Plan: | Hoge en Lage Bergse Bos |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1621.BP0122-VAST |
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Kabels en leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Het voorliggend bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan. Dit houdt in dat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet slechts in het positief bestemmen van reeds bestaande (planologische) situaties. De vaststelling van dit plan heeft dus geen invloed op de hoogte van eventueel GR.
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen gevestigd en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Transport gevaarlijke stoffen over wegen
Op een afstand van circa 800 m van het plangebied vindt over de N209 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De N209 heeft geen PR 10-6 risicocontour. Het invloedsgebied is 900 m en is gebaseerd op het toxisch scenario. De hoogte van het groepsrisico wordt echter vrijwel geheel bepaald door het transport van LPG (Bleve-scenario), waarvoor een veel kleiner invloedsgebied geldt. Hierdoor kan aangenomen worden dat de bijdrage aan het groepsrisico als gevolg van de populatie binnen het plangebied nihil is. Voor dit bestemmingsplan behoeft het groepsrisico dan ook niet te worden berekend.
Figuur 6.2 risicorelevante objecten (bron: Gebiedsinventarisatie DCMR)
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een risicoberekening uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleiding die is gelegen in het plangebied en directe omgeving. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding W-521-01 in het noordoosten van het plangebied. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12.52 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.
In figuur 6.3 is de leiding inclusief het invloedsgebied voor het groepsrisico op een ondergrond weergegeven. Het volledige rapport van de risicoberekening is opgenomen in bijlage 4. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 5.
Figuur 6.3 Invloedsgebied voor het groepsrisico
Uit de risicoberekening blijkt dat de PR 10-6 contour niet buiten de leidingen is gelegen. Voor de leidingen wordt in het bestemmingsplan evenwel een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leidingen opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van gebouwen (en daarmee ook kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) in beginsel niet is toegestaan teneinde een ongestoorde ligging van de leidingen zeker te stellen. Aan deze dubbelbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarvan enkel met instemming van de leidingbeheerder gebruik kan worden gemaakt.
Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico ruimschoots beneden de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde is gelegen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, de personendichtheid zal als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet toenemen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid rond buisleidingen zijn daarom geen maatregelen nodig.
Rotterdam-The Hague Airport
Op circa 2 km van het plangebied is Rotterdam-The Hague airport gelegen. Langs de vliegroutes is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Daarnaast gelden als gevolg van de nabijheid van dit vliegveld hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid en in verband met correcte werking van apparatuur.
Uit figuur 6.4 blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van Rotterdam The Hague Airport niet over het plangebied ligt.
Figuur 6.4 PR-contouren Rotterdam The Hague Airport (bron: MER RTHA 2008)
Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met hoogtebeperkingen (zie figuur 6.5). Op de westelijke plangrens mag niet hoger gebouwd worden dan 40 m. Binnen het plangebied is een maximale bouwhoogte toegestaan van 34 m (klimberg Outdoor Valley). Voor de radar geldt een hoogtebeperking van 10-20 m op de westelijke plangrens en een hoogte van 75 m ter plaatse van de klimberg van Outdoor Valley.
Voor de hoogtebeperkingen voor de DVOR/DME (zie figuur 6.6) geldt een hoogtebeperking van 10-20 m op de westelijke plangrens en een hoogte van 45 m ter plaatse van de klimberg van Outdoor Valley.
De toegestane bouwhoogtes binnen het bestemmingsplan zijn lager dan de hoogtebeperkingen van Rotterdam The Hague Airport.
Figuur 6.5 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport (bron: Inspectie Verkeer- en Waterstaat)
Figuur 6.6 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport t.b.v. DVOR/DME
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. In dit verband wordt gewezen op de in de bijlage opgenomen verantwoording van het groepsrisico.