direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Lint Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.BP0086-VAST

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten en glastuinbouwbedrijven c.q. glastuinbouwbedrijvigheid met uitzondering van intensieve veehouderijen;

alsmede ook voor:

  • b. agrarisch landschapsbeheer;
  • c. water;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkoop producten uit eigen bedrijf;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  • a. weilanden en/of landbouwgronden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. erven en terreinen, in- en uitritten;
  • d. verhardingen;
  • e. bermen, bermsloten en greppels.
3.1.2 Specifiek

Ter plaatse van de aanduiding:

  • a. 'bedrijfswoning': zijn de gronden tevens bestemd voor één agrarische bedrijfswoning per aanduidingsvlak;
  • b. 'detailhandel': zijn de gronden tevens bestemd voor detailhandel in biologische producten;
  • c. 'geluidscherm': zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding van een geluidscherm;
  • d. 'horeca tot en met horecacategorie 1b': zijn de gronden tevens bestemd voor horecabedrijven tot en met categorie 1b uit de begripsomschrijving met bijbehorend(e) terras(sen);
  • e. 'kas': zijn de gronden tevens bestemd voor een kas;
  • f. 'museum': zijn de gronden tevens bestemd voor een museum in agrarische artikelen;
  • g. 'specifieke vorm van agrarisch - showroom': zijn de gronden uitsluitend bestemd voor een showroom;
  • h. 'specifieke vorm van agrarisch - siervogelkwekerij': zijn de gronden tevens bestemd voor een siervogelkwekerij;
  • i. 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - paardenbak': zijn de gronden tevens bestemd voor een paardenbak voor hobbymatig gebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen
  • a. bedrijfsgebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen het opgenomen bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goothoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan aangeven;
  • c. indien de onder b. bedoelde aanduidingen ontbreken, mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 7 m respectievelijk 11 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de goot- en bouwhoogte respectievelijk het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan aangegeven.
3.2.3 Kassen
  • a. de goothoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de afstand van kassen tot het openbaar gebied dient minimaal 3 m te bedragen, met uitzondering van de afstand tot de Noordeindsevaart welke minimaal 10 m dient te bedragen;
  • d. de afstand van kassen tot een perceelsgrens dan wel een watergang welke niet aan het openbaar gebied grenst, dient 1 m te bedragen;
  • e. de afstand van kassen tot (het verlengde van) de van de weg afgekeerde zijde van een (bedrijfs)woning dient minimaal 8 m te bedragen.
3.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. bedrijfswoningen mogen alleen worden gebouwd binnen het (gedeelte van het) bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goothoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven;
  • c. indien de onder b. bedoelde aanduidingen ontbreken, mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 7 m respectievelijk 11 m.
3.2.5 Dakkapellen op een bedrijfswoning

Indien de bedrijfswoning niet de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' of 'specifieke vorm van waarde - monument' heeft, wordt de goothoogte van een dakkapel - gebouwd aan het voordakvlak of een ander naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak van de bedrijfswoning - buiten beschouwing gelaten voor zover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. in het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien, is nog geen dakkapel aanwezig;
  • b. de hellingshoek van het dakvlak waarop de dakkapel is voorzien, bedraagt minimaal 30 graden;
  • c. de afstand van de bovenzijde boeiboord of daktrim tot de daknok bedraagt minimaal 0,5 m;
  • d. de afstand van de voet van de dakkapel tot de verdiepingsvloer bedraagt minimaal 0,5 m en maximaal 1 m;
  • e. de afstand van de zijkant van een dakkapel tot de binnenkant van de scheidingsmuur/-muren en/of de zijdelingse dakrand(en) bedraagt minimaal 1 m;
  • f. de breedte van de dakkapel bedraagt maximaal 3 m;
  • g. de hoogte van de dakkapel bedraagt maximaal 1,75 m, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde boeiboord of daktrim;
  • h. de dakkapel is plat afgedekt.
3.2.6 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de achtergevel van de bedrijfswoning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning, vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
  • b. bij iedere bedrijfswoning mogen aan de zijgevel van de woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de diepte gemeten uit:
      • de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • de zijgevel van de bedrijfswoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand:
      • achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning niet minder dan 1 m zal bedragen;
      • tot de grens met het naburige perceel ten minste 1 m zal bedragen, tenzij de uitbreiding wordt gerealiseerd op de perceelsgrens;
      • tot de grens met het openbaar gebied ten minste 2 m zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning vermeerderd met 0,3 m tot een maximum van 4 m;
  • c. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand:
      • achter de achtergevelrooilijn en tussen de verlengde zijgevels van de bedrijfswoning minimaal 6 m zal bedragen en er binnen een zone van 30 m van de achtergevelrooilijn wordt gebouwd;
      • tot (het verlengde van) de zijgevel van de bedrijfswoning minimaal 6 m zal bedragen en er binnen een zone van 15 m van (het verlengde van) de zijgevel wordt gebouwd;
      • achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning minimaal 1 m zal bedragen;
      • tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m zal bedragen;
      • tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m zal bedragen, indien deze grenst aan het openbaar gebied;
  • d. de gebouwen en overkappingen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden gebouwd, indien de maximale grondoppervlakte van de gebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75 m2 en het perceelsgedeelte voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd en minimaal 35 m2 onbebouwd en onoverdekt blijft.
3.2.7 Andere bouwwerken
a Algemeen
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van een bedrijfswoning maximaal 1 m;
  • c. de bouwhoogte van (voeder)silo's en hooibergen bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de bouwhoogte van damwanden, mest en kuilplaten bedraagt maximaal 1,50 m;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.
b Geluidscherm

In aanvulling op het bepaalde onder a, dient ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm met een hoogte van 3,5 m instand te worden gehouden.

c Specifieke vorm van cultuur en ontspanning - paardenbak

In aanvulling op het bepaalde onder a, gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - paardenbak' voor het bouwen de volgende regels:

  • a. er mag uitsluitend een afrastering/omheining worden gebouwd;
  • b. aan de paardenbak verwante bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals stapmolens, mogen uitsluitend binnen de aanduiding worden gebouwd;
  • c. de hoogte van de afrastering/omheining en van andere aan de paardenbak verwante bouwwerken mag niet meer dan 1,5 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en positie van gebouwen en andere bouwwerken, ten behoeve van het behoud of het herstel van het doorzicht naar het achterland.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

3.4.1 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen
  • a. het op ieder perceel vergroten van het bouwoppervlak aan bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, waarbij geldt dat:
    • 1. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrenzen tenminste 5 m bedraagt;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen ten hoogste zoveel bedragen als toegestaan voor het (de) bestaande bedrijfsgebouw(en);
    • 3. dient te worden aangetoond dat dit noodzakelijk is voor een gezonde bedrijfsvoering.
3.4.2 Kassen
  • a. het bouwen van kassen tot een bouwhoogte van maximaal 11 m, mits deze bouwhoogte als zodanig ook werkelijk noodzakelijk is in bedrijfsmatig opzicht.
3.4.3 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning, indien de diepte van het perceel gemeten tussen de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw minder dan 9 m bedraagt;
  • b. de bouw van een vrijstaand bijgebouw voor de voorgevel met een maximale oppervlakte van 20 m2.
3.4.4 Andere bouwwerken
  • a. het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale hoogte van 3 m, mits:
    • 1. dit aantoonbaar bedrijfsmatig, waaronder begrepen de beveiliging, noodzakelijk is;
    • 2. het een volledig open hekwerk betreft, zodanig dat het zicht op het voorterrein vanaf de openbare weg behouden blijft.
3.4.5 Voorwaarden

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 29, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  • a. gronden en/of bouwwerken voor een intensieve veehouderij;
  • b. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken en/of herstellen van goederen en/of producten, uitgezonderd goederen en/of producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • c. gronden en/of bouwwerken voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen en/of producten, uitgezonderd de verkoop of het ter verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • d. gronden en/of bouwwerken voor de stalling van caravans;
  • e. gronden vóór de bedrijfswoning en/of andere gebouwen, en gronden met een breedte van 10 m langs de Noordeindsevaart, voor:
    • 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 2. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
    • 4. het opslaan van vuurwerk;
    • 5. prostitutie;
    • 6. een seksinrichting;
    • 7. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
3.5.2 Maatschappelijke voorzieningen op sociaal-cultureel en/of educatief gebied

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 29, wordt gerekend het gebruik van gedeelten van bouwwerken en/of gronden voor maatschappelijke voorzieningen op sociaal-cultureel en/of educatief gebied, zoals resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, een zorgboerderij en kinderopvang, voor zover niet aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:

  • a. de agrarische functie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;
  • b. de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag per perceel niet meer dan 25% bedragen met een maximum van 50 m2;
  • c. de voorzieningen dienen binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden plaats te vinden;
  • d. de voorzieningen geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  • e. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu en/of de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de omgeving;
  • f. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden;
  • g. de voorzieningen mogen geen negatieve gevolgen in het kader van de Wet milieubeheer hebben voor (bedrijven in) de omgeving;
  • h. in het kader van de voorzieningen geen overnachtingen plaatsvinden;
  • i. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • j. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de bedrijfsfunctie.
3.5.3 In- en uitrit

Voor de inrichting van een in/uitrit geldt dat een maximale breedte mag worden gehanteerd van 10 m, waarbij er voor het overige een duidelijk onderscheid dient te zijn tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

3.6.1 Ondergeschikte, niet-agrarische functies
  • a. agrarisch-aanverwante functies zoals een hoveniersbedrijf;
  • b. verhuur van fietsen, kano's en/of roeiboten;
  • c. een bezoekerscentrum;
  • d. veearts;
  • e. hoefsmederij;
  • f. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;

met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 150 m2.

3.6.2 Maatschappelijke voorzieningen op sociaal-cultureel en/of educatief gebied

Het vergroten van de totale brutovloeroppervlakte per perceel voor maatschappelijke voorzieningen op sociaal-cultureel en/of educatief gebied tot 100%, indien voortzetting van de agrarische functie om bedrijfseconomische redenen niet meer volledig mogelijk is; waarbij voor het overige de bepalingen in lid 3.5.2 sub c tot en met j van toepassing zijn.

3.6.3 In- en uitrit

het aanleggen en in gebruik nemen van een bredere in/uitrit, mits:

  • a. dit als zodanig aantoonbaar noodzakelijk is vanwege de onmogelijkheid om anders vanaf de (openbare) weg het eigen terrein op te kunnen draaien;
  • b. er een duidelijk onderscheid is tussen het privé en openbaar terrein door middel van een (groene) (erf)afscheiding;
  • c. goedkeuring is verleend door de verkeerskundige.
3.6.4 Voorwaarden

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de grond, dan wel de mogelijkheid van herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en de overige belangen niet onevenredig worden geschaad. Vooraf dient hieromtrent schriftelijk advies worden ingewonnen bij een deskundige instantie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 6. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 7. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 8. het milieu;
  • c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigen naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in:

  • a. de bestemming 'Wonen' met als doel een bedrijfswoning van bestemming te doen wijzigen naar een burgerwoning, waarbij vast dient te staan dat:
    • 1. er reconstructie of een andere ontwikkeling plaats vindt met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de ruimtelijke ordening en/of indeling van een gebied, die mede door de wijziging mogelijk wordt gemaakt. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan als in het verleden schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;
    • 2. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is c.q. de woning niet meer bij een bedrijf behoort. Hierbij moet per (te reconstrueren) bedrijf één agrarische bedrijfswoning blijven bestaan;
    • 3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning toekomstige reconstructie, bestaande bedrijvigheid of andere ruimtelijke opgaven (onder andere waterberging en wegen) niet in de weg staat;
    • 4. er sprake is van 'Saldo minder of nul'. Dit betekent dat er niet meer woningen in het buitengebied mogen worden gebouwd dan er worden gesloopt. Bij voorkeur worden er minder woningen herbouwd dan er worden gesloopt;
    • 5. de maximale oppervlakte van het perceel zo beperkt mogelijk is, met een maximum van 1000 m². Bij een groter oppervlak blijft de agrarische bestemming voor het overige deel gehandhaafd;
    • 6. de bij de woning behorende erfbebouwing (aan-, bijgebouwen en/of overkappingen bij de woning, maar ook voormalige bedrijfsgebouwen) na bestemmingswijziging geen groter oppervlak hebben dan:
      • 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 300 m² of minder bedraagt,
      • 100 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden tussen de 300 m² en 500 m² bedraagt, en
      • 150 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 500 m² bedraagt.

Bij een groter oppervlak dient het verschil aan m² te worden gesloopt. Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bepalingen (bouwregels, alsmede eventuele afwijkingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel van uit;

    • 1. er aan de milieuzonering wordt voldaan en er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie;
    • 2. ieder verzoek door een agrarisch adviseur aan bovenstaande voorwaarden dient te worden getoetst.
  • b. de bestemming 'Wonen' met als doel een te verplaatsen bedrijfswoning te herbouwen als burgerwoning of een bestaande burgerwoning te verplaatsen, waarbij vast dient te staan dat:
    • 1. de verplaatsing (financieel) noodzakelijk is voor het welslagen van de reconstructie en/of andere ontwikkeling;
    • 2. de voormalige (bedrijfs)woning wordt gesloopt;
    • 3. verplaatsing naar stads- en dorpgebieden aantoonbaar niet mogelijk is;
    • 4. indien verplaatsing naar stads- en dorpgebieden aantoonbaar niet mogelijk is, verplaatsing plaatsvindt naar nader aan te wijzen gebieden, zoals de linten, mits:
      • dit reconstructie of een andere ontwikkeling met een, in enigerlei vorm, positieve uitwerking op de ruimtelijke ordening en/of inrichting van een gebied niet in de weg staat;
      • dit geen (milieu)hinder, gevaar of schade veroorzaakt voor aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 5. de oppervlakte van de woonkavel die ontstaat door de bestemmingswijziging maximaal 1000 m2 bedraagt;
    • 6. de bij de woning behorende erfbebouwing (aan-, bijgebouwen en/of overkappingen) na bestemmingswijziging geen groter oppervlak hebben dan:
      • 75 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden 300 m² of minder bedraagt,
      • 100 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden tussen de 300 m² en 500 m² bedraagt, en
      • 150 m² ingeval de oppervlakte van de bij de woning behorende gronden meer dan 500 m² bedraagt.

Daarnaast blijven voor deze bijgebouwen de bepalingen (bouwregels, alsmede eventuele afwijkingsmogelijkheden) van toepassing. De zogeheten vergunningsvrije bouwwerken maken hier geen deel van uit;

    • 1. er aan de milieuzonering wordt voldaan en er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie;
    • 2. ieder verzoek door een agrarisch adviseur aan bovenstaande voorwaarden dient te worden getoetst.
3.7.2 Algemene randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. het gewenste voorzieningenniveau;
    • 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    • 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 7. het milieu;
  • b. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
  • c. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.