direct naar inhoud van Regels
Plan: Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 7, fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0104U10-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Van toepassing verklaring

Op dit uitwerkingsplan- en wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", vastgesteld op 28 maart 2013 door de gemeenteraad van Lansingerland, van toepassing, voor zover in de regels van dit uitwerkingsplan- en wijzigingsplan niet anders is bepaald en met dien verstande dat in geval van discrepantie tussen de regels van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" en het uitwerkingsplan- en wijzigingsplan, de regels van het uitwerkingsplan- en wijzigingsplan van toepassing zijn.

Artikel 2 Begrippen

Ter aanvulling op de begripsbepalingen van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" wordt in deze regels verstaan onder:

2.1 plan:

het uitwerkingsplan en wijzigingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 7, fase 3" met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0104U10-VAST van de gemeente Lansingerland.

2.2 uitwerkings- en wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. water;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. speelplaatsen en speelvoorzieningen;
  • f. in- en uitritten;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;
  • i. geluidsafschermende of -werende voorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en bij de bestemming behorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.3 Andere bouwwerken

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen, waaronder bruggen, overige kunstwerken, geluidsschermen en straatmeubilair ten behoeve van de aangrenzende verkeersbestemmingen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 3 m.

3.3 Afwijken van de gebruiksregels
3.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van maximaal 10% van het bestemmingsvlak ten behoeve van de aanleg van halfverharde parkeervoorzieningen.
3.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden; gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;

c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;

d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte, waarbij dient te worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernota;

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Luifels boven de voordeur

Boven de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen luifels boven de voordeur worden gebouwd, waarbij geldt dat:

  • a. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw;
  • c. deze luifel integraal onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betreffende hoofdgebouw.
4.2.3 Andere bouwwerken

Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder a voor de bouw van overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.3.2 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. dit ruimtelijk inpaspaar is gelet op:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Voor de bouw van luifels boven de voordeur, zoals bedoeld in lid 4.2.2 en 8.2.6, worden de gebruiksregels buiten beschouwing gelaten.

Artikel 5 Tuin - Parkeren

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin - Parkeren aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeervoorzieningen, waarbij :
    • 1. binnen de bestemming ten minste twee parkeerplaatsen per woning dienen te worden gerealiseerd;
    • 2. van iedere parkeerplaats de oppervlakte ten minste 15 m2, de diepte ten minste 6 m en de breedte ten minste 2,5 m dient te bedragen;

Met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen;

met de daarbij behorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. bebouwing mag slechts worden opgericht indien geen afbreuk wordt gedaan aan de parkeerfunctie van de percelen, waarbij de bedoelde parkeervoorzieningen vrij bereikbaar en te allen tijden volledig bruikbaar dienen te blijven.
5.2.2 Gebouwen en overkappingen

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen alleen worden gebouwd:

  • a. bij ieder hoofdgebouw mag, naast de zijgevel van het hoofdgebouw, een overkapping zoals een carport worden gebouwd, waarbij:

de grondoppervlakte niet meer dan 20 m2 mag bedragen;

de overkapping op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw dient te worden geplaatst;

de breedte van de overkapping gemeten vanuit de zijgevel niet meer mag bedragen dan 3,6 m

de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

5.2.3 Luifels boven de voordeur

Boven de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen luifels boven de voordeur worden gebouwd, waarbij geldt dat:

  • a. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw;
  • c. deze luifel integraal onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betreffende hoofdgebouw.
5.2.4 Andere bouwwerken

Er mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor de bouw van aanbouwen en/of bijgebouwen aan de zijgevel van een hoofdgebouw, zoals gesitueerd op de aangrenzende gronden waarbij:
  • 1. het bepaalde in lid 5.1 onder a onverminderd van toepassing is;
  • 2. de diepte gemeten uit:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;

3. de afstand tot:

      • de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw minimaal 1 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
      • op de uitbreiding zijn veiligheidsvoorzieningen, zoals een balustrade of borstwering, tot een hoogte van 1,5 m toegestaan, tenzij het betreedbaar oppervlak zich dan binnen 2 m van een buurperceel bevindt;
  • b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor de bouw van overige andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
5.3.2 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits;

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterlementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Inrichting van gronden mag niet zodanig worden gewijzigd dat deze gronden niet langer kunnen worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a sub 2 voor een kleiner oppervlak van de parkeerplaats tot een minimum van 12 m2.

5.5.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits;

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op;
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte, waarbij dient te worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernota.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten, woonerven en pleinen;
  • b. fietspaden en/of -stroken en voetpaden;
  • c. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • d. overdekte fietsenstallingen;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. bermen, groenvoorzieningen en water;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. geluidsafschermende en veiligheidsvoorzieningen;
  • i. speelplaatsen en speelvoorzieningen;
  • j. in- en uitritten;

met de daarbij behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.2 Gebouwen

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.2.3 Andere bouwwerken

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken ten behoeve van kruisende verkeersbestemmingen en watergangen, zoals bruggen, viaducten en duikers mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m waaronder straatmeubilair, bruggen en overige kunstwerken.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. de waterhuishouding (waterberging, -aanvoer en -afvoer, (hoofd)watergangen, e.d.);
  • c. oevers en landtongen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. taluds;
  • f. bruggen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming en kunstwerken, zoals bruggen en dammen (al dan niet met duikers) ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende verkeers- en/of woonbestemmingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  • a. de bouw van vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • b. de bouw van andere bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.
7.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:

  • a. de ruimtelijk kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. het gewenste voorzieningenniveau;
  • e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  • f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. het milieu.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 33 'Algemene gebruiksregels' van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats en/of opslag van boten en overige zaken.

7.4.2 Vergunning

Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een (Keur)vergunning te worden aangevraagd bij de waterbeheerder.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende bouwwerken.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

8.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erker' mogen uitsluitend erkers worden gebouwd, waarbij, de breedte van een erker slechts 50% van de breedte van de aanduiding mag bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand of twee-aaneen' mogen twee vrijstaande of een twee-aaneengebouwde woning(en) worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mag een gebouw ten behoeve van nutsvoorziening worden gebouwd;
  • g. het aantal grondgebonden woningen binnen de bestemming mag niet meer dan 180 bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 7 m respectievelijk 11 m;
  • i. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 50°;
  • j. hoofdgebouwen dienen in of maximaal 1 meter achter en evenwijdig aan het figuur 'gevellijn' te worden gebouwd;
  • k. de voor-, zij- en achtergevel(s) van de hoofdgebouwen, zoals deze in de omgevingsvergunning bij de bouw van de woningen zijn opgenomen, worden aangemerkt als bebouwingsgrenzen die niet door hoofdbebouwing mogen worden overschreden;
  • l. bij de inrichting van het plangebied zal aan de achterzijde van woningen die reeds op 4 oktober 2001 bestonden een belemmeringenhoek van 30 graden, gemeten uit een afstand van 12 m uit de op genoemde datum bestaande achtergevel worden aangehouden voor wat betreft de bouwhoogte van nieuwe bebouwing, één en ander overeenkomstig bijgaande afbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0104U10-VAST_0001.png"

  • m. ten aanzien van het bouwen is tevens het bepaalde in artikel 32 'Algemene bouwregels' van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012" van toepassing.
8.2.3 Dakkapellen

De goothoogte van een dakkapel - gebouwd aan het voordakvlak of een ander naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw - wordt uitsluitend buiten beschouwing gelaten voor zover deze dakkapel integraal onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor de bouw van het betreffende hoofdgebouw.

8.2.4 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. bij iedere woning mogen aan de achtergevel van het hoofdgebouw aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
    • 3. op de uitbouw zijn veiligheidsvoorzieningen, zoals een balustrade of borstwering, tot een bouwhoogte van 1,5 m toegestaan, tenzij het betreedbaar oppervlak zich dan binnen 2 m van een buurperceel bevindt;
  • b. bij iedere woning mogen aan de (verlengde) zijgevel van het hoofdgebouw aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de (verlengde) zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 mogen aanbouwen die integraal onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betreffende hoofdgebouw uitgevoerd worden met een kap, waarbij;
      • de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
      • de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,6 m;
      • de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
      • de nokrichting gelijk is aan de nokrichting van het hoofdgebouw.
  • c. bij iedere woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten ten opzichte van het aansluitende terrein;
    • 2. de afstand tot:
      • de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw ten minste 6 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied; minimaal 2 m zal bedragen;
      • de zijdelingse perceelsgrens; niet grenzend aan openbaar gebied; minimaal 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
  • d. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a en b mogen slechts worden opgericht, indien het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd en minimaal 35 m² onbebouwd en onoverdekt blijft en:
    • 1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, minder dan 300 m² bedraagt;
    • 2. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 100 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, tussen de 300 en 500 m² bedraagt;
    • 3. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 150 m², indien de oppervlakte van het perceelsgedeelte met de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak, meer dan 500 m² bedraagt.
8.2.5 Andere bouwwerken

Bij ieder hoofdgebouw mogen andere bouwwerken worden gebouwd, waarbij buiten het bouwvlak de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
  • c. 3 m voor overige andere bouwwerken achter de voorgevelrooilijn.
8.2.6 Luifels boven de voordeur

Boven de in lid 8.1 bedoelde gronden vallen luifels buiten het bouwvlak en mogen luifels boven de voordeur worden gebouwd, waarbij geldt dat:

  • a. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het hoofdgebouw;
  • c. deze luifel integraal onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning voor het bouwen van het betreffende hoofdgebouw.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2.2 onder h voor een maximaal 3 m hogere goothoogte teneinde woningen in drie bouwlagen zonder kap te realiseren;
  • b. het bepaalde in lid 8.2.2 onder h voor een maximaal 3 m hogere goothoogte over maximaal 90% van de breedte van de gevel (per woning of per bouwvlak) ten behoeve van het realiseren van (steden)bouwkundige accenten;
  • c. het bepaalde in lid 8.2.2 onder j voor het bouwen van een afwijkende dakhelling;
  • d. het bepaalde in lid 8.2.4 onder b voor een afwijkende goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw tot maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
  • e. het bepaalde in lid 8.2.4 onder b voor de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  • f. het bepaalde in lid 8.2.4 onder b voor de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens; grenzend aan openbaar gebied, mits de ruimtelijke kwaliteit naar het openbaar gebied is gewaarborgd;
  • g. het bepaalde in lid 8.2.5 onder b voor de bouw van gebouwde erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen, indien dit vanuit akoestisch oogpunt noodzakelijk is;
  • h. het bepaalde in lid 8.2.5 onder c voor de bouw van overige andere bouwwerken voor de voorgevelrooilijn, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
8.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. voldaan blijft worden aan het bepaalde in lid 8.2.2 onder m;
  • c. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • d. de verkeersaantrekkende werking hiervan in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • e. op een goede wijze in de (extra) parkeerbehoefte wordt voorzien, waarbij dient te worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernota.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Beroep aan huis

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 33 'Algemene gebruiksregels' van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", wordt gerekend het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw, aanbouwen en/of bijgebouwen voor een beroep aan huis, voor zover niet aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name ingeval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);
  • b. de beroepsmatige activiteiten dienen te geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale beroepsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m²;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • e. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;
  • f. er mogen geen activiteiten plaatsvinden vallend onder de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • g. er slechts detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    • 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
  • h. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
  • i. binnen de bestemming worden uitsluitend functies toegestaan met een maximale milieucategorie 1 zoals bedoeld in de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen), voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald.
8.4.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Bij het bouwen en/of het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemming 'Wonen' dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen gemeente Lansingerland', die op 29 april 2014 in werking is getreden, of de rechtsopvolger daarvan;
  • b. bij de bouw van twee-aaneengebouwde en vrijstaande woningen dienen twee parkeerplaatsen per woning op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand gehouden te worden;
  • c. in afwijking van de onder a genoemde ‘Nota Parkeernormen gemeente Lansingerland’ wordt voor de gebruiksfactor bij het parkeren op eigen terrein bij de onderstaande vormen afgeweken van de voorgeschreven “berekeningsaantallen” die opgenomen zijn in § 3.2 van deze nota, waarbij de “berekeningsaantallen” en de “dimensies pp op eigen terrein” worden vervangen door de onderstaande aantallen en dimensies:
8.4.3 Voorwaardelijke verplichting geluidsscherm

Het gebruik van de eerste drie woningen met bijbehorende percelen van het meest zuidelijke bouwblok parallel aan de Randstadrail is slechts toegestaan nadat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidsscherm' een geluidsscherm is gerealiseerd met een lengte van 51,4 meter en een hoogte van 1,70 meter en in stand wordt gelaten. De hoogte aan de beide uiteinde van het scherm mag over een lengte van 1,70 m aflopen van 1,70 m hoog naar 0 m (onder een hoek van 45 graden).

8.4.4 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 33 'Algemene gebruiksregels' van het bestemmingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012", wordt gerekend het exploiteren van een webwinkel waarbij sprake is van uitstallen ten verkoop of het ter plaatse leveren of afhalen van goederen.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw, aanbouwen en/of bijgebouwen voor ambachtelijke/verzorgende bedrijven, voor zover aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name ingeval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);
  • b. de bedrijfsmatige activiteiten dienen te geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m²;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • e. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;
  • f. er mogen geen activiteiten plaatsvinden vallend onder de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • g. er slechts detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
    • 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente.
  • h. op eigen terrein dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijke aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
  • i. binnen de bestemming worden uitsluitend functies toegestaan met een maximale milieucategorie 1 zoals bedoeld in de in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen), voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald.
8.5.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2 onder a en b, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

8.5.3 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de gebruiksregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde, inclusief de bijbehorende randvoorwaarden voor de woning en buitenruimte van die hogere grenswaarde;
  • b. dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:
    • 1. de ruimtelijke kwaliteit van het openbaar gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte, waarbij dient te worden voldaan aan de geldende gemeentelijke parkeernota.

Artikel 9 Leiding - Riool

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1

De voor Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een rioolleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - gas;
  • b. de aanleg, het herstel en de instandhouding van een rioolleiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
9.2 Bouwregels
9.2.1

Op voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

9.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

a. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);

c. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 33 'Algemene gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opslag.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
9.5.1 Verbod

Het is verboden op of boven de in lid 9.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen;
  • c. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen, of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.
9.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 9.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende en bovenliggende bestemming(en);
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 9.2 of 9.3.
9.5.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:

  • a. waterkering;
  • b. de waterhuishouding.
10.2 Bouwregels

Op de in artikel 10, lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

10.3.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, indien de waterstaatsbelangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel Algemene gebruiksregels, lid (Algemene gebruiksregels), wordt in ieder geval verstaan het gebruik van water als ligplaats en/of opslag van boten en overige zaken.

10.4.2 Vergunning

Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een vergunning te worden aangevraagd bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

In afwijking van het bepaalde over ondergeschikte bouwonderdelen zoals bedoeld in artikel 32, lid 32.1 van het bestemmingsplan “Westpolder/Bolwerk 2012” geldt in dit uitwerkings- en wijzigingsplan dat bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen en bij de bepaling van het bebouwde oppervlakte ook plinten, pilasters, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 0,7 m en niet over openbaar toegankelijk terrein zijn gebouwd als ondergeschikte bouwonderdelen van bouwwerken worden aangemerkt en buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Voor zover het gebruik van ondergeschikte bouwonderdelen zoals bedoeld in artikel 32, lid 32.1 van het bestemmingsplan “Westpolder/Bolwerk 2012” en/of artikel 11, lid 11.1 niet past binnen de desbetreffende bestemming, worden de gebruiksregels buiten beschouwing gelaten.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 10m NAP en 20m NAP

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 is het niet toegestaan binnen de (gebieds)aanduiding 'Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 10m NAP en 20m NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak, waarbij de toetshoogtes per meter - zoals aangegeven op de kaart 'Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland', opgenomen als bijlage 1 bij deze regels - in acht dienen te worden genomen.

13.2 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 20 m NAP en 30m NAP

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 is het niet toegestaan binnen de (gebieds)aanduiding 'Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 20 m NAP en 30m NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak, waarbij de toetshoogtes per meter - zoals aangegeven op de kaart 'Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland', opgenomen als bijlage 1 bij deze regels - in acht dienen te worden genomen.

13.3 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 30m NAP en 40m NAP

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 is het niet toegestaan binnen de (gebieds)aanduiding 'Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 30m NAP en 40m NAP' bouwwerken op te richten waarvan blijkt dat het bouwwerk hoger is dan de door middel van het toetsingsvlak aangeduide oplopende bouwhoogte, zijnde de denkbeeldige rechte lijn tussen de hoogtes van het toetsingsvlak, waarbij de toetshoogtes per meter - zoals aangegeven op de kaart 'Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland', opgenomen als bijlage 1 bij deze regels - in acht dienen te worden genomen.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan "Westpolder/Bolwerk 2012, deelplan 7, fase 3".