubelasting mag opleveren, met name ten aanzien van de in de omgeving gelegen woningen;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelasting componenten mede in de beoordeling te worden betrokken: het al dan niet continue karakter van de bedrijfsactiviteit, geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, externe veiligheid, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, verkeersaantrekking.

Artikel 6 Centrum

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning of bedrijfswoning;
  • b. maatschappelijke dienstverlening;
  • c. zakelijke dienstverlening;
  • d. het uitoefenen van industriële en ambachtelijke bedrijven, voor zover het betreft bedrijven waarvan de activiteiten onder de algemene regels uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) vallen, dan wel bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) en groothandelsbedrijven;
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bijgebouwen ten behoeve van de (bedrijfs)woning;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn daarnaast specifiek bestemd voor:

  • l. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'': de uitoefening van de bestaande bedrijfsactiviteiten;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': detailhandel, met dien verstande dat een verkooppunt voor motorbrandstoffen niet is toegestaan;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1': horeca van categorie I;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2': horeca van categorie II, met uitzondering van een discotheek;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'discotheek', de uitoefening van een horecabedrijf in de vorm van een discotheek of een bar-discotheek.
6.1.2 Beroepsmatige activiteiten

(Bedrijfs)woningen en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de (bedrijfs)woning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van een (bedrijfs)woning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
6.1.3 Bedrijfsmatige activiteiten

(Bedrijfs)woningen en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de (bedrijfs)woning primair blijft;
  • b. het niet betreft een gestapelde woning;
  • c. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de (bedrijfs)woning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van een (bedrijfs)woning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
6.1.4 Combinatie en/of verandering van functies

Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 6.1.1 genoemde functies geldt het volgende:

  • a. de in 6.1.1 genoemde functies kunnen tevens in onderlinge combinatie worden uitgeoefend, evenwel met inachtneming van de volgende bepaling: horeca en detailhandel mogen slechts, al dan niet in combinatie met een andere in artikel 6.1.1 genoemde functie, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', horeca tot en met categorie 2' respectievelijk 'detailhandel' worden uitgeoefend;
  • b. verandering van de in 6.1.1 genoemde functies, ook voor een deel van de gronden, is uitsluitend mogelijk met inachtneming van onderstaand schema:
Functie naar


Functie van  
detail-
handel  
horeca van
categorie 1  
zakelijke en
maatschappelijke
dienstverlening
en bedrijven
 
wonen  
wonen   o   o   t   x  
detailhandel   x   o   t   t  
horeca van categorie 1   o   x   t   t  
horeca van categorie 2   o   o   t   t  
horeca tot en met categorie 2   o   x   t   t  
zakelijke en
maatschappelijke dienstverlening  
o   o   x   t  

t = toegelaten

o = uitsluitend toegestaan via afwijking als bedoeld in artikel 6.6.2

x = niet van toepassing

Functieveranderingen naar de functies 'horeca van categorie 2' en 'horeca tot en met categorie 2' zijn binnen het bestemmingsplan niet toegelaten.

6.2 Bouwregels
6.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van gebouwen maximaal de aangeduide hoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut maximaal 3 m mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • e. per bouwperceel mag maximaal één woning of bedrijfswoning worden gebouwd, uitgezonderd het bepaalde onder f., met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen op de verdiepingen meerdere woningen worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woningen geldt dat:
    • 1. de inhoud van de woningen minimaal 250 m3 zal en maximaal 750 m3 mag bedragen;
  • g. de verkoopruimten van winkels en de ruimten van de dienstverlenende bedrijven, waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte), mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd;
  • h. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
6.2.2 Bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. met uitzondering van het onder f. bepaalde mogen bijgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak en binnen de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. voor de hoogten van bijgebouwen gelden de volgende regels:
      maximum
    goothoogte  
    maximum
    bouwhoogte  
    vrijstaande
    bijgebouwen  
    3,5 m   5 m  
    aangebouwde bijgebouwen   3,5 m   6 m  
  • c. de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag maximaal 15 m bedragen, met dien verstande dat indien een hoofdgebouw een diepte heeft van meer dan 11 m, de gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw maximaal gelijk is aan de diepte van het hoofdgebouw plus 4 m;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per woning maximaal bedragen:
    • 1. bij een vrijstaande woning: 200 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;
    • 2. bij een twee-aaneen of aaneengebouwde woning: 150 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;
    • 3. bij een gestapelde woning: 25 m²;
  • e. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • f. op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag per woning één ondergeschikt aangebouwd bijgebouw, zoals een portaal of een erker, worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand tot de aan de weg grenzende perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt;
    • 2. de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m met dien verstande dat voor entreeportalen de diepte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 m²;
    • 4. de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw;
    • 5. de goot- respectievelijk bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m respectievelijk 3,5 m;
  • g. op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag per woning één luifel worden gebouwd, mits:
    • 1. de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan een kwart van de breedte van het hoofdgebouw;
  • h. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, vlaggenmasten, verlichtingsarmaturen en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van reclame-uitingen maximaal 3 m, de hoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken (zoals erfafscheidingen) maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het onder b. bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de straat, waaraan de zijgevel van het hoofdgebouw gelegen is, ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2.1, onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zo veel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing dient te worden opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
6.4.2 Afwijken voor het realiseren van publieke bedrijfsruimten op de verdieping

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.2.1, onder g. ten behoeve van het realiseren van verkoopruimten en andere ruimten waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte) op een verdieping, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en andere centrumfuncties.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Gebruiksregels algemeen

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de uitoefening van een ambachtelijk of industrieel bedrijf of groothandelsbedrijf, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1.1, onder d.;
  • b. het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • c. detailhandel, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1.1, onder l. is toegestaan, alsmede anders dan een beperkte verkoop van goederen in het kader van de uitoefening van de dienstverlenende activiteiten als bedoeld in artikel 6.1.1, onder b. en c.;
  • d. horeca, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1.1, onder m., n., o. en p.;
  • e. de in artikel 6.1.1 onder b. t/m p. vermelde functies als hoofdactiviteit of nevengeschikte activiteit zonder directe relatie met de hoofdactiviteit, in bijgebouwen;
  • f. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen;
  • g. de activiteiten ten behoeve van verkoop en dienstverlening die gericht zijn op het contact met het publiek (balieruimte), anders dan op de begane grondverdieping;
  • h. de opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • i. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie;
  • j. wonen, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.1.1, onder a..
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.5, onder b. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
6.6.2 Afwijken voor het uitoefenen van detailhandel of horeca I buiten aangeduide percelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.5, onder c. respectievelijk d. ten behoeve van de vestiging/uitoefening van de functie detailhandel respectievelijk horeca van categorie I, buiten de als zodanig voor de betreffende functie aangeduide bouwpercelen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning mag uitsluitend verleend worden ten behoeve van de vestiging van de functies detailhandel en horeca van categorie I;
  • b. er mag geen verstoring plaatsvinden in de evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur in het centrum;
  • c. de haalbaarheid/behoefte van de vestiging/uitoefening dient aannemelijk te zijn gemaakt, in het geval van detailhandel bijvoorbeeld in een distributieplanologisch onderzoek;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden verstoord;
  • e. op eigen terrein dient in de benodigde parkeervoorzieningen te worden voorzien, dan wel dient te zijn aangetoond dat in de openbare ruimte in de benodigde parkeervoorzieningen wordt voorzien;
  • f. hetgeen bepaald is in dit artikel ten aanzien van detailhandel respectievelijk horeca van categorie I is van overeenkomstige toepassing.
6.6.3 Afwijken voor het gebruiken van publieke bedrijfsruimten op de verdieping

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.5, onder g. ten behoeve van het gebruiken van verkoopruimten en andere ruimten waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte) op een verdieping, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en andere centrumfuncties.

Artikel 7 Dienstverlening

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. zakelijke dienstverlening;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', de uitoefening van een detailhandelsbedrijf, daaronder niet begrepen een verkooppunt voor motorbrandstoffen. Op de gronden is tevens ambachtelijke bedrijvigheid toegelaten, voor zover dat een essentieel onderdeel is van de verkoop van goederen, zoals reparatie, onderhoud en installatie alsmede opslag van de te verkopen goederen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', de uitoefening van een horecabedrijf van categorie I en/of II met uitzondering van een discotheek en een bar-discotheek;
  • e. het wonen in een bedrijfswoning, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar het wonen in een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • f. bedrijfsgebouwen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.
7.1.2 Beroepsmatige activiteiten

De bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de bedrijfswoning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
7.2 Bouwregels
7.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' respectievelijk 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte respectievelijk de goot- en bouwhoogte maximaal de aangeduide goot- en bouwhoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut maximaal 3 m mag bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • e. per bouwperceel mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar geen bedrijfswoning mag worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen.
  • f. de verkoopruimten van winkels en de ruimten van de dienstverlenende bedrijven, waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte), mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd;
  • g. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
7.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per woning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, vlaggenmasten, verlichtingsarmaturen en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van reclame-uitingen maximaal 3 m, de hoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken, zoals erfafscheidingen, maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het onder b. bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de straat, waaraan de zijgevel van het hoofdgebouw gelegen is, ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.2.1, onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 20 % van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing dient te worden opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimale vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1.1, onder e., en woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. de uitoefening van enige andere vorm van handel, bedrijf en/of dienstverlening dan volgens het bepaalde in artikel 7.1 is toegestaan, met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
  • c. detailhandel, anders dan een beperkte verkoop van goederen in het kader van de uitoefening van de dienstverlenende activiteiten als bedoeld in artikel 7.1.1, onder a. en b.;
  • d. horeca, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1.1, onder d.;
  • e. voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.5, onder b. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
7.6.2 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 7.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een beplanting afgestemd op de omgeving en het omringende landschap;
  • b. actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandelpaden, speelvoorzieningen en specifieke gebruiksgroenvoorzieningen ten behoeve van de omliggende woonbuurt;
  • c. het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, terrassen en hondenuitlaatstroken, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • d. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. langzaamverkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;
  • g. in- en uitritten en parkeervoorzieningen;
  • h. doeleinden van openbaar nut;
  • i. kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden van openbaar nut;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • d. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 15 m² bedragen;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. verlichtingsarmaturen en bewegwijzering, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, speeltoestellen en religieuze en kunstzinnige uitingen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 3. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 4. geluidwerende voorzieningen, waarvan de hoogte maximaal de hoogte mag bedragen noodzakelijk om de benodigde geluidwering te bereiken.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. horeca, uitsluitend in de vorm van een kantine, direct verband houdende met de onder a. genoemde functies, met een maximum van 10% van de bruto-vloeroppervlakte;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', het wonen in gestapelde woningen;
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bijgebouwen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • i. groen- en speelvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.
9.1.2 Begraafplaats

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', mede bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmetingen passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.
9.1.3 Beroepsmatige activiteiten

De (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de (bedrijfs)woning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
9.2 Bouwregels
9.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogte (m)', 'maximum bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen maximaal de aangeduide goot- en/of bouwhoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut maximaal 3 m respectievelijk 5 m mogen bedragen;
  • e. per bouwperceel mag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' de goothoogte maximaal de aangeduide goothoogte mag bedragen;
    • 3. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • f. de ruimten van de dienstverlenende bedrijven en instanties waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte) mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd;
  • g. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
9.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per woning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden binnen het bouwvlak mag de hoogte ten hoogste 4 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 3. antennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden buiten het bouwvlak, met uitzondering van de gronden gelegen binnen de aanduiding 'begraafplaats', mag de hoogte ten hoogste 2,5 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 3. antennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  • c. op de gronden binnen de aanduiding 'begraafplaats' mag de hoogte ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bebouwing buiten het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing wordt opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.1.1, onder c. en voor woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel (incl. detailhandel en horeca) en nijverheid;
  • c. de activiteiten ten behoeve van dienstverlening die gericht zijn op het contact met het publiek (balieruimte), anders dan op de begane grondverdieping;
  • d. de opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • e. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
9.6.2 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9.5, onder b. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
9.6.3 Afwijken voor het realiseren van een buurtsteunpunt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9.5, onder b. ten behoeve van de realisering van een buurtsteunpunt met daarin naast maatschappelijke voorzieningen ook detailhandel en/of horeca. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning mag uitsluitend verleend worden ten behoeve van de vestiging van de functies detailhandel en horeca, categorie I, in combinatie met maatschappelijke voorzieningen;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden verstoord;
  • c. parkeervoorzieningen dienen te voldoen aan de meest recente normen dienaangaande, thans de meest recente versie van de ASVV van het CROW;
  • d. het gebruik voor detailhandel en/of horeca mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

Artikel 10 Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en waterhuishoudkundige waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
  • b. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • c. behoud, herstel en/of (her)ontwikkeling van 'oude percelering';
  • d. extensief recreatief medegebruik.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de oppervlakte mag maximaal 3 m² bedragen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in voor tot 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
  • b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
  • c. het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;
  • e. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • f. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • g. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • h. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
  • i. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
  • j. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • k. het verwijderen, aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen, of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m² per perceel;
  • l. het aanbrengen van leidingen.
10.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.3.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
10.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebieden;
  • b. wegen;
  • c. langzaamverkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, terrassen en hondenuitlaatstroken, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • g. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden;
  • i. kleine bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut;
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, verlichtingsarmaturen, bewegwijzering, kunstuitingen en sirenemasten voor waarschuwing bij calamiteiten, waarvan de hoogte maximaal 2m, respectievelijk 8 m, 8 m, 12 m en 15 m mag bedragen;
  • b. de goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut mag maximaal 3 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • c. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag ten hoogste 15 m² bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aanleg en instandhouding van watergangen en waterkeringen;
  • b. instandhouding en aanleg van bijbehorende oevers en oeverpaden,
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.
12.2 Bouwregels

Op en in de gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en waterkering.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken vaartuigen of onderdelen hiervan.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een woning, waaronder begrepen een woning voor begeleid wonen, en daarbij behorende (zorg)voorzieningen;
  • b. bijgebouwen ten behoeve van een woning;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. tuinen en erven;
  • e. aan huis gebonden beroepen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • h. verkeersvoorzieningen;
  • i. doeleinden van openbaar nut.
13.1.2 Beroepsmatige activiteiten

Het hoofdgebouw en de bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van hoofdgebouw en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voor zover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
13.1.3 Bedrijfsmatige activiteiten

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' zijn de voor 'Wonen' bestemde gronden tevens bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de betreffende woning in overwegende mate geschikt blijft voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt niet is toegestaan, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief bijgebouwen in gebruik mag zijn, met een maximum van 75 m²;
  • g. er geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die voldoet aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening en die niet is aan te merken als een bouwwerk.
13.1.4 Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor:

  • a. garageboxen;
  • b. opritten;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. doeleinden van openbaar nut.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mogen worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'vrijstaand': vrijstaande of geschakelde woningen;
    • 2. 'twee-aaneen': twee-aaneen (half-vrijstaande) of geschakelde woningen;
    • 3. 'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen (woningen in gesloten bebouwing);
    • 4. 'gestapeld': gestapelde woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogtre (m)', 'maximum bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangeduide goot- en/of bouwhoogte bedragen;
  • d. de hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 50° of plat te worden afgedekt;
  • e. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden;
  • f. splitsing van een eenmaal gebouwde woning in meerdere wooneenheden is niet toegestaan.
13.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. met uitzondering van het onder f. bepaalde mogen bijgebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. voor de hoogten van bijgebouwen gelden de volgende regels:
      Maximum
    goothoogte  
    Maximum
    bouwhoogte  
    vrijstaande
    bijgebouwen  
    3,5 m   5 m  
    aangebouwde
    bijgebouwen  
    3,5 m   6 m  
  • c. de gezamenlijke diepte van een hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw mag maximaal 15 m bedragen, uitgezonderd bestaande hoofdgebouwen met aangebouwde bijgebouwen met een gezamenlijke diepte groter dan 15 m, waar de gezamenlijke diepte maximaal de bestaande diepte mag bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal bedragen:
    • 1. bij een vrijstaande woning: 200 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;
    • 2. bij een halfvrijstaande, geschakelde of aaneengesloten woning: 150 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden;
  • e. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60° (afschuiningshoek), behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • f. op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag per woning één aangebouwd bijgebouw, zoals een portaal of een erker, worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand tot de aan de weg grenzende perceelsgrens minimaal 3 m bedraagt
    • 2. de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m met dien verstande dat voor entreeportalen de diepte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 6 m²;
    • 4. de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het hoofdgebouw;
    • 5. de goot- respectievelijk bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 respectievelijk 3,5 m.
  • g. op de gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag per woning één luifel worden gebouwd, mits:
    • 1. de diepte niet meer bedraagt dan 1,25 m;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan een kwart van de breedte van het hoofdgebouw;
  • h. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaande bijgebouwen' mogen bijgebouwen uitsluitend worden gebouwd als een vrijstaand bijgebouw. Aangebouwde bijgebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van een aangebouwd bijgebouw, zoals een portaal of erker, conform het bepaalde onder f. Volledig in de woning geïntegreerde garages en opbergruimtes zijn wel toegestaan.
13.2.3 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  • a. de garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag ten hoogste 3 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m;
  • d. het bouwen van garageboxen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden, voor zover gelegen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens, mag de hoogte van pergola's maximaal 2,5 m, de hoogte van vlaggenmasten maximaal 5 m en de hoogte van andere bouwwerken (zoals erfafscheidingen) maximaal 1 m bedragen;
  • c. in afwijking van het onder b bepaalde, mag bij hoekpercelen waar sprake is van meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de hoogte van een erfafscheiding bij situering voor de naar de weg gekeerde bouwgrens van de zijstraat ook maximaal 2 m bedragen, mits de erfafscheiding is gelegen op een afstand van minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van de in artikel 13.2.1 en 13.2.2 bedoelde bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid;
  • c. situering en afmetingen van erfafscheidingen op hoekpercelen,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 13.2.1 onder a. en 13.2.2 onder d. voor het situeren van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak en/of het vergroten van de oppervlakte bijgebouwen, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning mag alleen worden verleend voor de bouw van een bijzondere woonvoorziening;
  • b. de hiermee gepaard gaande vergroting van het hoofdgebouw en/of de oppervlakte bijgebouwen mag niet leiden tot het ontstaan van een extra zelfstandige woning;
  • c. de bezonning van de naastgelegen erven mag niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de stedenbouwkundige opzet van de omgeving mag niet onevenredig worden geschaad;
  • e. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
13.4.2 Afwijken van de afschuiningshoek

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 13.2.2, onder e voor het laten vallen van de eis van een afschuiningshoek ingeval er wel sprake is van aansluitende bebouwing op het aangrenzende perceel, zonder dat er gesproken kan worden van een volledig doorlopende bouwmassa.

13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Gebruiksregels algemeen

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken:

  • a. voor de uitoefening van handel (incl. detailhandel) nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
  • b. in geval van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft voor bewoning;
  • c. voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
13.5.2 Gebruiksregels garageboxen

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' daarnaast in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de uitoefening van een ambachtelijk of industrieel bedrijf;
  • b. opslag en overslag, anders dan in de vorm van de stalling van motorvoertuigen en/of rijwielen.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de woning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 13.5.1, onder a. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de woning en of bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de betreffende woning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van:
    • 1. 45 m² bij bouwpercelen tot 250 m²;
    • 2. 60 m² bij bouwpercelen van 250 tot 750 m²;
    • 3. 75 m² bij bouwpercelen groter dan 750 m²;
  • g. er geen vanaf het openbaar gebied zichtbare reclame-uitingen worden aangebracht, tenzij het een reclame-uiting betreft die voldoet aan het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening en die niet is aan te merken als een bouwwerk.
13.6.2 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 13.5.1, onder b voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 14 Leiding

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van ondergrondse leidingen voor gastransport, watertransport en rioolwatertransport, overeenkomstig de aanduiding van de hartlijnen van de desbetreffende leidingen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing.

14.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding, met dien verstande, dat de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken voor het oprichten van bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 14.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht mits er geen kwetsbare objecten worden toegelaten, de bouwwerken geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

Alvorens te beslissen op een aanvraag winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Gebruik van de gronden

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doet.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen
  • f. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of het anderszins wijzigen van de maaiveld- of weghoogte;
  • g. het permanent opslaan van goederen;
  • h. het graven van sloten of het leggen van (drainage)leidingen.
14.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
14.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 14.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Alvorens te beslissen op een aanvraag winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mogen uitsluitend worden opgericht, indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.
  • b. Bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
    • 2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 15.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

15.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
15.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 15.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

15.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 15.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
15.5.2 Uitzonderingen

Het onder 15.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 15.4.1.
15.5.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in 15.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, doordat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Voor zover de in 15.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
15.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

15.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
15.6.1 Omgevingsvergunning (slopen)

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 0,3 m bedraagt.

15.6.2 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
15.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

15.7 Wijzigingsbevoegdheid
15.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wordt voorzien.
15.7.2 Grenzen

Bij een besluit als bedoeld in 15.7.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de wijziging of de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

15.7.3 Advies

Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in 15.7.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  • a. Bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mogen uitsluitend worden opgericht, indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.
  • b. Bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
    • 2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

16.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
16.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de Waarde, die aan een gebied wordt toegekend in verband met het voorkomen van cultuurhistorische, aardkundige, milieuhygiënische, natuurlijke en/of architectonische waarden van de bebouwde en onbebouwde omgeving. omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 16.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

16.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 16.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 16.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
16.5.2 Uitzonderingen

Het onder 16.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 16.4.1.
16.5.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in 16.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, doordat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet oworden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 16.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
16.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 16.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
16.6.1 Omgevingsvergunning (slopen)

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 0,3 m bedraagt.

16.6.2 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij.
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
16.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

16.7 Wijzigingsbevoegdheid
16.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wordt voorzien.
16.7.2 Grenzen

Bij een besluit als bedoeld in 16.7.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de wijziging of de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

16.7.3 Advies

Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in 16.7.1 winnen burgemeester en wethouders advies bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mogen uitsluitend worden opgericht, indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, ten opzichte van het maaiveld.
  • b. Bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, ten opzichte van het maaiveld;
    • 2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

17.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
17.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 17.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

17.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 17.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, onder maaiveld.
17.5.2 Uitzonderingen

Het onder 17.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 17.4.1.
17.5.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in 17.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, doordat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 17.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
17.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
17.6.1 Omgevingsvergunning (slopen)

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, bedraagt.

17.6.2 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij.
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
17.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

17.7 Wijzigingsbevoegdheid
17.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wordt voorzien.
17.7.2 Grenzen

Bij een besluit als bedoeld in 17.7.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de wijziging of de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

17.7.3 Advies

Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in 17.7.1 winnen burgemeester en wethouders advies bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 5

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (gebied met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. Bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mogen uitsluitend worden opgericht, indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 2500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, ten opzichte van het maaiveld.
  • b. Bouwplannen met een grotere oppervlakte dan genoemd onder a kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, ten opzichte van het maaiveld;
    • 2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 18.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

18.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.4.1 in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 18.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

18.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in 18.2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 18.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, onder maaiveld.
18.5.2 Uitzonderingen

Het onder 18.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 18.4.1.
18.5.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in 18.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, doordat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 18.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
18.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

18.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
18.6.1 Omgevingsvergunning (slopen)

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m² en de diepte meer dan 0,3 m, of bij esdekken van 0,5 m, bedraagt.

18.6.2 Nadere eisen
  • a. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij.
  • b. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
18.6.3 Sloopverbod

De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

18.7 Wijzigingsbevoegdheid
18.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wordt voorzien.
18.7.2 Grenzen

Bij een besluit als bedoeld in 18.7.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de wijziging of de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

18.7.3 Advies

Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in 18.7.1 winnen burgemeester en wethouders advies bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 6

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (gebied met een lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

19.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.2.1 Werken en werkzaamheden

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 19.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 25000 m² of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.
19.2.2 Uitzonderingen

Het onder 19.2.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen.
19.2.3 Vergunningverlening
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in 19.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, doordat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
  • c. Voor zover de in 19.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.2.4 Advies

Alvorens een vergunning als bedoeld in 19.2.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

19.3 Wijzigingsbevoegdheid
19.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden wordt voorzien.
19.3.2 Grenzen

Bij een besluit als bedoeld in 19.3.1 geven burgemeester en wethouders de grenzen en de diepte aan waarvoor de wijziging of de gehele of gedeeltelijke verwijdering geldt.

19.3.3 Advies

Alvorens te beslissen over de wijzigingen als bedoeld in 19.3.1 winnen burgemeester en wethouders advies bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en inrichting van (gedeelten van) percelen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing.

20.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd indien rekening wordt gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, mits bebouwing is toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmeting van bouwwerken, die op basis van de onderliggende bestemming kunnen worden opgericht, indien en voor zover dat noodzakelijk is om de cultuurhistorische waarden van de betreffende bouwwerken te beschermen.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, overslaan, deponeren, lozen of storten van al dan niet afgedankte of aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, alsmede het aanleggen of inrichten van opslag-, stort- of bergplaatsen.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Werken of werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het doorvoeren van veranderingen in de verkaveling of percelering van terreinen;
  • b. het vellen, rooien, slopen, dempen, egaliseren van beeldbepalende landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van beeldbepalende landschapselementen tot gevolg hebben;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • e. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
20.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 20.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische waarden.
20.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 20.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

20.6 Omgevingsvergunning voor het slopen
20.6.1 Vergunningsplicht slopen bouwwerken

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

20.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde onder 20.6.1 is niet van toepassing voor

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. sloopwerkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. sloopwerkzaamheden gericht op de instandhouding van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische waarden.
20.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 20.1 genoemde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 21 Waarde - Waardevolle bomen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van waardevolle en bijzondere boombeplantingen zoals deze zijn aangegeven op de gemeentelijke lijst van waardevolle en bijzondere bomen, voor zover en zolang aanwezig.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse bestemmingen zijn de desbetreffende regels, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing.

21.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, behoudens indien een kapvergunning voor de betreffende boom/bomen onherroepelijk rechtskracht heeft gekregen en er geen herplantplicht is opgelegd.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Afwijken voor het oprichten van bebouwing conform onderliggende bestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het gestelde in artikel 21.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien wordt aangetoond dat door het bouwen en/of gebruik van de gronden de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de boom niet worden aangetast.

Burgemeester en wethouders zijn tevens bevoegd bij het verlenen van de omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bebouwing.

21.3.2 Bomen-effect-rapportage

Ten behoeve van het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders een bomen-effect-rapportage verlangen, waaruit blijkt dat het bouwen geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische waarden van de boom.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen of verdichting van de bodem;
  • c. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem of andere bodembewerking en vervanging of uitwisseling van grond;
  • d. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op ander wijze van indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het verrichten van werkzaamheden met (zware) machines die tot beschadiging van de boom of verdichting van de grond kunnen leiden;
  • g. de opslag of het aanbrengen van stoffen of materialen inclusief het (tijdelijk) plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens, voertuigen, machines of tijdelijke bouwwerken;
  • h. het bevestigen van voorwerpen aan of in de boom;
  • i. het snoeien van takken of het afhakken van wortels van de boom.
21.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 21.4.1 gestelde is niet van toepassing voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken en/of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding van waardevolle bomen.
21.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 21.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 21.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van dijken en kaden met een waterkerende functie.

22.2 Bouwregels

Op en in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor bescherming, beheer en onderhoud van de waterkering.

22.3 Afwijken van de bouwregels
22.3.1 Afwijken voor het realiseren van bebouwing conform onderliggende bestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 22.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen, indien hiertegen uit hoofde van de waterkerende functie geen bezwaar bestaat.

22.3.2 Advies beheerinstantie

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 22.3.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheerinstantie van de in artikel 22.1 bedoelde waterkering en eventuele aanwijzingen daarvan in acht worden genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 23 Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene bouwregels

24.1 Ondergronds bouwen
24.1.1 Ondergrondse werken geen bouwwerken zijnde

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

24.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

25.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de gronden gegeven bestemming.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 overige zone - ecologische verbindingszone
26.1.1 Omschrijving

De gronden voorzien van de aanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone.

26.1.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, geldt voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - ecologische verbindingszone’ dat er geen stedelijke, recreatieve en agrarische ontwikkelingen mogen plaatsvinden, voor zover het gebied als gevolg van genoemde ontwikkelingen minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en beheer van de ecologische verbindingszone.

26.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'overige zone - ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk, aan te brengen.

b Uitzonderingen op verbod

Het in 26.1.3 onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
c Toelaatbaarheid vergunning

De in 26.1.3 onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone.

26.2 veiligheidszone - bedrijven
26.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' mogen geen kwetsbare objecten, zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gerealiseerd.

26.3 veiligheidszone - lpg
26.3.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gerealiseerd.

26.3.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 26.3.1, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

27.1 Algemene afwijkingen
27.1.1 Afwijkingsmogelijkheden

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, zoals antennes, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m;
  • c. het oprichten van zendmasten ten dienste van de telecommunicatie, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m;
  • d. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers).
27.1.2 Toelaatbaarheid algemeen

De in 27.1.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

27.1.3 Toelaatbaarheid evenementen

De in 27.1.1 onder d. bedoelde omgevingsvergunning mag bovendien slechts worden verleend indien:

  • a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • b. het evenement maximaal 14 dagen duurt, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
  • c. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  • d. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • e. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  • f. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en –regelgeving wordt voldaan;
  • g. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
  • h. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes;
  • i. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
27.1.4 Voorwaarden antennes en zendmasten

Burgemeester en wethouders kunnen bij de verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van antennes en zendmasten teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes en zendmasten ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

27.2 Afwijken voor ondergrondse bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 24.1.2, sub c. voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
27.3 Afwijken in stedelijk gebied en op bedrijventerrein
27.3.1 Afwijkingsmogelijkheden

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels binnen de bestemmingen '', '', 'Bedrijf', 'Bedrijventerrein', 'Centrum', 'Dienstverlening', 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Natuur', 'Verkeer', 'Water' '' en 'Wonen' van het plan voor:

  • a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan;
  • b. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen;
  • c. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer.
27.3.2 Toelaatbaarheid

De in 27.3.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien:

  • a. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de voorgestane ontwikkeling, waaronder mede wordt begrepen dat uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling;
  • b. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid;
  • c. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving;
  • d. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundig relevante aspecten aan de orde zijn;
  • e. deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

28.1 Wijziging bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor zover het betreft de begrenzingen van de aangegeven bestemmingen, met dien verstande dat de oppervlakte van de te wijzigen aaneengesloten bestemming met niet meer dan 10% mag worden gewijzigd, indien daardoor het door de gemeenteraad vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd, de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 29 Algemene procedureregels

29.1 Procedure nadere eisen

Indien burgemeester en wethouders nadere eisen willen stellen als bedoeld in deze regels, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:

  • a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende tenminste zes weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk en/of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het stellen van nadere eisen gedurende de onder a. genoemde termijn;
  • d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.

Artikel 30 Overige regels

30.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

30.2 Gemeentelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels of op de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

30.3 Voorrangsregeling
30.3.1 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het beschermen en in stand houden van infrastructurele voorzieningen voorgaan boven dubbelbestemmingen gericht op bescherming van bestaande waarden. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

30.4 Relatie

Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn, worden in deze regels gezien als één vlak.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
31.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kom Aarle-Rixtel 2014'.