direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan herziening Uithuizen dorpscentrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1651.BP12395-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het Bestemmingsplan herziening Uithuizen dorpscentrum van de gemeente Eemsmond;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1651.BP12395-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep genoemd in de Bijlage 4 Lijst van toegestane bedrijven en beroepen, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf:

de in de Bijlage 4 Lijst van toegestane bedrijven en beroepen genoemde bedrijven, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 ambacht:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren –als ondergeschikte activiteit- van goederen die verband houden met dit ambacht;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 bestaande:
  • a. het gebruik of de bebouwing dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologisch toestemming;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en anders dan voor gebruik of verbruik van die goederen ter plaatse;

1.23 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de detailhandel in auto’s, boten en caravans, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, alsmede de grootschalige detailhandel in bouw- en doe-het-zelfproducten, meubelen en woninginrichtingszaken, met uitzondering van supermarkten;

1.24 dienstverlening:

het (bedrijfsmatig) verlenen van diensten op technisch, administratief en/of persoonlijk gebied al dan niet met een publiek-aantrekkend karakter (c.q. met een baliefunctie);

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de wet Geluidhinder rondom het terrein van de vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.27 geluidsgevoelige functies:

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.28 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.29 gevellijn:

een langs de naar de weg gekeerde gevel als zodanig aangeduide lijn;

1.30 goederen:

roerende lichamelijke zaken;

1.31 gestapelde bouwvorm:

een bouwvorm, waarbij een gebouw twee of meer, geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.32 gevaarlijke stoffen
  • a. ontplofbare stoffen en voorwerpen,
  • b. samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen,
  • c. brandbare vloeistoffen,
  • d. brandbare vaste stoffen,
  • e. voor zelfontbranding vatbare stoffen,
  • f. stoffen die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen,
  • g. stoffen die de verbranding bevorderen,
  • h. organische peroxiden,
  • i. giftige stoffen,
  • j. infectueuze stoffen,
  • k. bijtende stoffen, of
  • l. vuurwerk
  • m. andere stoffen die op grond van het Besluit externe veiligheid of het vuurwerkbesluit zijn aangewezen als gevaarlijke stoffen.
1.33 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn bestemming, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.34 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet Geluidhinder;

1.35 horeca categorie 1:

lichte horecabedrijven zonder vergunning voor het schenken van alcohol, zoals een croissanterie, ijssalon of een naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.36 horeca categorie 2:

horecabedrijven waarbij de exploitatie primair gebaseerd is op het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en/of het bedrijfsmatig verschaffen van logies, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.37 horeca categorie 3:

middelzware horecabedrijven waarbij de exploitatie primair is gebaseerd op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en die voor een goed functioneren ook een gedeelte van de nacht geopend zijn, zoals een (grand)café, bar, snookercafé en naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijven. Discotheken, casino's en naar de aard daarmee gelijk te stellen horecabedrijven worden hier niet onder begrepen;

1.38 indelingslijn:

een als zodanig aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.39 kamerverhuur:

ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

1.40 kantoor:

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten welke bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening;

1.41 kap:

een afdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.42 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.43 objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen:

objecten waarbinnen groepen verminderd zelfredzame personen langdurig verblijven, zoals basisscholen, scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor verminderd zelfredzame personen (bijvoorbeeld sociale werkvoorziening), cellencomplexen of daarmee vergelijkbare objecten, inclusief de daarbij behorende terreinen;

1.44 pension/bed and breakfast:

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf met eventueel het bieden van de mogelijkheid voor ontbijt en maaltijden aan overnachtende personen;

1.45 perceel:

afgedeeld stuk land of water, kavel;

1.46 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.47 platte afdekking:

een horizontale afdekking of een afdekking onder een hoek van maximaal 5 graden met het horizontale vlak;

1.48 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.49 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke een grenswaarde/richtwaarde voor het risico cq. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toegelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.50 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 straatwand:

een naar de openbare ruimte gerichte, gesloten dan wel half-gesloten bebouwingswand welke wordt gevormd door een gebouw, door aangebouwde c.q. ingebouwde gebouwen dan wel door gebouwen met een relatief geringe onderlinge afstand;

1.52 supermarkt:

een zelfbedieningsdetailhandelszaak met een grote verscheidenheid aan artikelen, in hoofdzaak levensmiddelen en andere dagelijks benodigde artikelen;

1.53 technisch centrum:

detailhandel en installatieactiviteiten in sanitair, huishoudelijke apparaten en radio/tv;

1.54 uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.55 verbeelding:

de digitale/analoge weergave met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.56 verkoopvloeroppervlak:

de vloeroppervlakte binnen een gebouw voor detailhandel, waar de verkoop van goederen plaatsvindt en welke voor publiek toegankelijk is;

1.57 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder;

1.58 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid, zoals omschreven in 1.59;

1.59 woning/wooneenheid:

een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding, of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

1.60 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen/wooneenheden omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.61 wet:

de Wet ruimtelijke ordening;

1.62 zijdelingse perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in de Wet Geluidhinder en risicovolle inrichtingen;
  • b. gebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven;
  • c. een garagebedrijf, inclusief een autowasserij, parkeerdek en detailhandel in auto´s en auto-onderdelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf';
  • d. een showroom, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - showroom'
  • e. een drukkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – drukkerij';

met daarbij behorende:

  • f. bijbehorende detailhandel, voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan onderschikt is;
  • g. terreinen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen en waterlopen;

met dien verstande dat het aantal bedrijswoningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen mag bij platte afdekking niet meer bedragen dan 7 meter, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 7 meter en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de aangegeven hoogten.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan (voor zover betrekking hebbend op de met “specifieke vorm van waarde - zichtlocatie” aangeduide gronden) nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van gebouwen, waarbij de voorwaarden en eisen uit Bijlage 2 Beeldkwaliteit Zichtlocatie Bedrijven het uitgangspunt vormen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - zichtlocatie' zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in:

  • a. het bepaalde in artikel 3.1, sub a ten behoeve van vestiging, welke niet zijn genoemd dan wel moeilijk zijn in te delen in de genoemde categorieën of behoren tot een andere categorie, maar naar hun aard en naar hun effecten op het woon- leefklimaat niet bezwaarlijker zijn te achten dan de in 3.1 onder a genoemde categorieën.

Artikel 4 Centrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren, dienstverlening, maatschappelijke instellingen en woningen (al dan niet in gestapelde bouwvorm);
  • b. ambachtelijke en nijverheidsbedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven, met uitzondering van zoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. detailhandel;
  • d. detailhandel in de vorm van supermarkten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ en 'specifieke vorm van centrum - supermarkt voorlopig', met dien verstande dat een supermarkt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - supermarkt voorlopig' gedurende ten hoogste 2 jaar na het in werking treden van dit plan is toegestaan;
  • e. detailhandel in bouwmaterialen, doe-het-zelf-artikelen en tuininrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – bouw- en tuincentrum’’;
  • f. horecabedrijven van categorie 1;
  • g. horecabedrijven tot en met horecacategorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', met dien verstande dat een logiesfunctie uitsluitend is toegestaan op het perceel Hoofdstraat Oost 16 te Uithuizen;
  • h. horecabedrijven tot en met horecacategorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3';
  • i. een pension/kamerverhuurbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
  • j. een doorgang, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - doorgang';
  • k. verkeer, parkeervoorzieningen en verblijfsdoeleinden;

met dien verstande dat:

  • l. de bouw van nieuwe woningen en/of wooneenheden niet is toegestaan, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen (zie Bijlage 3).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. de hoogte van de gebouwen mag bij platte afdekking niet meer bedragen dan 7 meter, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 7 meter en de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de aangegeven hoogten.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de voor langzaam verkeer toegankelijke verbinding tussen de gevels op de voor “specifieke bouwaanduiding - doorgang” aangeduide gronden vanaf de Blink naar het Molenerf en vanaf de Blink naar de westelijk gelegen parkeerplaats dient een breedte te hebben van minimaal 2,5 meter;
  • b. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van:

  • a. een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
  • b. het bebouwingsbeeld,
  • c. de verkeersveiligheid en/of de stedenbouwkundige karakteristieke bebouwing,

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een samenhangend straatwand- en bebouwingsbeeld .

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en/of de stedenbouwkundige karakteristieke bebouwing, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.1 sub a voor het tot maximaal 10% bebouwen van de gronden buiten de bouwvlakken - op de achtererven -, met dien verstande dat de hoogte van de gebouwen bij platte afdekking niet meer mag bedragen dan 3 meter, terwijl bij afdekking met kap de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.
  • b. artikel 4.2.1 sub d ten behoeve van het toevoegen van woningen, anders dan bestaande woningen (zie Bijlage 3) , waarbij het volgende in acht genomen dient te worden:
    • 1. het toevoegen van woningen dient in overeenstemming te zijn met het meest recent door de gemeenteraad vastgestelde woon- en leefbaarheidsbeleid dat is afgestemd met de omliggende gemeenten. Het beleid geldend ten tijde van vaststelling van dit plan is opgenomen in Bijlage 6 Woon- en leefbaarheidsplan.
    • 2. het bepaalde in artikel 4.2.1 sub a t/m c blijft onverminderd van kracht, met dien verstande dat de (gewenste) functionele samenhang in het winkelfront op de begane grond - met name binnen het centrale winkeldeel Hoofdstraat-Oost en rond De Blink (inclusief Molenerf) - in de afweging wordt betrokken.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving waaronder in ieder geval wordt gerekend het gebruiken van gebouwen voor nieuwe woningen of wooneenheden niet behorend tot de bestaande woningen die zijn opgenomen in Bijlage 3.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.1 sub b ten behoeve van bedrijfsvestigingen welke niet zijn genoemd dan wel moeilijk zijn in te delen in de genoemde categorieën of behoren tot een andere categorie, maar naar hun aard en naar hun effecten op het woon- leefklimaat niet bezwaarlijker zijn te achten dan de in artikel 4, lid 1 sub b genoemde categorieën;
  • b. het bepaalde in artikel 4.1 sub h ten behoeve van het toestaan van kamerverhuur buiten de aanduiding 'kamerverhuur', waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van kamerverhuur mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur ontstaan;
    • 7. er mag nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen;
  • c. het bepaalde in artikel 4.1 sub g ten behoeve de vestiging van horecabedrijven categorie 2 buiten de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', met dien verstande dat de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van het horecabedrijf mag geen ongewenste concentratie van horeca ontstaan;
    • 7. bij nieuwvestiging van een hotel/pension of een naar de aard daarmee gelijk te stellen logiesfunctie, mag er nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen;
  • d. het bepaalde in artikel 4.1 sub l en artikel 4.5 ten behoeve van het toevoegen van woningen, anders dan bestaande woningen (zie Bijlage 3), met dien verstande dat het toevoegen van woningen in overeenstemming dient te zijn met het meest recent door de gemeenteraad vastgestelde woon- en leefbaarheidsbeleid dat is afgestemd met de omliggende gemeenten. Het beleid geldend ten tijde van vaststelling van dit plan is opgenomen in Bijlage 6 Woon- en leefbaarheidsplan. De (gewenste) functionele samenhang in het winkelfront op de begane grond - met name binnen het centrale winkeldeel Hoofdstraat-Oost en rond De Blink (inclusief Molenerf) - dient in de afweging te worden betrokken.
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, van het bevoegd gezag een hoofdgebouw te slopen, dan wel te laten slopen.

4.7.2 Voorwaarden vergunningverlening

Een vergunning als bedoeld in artikel 4.7.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend voor het in plaats van het te slopen gebouw op te richten bouwwerk, of;
  • b. een toekomstig niet-bebouwde invulling van de vrijkomende gronden niet leidt tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het bevoegd gezag kan ten aanzien van het gestelde onder b een (her)inrichtingschets vragen en voorwaarden verbinden aan de inrichting van een bouwperceel.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Bevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen genoemd in artikel 4.1 of 5.1 elders binnen de bestemming “Centrum” worden toegevoegd, met dien verstande dat voor het toevoegen van de aanduidingen 'kamerverhuur' met nachtverblijf voor meer dan 10 personen, "horeca tot en met categorie 2" voor de nieuwvestiging van een hotel/pension of een naar de aard daarmee gelijk te stellen logiesfunctie met nachtverblijf voor meer dan 10 personen en "horeca tot en met categorie 3" de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van de kamerverhuur of het horecabedrijf mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur of horeca ontstaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen genoemd in artikel 4.1 kunnen worden verwijderd.
4.8.2 Voorwaarden
  • a. Een wijziging als bedoeld onder artikel 4.8.1 sub a is toegestaan, mits:
    • 1. daarbij het op de verbeelding weergegeven bouwvlak gewijzigd kan worden;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. bodemonderzoek heeft uitgewezen dat geen sprake is van bodemverontreiniging;
    • 4. de voorwaarden als bepaald in artikel 4.4 sub b in acht worden genomen;
    • 5. de geluidsbelasting vanwege (spoor)wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren, dienstverlening, maatschappelijke instellingen en woningen (al dan niet in gestapelde bouwvorm);
  • b. ambachtelijke en nijverheidsbedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven, met uitzondering van zoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. horecabedrijven categorie 1;
  • d. horecabedrijven tot en met horecacategorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
  • e. horecabedrijven tot en met horecacategorie 3, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3';
  • f. een pension/kamerverhuurbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur';
  • g. detailhandel en installatieactiviteiten in sanitair, huishoudelijke apparaten en radio/tv (technisch centrum), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - technisch centrum';
  • h. een doorgang, ter plaatse van de aanduiding 'doorgang';
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', is uitsluitend opslag toegestaan;
  • j. bestaande detailhandel;
  • k. verkeer, parkeervoorzieningen en verblijfsdoeleinden;

met dien verstande dat:

  • l. het realiseren van nieuwe woningen en/of wooneenheden niet is toegestaan, met uitzondering van de vervanging van bestaande woningen die aanwezig zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan (zie Bijlage 3).
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. de hoogte van de gebouwen mag bij platte afdekking niet meer bedragen dan 7 meter, terwijl bij afdekking met een kap de goothoogte niet meer dan 7 meter en de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de aangegeven hoogten.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • c. de voor langzaam verkeer toegankelijke verbinding tussen de gevels op de voor 'doorgang' aangeduide gronden vanaf de Blink naar het Molenerf en vanaf de Blink naar de westelijk gelegen parkeerplaats dient een breedte te hebben van minimaal 2,5 meter;
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van:

  • a. een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden,
  • b. het bebouwingsbeeld,
  • c. de verkeersveiligheid en/of de stedenbouwkundige karakteristieke bebouwing,

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een samenhangend straatwand- en bebouwingsbeeld.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en/of de stedenbouwkundige karakteristieke bebouwing, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 sub a voor het tot maximaal 10% bebouwen van de gronden buiten de bouwvlakken - op de achtererven -, met dien verstande dat de hoogte van de gebouwen bij platte afdekking niet meer mag bedragen dan 3 meter, terwijl bij afdekking met kap de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving waaronder in ieder geval wordt gerekend:

  • a. de vestiging van nieuwe detailhandel dan wel vergroting van het verkoopvloeroppervlak ten opzichte van het bestaande winkelvloeroppervlak;
  • b. het gebruiken van gebouwen voor nieuwe woningen of wooneenheden niet behorend tot de bestaande woningen die zijn opgenomen in Bijlage 3.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.1 sub b ten behoeve van bedrijfsvestigingen welke niet zijn genoemd dan wel moeilijk zijn in te delen in de genoemde categorieën of behoren tot een andere categorie, maar naar hun aard en naar hun effecten op het woon- leefklimaat niet bezwaarlijker zijn te achten dan de in artikel 5.1 sub b genoemde categorieën;
  • b. het bepaalde in artikel 5.1 sub f ten behoeve van het toestaan van kamerverhuur buiten de aanduiding 'kamerverhuur', waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van kamerverhuur mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur ontstaan;
    • 7. er mag nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen;
  • c. het bepaalde in artikel 5.1 sub d en e ten behoeve de vestiging van horecabedrijven categorie 2 buiten de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2', met dien verstande dat de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van het horecabedrijf mag geen ongewenste concentratie van horeca ontstaan;
    • 7. bij nieuwvestiging van een hotel/pension of een naar de aard daarmee gelijk te stellen logiesfunctie, mag er nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen.
  • d. het bepaalde in artikel 5.1 sub j 5.5 sub a ten behoeve van de vestiging van nieuwe detailhandel of de vergroting van verkoopvloeroppervlakte van bestaande detailhandel indien gemotiveerd kan worden aangegeven dat de ontwikkeling niet in strijd is met het detailhandelsbeleid en de visie op het Centrum van de gemeente dan wel uitvoerbaarheid van dat beleid.
    Deze bevoegdheid voor het vestigen van een nieuwe detailhandel op een plaats waar geen bestaande detailhandel is gevestigd mag uitsluitend worden toegepast indien een aanvraag om een omgevingsvergunning binnen 1 jaar na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is ingediend.
  • e. het bepaalde in artikel 5.1 en artikel 5.5 sub b ten behoeve van het toevoegen van woningen, anders dan bestaande woningen (zie Bijlage 3), met dien verstande dat het toevoegen van woningen in overeenstemming dient te zijn met het meest recent door de gemeenteraad vastgestelde woon- en leefbaarheidsbeleid dat is afgestemd met de omliggende gemeenten. Het beleid geldend ten tijde van vaststelling van dit plan is opgenomen in Bijlage 6 Woon- en leefbaarheidsplan.
5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, van het bevoegd gezag een hoofdgebouw te slopen, dan wel te laten slopen.

5.7.2 Voorwaarden vergunningverlening

Een vergunning als bedoeld in artikel 5.7 wordt slechts verleend indien:

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend voor het in plaats van het te slopen gebouw op te richten bouwwerk,
  • b. een toekomstig niet-bebouwde invulling van de vrijkomende gronden niet leidt tot een verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Het bevoegd gezag kan ten aanzien van het gestelde onder b een (her)inrichtingschets vragen en voorwaarden verbinden aan de inrichting van een bouwperceel.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Bevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen genoemd in artikel 5.1 elders binnen de bestemming 'Gemengd' worden toegevoegd, met dien verstande dat voor het toevoegen van de aanduidingen 'kamerverhuur' met nachtverblijf voor meer dan 10 personen, 'horeca tot en met categorie 2' voor de nieuwvestiging van een hotel/pension of een naar de aard daarmee gelijk te stellen logiesfunctie met nachtverblijf voor meer dan 10 personen en 'horeca tot en met categorie 3' de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van het centrumwinkelgebied en het daarbij behorende straatbeeld;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van de kamerverhuur of het horecabedrijf mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur of horeca ontstaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de aanduidingen genoemd in artikel 5.1 kunnen worden verwijderd.
  • c. Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' ten behoeve van het wonen met dien verstande dat het toevoegen van woningen in overeenstemming dient te zijn met het meest recent door de gemeenteraad vastgestelde woon- en leefbaarheidsbeleid dat is afgestemd met de omliggende gemeenten. Het beleid geldend ten tijde van vaststelling van dit plan is opgenomen in Bijlage 6 Woon- en leefbaarheidsplan.
5.8.2 Voorwaarden
  • a. Een wijziging als bedoeld onder artikel 5.8.1 sub c is toegestaan, mits:
    • 1. daarbij het op de verbeelding weergegeven bouwvlak gewijzigd kan worden;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. bodemonderzoek heeft uitgewezen dat geen sprake is van bodemverontreiniging;
    • 4. de voorwaarden als bepaald in artikel 5.4 sub b in acht worden genomen;
    • 5. de geluidsbelasting vanwege (spoor)wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen;
  • d. paden;
  • e. berm- en oeverstroken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het gebouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van de in artikel 6.1 omschreven bestemming tot een maximale inhoud van 50 m³ per gebouw en een maximale hoogte van 3 meter.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen;
  • b. openbare dienstverlening;
  • c. parkeervoorzieningen en verblijfsdoeleinden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter.
7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van gebouwen.

Artikel 8 Tuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;

met daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van de bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen en verblijfsdoeleinden;
  • d. bermstroken en groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  • e. water, met functie voor waterberging en waterhuishouding en oevervoorzieningen;

met dien verstande dat het bestaande oppervlak aan waterberging binnen deze bestemming niet mag worden verkleind.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van de in artikel 9.1 omschreven bestemming tot een maximale inhoud van 50 m³ per gebouw en een maximale hoogte van 3 meter;
  • b. de hoogte van de andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 meter mag bedragen.

Artikel 10 Verkeer - Railverkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorlijn;
  • b. bermstroken en groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van de in artikel 10.1 omschreven bestemming tot een maximale inhoud van 50 m³ per gebouw en een maximale hoogte van 3 meter;
  • b. de hoogte van de andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter, met dien verstande dat de hoogte van reclame masten niet meer dan 6 meter mag bedragen.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water met een functie voor waterberging en waterhuishouding;
  • b. oeverstroken en groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ten aanzien van deze bestemming geldt dat geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen, met dien verstande dat de bouw van steigers niet is toegestaan;
  • c. de hoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 meter.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen en wooneenheden in al dan niet gestapelde bouwvorm met inbegrip van op de bewoners gerichte woonzorg- en dienstverlenende voorzieningen op de begane grond (woongebouw);
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. verkeer, parkeervoorzieningen en verblijfsdoeleinden;
  • d. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • e. een kapsalon, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - kapsalon';

met dien verstande dat:

  • f. het aantal woningen anders dan bepaald in 12.6 niet meer dan het bestaande aantal bedraagt.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden opgericht in of maximaal 2 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. de hoofdgebouwen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 20 meter, met dien verstande dat deze regels niet van toepassing is voor woongebouwen;
  • d. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd, dan wel niet meer dan op het tijdstip van in werking treding van dit bestemmingsplan indien dit percentage reeds is overschreden, met dien verstande dat deze regel niet van toepassing is voor bouwpercelen aangegeven met woongebouw;
  • e. de hoogte van de hoofdgebouwen mag bij platte afdekking niet meer bedragen dan 7 meter, terwijl bij een afdekking met kap de goothoogte niet meer dan 7 meter en de hoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de aangegeven hoogten;
  • f. bij afdekking met een kap mag de dakhelling niet minder bedragen dan 30°;
  • g. uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in artikel 12.2.2.
12.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitbouwen, voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 12.2.1 en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitbouwen, voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 12.2.1, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van carports, dienen 2 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op niet minder dan de afstand van de bestaande uitbouw of het bestaande al dan niet vrijstaande bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
  • c. uitbouwen, voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 12.2.1, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen worden op de perceelgrens gebouwd of op minimaal 1 meter uit de perceelgrens;
  • d. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte bij platte afdekking bedraagt niet meer dan 3 meter en bij afdekking met kap niet meer dan 6 meter, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², met inachtneming van de regel dat niet meer dan 60% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  • b. niet meer dan 60% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en/of de stedenbouwkundige karakteristieke bebouwing, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van een samenhangend straatwand- en bebouwingsbeeld.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 12.2.1 sub f voor een geringere dakhelling en/of een andere afwijkende dakvorm;
  • b. het bepaalde in artikel 12.2.2 sub a en b voor de bouw van:
    • 1. erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
    • 2. uitbouwen, voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in artikel 12.2.1 en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
      • de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 meter bedraagt;
      • de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 meter bedraagt;
      • de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 meter bedraagt;
      • het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel kleiner dan 500 m², meer is dan 70 m², een eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 70 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • d. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel van 500 m² of groter, meer is dan 80 m², een eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 80 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • e. het bepaalde in lid 12.2.2 sub b in die zin dat, indien de gezamenlijke bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel van 1000 m² of groter, meer is dan 100 m², een eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen plaats mag vinden tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
  • f. het bepaalde in artikel 12.2.2 sub e tot een bouwhoogte van 7 meter;
  • g. het bepaalde in artikel 12.2.2 sub f tot een:
    • 1. oppervlakte van 70 m²;
    • 2. oppervlakte van 80 m², mits het bouwperceel ten minste 500 m² bedraagt;
    • 3. oppervlakte van 100 m², mits het bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
    • 4. overschrijding van de toegestane oppervlakte tot maximaal 13 m² per woning of wooneenheid in het geval van bijgebouwen bij woon(zorg)complexen;
  • h. het bepaalde in artikel 12.2.3 sub a tot een bouwhoogte van 15 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 meter mag bedragen.
12.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken, anders dan voor bouwen, gelden de volgende regels:

  • a. in combinatie met de woonfunctie worden toegevoegde functies in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep passend geacht onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 3. er mogen geen vergunningplichtige activiteiten op grond van Wet Milieubeheer plaatsvinden;
    • 4. geen andere dan de gebruiker van de woning mag het aan-huis-verbonden beroep uitoefenen;
    • 5. indien personen aan huis worden ontvangen (klanten/patienten/leerlingen) dient dit beperkt te blijven tot maximaal 2 personen per consult;
    • 6. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 7. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis-verbonden beroep, mag geen detailhandel plaatsvinden;
    • 8. het gebruik ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plekke;

Met het oog op het gestelde in de punten 6 en 8 kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen in de vorm van een beperking van de activiteiten, ruimtelijke uitstraling of ten aanzien van het creëren van parkeerruimte op eigen erf dan wel het leveren van een bijdrage aan een goede parkeermogelijkheid in de omgeving van het aan-huis-verbonden beroep;

  • b. tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving waaronder ook wordt gerekend het gebruiken van gebouwen voor nieuwe woningen of wooneenheden;
  • c. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen' is toegestaan met dien verstande dat de opslag van gevaarlijke stoffen hieronder niet is begrepen.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 12.1 sub a ten behoeve van het toestaan van kamerverhuur, waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
    • 1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
    • 2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 3. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de functie van hotels/pensions in het centrumwinkelgebied;
    • 4. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige en monumentale karakteristieke bebouwing;
    • 6. door de toevoeging van kamerverhuur mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur ontstaan;
    • 7. er mag nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen;
  • b. het bepaalde in artikel 12.1 sub a ten behoeve van de de functie wonen ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' mits ter plaatse kan worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen;
  • c. het bepaalde in artikel 12.1 sub f ten behoeve van het toevoegen van woningen, anders dan bestaande woningen, met dien verstande dat het toevoegen van woningen in overeenstemming dient te zijn met het meest recent door de gemeenteraad vastgestelde woon- en leefbaarheidsbeleid dat is afgestemd met de omliggende gemeenten. Het beleid geldend ten tijde van vaststelling van dit plan is opgenomen in Bijlage 6 Woon- en leefbaarheidsplan;
  • d. 12.5 sub b in die zin dat de gebouwen worden gebruikt ten behoeve van een aan-huis-verbonden bedrijf onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
    • 3. het bedrijvigheid betreft die is opgenomen in de Lijst van toegestane bedrijven en beroepen of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
    • 4. er mogen geen vergunningplichtige activiteiten op grond van Wet Milieubeheer plaatsvinden;
    • 5. de gebruiker van de woning, uitsluitend aangevuld met één of twee ondersteunend personeelsleden, dient zelf in het aan-huis-verbonden bedrijf werkzaam te zijn;
    • 6. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
    • 7. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan-huis-verbonden bedrijf, mag geen detailhandel plaatsvinden;
    • 8. het gebruik ten behoeve van het aan-huis-verbonden bedrijf mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plekke;

Met het oog op het gestelde in de punten 6 en 8 kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen in de vorm van een beperking van de activiteiten, ruimtelijke uitstraling of ten aanzien van het creëren van parkeerruimte op eigen erf dan wel het leveren van een bijdrage aan een goede parkeermogelijkheid in de omgeving van het aan-huis-verbonden bedrijf.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen hoofdbestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

13.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sublid b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 40 centimeter;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het dempen van kolken;
  • e. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
13.3.2 Voorwaarden voor vergunningverlening

Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
  • d. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  • e. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  • f. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

13.3.3 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • c. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
13.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

Het bouwen van een windturbine is niet toegestaan.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik als seksinrichting.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
17.1.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ''vrijwaringszone - molenbiotoop 1' en 'vrijwaringszone – molenbiotoop 2' gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven planregels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.

17.1.2 Bouwregels

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop 1” geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan de stellinghoogte van de molen ten opzichte van NAP (10,35 +NAP) mag worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop 2” geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen vermeerderd met de stellinghoogte (10,35 +NAP) verminderd met 2 meter, mag worden opgericht.
17.1.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en hoogte van de bebouwing voorzover de gronden zijn gelegen binnen de aanduidingen “vrijwaringszone - molenbiotoop 1” en “vrijwaringszone – molenbiotoop 2” , teneinde aantasting van de vrije windvang voor de molen te voorkomen.

17.1.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 17.1.2 en toestaan dat hogere bouwwerken, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de vereniging “De Hollandsche Molen”.
17.1.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop 1”:
    • 1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in artikel 17.1.2 sub a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 2. het aanbrengen van opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in artikel 17.1.2 sub a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid artikel 17.1.2 sub a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop 2”:
    • 1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in artikel 17.1.2 sub b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 2. het aanbrengen van opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in artikel 17.1.2 sub b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
    • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in artikel 17.1.2 sub b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken.

Het in artikel 17.1.5 sub a en b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;

De in artikel 17.1.5 genoemde vergunning kan slechts worden verleend na inwinning van advies van de vereniging “De Hollandsche Molen”.

17.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
17.2.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen” gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven planregels, regels ter wering van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.

17.2.2 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen, met uitzondering van bestaand gebruik.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels in die zin dat het bouwvlak met ten hoogste 2 m wordt overschreden indien dit noodzakelijk is vanwege versterking van de bestaande gebouwen ter voorkoming van aardbevingsschade;
  • d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 meter mag bedragen, mits de noodzaak wordt aangetoond en:
    • 1. plaatsing op een bestaande mast of op een bestaand bouwwerk niet mogelijk is;
    • 2. de plaatsing aansluit bij bestaande verticale elementen en;
    • 3. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 meter bedraagt, met dien verstande dat voor reclamemasten geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 6 meter mag bedragen;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages afgeweken kan worden tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • g. het bepaalde in het plan ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten met een bouwhoogte van tot ten hoogste 40 m, mits:
    • 1. uit onderzoek is gebleken dat nieuwe antenne-installaties niet op bestaande masten (site-sharing) of op bestaande bouwwerken, zoals windmolens, hoogspanningsmasten en gebouwen kunenn worden geplaatst;
    • 2. de locatie op een bedrijfsterrein ligt en indien dit niet mogelijk is een locatie wordt gezocht aansluitend bij verticale hoogte-elementen;
    • 3. is aangetoond dat de gevraagde locatie het meest effectief is in verband met dekking en capaciteit;
  • h. de bouw van vrijstaande windturbines, met dien verstande dat:
    • 1. de windturbines worden gebouwd:
      • a. binnen het bouwvlak van een agrarisch bedrijf in het buitengebied, of;
      • b. bij vrijgekomen of vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied binnen het bestemmingsvlak, of;
      • c. bij een bedrijf in het buitengebied, mits op het bijbehorende bouwperceel ook bedrijfsbebouwing is gerealiseerd;
    • 1. niet meer windturbines mogen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het eigen energieverbruik te kunnen voorzien;
    • 2. de windturbines achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het ruimtelijk beeld en de cultuurhistorische karakteristiek van het erf en de omgeving;
    • 3. ingeval meer dan 1 windturbine wordt gerealiseerd, de windturbines worden ingepast in de landschappelijke en/of stedenbouwkundige structuur. Bij een verzoek om af te wijken, moet met het oog daarop een inpassingsvoorstel worden overlegd;
    • 4. de wieken of constructie van de windturbine niet mogen overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    • 5. de ashoogte van de windturbine minder moet zijn dan 15 meter;
    • 6. de afstand tussen de windturbine en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming minimaal 4 maal de ashoogte van de turbine moet bedragen, tenzij kan worden aangetoond dat van slagschaduw geen sprake is of deze schaduw zo kan worden beperkt dat van hinder in alle redelijkheid geen sprake meer is;
    • 7. de afstand tussen een windturbine en de bestemmingen Leiding - Buisleiding en Leiding - Gas bedraagt ten minste 25 meter;
    • 8. de afstand tussen een windturbine en de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding en de grens van een risicovolle inrichtingen bedraagt ten minste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  • i. de bouw van windturbines op daken van gebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. windturbines niet zijn toegestaan op daken van rijksmonumenten of op daken van gebouwen gelegen binnen de ruimtelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals weergegeven op de kaart in Bijlage 7 behorende bij deze regels;
    • 2. windturbines worden geplaatst op het dak van het gebouw dat hoofdzakelijk zelf de opgewekte energie verbruikt;
    • 3. niet meer windturbines mogen worden gebouwd dan noodzakelijk om in het eigen energieverbruik te kunnen voorzien;
    • 4. windturbines uitsluitend zijn toegestaan op gebouwen met een bouwhoogte van minimaal 9 meter, waarbij de windturbine op een hoogte van minimaal 6 meter vanaf het peil wordt gebouwd;
    • 5. het aantal windturbines op een gebouw met schuin dak niet meer mag bedragen dan 1 op maximaal 1/3 van de dakhoogte;
    • 6. het aantal windturbines op gebouwen met platte daken niet meer mag bedragen dan:
      • 1 windturbine indien de oppervlakte van het dakvlak minder dan 500 m2 bedraagt;
      • 2 windturbines indien de oppervlakte van het dakvlak ten minste 500 m2, maar minder dan 750 m2 bedraagt;
      • 3 windturbines indien de oppervlakte van het dakvlak ten minste 750 m2 bedraagt;
    • 7. in afwijking van het bepaalde onder 5 en 6 kunnen maximaal 3 windturbines worden toegestaan op gebouwen met een schuin dak en gebouwen met platte daken met een dakvlak kleiner dan 750 m2 als wordt aangetoond dat:
      • een groter aantal windturbines past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
      • een groter aantal windturbines aansluit bij de vormgeving en maatvoering van het gebouw waarop de windturbines worden geplaatst;
      • de windturbines in een regelmatige opstelling staan;
    • 8. de wieken of constructie van de windturbine niet mogen overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
    • 9. de lengte van de verticale as niet meer mag bedragen dan 3 meter, tenzij wordt aangetoond dat:
      • een grotere lengte van de verticale as past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
      • een grotere lengte van de verticale as aansluit bij de vormgeving en maatvoering van het gebouw waarop de windturbines worden geplaatst;
    • 10. de ashoogte van de windturbine minder moet zijn dan 15 meter;
    • 11. de afstand tussen een windturbine en de bestemmingen Leiding - Buisleiding en Leiding - Gas bedraagt ten minste 25 meter;
    • 12. de afstand tussen een windturbine en de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding en de grens van een risicovolle inrichtingen bedraagt ten minste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan.

De hiervoor bedoelde afwijking onder a t/m g mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld, landschappelijke en cultuurhistorische waarden (waaronder karakteristieke gebouwen) of de verkeersveiligheid.

Ten aanzien van de afwijking bedoeld onder h en i geldt dat het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden kan stellen aan het gebruik of de plaats van de windturbine ter voorkoming van geluidhinder, slagschaduw en risico's op gevoelige of kwetsbare objecten waarbij de normering uit het Activiteitenbesluit als uitgangspunt wordt gebruikt voor het stellen van voorwaarden, dan wel een keuring of algemeen keurmerk kan worden vereist.

Artikel 19 Algemene wijzigingsbevoegdheid

19.1 Wijziging ten behoeve van verbetering winkelstructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van een verbetering van de winkelstructuur van het centrum zoals omschreven in Bijlage 1 Visie op het Centrum. Deze verbetering zal tot stand worden gebracht door:

  • een herschikking van de supermarkten om zo te komen tot een evenwicht in bezoekersstromen en het verbeteren van de parkeercapaciteit;
  • het creëren van een betere verbinding tussen Molenerf en Hoofdstraat-Oost;
  • het creëren van een goede verbinding tussen het parkeerterrein aan de Schoolstraat en het centrumgebied;
  • te streven naar een uitbreiding van het bestaande aanbod in de dagelijkse sector;

met dien verstande dat:

  • 1. maximaal 4 supermarkten zijn toegestaan;
  • 2. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte, waarbij als uitgangspunt de in de meest recente versie van het CROW voor de verschillende functies zal worden gehanteerd;
  • 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 14 meter mag bedragen met inachtneming van de molenbiotoop.
19.2 Wijziging ten behoeve van ontwikkelingsgebied wonen/zorg

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van van het gebruik en de bouw van woningen in de vorm van appartementen al dan niet aangevuld met zorgfuncties in de vorm van maatschappelijke ondersteuning of catering ten behoeve van de bewoners of omwonenden, met dien verstande dat het beeldkwaliteitsplan de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 11 meter mag bedragen.

Artikel 20 Overige regels (Parkeren)

  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Bij het bepalen van het aantal of de oppervlakte van de parkeerruimte dient te worden uitgegaan van gangbare maatvoering, zoals opgenomen in de tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning actuele publicaties van het CROW.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het bepaalde in lid 1 dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen worden vergroot en toestaan dan er eenmalig vergroting plaatsvindt van de inhoud van de in lid 1 toegelaten bouwwerken met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te doen hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het Bestemmingsplan herziening Uithuizen dorpscentrum van de gemeente Eemsmond".