Plan: | Roodeschool |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1651.16BPRoodeschool-0401 |
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Het vigerende bestemmingsplan voor de kern Roodeschool dateert uit 2008. Een herziening van dit plan is gewenst om Roodeschool weer een actueel juridisch-planologisch kader te bieden.
De ligging en begrenzing van het plangebied is aangegeven op de overzichtskaart voorin deze toelichting (zie de verbeelding voor de exacte begrenzing). Voor de begrenzing is de plangrens van het vigerend bestemmingsplan Roodeschool (vastgesteld op 13 oktober 2008) aangehouden. Aangezien de bestemmingen van het vigerend bestemmingsplan nauwelijks verschillen met de ideeën van de gemeente voor de toekomst zijn de meeste bestemmingen vrijwel één-op-één in onderhavig plan opgenomen. Alleen de verschuiving van landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof b.v. naar de rand van het dorp vraagt om een bestemmingswijziging. Zie hiervoor bijgevoegde Ruimtelijke onderbouwing Hooilandseweg 145 Roodeschool.
Afbeelding 1. Ligging en begrenzing vigerend bestemmingsplan Roodeschool (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op dit moment zijn er verschillende bestemmingsplannen en regelingen voor Roodeschool van kracht. Het gaat onder meer om:
Het volgende hoofdstuk beschrijft het (ruimtelijk) beleid voor het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de cultuurhistorie van Roodeschool, de huidige situatie binnen het plangebied en de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur en milieu. In de laatste twee hoofdstukken komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt: 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Om dat te bereiken zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen opgesteld:
Afbeelding 2. Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Handreiking bij Ladder duurzame verstedelijking)
De drie hoofddoelen uit het SVIR zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Eén daarvan is "een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de ladder van duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Daarbij gaat het om: "eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid." Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke functies toevoegt maar hooguit inperkt dan wel herschikt binnen bestaand stedelijk gebied, kan een toetsing aan 'de ladder' achterwege blijven.
De Omgevingsvisie 2016-2020 (vastgesteld PS, 1 juli 2016) bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Hoofddoelstelling is het verder verbeteren van het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie. Het accent ligt daarbij op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken. De Omgevingsvisie gaat uit van vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
Ruimte
1. Ruimtelijke kwaliteit
2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
3. Ruimte voor duurzame energie
4. Vitale landbouw
Natuur en landschap
5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
6. Vergroten biodiversiteit
Water
7. Waterveiligheid
8. Schoon en voldoende water
Mobiliteit
9. Bereikbaarheid
Milieu
10. Tegengaan milieuhinder
11. Gebruik van de ondergrond
Het plangebied raakt het provinciale belang 'ruimtelijke kwaliteit'. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Bij de gebruikswaarde gaat het om een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies. De belevingswaarde heeft betrekking op de sfeer en allure van het gebied, het behoud van gebouwd cultuurhistorisch erfgoed en de herkenbaarheid van de historisch gegroeide stedenbouwkundige en landschappelijke structuur. De toekomstwaarde staat voor de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en de belevingswaarde worden genomen. Een hoge ruimtelijke kwaliteit is volgens de Omgevingsvisie van belang om de provincie aantrekkelijk te laten blijven qua wonen, werken en recreëren. Dynamische steden, dorpen waar veel te beleven valt, een mooie woonomgeving en mooie natuur dragen volgens de Omgevingsvisie bij aan de aantrekkingskracht van de provincie. Bij de concrete invulling van ruimtelijke kwaliteit richt de provincie zich op de kansen die zich voordoen in lokale en regionale situaties. Daarbij wordt ruimte gegeven aan maatwerk.
Op de kaart Ruimte is aangegeven dat het plangebied tot het stedelijk gebied behoort. Daaronder verstaat de provincie 'een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur.' De Omgevingsvisie stelt dat stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied moeten plaatsvinden, omdat daarmee 'het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van onze provincie' behouden dan wel versterkt kan worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied.
Uit de kaart 'Opgaven' blijkt dat Roodeschool onderdeel is van de krimpgebieden. De provincie constateert dat de bevolkingsdaling in deze gebieden deels samengaat met een hoge werkloosheid en sociale segregatie en leidt tot verpaupering van de gebouwde omgeving en een kwetsbare voorzieningenstructuur. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid wil de provincie deze kernen leefbaar houden. "Bij de stedelijke kernen richten wij ons op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen. Dit heeft te maken met bereikbaarheid, bundeling van functies en het benutten van het aanwezige winkel/bedrijfsoppervlakte." Deze opgave vraagt om een goede balans in te nemen maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Anderzijds is het nodig het overaanbod aan bedrijventerreinen en detailhandel terug te brengen, aldus de Omgevingsvisie. Diverse maatregelen zijn noodzakelijk:
De Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (vastgesteld PS, 1 juli 2016) bevat regels voor de fysieke leefomgeving. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie. Hieronder wordt op de voor het plangebied van toepassing zijnde regels ingegaan.
Deze aandachtspunten zijn verwerkt in de planbeschrijving (zie Hoofdstuk 3).
Zie voor dit en bovenstaande aspect paragraaf 4.4, waar de externe veiligheid aan bod komt.
Zie voor dit aspect paragraaf 4.9, waar de waterhuishouding aan bod komt.
Op dit moment omvat het plangebied zo goed als het hele dorp Roodeschool. Het grootste deel van het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'wonen'. Dit is in onderhavig plan ook het geval. Overige bestemmingen blijven hetzelfde behalve de bestemming van landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof b.v. wat al in de inleiding is genoemd. De bestemming voor dit bedrijf verschuift naar de rand van het dorp. Een laatste punt wat nog aangehaald dient te worden is de bestemming van het aardgascondensaatoverlaadstation van Noordgastransport b.v. Deze bestemming blijft onveranderd aangezien geen overeenkomst is bereikt tussen de gemeente Eemsmond en Noordgastransport b.v. over het verwijderen van het station in Roodeschool.
Afbeelding 3. Uitsnede Welstandskaart (bron: Welstandsnota Gemeente Eemsmond)
Op 13 oktober 2016 is de Welstandsnota Gemeente Eemsmond vastgesteld. Het doel van deze nota is "een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Eemsmond." De Welstandsnota maakt voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk zal moeten voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, zullen worden geweerd. Het plangebied maakt deel uit van verschillende welstandsgebieden (zie onderstaande afbeelding). Voor elk welstandsgebied gelden afzonderlijke gebiedscriteria. In de welstandsnota zijn verder lijsten met (rijks)monumenten en waardevolle bomen opgenomen. Toekomstige bouwplannen in Roodeschool zullen aan de gebieds- en objectcriteria van de Welstandsnota worden getoetst.
In het convenant Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta (26 april 2012) hebben 35 partijen, waaronder de gemeente Eemsmond, aangegeven gezamenlijk te willen werken aan de leefbaarheid in de regio. Dit is uitgewerkt in het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta - Beter leven voor minder mensen (Stuurgroep PLUS Wonen en Voorzieningen Eemsdelta, 7 november 2012). De bevolking in de Eemsdelta krimpt en verandert van samenstelling. Het aantal ouderen groeit en het aantal jongeren neemt af. Voorzieningen op het gebied van wonen, werken, school en zorg komen daardoor onder druk te staan. Het Woon- en Leefbaarheidsplan bevat maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren. Onder leefbaarheid wordt verstaan: "een gebied waar de sociale samenhang en de veiligheid groot is, de kwaliteit van gebouwen en openbare ruimte hoog, de voorzieningen van topniveau zijn en goed bereikbaar en waar een gevoel van welbevinden bestaat" (pagina 5).
Inmiddels is het Woon- en Leefbaarheidsplan geactualiseerd; Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021 Noord-Groningen Leeft! (Stuurgroep Plus Wonen en Voorzieningen, De Marne en Eemsdelta, december 2016). Het plan is op 20 maart 2017 vastgesteld door de raad van de gemeente Eemsmond. Een herijking bleek nodig vanwege de grote impact van de aardbevingen op de leefbaarheid. Doelstelling van het nieuwe Woon- en Leefbaarheidsplan is dat voor 2021 de leefbaarheid ten minste terug is op het niveau van 2011. "Voor een deel heeft dat met 'stenen' te maken (sterke, duurzame en toekomstbestendige woningen bijvoorbeeld), maar ook met goede zorg, voor iedereen passend onderwijs en sociale vitaliteit. En het gaat over vertrouwen, samenwerking, energie en 'eigenaarschap': het gevoel mee te kunnen denken en beslissen over je eigen woon- en leefomgeving."
Het Woon- en Leefbaarheidsplan heeft de volgende vijf kernopgaven geformuleerd:
Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat er onderzoek komt naar de leefbaarheid rondom de N363 en dat er een verbetering in de woningvoorraad van Roodeschool dient te worden gerealiseerd. De N363 is een belangrijke economische verkeersader richting de Eemshaven en het agrarisch achterland maar geeft veel overlast aan de omgeving. Onderzoek naar de gewenste verbetering is volop gaande. Wat betreft de woningvoorraad wordt ingezet op de sloop van vijf woningen en de renovatie van tien andere woningen. Dit wordt gedaan om de woningvoorraad in Roodeschool een kwalitatieve impuls te geven en op deze manier de kwaliteiten van het dorp te behouden.
In september 2013 is de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030; Samen denken, samen doen vastgesteld. Aan het tot stand komen van de Ontwikkelingsvisie hebben verschillende instellingen meegewerkt: de provincie Groningen, de gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum (hierna: DEAL-gemeenten), de Waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's, het Rijk, LTO Noord, Milieufederatie Groningen en Groningen Seaports. Doel van de Ontwikkelingsvisie is de 'economische ontwikkeling samen te laten gaan met substantiële groei van de werkgelegenheid en die op een duurzame wijze vorm te geven. Met behoud en versterking van de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit.' Dit leidt tot vijf centrale opgaven, waaronder: 'de leef- en omgevingskwaliteit in de dorpen en de centrumplaatsen op peil houden en naar een hoger niveau brengen.' De afname, vergrijzing en ontgroening van de bevolking in het gebied vragen volgens de DEAL-gemeenten om een duidelijke visie en maatregelen. De leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit worden versterkt door:
Voor Roodeschool betekent de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 concreet dat gewerkt gaat worden aan een betere spoorverbinding met de Eemshaven. Dit om het woon-werkverkeer te vereenvoudigen, maar ook om de trein meer als een toeristisch vervoermiddel te gebruiken.
De gemeente Eemsmond bestond rond het begin van de jaartelling voor het grootste deel uit water. Dit werd veroorzaakt door de Waddenzee, die een stuk verder landinwaarts lag en de rivier de Fivelboezem. In de periode 50 tot 300 na Christus groeide er een kwelderwal naar het oosten. Door deze kwelderwal werd de Fivelboezem steeds meer ingesloten en slibde geleidelijk aan dicht. Vanaf de twaalfde eeuw werden delen van de voormalige zeeboezem succesvol bedijkt. Hier opvolgend werd het gebied in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw ingepolderd.
De eerste bewoners van dit gebied vestigden zich in de vierde en vijfde eeuw na Christus, toen op een haakwal de wierde Oldorp werd opgericht. In de tiende eeuw na Christus trokken de bewoners van deze wierde naar noordoostelijke richting, waar ze de nederzetting Uithuizen stichtten.
In de twaalfde en dertiende eeuw werd een begin gemaakt aan de aanleg van de Oude Dijk om de inwoners te beschermen tegen het oprukkende zeewater. De Oude Dijk was een dijk die de hele Groningse kust omvatte maar tegenwoordig grotendeels afgegraven is. Een deel van de dijk liep ten noorden van Uithuizen via Uithuizermeeden naar het zuidoosten (via Kolhol naar Godloze). Daar boog de dijk af naar het noorden richting Spijk.
In 1717 braken over de gehele kustlijn de dijken door als gevolg van de Kerstvloed. De dijken werden in 1718 hersteld en verzwaard, waarbij het traject vanaf Pieterburen naar het oosten toe meer naar buiten werd verlegd. Door deze verlegging ontstonden de uiterdijkse landen (nu Oostpolder en Uithuizerpolder genoemd). In deze polders ontstonden onder andere de dorpen Oosteinde, Oudeschip en Roodeschool.
Roodeschool is ontstaan in 1718 en groeide de opvolgende jaren gestaag. Door de groeiende bevolking moest er in het dorp een school gebouwd worden. Deze Rode School werd in 1830 gebouwd en hieraan dankt het dorp zijn naam.
Tot 1850 bestond Roodeschool uit twee delen. Het westelijke deel bestond uit lintbebouwing langs de weg naar Uithuizermeeden en het oostelijke gedeelte bestond uit de bebouwing rond de Hooilandseweg. In de daaropvolgende jaren tot 1900 groeide het westelijke deel van Roodeschool het snelst. Dit kwam grotendeels door de aanleg van de spoorlijn Groningen-Roodeschool. Rond het station ontstonden de wat luxere woningen maar het grootste gedeelte van de extra bebouwing waren arbeiderswoningen. Door de extra aanwas werden er ook extra winkels en boerderijen gesticht en in 1871 werd in het oostelijk deel van Roodeschool de gereformeerde kerk en de bijbehorende pastorie gebouwd.
Afbeelding 4. Roodsechool omstreeks 1850 (bron: topotijdreis.nl)
In de periode 1900 tot 1940 vond er een verdichtingsslag plaats in de bestaande structuur van Roodeschool. Er ontstonden meer winkels en de bedrijvigheid steeg. Ten noorden van de Hooilandseweg werd een nieuwe uitleg gerealiseerd die parallel aan de bestaande weg liep. In 1929 werd de openbare lagere school met meesterwoning gebouwd.
Na 1940 werden in de wederopbouwperiode nieuwe uitbreidingen hoofdzakelijk in het noordelijk deel van Roodeschool gerealiseerd. Later ontstonden uitbreidingen naar het zuiden. De laatste uitbreidingen zijn tientallen jaren gelden voor het laatst gerealiseerd.
Roodeschool is een uitgestrekt dorp dat aan weerszijden van de N363 gevestigd is. Het dorp ligt in het open dijkenlandschap dat gekenmerkt wordt door zijn openheid. Dit geeft de omgeving waar Roodeschool zich in bevindt een open karakter. Aan de N363 zijn de meeste activiteiten van Roodeschool gevestigd. Dit zorgt ervoor dat dit hoofdlint een sterke drager van het dorp is. In dit lint staan vooroorlogse panden met fraaie architectuur. Buiten dit hoofdlint bestaat het dorp uit verschillende woongedeeltes en heeft het aan de M.H. Thrompstraat een monument (de oude bakkerij). De westelijke bebouwingsrand vormt een sterk herkenbaar front voor Roodeschool. Vanuit deze bebouwing kunnen de bewoners optimaal profiteren van het uitgestrekte landschap. Roodeschool heeft geen parken en hierdoor zijn de open groene ruimtes in het zuidelijk deel van het plangebied van groot belang.
Het aardgascondensaatoverlaadstation van NoordGasTransport B.V. is in de huidige situatie gevestigd in het hart van Roodeschool. De gemeente heeft al een aantal jaren de wens om deze gevaarlijke inrichting te verplaatsen naar een locatie buiten het hart van Roodeschool, deze wens heeft de gemeente nog steeds. Echter, aangezien het niet duidelijk is of het aardgascondensaatoverlaadstation binnen 10 jaar zal vertrekken, is het niet mogelijk om de inrichting weg te bestemmen.
In de huidige situatie is het Landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof gevestigd in het hart van Roodeschool. Het bedrijf ligt ter weerszijden van de Hooilandseweg (N363). De garage en verkoop van het materiaal is gesitueerd aan de Tilweg ten zuiden van de Hooilandseweg. Ten noorden van de Hooilandseweg, grofweg in de haak met de Trompweg, bevindt zich een bedrijfslocatie voor opslag van tractoren, combines, ploegen en dergelijke. In de toekomst wordt een nieuwe bedrijfslocatie ontwikkeld op de Hooilandseweg 145. De reden voor deze verplaatsing is dat het bedrijf op zijn huidige locatie voor overlast zorgt en het niet verder uit kan breiden.
Om deze bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken, is een ruimtelijke onderbouwing, zie Bijlage 2, opgesteld. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn onder andere de bebouwing, erfinrichting en omgevingsaspecten besproken. Het bedrijf bestaat uit een showroom, een werkplaats voor reparatiewerkzaamheden, een onderdelenmagazijn, een opslag voor trekkers en machines en een kantoor/kantine. Naast deze binnenpandse indeling krijgt het erf een boeren karakter met genoeg mogelijkheden om uiting te geven aan de bedrijfsactiviteiten. Binnen dit boeren karakter is er veel ruimte voor een waterpartij en beplanting. De beplanting zal bestaan uit: meerdere fruitbomen, gras met stinzenplanten en enkele siergrassen.
In het hoofdstuk omtrent de omgevingsaspecten is onder andere inzicht in de stilte en duisternis geboden. De activiteiten van het landbouwmechanisatiebedrijf vinden in hoofdzaak gedurende de dag plaats. Daarnaast wordt het grootste deel van de werkzaamheden binnen uitgevoerd. De locatie betreft een herstructurering van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Gezien de activiteiten die al op het perceel mogelijk waren, zullen de werkzaamheden van het landbouwmechanisatiebedrijf geen significant grotere invloed hebben op stilte en duisternis. Het perceel bevindt zich daarnaast in de oksel van de Hooilandsweg en de Eemshavenweg/N46. De activiteiten op het perceel vallen naar verwachting weg tegen de invloeden op de omgeving als gevolg van deze infrastructuur.
De provincie heeft bij brief van 1 juli 2015 aangegeven bijzondere omstandigheden te zien om in principe medewerking te verlenen aan de bedrijfsverplaatsing naar de locatie aan de Hooilandseweg 145. Hierbij is overwogen dat verplaatsing naar een bedrijventerrein binnen de gemeente Eemsmond niet mogelijk is. Daarnaast betreft het perceel Hooilandseweg 145 een bijzondere plek, maar heeft de locatie op dit moment geen bijzondere uitstraling. Hoewel de locatie niet de formele grens is van de kern Roodeschool, is het wel de fysieke grens van het bebouwde gebied Roodeschool en daarmee een soort entree. Er bestaat behoefte om deze entree meer uitstraling te geven. Het erf en daarmee de entree dreigen momenteel te verpauperen. Door de verplaatsing worden twee knelpunten opgelost. Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen heeft vervolgens bij brief van 9 februari 2017 ontheffing verleend van artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016, waarmee de verplaatsing van het bedrijf naar de Hooilandseweg 145 mogelijk wordt gemaakt.
Roodeschool valt onder het facetbestemmingsplan gebruiksregeling woonbestemmingen. Dit plan is opgesteld om uniform te sturen op kamerverhuur, logies en pension. Hiermee wil de gemeente een goed leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening bewerkstelligen.
In Roodeschool is een herstructureringsgebied voor woningbouw aangegeven (zie afbeelding 5). Dit is gedaan om de woningen kwalitatief te verbeteren, energie zuiniger te maken en voor meerdere of andere doelgroepen geschikt te maken (Eemsmond: goed voorbereid op de toekomst, d.d. 16 april 2014).
Afbeelding 5. Plangebied met in paars aangegeven het herstructureringsgebied
Deze paragraaf gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestaande agrarische gronden in het plangebied zijn bestemd als Agrarisch - Dijkenlandschap. Daarnaast is het agrarische bedrijf aan de Hooilandseweg meegenomen in het bestemmingsplan. De regeling van dit bedrijf is zoveel mogelijk afgestemd op de regeling in het buitengebied.
De individueel voorkomende bedrijven binnen het plangebied hebben de bestemming Bedrijf gekregen. Alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Een aantal bedrijven die niet tot deze milieucategorie behoren is specifiek bestemd. De bebouwing dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Het bestaande aantal bedrijfswoningen is vastgelegd.
Op het perceel van het te verplaatsen landbouwmechanisatiebedrijf is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming in de bestemming Woongebied, waarbij maximaal drie woningen mogen worden gebouwd, mits dit past binnen de woningbouwafspraken.
Bedrijf - Landbouwmechanisatiebedrijf
De nieuwe locatie van het te verplaatsen landbouwmechanisatiebedrijf uit het dorp heeft de bestemming Bedrijf - Landbouwmechanisatiebedrijf gekregen. Voor dit bedrijf gelden specifieke regels. In de gebruiksregels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen dat het erf binnen een jaar na de nieuwbouw ingericht dient te zijn zoals is weergegeven in de bijvoegde schetsontwerp voor het perceel.
Een bijzondere vorm van bedrijvigheid is het gascondensaatoverlaadstation nabij het eindpunt van de spoorlijn Groningen-Roodeschool.
De essentiële groenelementen en bepaalde, te behouden, groenstructuren zijn onder de bestemming Groen gebracht.
De bestaande horecabedrijven zijn bestemd als Horeca.
De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied, zoals de school en het verenigingsgebouw, hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. Omdat ze bijdragen aan een goed leefmilieu, moeten de maatschappelijke instellingen intact worden gelaten. Tevens bestaat de mogelijkheid van een uitwisselbaarheid van maatschappelijke functies, mocht een gebouw leeg komen te staan.
Het in het dorp aanwezige sportcomplex is als Sport bestemd. De bouw- en gebruiksregels zijn zoveel mogelijk afgestemd op de bestaande situatie.
De doorgaande wegen zijn bestemd als Verkeer, de erfonsluitingswegen die ondergeschikt zijn aan de verblijfsfunctie vallen onder de bestemming Woongebied.
De spoorlijn Groningen-Roodeschool is als Verkeer - Railverkeer bestemd. De geluidzone rond de spoorweg is aangeduid. Binnen deze zone zijn regels gesteld aan de toelaatbaarheid van (nieuwe) geluidgevoelige bebouwing.
Het grootste deel van het dorp is bestemd als Woongebied. Binnen deze gebieden zijn de woningen geregeld met bijbehorende tuinen en erven, alsmede de ontsluitingswegen en verblijfsgebieden (groen, woonstraten, parkeren en water).
Wat betreft de woningen wordt onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen en erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen).
De basisregeling is dat per woning 60 m² aan erfbebouwing mag worden gebouwd. Een grotere oppervlakte aan erfbebouwing is toegestaan, indien het perceel van een bepaalde omvang is. Zo kan worden afgeweken van de basisregeling tot een maximale oppervlakte van 80 m², indien het bouwperceel minimaal 500 m² bedraagt en tot een maximale oppervlakte van 100 m² indien het perceel minimaal 1.000 m² bedraagt. Ten aanzien van voornoemde afwijkingsmogelijkheden wordt echter een uitzondering gemaakt. Er kan ook een omgevingsvergunning worden verleend tot een oppervlakte van 70 m² voor percelen met een oppervlakte kleiner dan 500 m². Ten behoeve van zorgwonen wordt bovendien een extra uitbreiding geboden van 13 m².
In de bestemming Woongebied is eveneens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen op basis waarvan lege plekken binnen de bebouwing kunnen worden opgevuld. Het aantal woningen kan op basis hiervan met maximaal twee per locatie toenemen, mits dit passend is binnen de uitgangspunten van het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta.
Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming in het kader van herstructurering in de aangegeven gebieden, dan wel in verband met sloop en nieuwbouw wegens aardbevingsschade.
De bestaande aargasleiding met bijbehorende belemmeringenstrook is voorzien van een dubbelbestemming Leiding - Gas.
De archeologische waarden zijn vertaald in de bestemming Waarde - Archeologie 2.
In de algemene regels is het facetbestemmingsplan mini-windturbines vertaald. Er geldt een algemeen verbod voor het bouwen van windturbines. In de algemene afwijkingsregels zijn bevoegdheden opgenomen om hier onder de genoemde voorwaarden van af te wijken.
In de algemene afwijkinsregels is daarnaast een bevoegdheid opgenomen voor het overschrijden van het bouwvlak met ten hoogste 2 m indien dit noodzakelijk is vanwege versterking van de bestaande gebouwen ter voorkoming van aardbevingsschade.
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen die gelden binnen de risicocontouren van de in het plan voorkomende risicovolle inrichting en de spoorbaan waar transport van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. De wijzigingen ten opzichte van het vigerend plan zitten in het verplaatsen van het landbouwmechanisatiebedrijf Oosterhof b.v. naar de rand van het dorp. Dit gaat gepaard met een aantal bestemmingswijzigingen. Zie hiervoor bijgevoegde Ruimtelijke onderbouwing Hooilandseweg 145 Roodeschool.
Gelet op het conserverend karakter van dit bestemmingsplan is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle relevante onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Als er geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van de weg wordt gebouwd, dient er akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bebouwing (binnen dergelijke zones) mogelijk.
In het kader van de Wet geluidhinder kennen spoorlijnen, net als wegen, een zone. De spoorlijn door Roodeschool heeft een zone van 100 m. Deze zone is aangeduid op de verbeelding. Aangezien nieuwbouw niet aan de orde is, kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Het plangebied maakt in belangrijke mate deel uit van gebiedstype 'gemengd gebied'. Dit betekent dat de richtafstanden in dat geval verkort kunnen worden met één afstandsstap, zoals te doen gebruikelijk.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe hindergevoelige gebouwen opgericht. In dit opzicht is er dan ook geen sprake van een milieu hygiënisch knelpunt.
In de milieuvergunning van het gascondensaatoverlaadstation is geregeld wat de maximale geluidsbelasting mag zijn op de gevels van de nabijgelegen woningen. Daar waar gebruik wordt gemaakt van de vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 3.3), dient de nieuwe bebouwing te voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder in die zin dat de geluidsbelasting op de woningen niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
In de wet-en regelgeving is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Aandacht aan de verantwoording moet worden gegeven wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij de verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten zoals mogelijke bronmaatregelen, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De Omgevingsdienst Groningen is gevraagd advies uit te brengen met betrekking tot externe veiligheid binnen het plangebied. Het advies is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. Voor de verdere details van het advies wordt verwezen naar de bijlagen.
Binnen/nabij het plangebied zijn risicovolle inrichtingen gelegen waarvan het invloedsgebied binnen het plangebied ligt. Het gaat om het aardgascondensaatoverlaadstation aan de Stationsstraat (Bevi/Activiteitenbesluit) en een opslag van gevaarlijke stoffen aan de Hooilandseweg (Activiteitenbesluit). Binnen de plaatsgebonden risico-contour ligt een gedeelte van een opslaggebouw. Dit is een (beperkt) kwetsbaar object. Om deze reden wordt de richtwaarde overschreden. De plaatsgebonden risico-contour (10-6) is in onderstaande figuur weergegeven met een rode lijn. Deze contour is tevens op de verbeelding opgenomen. Daarvoor is bepaald dat er geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Uit een QRA blijkt dat het groepsrisico vanwege het aardgascondensaatoverlaadstation verwaarloosbaar is. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en leidt niet tot een toename van dit groepsrisico.
De opslag van gevaarlijke stoffen aan de Hooilandseweg is bepaald op 10 m en valt binnen de terreingrens van de inrichting. Het invloedsgebied bedraagt 190 m en valt daar wel buiten. Ook binnen dit gebied geldt dat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van (subsantiële) invloed zijn op het groepsrisico.
Binnen en rond het plangebied bevinden zich buisleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger, welke relevant zijn voor externe veiligheid (zie onderstaande afbeelding). Bij buisleidingen met een druk tot 40 bar moet rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding van 4 m. Buisleidingen met een druk van 40 bar of meer hebben een belemmeringenstrook van 5 m. Binnen de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. Op grond van het Bevb leveren deze buisleidingen geen knelpunt voor het plaatsgebonden risico op.
De plaatsgebonden risico-contour van de binnen het plangebied aanwezige leiding is op de verbeelding opgenomen. Daarbinnen is de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet mogelijk.
Het groepsrisico wordt in paragraaf 4.4.5 besproken.
Afbeelding 6. Uitsnede risicokaart met als rode stippellijn de buisleiding (bron: risicokaart.nl, d.d. 21 april 2017)
Binnen en rond het plangebied zijn een aantal transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen. Het gaat om: de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool; de provinciale weg N363 en de provinciale weg N46. Voor de spoorlijn en de N363 geldt dat de plaatsgebonden risico-contour binnen het betreffende tracé valt. De N46 heeft een contour van 20 m. Aangezien deze binnen de bestemmingen Agrarisch en Bedrijf valt, waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten kunnen worden opgericht, wordt hier voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico wordt in paragraaf 4.4.5 besproken.
De Omgevingsdienst heeft het groepsrisico vanwege de transportroutes en -leidingen berekend en geconstateerd dat deze onder de orientatiewaarde ligt. De conclusie luidt: "vaststelling van het bestemmingsplan heeft voor het berekende groepsrisico van de spoorlijn Sauwerd - Roodeschool, de provinciale weg N363 en de risicovolle transportleidingen [...] geen noemenswaardige invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico. Voor de risicovolle transportroute N46 neemt het berekende groepsrisico marginaal toe, maar is nog steeds ruim gelegen onder de oriënterende waarde."
De Omgevingsdienst merkt verder op dat de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van een incident bij het condensaatverlaadstation onvoldoende zijn vanwege het parkeren voor het plaatselijke toegangshek en de beperkte capaciteit van de bluswatervoorziening. Geadviseerd wordt om in overleg met de Veiligheidsregio Groningen, cluster Eemsmond maatregelen te nemen. Dit overleg is inmiddels opgestart.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Dit bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Dit bestemmingsplan maakt zo goed als geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en is daarmee niet van invloed op beschermde soorten of (de externe werking van) beschermde natuurgebieden. Voor wat betreft de Wet natuurbescherming en provinciaal beleid is er dan ook sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.
In opdracht van de Regioraad Noord-Groningen heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in samenwerking met Deltares in de periode september 2007- april 2008 een bureauonderzoek uitgevoerd in verband met het opstellen van een archeologische verwachtingskaart/beleidsadvieskaart voor de regio Noord-Groningen. In juni 2013 is deze kaart geactualiseerd. Het doel van het onderzoek was het opstellen van een vlakdekkend overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen en te verwachte archeologische waarden (zie onderstaande afbeelding). Op basis van dit onderzoek zijn adviezen opgesteld over waar en in welke vorm archeologisch onderzoek nodig is. Dit is vervolgens vertaald in verschillende dubbelbestemmingen waarbinnen steeds afwijkende eisen gelden voor grondverzet en onderzoeksverplichtingen. Op dit punt wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan.
Aangezien dit bestemmingsplan niet leidt tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met bijbehorend grondverzet, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
Afbeelding 7. Uitsnede archeologische verwachtingskaart en beleidskaart Eemsmond
Op de bodeminformatiekaart van de provincie Groningen zijn binnen de plangebiedsgrenzen onder andere saneringslocaties, 'historische activiteiten' en uitkomsten van eerdere bodemonderzoeken vermeld. Deze kaart zal worden geraadpleegd bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied.
Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De 'watertoets' is daarom een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is Waterschap Noorderzijlvest van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht.
De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn de Vierde Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap.
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies.
Het beleid van Waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016- 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Het plangebied bevat de bebouwde kom zoals aangegeven op de overzichtskaart voorin deze toelichting. Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Indien in de toekomst binnen het plangebied bouwlocaties worden ontwikkeld, zal dit tijdig doorgegeven worden aan het Waterschap Noorderzijlvest.
Op 9 maart 2017 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' is als Bijlage 1 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een overwegend conserverend plan. Het gaat om een actualisering van bestaande bestemmingen en niet om nieuwe ontwikkelingen. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid is het van belang dat organisaties betrokken worden bij de planvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is het kader van de inspraak voor een ieder ter inzage gelegd (van 2 juni tot en met 13 juli 2017). In bijlage 4 zijn de ingekomen overleg- en inspraakreacties samengevat en van gemeentelijk commentaar voorzien. De aanpassingen die voortvloeien uit de overleg- en inspraakreacties zijn verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 april 2018 tot en met 10 juni 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.