direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De vigerende bestemmingsplannen Landelijk Gebied 2000 van (de voormalige gemeenten) Wester-Koggenland en Obdam zijn verouderd en aan actualisatie toe. Om er één geheel van te maken, wordt ook het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2008 meegenomen. Op deze manier ontstaat één samenhangend beleidskader voor het gehele landelijk gebied van de gemeente Koggenland. Eén bestemmingsplan is overzichtelijk en daarmee duidelijk voor burgers en andere betrokkenen.

1.2 Kadernota en Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied

Als basis voor het nieuwe bestemmingsplan is de Kadernota Landelijk Gebied opgesteld. Deze Kadernota is op 24 oktober 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Kadernota is het beleid voor het nieuwe bestemmingsplan op hoofdlijnen vastgelegd. Hiertoe zijn gesprekken gevoerd met verschillende instanties, waaronder de LTO, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Landschap Noord-Holland en het Recreatieschap West-Friesland. De uitgangspunten uit de Kadernota zijn (juridisch) vertaald in het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied. Gelijktijdig met de Kadernota is ook het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied vastgesteld. Hierin staan belangrijke uitgangspunten waar nieuwe ontwikkelingen aan worden getoetst. Het uitgangspunt is om met het Beeldkwaliteitplan de landschappelijke waarden van het gebied te verbeteren. In hoofdstuk 3 wordt nader op het Beeldkwaliteitplan ingegaan.

1.3 Plangebied

Het plangebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente Koggenland, met uitzondering van de grote kernen en bedrijventerreinen. Het gebied waar in de toekomst Tuindersweijde (ten oosten van Obdam) wordt gerealiseerd, wordt in dit bestemmingsplan conform de huidige situatie (dus grotendeels agrarisch) opgenomen. Figuur 1 geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0001.jpg"

Figuur 1: Plangebied

Naast de kernen is een aantal ontwikkelingen buiten het plangebied gelaten. De ontwikkeling van Distriport, de ophoging van de IJsselmeerdijk tussen Hoorn en Edam en de opwaardering van de Westfrisiaweg zijn niet opgenomen in het plangebied. Bepaalde delen van de Westfrisiaweg waarvoor géén ingrepen gepland zijn, worden wel in het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied opgenomen. Deze onderdelen van de Westfrisiaweg zijn namelijk niet opgenomen in het provinciale inpassingsplan, die de opwaardering mogelijk maakt. Tot slot wordt er op dit moment voor een aantal locaties binnen het plangebied aparte planologische procedures doorlopen. Plannen die tijdens de procedure van dit bestemmingsplan onherroepelijk zijn geworden, worden in dit bestemmingsplan meegenomen.

1.4 Centrale uitgangspunten

De gemeente heeft als inzet dat het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied een actueel en goed toepasbaar juridisch-planologisch instrument voor de gemeente en de burger biedt. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied is een actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen. Bestaande planologische rechten blijven zo mogelijk op de oude voet gehandhaafd;
  • op perceelsniveau wordt een aantal concrete ontwikkelingen opgenomen. Dit betreffen onder andere uitbreidingen van (agrarische) percelen en functieveranderingen;
  • er wordt niet méér geregeld dan noodzakelijk voor een praktisch hanteerbaar plan;
  • met het integrale bestemmingsplan blijft centraal staan dat processen in het buitengebied daadwerkelijk gestuurd kunnen worden;
  • een flexibel bestemmingsplan, waarmee het gemeentebestuur, ook in de toekomst, in staat is op voorzienbare ontwikkelingen in te spelen en/of deze te begeleiden;
  • met name dié zaken regelen waarop met het bestemmingsplan daadwerkelijk invloed kan worden uitgeoefend, zoals nieuwe ontwikkelingen, functietoekenning, functiewijziging, ruimtelijke hoofdvorm van bebouwing, en dergelijke;
  • regels ter bescherming van bijzondere waarden van bodem, natuur, landschap en cultuurhistorie. De basis voor deze beschermende regeling ligt onder meer in het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied;
  • geen zaken regelen waarvoor al doelmatige wetgeving of verordeningen bestaan, zoals voor het milieu- en waterbeleid.

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de inwoners "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). Deze standaard, welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard, wordt verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan. Het vaststellen van een digitale versie is per 1 januari 2010 verplicht. De digitale versie is de juridisch bindende versie.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de omgevingsaspecten.
  • Hoofdstuk 4 geeft per bestemming een toelichting en de uitgangspunten weer.
  • Hoofdstuk 5 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees beleid

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

2.1.1 Milieu

Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen en quotaregeling;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (m.e.r.). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een m.e.r. moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.
2.1.2 Natuur

Op Europees niveau is afgesproken om de achteruitgang van de biodiversiteit in 2010 te hebben gestopt. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn.

De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.

De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna.

De lidstaten dragen een lijst van op hun grondgebied aanwezige beschermingswaardige habitats voor aan de Europese Commissie, onder vermelding van de soorten uit bijlage II van de richtlijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen prioritaire en niet-prioritaire soorten. Op basis van deze gegevens stelt de Commissie een lijst van gebieden van communautair belang vast. De lidstaten dienen deze gebieden zo spoedig mogelijk als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het moment van plaatsing op de communautaire lijst is echter al bepalend voor het van toepassing zijn van de bepalingen uit de richtlijn.

In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en de EHS gebieden elkaar voor een groot deel.

Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van LNV een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied.

De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.

Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

2.1.3 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Aandachtspunt is voorts dat uit het Verdrag van Malta voortvloeit dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in september 2007 de nieuwe Monumentenwet in werking getreden. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Het wetsvoorstel verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

2.1.4 Water

In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn.

De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden.

Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De SVIR is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De volgende Rijksstructuurvisies (voorheen PKB's) blijven (voor zover ruimtelijk) als uitwerking van de SVIR bestaan:

  • Structuurvisie (voorheen PKB) Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Structuurvisie (voorheen PKB) Derde Nota Waddenzee;
  • Structuurvisie Nationaal Waterplan;
  • Structuurvisie (voorheen PKB) Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III);
  • Structuurvisie (voorheen PKB) Ruimte voor de Rivier.

Uitgangspunten en randvoorwaarden bestemmingsplan

Het bestemmingsplan houdt rekening met de randvoorwaarden vanuit de SVIR.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Als gevolg van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening werkt het Rijk aan de vernieuwing van haar beleidsinstrumentarium. Daarbij worden bestaande rijksbelangen juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarmee vervangt het Besluit het bestaande planologisch beleid uit de Nota Ruimte en een aantal Planologische Kernbeslissingen. In het besluit zijn onder andere de regelingen met betrekking tot de EHS, Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige beleid zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' wordt voortgezet. Een aantal regelingen zijn 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeentes verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.

Een aantal specifieke zones, waaronder zones rond militaire luchthavens, radarbeschermingsgebieden en veiligheidszones rond munitieopslagplaatsen, zijn doorvertaald naar de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Uitgangspunten en randvoorwaarden bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan raakt een aantal in de SVIR en Barro genoemde rijksbelangen. De vertaling staat per punt weergegeven:

  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen: de doorvertaling van de Structuurvisie Buisleidingen wordt vastgelegd in het Barro. De regeling hiervoor is nog niet in werking getreden. Er wordt in dit bestemmingsplan al wel alvast een vrijwaringszone opgenomen.
  • ecologische hoofdstructuur: de EHS en de ecologische verbindingszones zijn voorzien van een passende regeling.
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament: de primaire waterkeringen inclusief vrijwaringszones zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een passende regeling.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte): er worden geen nieuwe ontwikkelingen in het IJsselmeergebied mogelijk gemaakt. De bestaande rechten voor het buitendijkse gebied bij Scharwoude zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
2.2.3 Structuurvisie buisleidingen

Door het Rijk wordt momenteel gewerkt aan de Structuurvisie Buisleidingen. Deze heeft in de herfst van 2011 als ontwerp ter inzage gelegen en is in oktober 2012 vastgesteld. Het doel van de Structuurvisie is om ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen. Daarmee wil het Rijk duidelijkheid verschaffen aan zowel het bedrijfsleven dat daarmee kan rekenen op goede verbindingen voor buisleidingtransport, als aan provincies en gemeenten die hierop hun ruimtelijke plannen kunnen afstemmen. Gezien de ruimtelijke ontwikkelingen die in de laatste decennia hebben plaatsgevonden en die in de toekomst zullen voortgaan, is in de Structuurvisie met name op de borging van het beleid in de plannen van andere overheden en in het leidingenbeheer bij leidingexploitanten een zwaarder accent gelegd.

In de structuurvisie is een aantal reserveringen opgenomen voor buisleidingen, grensovergangen en aanlandingspunten. Onderstaande figuur geeft deze weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0002.png"

Figuur 3: Overzicht buisleidingen, grensovergangen en aanlandingspunten

Uitgangspunten en randvoorwaarden bestemmingsplan

Een deel van de route is door de gemeente Koggenland gepland. De structuurvisie is in oktober 2012 vastgesteld. De zone die in de structuurvisie is opgenomen, is doorvertaald naar dit bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat een leidingenstrook is opgenomen voor de leidingen buiten de stroken van de reeds bestaande buisleidingen.

2.3 Waterbeleid

2.3.1 Nationaal Waterplan

In december 2009 is de Vierde Nota Waterhuishouding (nw4) vervangen door het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de nieuwe Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het Nationaal Waterplan vervangt op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte voor het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. De Nota Ruimte regelde de ruimtelijke doorwerking van het huidige waterbeleid. Dit verandert. Voor de gebieden die onderdeel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, te weten de kust, de grote rivieren en het IJsselmeergebied, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hier is nader op ingegaan in paragraaf 2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan zet het beleid uit de nw4 versterkt voort. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Bij de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen zullen de wateraspecten een zwaarder belang in de afweging moeten krijgen, dan onder het beleid van de Vierde Nota het geval is. Dit is noodzakelijk om op de korte en de lange termijn te kunnen blijven beschikken over duurzame en klimaatbestendige watersystemen.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Omgekeerd moet de waterbeheerder zich bewust zijn van het feit dat in een gebied meer dan alleen waterdoelen gerealiseerd moeten worden. Hij moet anticiperen op ruimtelijk-economische ontwikkelingen.

2.3.2 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), die sinds 2000 van kracht is, heeft als doel om de kwaliteit van watersystemen in Europa te beschermen en waar nodig, te verbeteren. De KRW bevordert duurzaam watergebruik en het terugdringen of beëindigen van lozingen van gevaarlijke stoffen. De KRW richt zich op grond- en oppervlaktewater. De essentie van de KRW ligt in de stroomgebiedbenadering.

Het beheer van rivieren wordt vanuit het stroomgebied benaderd. Het belangrijkste instrument van de KRW is het stroomgebiedbeheersplan. Deze stroomgebieden zijn weer onderverdeeld in deelstroomgebieden. De KRW stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. De beschreven indeling in stroomgebieden, is één van de instrumenten om het beleid van de richtlijn te realiseren.

Volgens het Rijksbeleid geven in de eerste plaats provincies en gemeenten uitwerking aan het ruimtelijke waterbeleid: nadelige effecten op de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, moeten worden voorkomen, verminderd dan wel gecompenseerd. Waar mogelijk wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die water biedt voor verbetering voor wonen, werken en recreëren aan het water.

2.3.3 Waterbeheersplan 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water, door:

  • 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

De uitgangspunten die het Hoogheemraadschap hanteert, zijn de volgende:

  • het beheersgebied van het Hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • alle inwoners van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
  • met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • niet alles kan overal;
  • samenwerking staat centraal;
  • water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting;
  • het waterbeheer is toekomstgericht.

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is een conserverend bestemmingsplan. Er zijn geen ontwikkelingen opgenomen die in strijd zijn met dit beleid. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient onderbouwd te worden of dit past binnen het beleid.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De sturingsfilosofie uit het streekplan Noord-Holland Noord van vrijheid-kwaliteit-samenwerking en de belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten en inzichten zijn opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Deze drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit twaalf onderliggende provinciale ruimtelijke belangen.

Landschap

De Provincie Noord-Holland zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit ervan. De provincie wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

Daarnaast wil de Provincie Noord-Holland dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen op drie schaalniveaus:

  • gehele provincie: beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden op provinciale schaal;
  • landschapstype: de voor een bepaald landschapstype kenmerkende typologie van openheid - geslotenheid en ruimtevorm;
  • lokale situatie: de visuele beleving van de openheid in een specifieke situatie op basis van de zogenaamde ‘zichtveldmethode’.

Landbouw

Ten aanzien van landbouw heeft de provincie twee zones onderscheiden. Het plangebied valt grotendeels in zone 1: gebied voor grootschalige landbouw. In deze zone is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking van landbouwproducten, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De reeds ingezette trend naar schaalvergroting en intensivering zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Schaalvergroting brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. Binnen dit gebied geeft de provincie standaard ruimte voor bouwpercelen tot 2 hectare. Grotere bouwvlakken zijn mogelijk met een ontheffing van Gedeputeerde Staten. Daarnaast is een klein gedeelte van de gemeente in zone 2 gelegen: gebied voor gecombineerde landbouw. Hier is ruimte voor bouwvlakken tot 1,5 hectare. Het gebied voor gecombineerde landbouw is het gedeelte van de gemeente dat buiten de Westfriese Omringdijk ligt. Dit zijn de Polder Mijzen en Polder Beetskoog. In onderstaande figuur is de begrenzing van de gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0003.png"

Figuur 4: Indeling landbouwgebieden

Natuur

Een deel van het plangebied is in de PRVS aangewezen als weidevogelleefgebied. Het betreft vooral de open gebieden in het plangebied, zoals de Leekerlanden, polder Mijzen en polder Beetskoog. De weidevogelleefgebieden zijn de lichtgroene gebieden in figuur 5. In deze gebieden is het van belang de openheid te behouden. Daarom is op basis van de verordening bebouwing buiten 'bestaand bebouwd gebied', nieuwe weginfrastructuur, nieuwe bebossing, verstorende activiteiten buiten de huidige agrarische activiteiten en waterpeilverlaging niet toegestaan. Hoogopgaande beplanting moet in een bestemmingsplan gekoppeld zijn aan een omgevingsvergunning. Daarnaast komen er nog enkele gebieden voor die behoren tot de EHS. De grotere gebieden die tot de EHS behoren, zijn polder Mijzen en het recreatiegebied bij Scharwoude. Tot slot liggen er een aantal ecologische verbindingszones in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0004.png"

Figuur 5: Ecologische waarden

Aardkunde

De provincie Noord-Holland heeft in de Structuurvisie en de verordening een aantal aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Dit zijn enerzijds aardkundige monumenten, die via de provinciale milieuverordening beschermd zijn. Anderzijds zijn dit aardkundig waardevolle gebieden, die niet als aardkundig monument zijn aangewezen, maar wel een aardkundige waarde hebben. In onderstaande figuur zijn de aardkundige monumenten (donkerbruin) en aardkundig waardevolle gebieden (lichtbruin) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0005.png"

Figuur 6: Aardkundige waarden

In het plangebied komt één aardkundig monument voor, namelijk de polder Mijzen. Op de kruising van de Kapelleweg en de Noord-Spierdijkerweg zijn enkele percelen aanwezig met zogenaamd kadettenland of kadetjesland. Om de weilanden droog te houden maakten de boeren langgerekte greppels als een afwateringsysteem. Grond uit de greppels kwam op het naastliggende perceel. De weilanden kregen zo een karakteristiek gebold uiterlijk. Dit is het karakteristieke kadetjesland. Dit is aangewezen als aardkundig waardevol gebied.

Tot slot ligt aan de noordkant van de Baarsdorpermeerpolder een meerwal. Deze ligt deels in de gemeente Koggenland, maar grotendeels in de gemeente Medemblik. De meerwal is goed in het landschap te herkennen en is daarom eveneens aangewezen als aardkundig waardevol gebied.

De provincie Noord-Holland heeft intussen een ontwerpbesluit gepubliceerd, waarin de Polder Mijzen niet meer aangewezen is als aardkundig monument. Hiermee komt de bescherming via de milieuverordening te vervallen. Het besluit is bij vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet onherroepelijk. Omdat het gebied nog steeds aardkundig waardevol is, blijft de bescherming op het gebied gehandhaafd.

Stiltegebieden

De Provincie Noord-Holland wil dat openheid en beleving van landschappen als kernkwaliteit worden meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarvoor zijn stiltegebieden aangewezen. Hiervoor wordt ingezet op het beschermen van een aantal kenmerkende zeer open, donkere en stille gebieden. Delen van Polder Mijzen en het gebied tussen Hensbroek en Ursem zijn aangewezen als stiltegebieden. In onderstaande figuur is de begrenzing van de stiltegebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0006.png"

Figuur 7: Stiltegebieden binnen de gemeente Koggenland

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, zijn dermate kleinschalig dat deze geen invloed hebben op de stiltegebieden.

2.4.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Het provinciaal beleid uit de Structuurvisie is vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS, vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In het bij de Structuurvisie behorende Uitvoeringsprogramma hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke manier en met welke bestuurlijke en juridische instrumenten zij dit beleid denken te realiseren. Eén van deze instrumenten is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, die zich richt tot gemeenten en algemene regels geeft waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

1e partiële herziening Ruimtelijke Verordening

De PRVS is in de loop van 2011 op een aantal onderwerpen herzien. Het betreft de aspecten intensieve veehouderij, EHS en weidevogelleefgebieden. Uitbreiding van intensieve veehouderij is, mits het een duurzame ontwikkeling betreft, mogelijk. De begrenzing en regels ten aanzien van de EHS en de weidevogelleefgebieden zijn met de herziening ook aangepast.

2e partiële herziening Ruimtelijke Verordening

Door Provinciale Staten is de 2e partiële herziening Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Met deze herziening is het systeem van ontheffingen, zoals deze in de verordening opgenomen was, verdwenen. De provincie gaat nu op basis van afwijkingsregels van de kaders die de verordening stelt, de provinciale beleidskaders beschermen.

3e partiële herziening Ruimtelijke Verordening

Door de provincie is de ruimtelijke verordening gewijzigd om het ruimtelijk beleid ten aanzien van windturbines juridisch te borgen. De provincie heeft de Wieringermeerpolder aangewezen als gebied waar nieuwe windturbines gerealiseerd mogen worden. Nieuwvestiging is, buiten deze gebieden, niet toegestaan. Bestaande windturbines en bestaande rechten mogen wel in een bestemmingsplan opgenomen worden.

Uitgangspunten en randvoorwaarden bestemmingsplan

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de regeling van de provinciale verordening. Zo zijn er in het gebied voor grootschalige landbouw geen bouwpercelen groter dan 2 hectare mogelijk en is de regeling ten aanzien van teeltondersteunend glas opgenomen. Ook de regeling ten aanzien van windturbines is vertaald naar dit bestemmingsplan.

2.4.3 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland

Op 25 september 2007 is door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland de beleidsregel “Ruimte voor Ruimte in Noord-Holland” vastgesteld. In deze beleidsregel, als bedoeld in artikel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, geven Gedeputeerde Staten aan hoe zij gebruik maken van hun bevoegdheden ingevolge de Wet op de Ruimtelijke ordening en de Woningwet bij projecten, die zijn gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om sanering door sloop en herinrichting van landschappelijke en/of niet passende bebouwing of functies. Als tegenprestatie krijgt de initiatiefnemer of de gemeente planologische medewerking voor nieuwbouw van woningen aansluitend aan bestaand stedelijk gebied of, als dat niet mogelijk of wenselijk is, ter plaatse van de saneringslocatie.

Op basis van de beleidsregel van de provincie heeft de gemeente Koggenland eigen Ruimte voor Ruimte beleid opgesteld. Zie hiervoor paragraaf 2.5.2 Leidraad Ruimte voor Ruimte Koggenland.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Koggenland

De gemeenteraad heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 - 2020. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking. Daarnaast is er ook sprake van ruimtelijke opgaven voor het landelijk gebied.

Er wordt inhoud gegeven aan de vraag naar woningen, voorzieningen en bedrijvigheid op gemeentelijk niveau. Voor een gemeente als Koggenland hangen de vraagstukken voor de toekomst in belangrijke mate samen met de demografische ontwikkeling van de gemeente en de mate waarin binnen de kernen kan worden voldaan aan de eisen en wensen die de veranderende bevolking stelt aan de woonomgeving.

De structuurvisie wijst dan ook geen grootschalige nieuwe uitbreidingslocaties aan voor de toekomst, anders dan de uitbreidingslocaties die in het laatste structuurplan al waren aangewezen. De gemeente heeft wel op een aantal plekken ruimte gereserveerd voor toekomstige ontwikkelingen. Het is afhankelijk van de demografische ontwikkeling en daarmee samenhangende woningvraag wanneer die plekken daadwerkelijk tot ontwikkeling komen. Voor deze locaties wordt een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen.

Het bedrijvenpark Distriport Noord-Holland is een uitzondering, die niet voortkomt uit de wens van de gemeente om te komen tot nieuwe bedrijfsontwikkeling, maar uit afwegingen op provinciaal niveau.

Ruimtelijke vraagstukken hangen steeds samen met de opgaven voor het landelijk gebied. Agrarische bedrijven vormen een belangrijke economische factor in de gemeente én een belangrijke ruimtelijke factor. De agrarische ondernemers zijn grondeigenaar/gebruiker van het grootste deel van de gemeente en beheren het grootste deel van het landschap. De dynamiek van de agrarische sector heeft dan ook een directe impact op de gemeente.

Daarnaast is waarneembaar dat in toenemende mate sprake is van andere functies die naast het agrarisch bedrijf een belangrijke rol spelen in het economische belang, de uitstraling en het beheer van het landschap. Zo zijn bijvoorbeeld belangrijke delen van de polder Mijzen inmiddels eigendom van Staatsbosbeheer. Van verschillende plekken in de gemeente wordt erkend dat ze niet alleen een agrarisch economische waarde hebben, maar ook een landschappelijke en natuurwaarde, en daarmee een recreatieve waarde.

2.5.2 Leidraad Ruimte voor Ruimte Koggenland

Op 13 september 2010 is door de gemeenteraad de Leidraad Ruimte voor Ruimte Koggenland vastgesteld. De leidraad is een uitwerking van de provinciale Ruimte voor Ruimte regeling en is aangevuld voor wat betreft de situatie in Koggenland. De belangrijkste uitgangspunten in de leidraad zijn:

  • dat het (agrarische) bedrijf ter plekke beëindigd moet zijn;
  • dat sloopt bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • dat compensatie primair plaatsvindt in de vorm van woningbouw door herbouw op de saneringslocatie, of op een locatie in of aan de rand van bebouwd gebied;
  • dat bij herbouw op de saneringslocatie in principe binnen het (agrarisch) bouwvlak wordt gebouwd;
  • dat het moet gaan om zowel een kwalitatieve en kwantitatieve verbetering;
  • dat er geen belemmeringen mogen ontstaan voor de omgeving;
  • dat cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen niet in aanmerking komen voor sanering.

In dit bestemmingsplan is een compensatieregeling opgenomen. Door middel van een wijzigingsprocedure is het mogelijk om bij sanering van (meer dan) 1.000 m2 aan bebouwing maximaal één woning (naast de bestaande bedrijfswoning) terug te bouwen. Bij grotere saneringen of als het noodzakelijk is meerdere compensatiewoningen mogelijk te maken, wordt (gezien de landschappelijk en ruimtelijke impact) een aparte planologische procedure doorlopen. Hierdoor kan maatwerk geleverd worden, waarmee de beoogde versterking van de ruimtelijke kwaliteit beter geborgd kan worden.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Bij een bestemmingsplan buitengebied kan op een aantal verschillende manieren sprake zijn van een planmer-plicht. Hieronder wordt ingegaan op het aspect planmer en de omgevingsaspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn.

3.1 Planmer

3.1.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan biedt ontwikkelingsmogelijkheden die mogelijk kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het gaat daarbij vooral om de ruimte voor uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarom is in het kader van dit bestemmingsplan een planMER en een passende beoordeling uitgevoerd. Het planMER is opgenomen als aparte bijlage. De passende beoordeling maakt deel uit van het planMER.

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven, samen de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). Daarnaast is bekeken in hoeverre in de referentiesituatie sprake is van knelpunten en/of overbelaste situaties (voor onder andere de thema's geurhinder, luchtkwaliteit en stikstofdepositie).

Passende beoordeling

Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Landelijk Gebied over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen het bestemmingsplan Landelijk Gebied is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Dit zou zelfs een beperking betekenen ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.

De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is echter een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de berekening van het trendscenario blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk naar verwachting beperkt zullen blijven.

De maximale toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 bedraagt in dit realistische ontwikkelingsscenario 4,85 mol N/ha/jr. Door gebruik te maken van saldering kan deze toename volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitattypen binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Voorwaarde is dat deze saldering plaatsvindt binnen hetzelfde Natura 2000-gebied op dezelfde habitattypen. Daarnaast is van belang dat geborgd is dat de uitbreiding pas plaatsvindt op het moment dat de bedrijfsactiviteiten elders zijn beëindigd (en ook de vergunningen zijn ingetrokken en de bestemmingslegging is gewijzigd).

In de passende beoordeling zijn maatregelen voorgesteld om significant negatieve effecten op Natura 2000 uit te sluiten. Dit zijn:

  • het uitsluiten van bouwmogelijkheden voor nieuwe stallen;
  • het vastleggen dat het aantal dieren niet mag toenemen;
  • een voorwaardelijke verplichting op te nemen dat de bouw van stallen afhankelijk wordt gesteld van het niet optreden van significant negatieve effecten in Natura 2000-gebieden. Dit kan bereikt worden door het treffen van voldoende stikstofreducerende maatregelen en/of saldering;
  • een algemene gebruiksregel waarmee is geregeld dat het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van het uitbreiden van de veestapel - bijvoorbeeld het in gebruik nemen van een nieuwe stal - pas is toegestaan wanneer de totale stikstofdepositie op het maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied niet toeneemt.

Overige milieuthema's

Voor de overige milieuthema's ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat er geen negatieve milieueffecten optreden. In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie. Milieuhygiënisch inpasbaar en milieusituatie zijn verzamelbegrippen voor verschillende milieuaspecten. In de juridische planbeschrijving is dit nader uitgewerkt.

Uit de beschrijvingen blijkt dat binnen het plangebied sprake is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Naast de toetsing aan de harde wettelijke normen en grenswaarden is van belang of de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen gevolgen hebben voor deze waarden. Uit de sectorale analyses blijkt dat met de voorwaarden en uitgangspunten die bij ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen, alsmede het opnemen van dubbelbestemmingen voor de bescherming van bijzondere waarden, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige waarden. De openheid van een groot deel van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Vanuit de doelstellingen voor het landelijk gebied is er geen aanleiding om de bestemmingsplanregeling aan te vullen of aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER.

Vertaling naar bestemmingsplan

De gemeente vindt het niet opnemen van bouwmogelijkheden of het beperken van dieraantallen niet haalbaar. Gezien de aard van het plangebied, is de agrarische sector een belangrijke sector voor de gemeente. Dit is enerzijds economisch. Anderzijds is de agrarische sector een belangrijke gebruiker en dus ook beheerder van het landschap. De gehele sector geheel of gedeeltelijk op slot zetten acht de gemeente daarom niet wenselijk.

De gemeente kiest er daarom voor de uitbreiding van stallen afhankelijk te stellen van een voorwaardelijke verplichting. Hierin wordt de volgende verplichting gesteld:

  • aangetoond moet worden dat uitbreiding van stallen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden; of
  • er is reeds een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven; of
  • er is aangetoond dat een Natuurbeschermingswetvergunning niet is vereist.

Deze eisen gelden altijd al vanuit de NB-wet, maar het extra opnemen van een dergelijk verplichting zorgt dat deze ook planologisch afgedwongen kan worden. Het betreft dus geen verzwaring voor de agrarische ondernemers. Wel zijn de uitkomsten van de planMER zo voldoende naar het bestemmingsplan vertaald.

De gemeente gaat ook de mogelijkheden van het opzetten van een stikstofbank nader verkennen. Dit kan eventuele saldering vergemakkelijken.

Aanvulling planMER Landelijk Gebied

Ten behoeve van het nieuwe bestemmingsplan Landelijk gebied is een planMER opgesteld. Ten aanzien van dit MER is een negatief toetsingsadvies uitgebracht door de Commissie voor de milieueffectrapportage (vanaf nu Commissie mer). Dit toetsingsadvies is als bijlage opgenomen bij de aanvulling op de planMER (de separate bijlage).

De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER een aantal tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de bestemmingsplannen. De tekortkomingen betreffen:

  • de beschrijving van het voornemen is op een aantal punten onduidelijk en onvolledig;
  • er zijn geen alternatieven onderscheiden, terwijl er alternatieven mogelijk zijn die minder milieugevolgen hebben en die meer tegemoet komen aan ambities van de gemeente, vooral ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Het voornemen kan in de huidige vorm bovendien leiden tot aantasting van natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden;
  • de beschrijving en beoordeling van de effecten op natuur (Natura 2000, weidevogelleefgebieden, EHS en beschermde soorten), landschap en cultuurhistorie en waterkwaliteit is onvoldoende.

In de aanvulling planMER is op deze drie aspecten ingegaan. Deze aanvulling maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hiermee is voldaan aan het advies van de Commissie mer.

3.1.2 Normstelling en beleid

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. De Europese richtlijn is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport en de milieubelangen op deze manier een meer nadrukkelijke rol te laten spelen in de besluitvorming. De richtlijn is geïntegreerd in de Wet milieubeheer en het Besluit mer. Per 1 april 2011 is de gewijzigde Besluit mer in werking getreden. De wijziging betreft een modernisering en reparatie van het besluit. Belangrijkste wijziging is het dat de drempelwaarden met het nieuwe besluit indicatief zijn geworden. Dat wil zeggen dat de genoemde oppervlakten en aantallen een richtlijn zijn. Omgevingskenmerken kunnen aanleiding geven tot lagere drempelwaarden. 

De verplichting om ten aanzien van plannen en programma's een MER te maken, onderscheidt zich van een zogenaamde projectmer voor concrete plannen. Een planmer betreft plannen die uiteindelijk kunnen leiden tot concrete projecten, oftewel het kader vormen voor deze projecten. Van een planmer-plicht is zodoende sprake indien:

  • plannen het kader vormen voor (toekomstige) mer- of merbeoordelingsplichtige besluiten of;
  • op grond van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moet worden gemaakt.

Dit is het geval wanneer activiteiten die uit plannen kunnen voortvloeien significante negatieve effecten voor beschermde natuurgebieden kunnen veroorzaken.

3.2 Geluid

De Wet geluidhinder heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende soorten geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor het landelijk gebied van de gemeente Koggenland zijn wegverkeerslawaai en spoorweglawaai van belang.

3.2.1 Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, tenzij er sprake is van een woonerf of een 30-km/uur-zone. Ten aanzien van woningen geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Rondom de meeste wegen in het landelijk gebied is een geluidszone van kracht. Het gaat immers in veel gevallen om wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of hoger. In het voorliggend bestemmingsplan worden echter geen nieuwe geluidsgevoelige objecten direct mogelijk gemaakt. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Voor sommige wegen zijn in het verleden hogere grenswaarden aangevraagd. Deze situaties zullen in het bestemmingsplan gehandhaafd blijven.

Toename van wegverkeerslawaai wordt, waar mogelijk, tegengegaan. Bij nieuwe ontwikkelingen of bijvoorbeeld de herbouw van een woning, kan er sprake zijn van een veranderende geluidssituatie. Daarom is als bijlage bij de regels een geluidskaart opgenomen, met daarop de 48 dB-contour van alle wegen in de gemeente. Geluidsgevoelige functies moeten buiten deze contour gerealiseerd worden.

Ondanks het beleid van de gemeente dat er op gericht is nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied te weren, zijn er via flexibiliteitsbepalingen in het plan wel een aantal uitzonderingen mogelijk. Hierdoor kunnen er nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder kunnen ontstaan. Het gaat om de volgende situaties:

  • nieuwe compensatiewoning na sloop van 1.000 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  • omzetten van agrarische bouwpercelen naar een woonfunctie;
  • splitsing van stolpen in meerdere wooneenheden.

De genoemde ontwikkelingen zijn gekoppeld aan een wijzigingsprocedure. Op het moment dat een nieuwe ontwikkeling zich gaat voordoen, wordt getoetst aan het aspect 'wegverkeerslawaai'. Daarbij wordt onderzocht of een ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Als dit niet het geval is, wordt een procedure Hogere Waarden gevolgd. Uitgangspunt hierbij is dat de binnenwaarde niet hoger wordt dan 33 dB.

3.2.2 Spoorweglawaai

Ten aanzien van spoorweglawaai geldt vergelijkbare regelgeving als voor wegverkeerslawaai. Voor spoorwegen geldt echter een voorkeursgrenswaarde van 55 dB ten opzichte van woningen. Voor overige geluidsgevoelige gebouwen en terreinen geldt een voorkeursgrenswaarde van 53 dB.

In het plangebied liggen twee spoorlijnen. Ten eerste loopt het tracé van de spoorlijn Alkmaar - Hoorn door het plangebied. Voor deze spoorlijn geldt een wettelijke zone van 100 meter. Ten tweede loopt de spoorlijn Purmerend - Hoorn door het plangebied. Dit is een drukker tracé dan het tracé Alkmaar - Hoorn. Voor deze lijn geldt een wettelijke zone van 200 meter. De geluidszones behorend bij deze spoorlijnen zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "geluidszone - spoor". Binnen deze zone worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Bij eventuele toekomstige nieuwe ontwikkelingen zal voldaan moeten worden aan de voorkeursgrenswaarde van 53 dB. Ook hier geldt dat als er niet aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt, er hogere grenswaarden vastgesteld dienen te worden.

3.3 Externe veiligheid

In het kader van externe veiligheid wordt er in dit bestemmingsplan onderscheid gemaakt in de volgende onderwerpen:

  • Vervoer gevaarlijke stoffen (3.3.1)
  • Buisleidingen (3.3.2)
  • Risicovolle inrichtingen (3.3.3)
3.3.1 Vervoer gevaarlijke stoffen

In het kader van het vervoer van gevaarlijke stoffen is met name de A7 van belang. Deze weg is opgenomen in het Basisnet Weg. Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risicocontour 0 meter is. Er is geen plasbrandaandachtsgebied opgenomen voor de A7. In principe kunnen er dus kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

Door de provincie Noord-Holland is recent het inpassingsplan vastgesteld voor de Westfrisiaweg vastgesteld. Dit plan maakt de opwaardering van deze weg mogelijk. Uit het inpassingsplan blijkt dat, na opwaardering, er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour.

 

Beide spoorlijnen in het plangebied (Purmerend - Hoorn en Alkmaar - Hoorn) zijn in het (concept) Basisnet Spoor niet aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van dit bestemmingsplan hoeft er daarom geen aandacht besteed te worden aan het vervoer van gevaarlijke stoffen via het spoor.

Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er is geen uitbreiding van nieuwe kwetsbare objecten voorzien. De bestaande situatie langs de A7 en de Westfrisiaweg is vastgelegd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3.2 Buisleidingen

Door de polder Berkmeer loopt een buisleidingenstraat. Hierin liggen vier verschillende buisleidingen. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ligt bij alle vier de leidingen in het plangebied op het hart van de leidingen. De bestaande functies binnen het invloedsgebied zijn vastgelegd. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een significante verhoging van het groepsrisico tot gevolg hebben. Bij het toepassen van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden moet opnieuw getoetst worden aan de risicocontouren van de buisleidingen. Echter, aangezien er alleen perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, is het niet de verwachting dat het groepsrisico significant kan veranderen.

Leidingnummer   Maximale werkdruk (bar)   Diameter (inch)   Invloedsgebied
(1% letaliteit,
in meter)  
A-551   66,2   42   490  
A-550   66,2   36   430  
A-556   66,2   36   430  
A-620   66,2   24   310  

Figuur 7: Gegevens leidingen in buisleidingenstraat

De buisleidingenstraat is op de verbeelding weergegeven met de bestemming Leiding - Leidingenstrook.

3.3.3 Risicovolle inrichtingen

In het plangebied liggen twee tankstations waar lpg verkocht wordt. Daarnaast ligt aan de Braken bij Obdam een tankstation, waarvan de veiligheidszones deels over het plangebied liggen. Voor deze tankstations is in het verleden onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van deze onderzoeken zijn de milieuvergunningen van de tankstations gewijzigd. Voor het tankstation aan de Kleine Wijzend (langs de A7) is de doorvoer gemaximaliseerd op 1.499 m3 per jaar. Het tankstation bij Obdam is gemaximaliseerd op een doorvoer van 1.000 m3 per jaar. Voor het tankstation bij Ursem is de doorvoer gemaximaliseerd op 500 m3 per jaar. De daarbij behorende plaatsgebonden risicocontouren zijn op de verbeelding aangegeven. De locaties van de afleverzuilen en de vulpunten zijn op de verbeelding vastgelegd. Zodoende kan de veiligheidssituatie niet veranderen. In onderstaande figuren zijn de tankstations met bijbehorende afstanden weergegeven.

LPG - tankstation   Doorzet (m3) per jaar   Afstand (m) vanaf vulpunt   Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir   Afstand (m) vanaf afleverzuil  
Tankstation Borst te Ursem   tot 500   25   25   15  
Tankstation Borst te Berkhout (afslag Hoorn - A7)   tot 1499   40   25   15  
Tankstation De Braken
(buiten plangebied)  
tot 1000   35   25   15  

Figuur 8. Tankstations met lpg in plangebied

In de risicocontour van het tankstation bij Ursem ligt een gedeelte van een woning. Dit is, gezien de omgeving, aan te merken als een beperkt kwetsbaar object. Voor deze woning geldt het zogenaamde 'stand still' principe. Uitbreiding van de woning binnen de risicocontour is niet toegestaan. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om te voorkomen dat de woning uitbreidt.

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Bestaande risicovolle inrichtingen worden bestemd conform de bestaande situatie. Het plan maakt bij recht slechts uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven mogelijk. Dergelijke uitbreidingen kunnen worden aangemerkt als beperkt kwetsbare objecten in de zin van het Bevi. De uitbreidingsmogelijkheden liggen te allen tijde buiten de PR 10-6-contour van risicovolle inrichtingen en voldoen daarmee aan de richtwaarden en de uitbreidingen leiden niet tot een toename van het groepsrisico.

3.3.4 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Het rijk heeft een ontwerp voor Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen spelen belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid een grote rol. Er zijn steeds meer ontwikkelingen in Nederland zichtbaar die zorgen voor spanning tussen deze belangen. Met het doel een duurzaam evenwicht te creëren tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid, is het Basisnet ontstaan.

Uiteindelijk zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaan uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Op de kaarten zal per gebied worden aangeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het maximale risico per route wordt vastgelegd in de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De bouwbeperkingen worden vastgelegd in het Besluit transportroutes externe veiligheid. De verwachting is dat deze regelgeving eind 2012 in werking kan treden. In januari 2010 zijn in de circulaire Risiconormering wel al de normen voor het plaatsgebonden risico van wegen en vaarwegen opgenomen.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter. Er worden bij wijziging wel ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zorgen niet voor een dermate toegenomen emissie, dat er niet voldaan kan worden aan de grenswaarden. Dit bestemmingsplan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden zal getoetst worden aan de Wet milieubeheer.

In 2009 is onderzoek verricht naar de geluidshinder en de luchtkwaliteit van het wegverkeer in de gemeente Koggenland. Berekend zijn de situaties 2008 en 2020, waarbij zowel de geluidcontouren als de concentratie luchtverontreiniging ter hoogte van de gevel zijn berekend. Alle panden die voorkomen op de GBKN van de gemeente zijn in de analyse meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat op geen enkele locatie in Koggenland, nu en in de toekomst, sprake is van overschrijding van de normen (NO2 en PM10) uit het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De normen uit het Besluit Luchtkwaliteit 2005 zijn overgenomen in de Wet milieubeheer.

3.4.2 Normstelling en beleid

Luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.4.2 Normstelling en beleid

Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer vastgelegd. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • landbouwinrichtingen waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden.

3.5 Milieuhinder bedrijvigheid

3.5.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

De in het plangebied voorkomende agrarische bedrijven worden in principe in de huidige vorm vastgelegd, waarbij de geldende rechten overgenomen worden. De meeste knelpunten zijn met de gemeentelijke Geurverordening opgelost. Bij de in het bestemmingsplan opgenomen uitbreidingen is rekening gehouden met de ligging van eventuele stallen ten opzichte van omliggende geurgevoelige objecten.

Wet Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet bevat twee onderdelen:

  • 1. het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten;
  • 2. (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond (plattelandswoningen) zijn niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Wanneer in een bestemmingsplan bewoning door derden van agrarische bedrijfswoningen wordt toegestaan, moet wel worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar wonen leefklimaat.

Ammoniak en veehouderij

Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij. Bovendien voorziet het bestemmingsplan niet in uitbreidingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante toename van de ammoniakemissie.

Ten aanzien van intensieve veehouderijen in het plangebied geldt het uitgangspunt dat de productieomvang gelijk blijft. Uitbreiding van de in het plangebied voorkomende bedrijven is via een wijziging mogelijk. Echter, door de verplichting vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, kan dit alleen als er sprake is van een duurzame ontwikkeling. Geconcludeerd kan dan ook worden dat er geen sprake is van een significante toename van ammoniakuitstoot die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden.

3.5.2 Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odeur units per kubieke meter. Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte.

De gemeente Koggenland heeft op basis van de Wet geurhinder veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening geldt alleen voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. De afstand die in de Wgv genoemd staat, is in de geurverordening gehalveerd. Voor bedrijven binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter (in plaats van 100). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter (in plaats van 50). Hiermee zijn de meeste knelpunten binnen de gemeente opgelost.

Besluit landbouw milieubeheer

Op kleinschalige veehouderijen en akkerbouwbedrijven is het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) van toepassing. Dit betreffen inrichtingen die alleen meldingsplichtig zijn. In het Blm zijn afstanden opgenomen die tussen landbouwinrichtingen en geurgevoelige objecten moeten worden aangehouden. Deze afstanden zijn afhankelijk van het type omgeving en van het type gevoelig object. Daarnaast zijn de afstanden bij inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden groter dan bij akkerbouwbedrijven.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een milieuvergunning. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve en grote grondgebonden veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderij-inrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom. Voor alle veehouderijen (dus zowel met als zonder geuremissiefactor) geldt een aan te houden minimale afstand van ten minste 50 meter (bebouwde kom) en ten minste 25 meter (buiten de bebouwde kom).

3.6 Milieuhinder overige bedrijvigheid

3.6.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt is dat milieucategorieën 1 en 2 uit de bedrijvenlijst (zie Bijlage 2) algemeen in het landelijk gebied zijn toegestaan. Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn opgenomen in Bijlage 3 bij de regels. De bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend. Alleen gelijksoortige bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toegestane categorieën (dus categorie 1 en 2) zijn toegestaan. Op deze manier wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder zal ontstaan.

3.6.2 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

3.7 Water

Water en ruimtelijke ordening zijn in toenemende mate met elkaar verweven. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan moet daarom een waterparagraaf worden opgenomen. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt bovendien de 'watertoets' die verplicht tot overleg met de waterbeheerder over voorgenomen ontwikkelingen, voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht.

Voor het opstellen van het bestemmingsplan is contact gezocht met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap heeft een aantal gegevens aangeleverd, die in het bestemmingsplan vertaald zijn.

Daarnaast heeft Rijkswaterstaat, als beheerder van het Markermeer, een reactie gegeven. De reactie van Rijkswaterstaat is in het bestemmingsplan verwerkt.

Waterstaatswerken

De verschillende waterstaatswerken in het plangebied inbestemd. Deze zijn in figuur 9 weergegeven. De IJsselmeerdijk is een primaire waterkering en is dan ook als zodanig bestemd (Water - Waterstaat). Daarmee is de primaire waterkerende functie van de dijk vastgelegd. De IJsselmeerdijk is, naast een primaire waterkering, eveneens een belangrijk cultuurhistorisch waardevol element in het landschap. Hiervoor is een beschermende regeling opgenomen (Waarde - Cultuurhistorie).

Voor de regionale waterkeringen in het plangebied is een dubbelbestemming opgenomen, namelijk Waterstaat - Waterkering. Dit zijn de Westfriese Omringdijk (met uitzondering van de IJsselmeerdijk), de Berkmeerdijk, de Obdammerdijk en het Oudelandsdijkje. Aan bepaalde werkzaamheden binnen gronden met deze dubbelbestemming is een vergunningenplicht gekoppeld. Daarmee zijn de regionale waterkeringen voldoende beschermd.

Voor eventuele werkzaamheden in het invloedsgebied van de waterkeringen, is de aanduiding vrijwaringszone - dijken opgenomen. Deze vrijwaringszone is de reservering rond de regionale en primaire waterkeringen. Binnen de vrijwaringszone mogen geen ingrepen gedaan worden die toekomstige dijkverhogingen en/of verzwaringen kunnen belemmeren. Aan bepaalde werkzaamheden is daarom een vergunningenplicht gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0007.png"

Figuur 9: Regionale waterkeringen (lichtblauw) en primaire waterkeringen (donkerblauw)

Markermeer

Het Markermeer maakt deel uit van het hoofdwatersysteem, dat beheerd wordt door Rijkswaterstaat. In het beheer van het watersysteem IJsselmeergebied maakt Rijkswaterstaat onderscheid tussen het IJsselmeer, het Markermeer - IJmeer en de Randmeren. Het IJsselmeergebied heeft een belangrijke afvoerfunctie voor het rivierwater dat Nederland binnenkomt. In het verlengde daarvan vormen het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer samen het grootste zoetwaterbekken van West-Europa, dat fungeert als waterbuffer voor drinkwatervoorziening en landbouw.

De rijkswateren vervullen veel functies. De wijze waarop de beheerder met die functies omgaat is vastgelegd in het Beheerplan Rijkswateren, dat onderscheid maakt tussen 'basisfuncties' (veiligheid, voldoende water en schoon & gezond water), scheepvaart en 'maatschappelijke' gebruiksfuncties (zoals recreatie en visserij). Een groot deel van het beheer is gericht op de instandhouding van de basisfuncties en de bijbehorende infrastructuur. Uitgangspunt is daarbij te voldoen aan de wettelijk vastgestelde eisen en doelstellingen. Als de basisfuncties op orde zijn, ontstaan ook gunstige condities voor de gebruiksfuncties. Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater is bijvoorbeeld een voorwaarde voor de winning van drinkwater en voor de recreatie(zwemmen). De aanwezigheid van voldoende water is belangrijk voor de scheepvaart en de natuur. De ecologische functies zijn nauw verbonden aan een goede waterkwaliteit en de aanwezige leefgebieden.

Het Markermeer is aangewezen als Natura 2000-gebied. Vanwege het specifieke karakter van het Markermeer is een aparte bestemming opgenomen, namelijk Natuur - 1.

Waterbergingsgebieden

Tot slot zijn de verschillende waterbergingen in het plangebied opgenomen. De 'droge' waterberging die in het kader van de ruilverkaveling Oude Gouw is gerealiseerd, is vastgelegd. De hoofdfunctie is nog steeds agrarisch. Bij perioden van extreme neerslag kan dit gebied onder water worden gezet. Hiervoor is een regeling opgenomen. De permanente waterberging tussen De Braken en Obdam en het waterbergingsgebied ten zuidwesten van polder Wogmeer zijn bestemd als Water en Groen. In figuur 10 zijn de waterbergingsgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0008.png"

Figuur 10: Waterbergingsgebieden bij Wogmeer (links) en Obdam (rechts)

3.8 Ecologie

3.8.1 Natura 2000-gebieden

In het plangebied is een klein gedeelte van het Natura 2000-gebied 'Markermeer' gelegen. Er is een aparte bestemming met beschermde regeling (bestemming Natuur - 1) voor dit gebied opgenomen. De bescherming van de natuurwaarden in de gebieden wordt bovendien geregeld via de Natuurbeschermingswet.

Ontwikkelingen buiten de Natura 2000-gebieden kunnen echter ook invloed hebben op de ecologische waarden binnen dit gebied. Mogelijke effecten van in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte op Natura 2000-gebieden worden onderzocht in een planmerprocedure. Zoals gesteld in paragraaf 3.1 'Planmer' wordt een voortoets uitgevoerd om de mogelijke invloed op de twee Natura 2000-gebieden te onderzoeken. De uitkomsten van deze voortoets worden in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

3.8.2 EHS-gebieden

In het plangebied komen verschillende gebieden voor, die behoren tot de EHS. Dit betreft onder andere De Weel bij Obdam en delen van de polders Berkmeer, Mijzen en Beetskoog. Tot slot zijn er nog enkele kleinere gebieden in de gemeente. In het bestemmingsplan zijn voor deze gebieden regelingen opgenomen die de ecologische waarden beschermen. Uitgangspunt is dat de gebieden die behoren tot de EHS de bestemming Natuur - 2 hebben.

In een aantal gevallen zijn deze ecologische waarden ook al op andere wijzen beschermd. Zo is de polder Mijzen aangewezen als aardkundig monument en heeft deze zowel in de provinciale milieuverordening als in dit bestemmingsplan een strikte bescherming gekregen. Hiermee zijn de waarden van de EHS al voldoende beschermd.

In het kader van de opwaardering van de Westfrisiaweg is de voormalige ecologische verbindingszone langs de Jaagweg verlegd naar het zuiden. Deze ecologische verbindingszone is in dit bestemmingsplan met een aanduiding opgenomen. Over de ligging van de ecologische verbindingszone nabij Distriport is op dit moment onvoldoende duidelijkheid om deze op te nemen. Wel is met een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de aanduiding op de verbeelding aan te brengen.

3.8.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming wordt gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. De Flora- en faunawet is altijd onverkort van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn (bij recht, vergunningvrij of via een afwegingsprocedure) in het kader van de Flora- en faunawet de mogelijke effecten op de te beschermen soorten altijd moet worden meegewogen.

Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Indien op dat moment blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit strijd oplevert met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, zal de betreffende activiteit pas plaats kunnen vinden na het verkrijgen van ontheffing. Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet wel redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventuele benodigde omgevingsvergunning om af te wijken van de regels, anders is het bestemmingsplan niet uitvoerbaar.

Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan vooral conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van soortbescherming uitvoerbaar geacht. Voor zover in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn waar mogelijk een ontheffing voor moet worden aangevraagd, zijn er geen aanwijzingen dat een dergelijke ontheffing niet kan worden verleend.

3.8.4 Normstelling en beleid

Natura 2000-gebieden

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is op 1 oktober 2005 de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. In deze wet is de bescherming van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen geregeld (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Daarnaast kunnen op grond van de Natuurbeschermingswet gebieden van nationaal belang worden aangewezen: beschermde natuurmonumenten.

Op grond van de Natuurbeschermingswet is in Nederland een groot aantal Natura 2000-gebieden aangewezen, waarvoor momenteel de vaststellingsprocedure loopt. Op dit moment is de procedure tot aanwijzing van de Natura 2000-gebieden nog niet afgerond. Voor de Natura 2000-gebieden waarvoor de provincie de beheerplannen moet gaan opstellen, zal pas na het opstellen van die beheerplannen de begrenzing van de gebieden definitief worden vastgesteld. Dit geldt ook voor de instandhoudingsdoelstellingen.

Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet en behoeven daardoor geen extra bescherming via het bestemmingsplan. Wel is er een relatie tussen de Natuurbeschermingswet en het bestemmingsplan op het punt van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken waarvan verwacht moet worden dat daarvoor geen vergunning wordt verleend op basis van de Natuurbeschermingswet, het bestemmingsplan zou dan immers niet uitvoerbaar zijn. Daarom dient het bestemmingsplan alsnog rekening te houden met de beschermde status van de aangewezen gebieden.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet dient ook rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor ontwikkelingen binnen of nabij de EHS geldt het ''nee, tenzij-principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, kan een ontwikkeling slechts doorgang vinden indien de effecten worden gemitigeerd en gecompenseerd. De EHS moet er te allen tijde in saldo op vooruit gaan.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten vindt plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde dieren en planten, die in de wet zijn aangewezen niet worden gedood, gevangen, verontrust, geplukt of verzameld.

Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die staan vermeld op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten zijn de voorwaarden voor ontheffing streng.

3.9 Archeologie

3.9.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Door Archeologie Westfriesland, een samenwerkingsverband van verschillende Westfriese gemeenten, is een archeologische beleidskaart opgesteld. Op deze beleidskaart zijn in totaal 5 verschillende archeologische verwachtingswaarden aangegeven. De hoogste bescherming is gegeven aan gebieden waarvan bekend is dat hier archeologische resten aanwezig zijn. Hier geldt dat bij alle bodemingrepen een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast hebben vooral de oudere linten een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dit bestemmingsplan zijn dit met name de linten van Spierdijk, Berkhout, Grosthuizen, Oudendijk en delen van Obdam en Hensbroek. Ook polder Mijzen heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een aantal gebieden zijn vrijgegeven van archeologisch onderzoek. Dit betreft de droogmakerijen Wogmeer en Baarsdorpermeer. Ook gebieden die reeds onderzocht zijn, worden niet meer beschermd. In figuur 11 zijn de verschillende archeologische verwachtingswaarden weergegeven. De verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn met dubbelbestemmingen vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0009.png" Figuur 11: Archeologische beleidskaart Koggenland

3.9.2 Normstelling en beleid

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarden, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

3.10 Cultuurhistorie

3.10.1 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Stolpen

In het plangebied komen veel cultuurhistorisch waardevolle objecten voor. Dit zijn voornamelijk stolpen. Door de kenmerkende hoofdvorm, zijn veel van deze stolpen als beeldbepalend pand aangewezen. Daarom is voor deze panden een beschermende regeling opgenomen. Voor stolpen die in gebruik zijn als woonhuis, is een aparte bestemming opgenomen. Zie voor een toelichting op de bestemming paragraaf 4.36 Wonen - Stolp.

Bij (agrarische) bedrijven heeft de stolp (de bedrijfswoning) een specifieke aanduiding gekregen. De beschermende regeling moet voorkomen dat er wijzigingen aan de hoofdvorm doorgevoerd worden. De regeling is gekoppeld aan de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp".

Overige waardevolle panden

Daarnaast komen er beeldbepalende panden voor, die geen stolpen zijn. Voor deze panden is een aanduiding "karakteristiek" opgenomen. Voor de Rijksmonumenten en de provinciale monumenten in het plangebied is eveneens een aanduiding opgenomen. Hieraan is geen beschermende regeling gekoppeld. De aanduiding betreft puur een signaleringsfunctie voor de burger en voor de overheid.

Westfriese Omringdijk en andere dijken

De Westfriese Omringdijk heeft een belangrijke cultuurhistorische waarde. Voor de IJsselmeerdijk, welke onderdeel is van de Omringdijk, is een dubbelbestemming opgenomen voor het behoud en versterking van de cultuurhistorische waarde van de dijk. Het overige gedeelte van de dijk heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Binnen deze dubbelbestemming is niet alleen het behoud van de dijk als waterstaatkundig werk opgenomen. Ook is het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarde opgenomen en door een omgevingsvergunningenstelsel beschermd.

Dezelfde bescherming geldt voor de Berkmeerdijk en het Oudelandsdijkje. Ook deze dijken zijn cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol. Deze genieten dezelfde bescherming als de Westfriese Omringdijk.

Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen

Niet alleen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden beschermd. Ook het landschap, dat als geheel een cultuurhistorische waarde kent, wordt zoveel mogelijk beschermd. Zo wordt er bij de verschillende wijzigingsbevoegdheden als eis een goede landschappelijke inpassing gevraagd, die passend is in de historisch gegroeide landschapsstructuur. Toetsing van nieuwe ontwikkelingen aan het beeldkwaliteitplan is veelal een eis. Hiermee wordt voorkomen dat er ontwikkelingen gerealiseerd worden, die niet passen in het karakter van het landelijk gebied (zie ook Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

Een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn beschermd. Dit betreft onder andere de meerwal bij de Baarsdorpermeer en de karakteristieke verkaveling van Polder Beetskoog. Deze zijn beschermd met de dubbelbestemmingen Waarde - Aardkundig en Waarde - Landschap verkaveling. Polder Mijzen kent eveneens een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Door de provincie is Polder Mijzen aangewezen als aardkundig monument, waardoor deze al op basis van de provinciale milieuverordening een uitgebreide bescherming kent.

3.10.2 Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

3.11 Beeldkwaliteitplan

Voor het landelijk gebied van de gemeente Koggenland is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen worden hieraan getoetst.

3.11.1 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van de gemeente Koggenland is een typisch cultuurlandschap. In Koggenland is dit de strijd tegen het water geweest om het landschap bewoonbaar te maken. De landschappelijke eenheden hebben een cultuurhistorische basis. Het gaat om samenhangende veenontginningen en droogmakerijen.

De gemeente bestaat voor een deel uit een open landschap, waar de oorspronkelijke landschappelijke structuur nog zeer herkenbaar is. Deels bestaat het daarnaast uit een overgangsgebied met een verscheidenheid aan functies, op de overgangen naar het stedelijk gebied van respectievelijk Heerhugowaard en Hoorn. De structuur is gekoppeld aan de bebouwingslinten van waaruit het landschap ontgonnen is. De Gouwe vormt de centrale scheiding tussen het oostelijk en een westelijk deel van de gemeente. De linten liggen zowel in het Landelijk Gebied als in de kernen.

De Westfriese Omringdijk en de Ringvaart Oostdijk vormen belangrijke landschappelijke dragers in de gemeente. Zowel ecologisch, cultuurhistorisch als landschappelijk zijn de Westfriese Omringdijk en de Ringvaart Oostdijk, de drie droogmakerijen, Berkmeer, Wogmeer en de Baarsdorpermeer en de veenontginningen Mijzen en Beetskoog van groot belang.

3.11.2 Uitgangspunten beeldkwaliteitplan

In het beeldkwaliteitplan zijn vanuit de verschillende landschapstypen binnen de gemeente Koggenland zes gebieden onderscheiden. Deze gebieden zijn op basis van het bestaande grondgebruik en het vastgelegde beleid globaal begrensd. De gebieden zijn richtinggevend voor de ontwikkelingsruimte die wordt geboden in het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied. Onderstaand figuur geeft de landschappelijke structuur van de gemeente weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGKoggenland-va01_0010.png"

Figuur 2: Landschappelijke structuur gemeente Koggenland

Het beeldkwaliteitplan geeft de kenmerken van de verschillende gebieden weer. Deze kenmerken zijn onderverdeeld in:

  • 1. landschappelijke basiswaarden;
  • 2. unieke landschapselementen en ecologische, archeologische en geologische waarden;
  • 3. structuurbepalende landschapselementen;
  • 4. overige landschappelijke ontwikkeling.

De wijze waarop bij ontwikkelingen het beeldkwaliteitplan als toetsingskader gebruikt kan worden, verschilt per type waarde. Deels zijn deze kenmerken beschermd door de verankering in het bestemmingsplan. Daarnaast moet met name daar waar het de structuurbepalende landschapselementen betreft een interpretatie plaatsvinden. Ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn veelal gekoppeld aan de uitbreiding, functiewijziging of verplaatsing van agrarische bedrijven. Hierbij is de doelstelling dat nieuwe ontwikkelingen aansluiten op de bestaande structuurelementen of dat compenserende maatregelen plaats vinden die de structuur van het gebied versterken.

Algemene uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan zijn:

  • het respecteren van de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • afstand houden tot karakteristieke ruimtelijke elementen;
  • goede infrastructurele ontsluiting;
  • zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen;
  • erfinrichting met beplantingen afstemmen op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.

De uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan zijn vertaald naar een apart hoofdstuk, waarin de erfinrichting van (agrarische) erven uiteen is gezet. Bij het opstellen van een erfinrichtingsplan moet met de in dit hoofdstuk gegeven uitgangspunten rekening gehouden worden.

Voor een nadere beschrijving van de ontstaansgeschiedenis, de huidige situatie en de criteria wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan (zie ook: Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

3.12 Kabels en leidingen

In het plangebied komen verschillende kabels en leidingen voor. Deze zijn op de verbeelding opgenomen. Op de verbeelding zijn alleen de grotere kabels en leidingen opgenomen. Kleinere leidingen, zoals aansluitingen op individuele percelen en kleinere transportleidingen, zijn niet opgenomen.

Hoofdstuk 4 Bestemmingen

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. Alle bestemmingen zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de geldende bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten zal met name een groot gewicht worden toegekend aan de afweging in relatie tot de landschappelijke waarden.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen (bijvoorbeeld in de bestemming Agrarisch) of in het artikel Algemene wijzigingsregels.

Overgangsbepaling

Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die vanwege bijvoorbeeld een bestemmings- of beleidswijziging niet (meer) binnen het nieuwe planologische regime passen. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken die niet met een vergunning zijn gebouwd worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

4.2 Agrarisch

4.2.1 Bestemmingsomschrijving

De agrarisch gebruikte gronden zijn vastgelegd met de bestemming Agrarisch. Dit geldt voor zowel de agrarische bouwpercelen als voor de onbebouwde agrarische gronden.

Agrarische bouwpercelen / bouwvlakken

De agrarische bouwpercelen zijn op de verbeelding concreet begrensd. De bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing moet binnen het bouwvlak opgericht worden. Concentratie van bebouwing is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk. Zo wordt voorkomen dat het landschap wordt ontsierd met verspreid liggende bouwwerken. Bij het begrenzen van het bouwvlak is de ligging van het vigerende bouwvlak en de huidige situatie als uitgangspunt genomen.

Agrarische bedrijven met concrete bouwplannen op korte termijn zijn conform de gewenste situatie opgenomen. Hiervoor zijn met de betreffende agrariërs gesprekken gevoerd. Bij de ligging van het nieuwe, aangepaste bouwvlak is onder andere gekeken naar de landschappelijke inpassing en de gewenste nieuwe inrichting. Voor een bestendig ruimtegebruik is het van belang dat alle bebouwing binnen het bouwvlak gerealiseerd wordt. Dit geldt dus voor de bedrijfsgebouwen (inclusief bedrijfswoning), maar ook voor mest- en sleufsilo's en kuilplaten.

De gemeente wil voorkomen dat er vóór de voorgevels van bedrijfswoningen bedrijfsbebouwing wordt opgericht, niet alleen vanuit stedenbouwkundig oogpunt, maar ook om het veelal karakteristieke aangezicht van een boerenerf te beschermen.

Bij recht zijn, aanvullend op de agrarische bedrijvigheid binnen het bouwvlak, de volgende functies mogelijk:

  • aan huis verbonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Een aantal specifieke functies en bebouwing is apart aangeduid. In de regels en op de verbeelding zijn bijvoorbeeld de volgende aanduidingen opgenomen:

  • specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf;
  • specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 1: binnen deze aanduiding is een zorgwoning toegestaan;
  • specifieke vorm van maatschappelijk - zorg 2: binnen deze aanduiding is, naast het agrarisch bedrijf, een zorgfunctie toegestaan;
  • specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang;
  • fruitteelt: alleen binnen deze aanduiding is fruitteelt toegestaan;
  • een boomgaard, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - boomgaard";
  • specifieke vorm van agrarisch - veldschuur: veldschuren groter dan 50 m2 zijn vastgelegd. Dit zijn veldschuren van agrarische bedrijven die niet op een bouwperceel binnen een bouwvlak staan, maar die zich op agrarische grond bevinden;
  • baggerspeciedepot;
  • ijsbaan;
  • specifieke vorm van water - waterberging droog: de "droge waterberging" die in het kader van de ruilverkaveling Oude Gouw is gerealiseerd, is als dusdanig vastgelegd;
  • specifieke vorm van agrarisch - loods.

Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning. In een bestemmingsplan kan een dergelijke woning als een gewone burgerwoning aangemerkt worden, terwijl vanuit milieutechnisch oogpunt dezelfde milieunormen als voor agrarische bedrijfswoningen gelden. Door het als zodanig bestemmen van plattelandswoningen, wordt er een nieuwe woonfunctie geboden, zonder dat omliggende agrarische bedrijven hierdoor belemmerd worden. Voornamelijk vanuit het aspect geurhinder worden agrarische bedrijven op dit moment veel gehinderd door voormalige bedrijfswoningen die als burgerwoning in gebruik zijn. Voormalige agrarische woningen die van het agrarische bedrijf zijn vervreemd hebben de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' gekregen. Omdat de voormalige bedrijfswoning nog steeds (in milieutechnische zin) deel blijft uitmaken van het bedrijf, blijft de voormalige bedrijfswoning binnen de bestemming 'Agrarisch' en dus ook binnen het bouwvlak van het betreffende agrarische bedrijf.

Nieuwe bouwpercelen

In dit bestemmingsplan is geen regeling opgenomen voor het mogelijk maken van nieuwe agrarische bouwpercelen. De vraag naar vestigingsruimte voor nieuwe agrarische bedrijven zal naar verwachting beperkt zijn. In eerste instantie moet bij een aanvraag voor vestiging gezocht worden naar mogelijkheden op eerder vrijgekomen agrarische bouwpercelen. Toch kan het gebeuren dat, gezien ook de looptijd van het bestemmingsplan, zich incidenteel de vraag voordoet voor een nieuwe agrarische bedrijfsvestiging. Zo kunnen bestaande bedrijven in bebouwde kommen milieutechnisch zó ongunstig liggen dat ze een nieuwe locatie nodig hebben. Uitgangspunt is dat nieuwe bedrijfslocaties via een apart bestemmingsplan geregeld worden. Voor dit soort gevallen is het wenselijk voor elk geval een afzonderlijke afweging te maken en een aparte procedure te doorlopen.

Bollenteelt

De niet-permanente bollenteelt (reizende bollenkraam) krijgt ruime ontwikkelingsmogelijkheden in de gemeente. Met de reizende bollenkraam wordt de wisselende bloembollenteelt bedoeld, die elk jaar naar een ander perceel trekt. Wel geldt een restrictie voor gronden met hoge cultuurhistorische, ecologische en bodemkundige waarden. Voor deze gebieden wordt de reizende bollenkraam uitgesloten. Dit betreffen de Polder Mijzen en de Polder Beetskoog. De aardkundige en landschappelijke waarden van deze polders zijn vastgelegd middels de dubbelbestemming Waarde - Aardkundig en Waarde - Landschap verkaveling. De reizende bollenkraam is binnen deze beide dubbelbestemmingen uitgesloten.

Boomteelt, houtteelt en andere opgaande meerjarige beplanting

Boomteelt, houtteelt en andere opgaande meerjarige beplanting is een vorm van agrarische productie die, met name in een open landschap, een grote ruimtelijke impact heeft. Gezien het open karakter van het landschap voert de gemeente een terughoudend beleid ten aanzien van deze vormen van agrarische productie. In het gehele landelijk gebied van de gemeente Koggenland zijn deze vormen van agrarische productie uitgesloten.

Fruitteelt is mogelijk in de gebieden aan de Julianaweg en de Leet. Deze gebieden hebben het karakter van een halfopen overgangsgebied, waar fruitteelt een passende agrarische activiteit is. Gezien de landschappelijke en ecologische waarden van de overige gebieden, wordt in die gebieden de fruitteelt uitgesloten. Op een aantal plekken buiten deze gebieden komt eveneens fruitteelt voor. Deze locaties zijn aangeduid in het bestemmingsplan.

4.2.2 Bouwregels

De aanduiding voor agrarische bedrijven bestaat uit een 'bouwvlak'. Onder de algemeen toegestane activiteiten vallen de melkveebedrijven, schapenhouderijen, paardenfokkerijen, akker- en tuinbouwbedrijven. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Bebouwing moet achter de achtergevel van de bedrijfswoning gerealiseerd worden. Overkappingen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, moeten minimaal 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning gerealiseerd worden. Daarnaast vindt in veel gevallen in de directe omgeving van de gebouwen de mestopslag of opslag van andere landbouwproducten plaats. Dit alles moet binnen het bouwvlak gesitueerd worden.

Voor bebouwing binnen het bouwvlak is een bouwschema opgenomen (zie 3.2 Bouwregels). Op een agrarisch bouwperceel is maximaal 2.000 m² teeltondersteunend glas toegestaan bij vollegrondtuinbouwbedrijven. Permanente boog-, rol- en gaaskassen worden tot teeltondersteunend glas gerekend.

Schuurkassen komen bij verschillende agrarische bedrijven voor. Dit zijn bedrijfsgebouwen met een lichtdoorlatend dak en zijwanden van een "dicht" materiaal, zoals kunststof of hout. Dergelijke bebouwing wordt niet aangemerkt als kas, maar als onderdeel van de bedrijfsbebouwing. Hiervoor gelden de standaard bouwregels en afmetingen voor bedrijfsgebouwen.

Daar waar twee bedrijfswoningen aanwezig zijn, heeft het perceel de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning". Indien het perceel voorzien is van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" is een bedrijfswoning uitgesloten.

In de regels is opgenomen dat bedrijfsgebouwen achter de achtergevel van de bedrijfswoning gerealiseerd mogen worden. Hierdoor wordt voorkomen dat er voor de bedrijfswoning andere bebouwing wordt opgericht. Zo wordt het karakteristieke aanzicht van het boerenerf vastgelegd.

In het bestemmingsplan is bij recht de mogelijkheid opgenomen om tijdelijke werknemers op het agrarisch bedrijf te huisvesten. Dit kan in een logiesgebouw dat binnen het bouwvlak wordt opgericht. Het kan hierbij gaan om een nieuw gebouw of het omzetten van een (deel van een) bestaand bedrijfsgebouw (geen bedrijfswoning) tot maximaal 500 m2.

4.2.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel  3.3.1 Ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie

In de gemeente kunnen initiatieven ontstaan voor nieuwe vormen van bedrijvigheid, die een sterke verwantschap vertonen met een agrarisch bedrijf. Verbrede landbouw strekt zich dikwijls uit tot het terrein van recreatie, zorg, natuur en landschapsbeleving, educatie, kleinschalige horeca en het bieden van logies of een combinatie hiervan. Het gaat om functies die naast de oorspronkelijke agrarische bedrijfstak worden uitgeoefend en in de regel ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.

In de praktijk blijkt dat er zich telkens nieuwe functies ontwikkelen. Daarbij kunnen nevenactiviteiten niet ongelimiteerd worden toegestaan. De activiteiten moeten passen in het landelijk gebied, landschappelijke en cultuurhistorische waarden respecteren en geen grote verstoring opleveren voor de omgeving. Hierbij speelt onder meer verkeersoverlast en aantasting van het straatbeeld door onder andere buitenopslag. Belangrijk uitgangspunt is dat de nevenactiviteit ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verbreding van de agrarische bedrijven met nevenactiviteiten, bijvoorbeeld in de vorm van:

  • recreatieve activiteiten, zoals logiesverstrekking of boerengolf;
  • kleinschalig kamperen;
  • welzijnszorg;
  • agrarische aanverwante bedrijvigheid, zoals paardenhouderijen, loonbedrijven, en het be- en verwerken van agrarische producten.

De genoemde activiteiten zijn niet uitputtend. Overkoepelende randvoorwaarde voor activiteiten binnen het agrarische gebied is het behoud van de kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De activiteit vindt zo veel mogelijk plaats binnen de bestaande bebouwing.

Voor het toestaan van nevenactiviteiten geldt een nader afwegingsmoment in de vorm van een procedure om af te wijken van het bestemmingsplan, gekoppeld aan ruimtelijke randvoorwaarden. Zo mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van verkeersoverlast, buitenopslag, aantasting van het straatbeeld, et cetera.

Wat betreft de toegestane bedrijfstakken is in Bijlage 4 een lijst opgenomen. Omdat vanuit de markt telkens nieuwe initiatieven kunnen komen, zijn ook de naar aard en invloed vergelijkbare bedrijfstakken toegestaan. Voor alle nevenactiviteiten geldt dat er door de nieuwe functie geen belemmeringen mogen ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van aanwezige (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen.

Zorgboerderijen waar die bestaan uit een aantal appartementen voor de cliënten en waar de zorgfunctie de hoofdfunctie is, worden niet als nevenactiviteit gezien. Het eventueel realiseren van een dergelijke functie moet via een aparte planologische procedure (postzegelbestemmingsplan) plaatsvinden.

Artikel 3.3.2 Afstand tot de zijdelingse bouwvlakgrens

Met een omgevingsvergunning kunnen bijbehorende bouwwerken op een kleinere afstand dan 5,00 meter achter de naar de weg gekeerde gevels van de bedrijfswoning gerealiseerd worden. Er kunnen situaties zijn waar, bijvoorbeeld de vorm van het perceel, het handhaven van deze eis ongewenste situaties oplevert.

Artikel 3.3.3 Bouwen achter de achtergevel van de bedrijfswoning

Bedrijfsgebouwen moeten in principe achter de achtergevel van de bedrijfswoning gerealiseerd worden. Het kan echter voorkomen dat dit, bijvoorbeeld door de vorm van het perceel, ongewenste situaties oplevert. Met een afwijking kunnen daarom ook bedrijfsgebouwen voor de achtergevel worden toegestaan. Hier zijn wel enkele voorwaarden aan gekoppeld, zoals behoud van het bebouwingsbeeld en bescherming van de privacy van omliggende percelen.

Artikel 3.3.4 Afstand tot de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning

Zie hiervoor de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 3.3.5 Goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane goot- en/of bouwhoogte. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare noodzaak vanuit milieumaatregelen en/of dierenwelzijn.

Artikel 3.3.6 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

4.2.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 3.5.5 Bewoning tweede bedrijfswoning door tijdelijke werknemers

Soms komen er bij agrarische bedrijven tweede bedrijfswoningen voor. In een aantal gevallen is de tweede bedrijfswoning al afgesplitst van het agrarisch bedrijf, omdat deze de functie van tweede bedrijfswoning verloren heeft. Met een afwijking kan het huisvesten van tijdelijke werknemers in een (voormalige) tweede bedrijfswoning toegestaan worden. Dit kan alleen als sprake is van tijdelijke werknemers van het eigen agrarische bedrijf. De bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning moet gehandhaafd blijven, uitbreiding is niet mogelijk.

Artikel 3.5.6 Moestuinen

Met een afwijking kunnen in het landelijk gebied moestuinen toegestaan worden. Dergelijke moestuinen kunnen een impact hebben op het landschap. Er is daarom voor gekozen om moestuinen alleen aangrenzend aan woonpercelen, wegen en sloten toe te staan en altijd een landschappelijke afweging te maken. Daarmee wordt voorkomen dat moestuinen midden in het landelijk gebied gerealiseerd worden.

Met een afwijkingsprocedure kunnen daarnaast de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.2.5 Wijzigingsbevoegdheden

Binnen de bestemming Agrarisch is voor aan aantal ontwikkelingen wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Dit zijn ontwikkelingen die de gemeente de benodigde flexibiliteit geven voor bepaalde, voorzienbare situaties. De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen:

Artikel 3.7.1 Vergroten bouwvlak

Bouwvlakken kunnen vergroot worden tot een maximum van 2 hectare. Er moet wel sprake zijn van langdurige vergroting van de productieomvang en de noodzakelijkheid van de uitbreiding moet worden aangetoond. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven onnodig uitbreiden en dat er onnodig bebouwing in het landelijk gebied gerealiseerd wordt, die in de nabije toekomst zijn nut weer verliest.

Voor agrarische bedrijven in polder Mijzen en polder Beetskoog geldt dat deze kunnen groeien tot maximaal 1,5 hectare. Deze maximale oppervlakte is gekoppeld aan de dubbelbestemming Waarde - Aardkundig (polder Mijzen) en Waarde - Landschap verkaveling(polder Beetskoog).

Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid moet aangetoond worden dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Hiervoor is een erfinrichtingsplan nodig. Deze wordt getoetst aan het beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1). Ook moet advies ingewonnen worden bij de waterbeheerder. Dit houdt in dat er voldoende watercompensatie gerealiseerd moet worden.

Beleidskader:

Artikel 3.7.2 Wijziging situering bouwvlak

Er kunnen zich situaties voordoen dat er geen sprake is van vergroting van de bedrijfsproductie, maar dat het gewenst is het perceel anders in te richten. Het bouwvlak moet hierdoor qua vorm anders gesitueerd worden. Er moet wel een aantoonbare bedrijfstechnische noodzaak zijn voor de wijziging van de situering. Ook moet met een erfinrichtingsplan aangetoond worden dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 3.7.3 Nieuw baggerspeciedepot

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan een nieuw baggerspeciedepot worden toegestaan. Het depot mag geen onevenredige afbreuk doen aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden of omliggende functies.

Artikel 3.7.4 Waterberging

Nieuwe waterbergingsgebieden kunnen na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. Uitgangspunt is dat natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig aangetast worden.

Artikel 3.7.5 Nieuwe fruitteelt

Fruitteelt is in het hele plangebied aangeduid. Nieuwe fruitteelt kan met een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt. Na toepassing wordt de aanduiding "fruitteelt" aangebracht. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden in gebieden die in het beeldkwaliteitplan zijn aangewezen als overgangsgebied (zie ook Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

Artikel 3.7.6 Vergroten intensieve veehouderijbedrijven

Op basis van de PRVS mogen intensieve veehouderijen uitbreiden tot een oppervlakte van maximaal 2 hectare. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming Agrarisch. Er moet daarbij wel sprake zijn van een duurzame ontwikkeling, waarbij aangetoond moet worden dat er sprake is van een intensief veehouderijbedrijf met een gezonde toekomst.

Beleidskader:

Artikel 3.7.7 Wijziging naar natuur

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan nieuwe natuur mogelijk gemaakt worden. Het betreft een algemene wijziging naar de bestemming Natuur - 2. Hier kan sprake zijn bij de aanleg van een nieuw natuurgebied. De wijzigingsbevoegdheid mag pas toegepast worden als de gronden daadwerkelijk in eigendom zijn van de partij die de natuurwaarden realiseert en/of beheerd.

Beleidskader:

Zie voor nadere informatie ook paragraaf 3.8 Ecologie.

Artikel 3.7.8 Compensatieregeling

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente binnen dit bestemming de mogelijkheid voor een beperkte toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. Het slopen van minimaal 1.000 m2 vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één woning.

Bij toepassing van deze compensatieregeling moet sprake zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Er is daarom een minimum te slopen oppervlakte van 1.000 m2 opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid kan maximaal één woning toegestaan worden. De breedte van beide resterende percelen moet minimaal 20 meter zijn om het ontstaan van te kleine percelen te voorkomen. Als uitgangspunt geldt dat nieuwe woonhuizen aan de weg worden gesitueerd. Dit voorkomt dat er nieuwe bebouwing achter bestaande linten ontstaat. Een 2e woning achter het bestaande lint is niet gewenst. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1).

Mocht het noodzakelijk zijn om meer woningen te realiseren, dan wordt dit gezien de landschappelijke en ruimtelijke impact met een aparte procedure geregeld.

Zie ook het provinciale en gemeentelijke beleidskader:

Artikel 3.7.9 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

Het bewonen van een agrarisch perceel zonder dat ter plaatse (nog) een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, komt relatief veel voor. In dit kader wordt gesproken over het 'verwonen' van het buitengebied. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Stolp. Hierbij moet de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing worden verminderd tot maximaal 300 m². Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen. Wel is gebleken dat er in een aantal gevallen de wens bestaat om voormalige agrarische bouwpercelen weer als een agrarisch perceel te verkopen. Om dit ook planologisch mogelijk te maken, is in het bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een woonbestemming weer om te zetten naar een agrarische bestemming.

Artikel 3.7.10 Vergroten bestemmingsvlakken wonen

In het landelijk gebied, en met name in de linten, bestaat er de behoefte agrarische grond in gebruik te nemen als tuin. Het betreft bijvoorbeeld gronden tussen woonhuizen, die waardevolle doorkijken kunnen geven naar het achterliggende landschap. Bij dergelijke waardevolle doorkijken kan het ongewenst zijn de agrarische grond in een tuin te veranderen. In andere situaties, bijvoorbeeld bij relatief open linten, kan de realisatie van tuinen tussen woonhuizen geen probleem zijn. Er is daarom gekozen om de uitbreiding van tuinen (en dus percelen) aan een nader afwegingsmoment te koppelen.

Ook bestaat er vaak de wens tuinen (en dus percelen) te verdiepen. Ook dit is mogelijk met deze wijzigingsbevoegdheid. Om te diepe percelen te voorkomen, is een maximum diepte van 30 meter opgenomen.

Artikel 3.7.11 Verplaatsen bestemmingsvlakken wonen

Er kan de noodzaak zijn om een woonbestemming te verplaatsen. Dit kan bijvoorbeeld om milieutechnische redenen (een woning die bijvoorbeeld te dicht op een agrarisch bedrijf staat). De woonbestemming kan daarom verplaatst worden, waarbij het oude perceel de bestemming Agrarisch krijgt. Het aantal woningen mag niet toenemen.

Artikel 3.7.12 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Splitsing kan noodzakelijk of financieel aantrekkelijk zijn in verband met het behoud van de stolp. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 3.7.13 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat. Hierdoor wordt de karakteristieke waarde van stolpen zoveel mogelijk in stand gehouden.

Artikel 3.7.14 Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Agrarische percelen kunnen gewijzigd worden naar de volgende functies: Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf, Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf en Sport - Manege. Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het landelijk gebied. Al deze functies moeten binnen de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden. Dit voorkomt een toename van bebouwing. Bij het wijzigen naar de bestemming Bedrijf mag er geen sprake zijn van de fabrieksmatige productie van goederen. Dergelijke bedrijven horen op een bedrijventerrein en niet in het landelijk gebied. Omliggende functies (agrarische bedrijvigheid of woningen) mogen niet belemmerd worden door de functiewijziging. Tot slot moet met een bedrijfsplan de volwaardigheid en economische duurzaamheid aangetoond worden. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat zich in het landelijk gebied bedrijven of functies vestigen die niet levensvatbaar zijn.

Artikel 3.7.15 Wijziging ten behoeve van de vestiging van recreatieappartementen

Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen binnen de agrarische bebouwing recreatieappartementen toegestaan worden. Uitgangspunt is dat de recreatieappartementen ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering en wonen de hoofdfunctie van de bedrijfswoning (stolp) blijft. Ook is er een maximum van 5 appartementen opgenomen. Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden.

Artikel 3.7.16 Wijziging ten behoeve van een plattelandswoning

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan binnen een agrarisch bouwvlak de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aangebracht worden. Deze bevoegdheid kan worden toegepast om voormalige agrarische bedrijfswoningen planologisch om te zetten naar een burgerwoning. Ook kan deze wijzigingsbevoegdheid worden toegepast om plattelandswoning weer planologisch aan te merken als (tweede) bedrijfswoning.

4.3 Agrarisch - Glastuinbouwbedrijf

4.3.1 Bestemmingsomschrijving

In het plangebied komen verschillende glastuinbouwbedrijven voor. Deze hebben de bestemming Agrarisch - Glastuinbouwbedrijf. Aangezien dergelijke bedrijven een andere ruimtelijke impact hebben dan gewone agrarische bedrijvigheid, zijn deze apart bestemd. De bestaande rechten zijn vastgelegd. Dat wil zeggen dat alle bouwpercelen uit de geldende bestemmingsplannen zijn overgenomen.

Bij recht zijn, aanvullend op de toegestane glastuinbouwfunctie binnen het bouwvlak, de volgende functies mogelijk:

  • aan huis verbonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is vanuit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie niet toegestaan en wordt met dit bestemmingsplan dan ook niet mogelijk gemaakt. Ook uitbreiding van de bestaande bedrijven is niet toegestaan. Indien bedrijven groter willen groeien, dan dienen deze te verplaatsen naar één van de door de provincie aangewezen glastuinbouwconcentratiegebieden.

4.3.2 Bouwregels

Toegestane bebouwing zijn onder andere kassen, schuurkassen, kasschuren en bollentrekkassen. Per glastuinbouwbedrijf is één bedrijfswoning mogelijk. In een aantal gevallen zijn de bedrijfswoningen in stolpen gevestigd. In dat geval zijn deze apart aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'. Dit is gedaan om de karakteristieke hoofdvorm van de stolpen vast te leggen. Uitgangspunt is dat de karakteristieke hoofdvorm van de bestaande stolpen gehandhaafd blijft. De bestaande oppervlakte, goothoogte en dakhelling mag daarom niet veranderen.

Alle bebouwing moet binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd worden. Voor de bouwwerken is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

4.3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4.3.2 Afstand bedrijfswoning tot de weg

In principe mogen bedrijfswoningen bij herbouw niet dichter naar de weg gebouwd worden. Het kan voorkomen dat er zich initiatieven voordoen, waarbij de wens is om dichter naar de weg te bouwen. Mits aangetoond is dat dit akoestisch acceptabel is, kan met een afwijking een bedrijfswoning dichter naar de weg gebouwd worden. Naast akoestisch aanvaardbaar, moet dit ook uit ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar zijn.

Artikel 4.3.6 Goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane goot- en/of bouwhoogte. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare noodzaak vanuit milieumaatregelen.

Artikel 4.3.7 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.3.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 4.7.1 Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen vestigen.

Artikel 4.7.2 Compensatieregeling

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente de mogelijkheid voor een beperkte toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling. Het slopen van minimaal 1.000 m2 vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één woning.

Bij toepassing van deze compensatieregeling moet sprake zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Er is daarom een minimum te slopen oppervlakte van 1.000 m2 opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid kan maximaal één woning toegestaan worden. De breedte van beide resterende percelen moet minimaal 20 meter zijn om het ontstaan van te kleine percelen te voorkomen. Als uitgangspunt geldt dat nieuwe woonhuizen aan de weg worden gesitueerd. Dit voorkomt dat er nieuwe bebouwing achter bestaande linten ontstaat. Een 2e woning achter het bestaande lint is niet gewenst. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

Mocht het noodzakelijk zijn om meer woningen te realiseren, dan wordt dit gezien de landschappelijke en ruimtelijke impact met een aparte procedure geregeld.

Artikel 4.7.3 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming Agrarisch - Glastuinbouwbedrijf kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Voor bijgebouwen geldt, na wijziging, een maximum van 300 m2. Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen.

Artikel 4.7.4 Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Glastuinbouwbedrijven kunnen gewijzigd worden naar de volgende functies: Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf, Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf en Sport - Manege. Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het landelijk gebied. Al deze functies moeten binnen de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden. Dit voorkomt een toename van bebouwing. Bij het wijzigen naar de bestemming Bedrijf mag er geen sprake zijn van de fabrieksmatige productie van goederen. Dergelijke bedrijven horen op een bedrijventerrein en niet in het landelijk gebied. Omliggende functies (agrarische bedrijvigheid of woningen) mogen niet belemmerd worden door de functiewijziging. Tot slot moet met een bedrijfsplan de volwaardigheid en economische duurzaamheid aangetoond worden. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat zich in het landelijk gebied bedrijven vestigen die niet levensvatbaar zijn.

Artikel 4.7.5 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Wel moet aangetoond worden dat de twee woningen noodzakelijk zijn voor de handhaving van de karakteristieke hoofdvorm van de stolp. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 4.7.6 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

4.4 Agrarisch - Intensief veehouderijbedrijf

4.4.1 Bestemmingsomschrijving

De twee in het plangebied voorkomende intensieve veehouderijen hebben de bestemming Agrarisch - Intensief veehouderijbedrijf. Nieuwvestiging is niet toegestaan. Verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven is niet uitgesloten, maar wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Mocht verplaatsing aan de orde zijn, dan dient hiervoor een aparte planologische procedure doorlopen te worden. Daarbij is sprake van maatwerk.

4.4.2 Bouwregels

De hoofdgebouwen moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gerealiseerd worden. Voor de maatvoering van de bebouwing is in de regels een bouwschema opgenomen (zie 5.2 Bouwregels). De bestaande staloppervlakte is vastgelegd. Deze kan op twee manieren worden vergroot. Bij realisatie van nieuwe stallen binnen het bestemmingsvlak is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Bij realisatie van stallen buiten het bestemmingsvlak, dan kan met een wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsvlak vergroot worden.

4.4.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5.3.2 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen vergroot worden. De bestaande staloppervlak is in de huidige omvang vastgelegd. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare noodzaak vanuit milieumaatregelen en/of dierenwelzijn.

Artikel 5.3.7 Goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane goot- en/of bouwhoogte. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare noodzaak vanuit milieumaatregelen.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.4.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 5.6.1 Wijziging naar agrarisch bedrijf 

De bestemming kan gewijzigd worden naar de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen vestigen.

Artikel 5.6.2 Compensatieregeling

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente de mogelijkheid voor een beperkte toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling. Het slopen van minimaal 1.000 m2 vrijkomende agrarische bebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één woning.

Bij toepassing van deze compensatieregeling moet sprake zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Er is daarom een minimum te slopen oppervlakte van 1.000 m2 opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid kan maximaal één woning toegestaan worden. De breedte van beide resterende percelen moet minimaal 20 meter zijn om het ontstaan van te kleine percelen te voorkomen. Als uitgangspunt geldt dat nieuwe woonhuizen aan de weg worden gesitueerd. Dit voorkomt dat er nieuwe bebouwing achter bestaande linten ontstaat. Een 2e woning achter het bestaande lint is niet gewenst. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

Mocht het noodzakelijk zijn om meer woningen te realiseren, dan wordt dit gezien de landschappelijke en ruimtelijke impact met een aparte procedure geregeld.

Artikel 5.6.3 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming Agrarisch - Intensief veehouderijbedrijf kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen worden teruggebracht naar maximaal 300 m2. Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen.

Artikel 5.6.4 Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Intensieve veehouderijen kunnen gewijzigd worden naar de volgende functies: Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf, Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf en Sport - Manege. Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het landelijk gebied. Al deze functies moeten binnen de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden. Dit voorkomt een toename van bebouwing. Bij het wijzigen naar de bestemming Bedrijf mag er geen sprake zijn van de fabrieksmatige productie van goederen. Dergelijke bedrijven horen op een bedrijventerrein en niet in het landelijk gebied. Omliggende functies (agrarische bedrijvigheid of woningen) mogen niet belemmerd worden door de functiewijziging. Tot slot moet met een bedrijfsplan de volwaardigheid en economische duurzaamheid aangetoond worden. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat zich in het landelijk gebied bedrijven of nieuwe functies vestigen die niet levensvatbaar zijn.

4.5 Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf

4.5.1 Bestemmingsomschrijving

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen de gebruiksgerichte paardenhouderij enerzijds en de productiegerichte paardenhouderij anderzijds. Voor maneges geldt een aparte regeling (zie ook de toelichting op de bestemming Sport - Manege). Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn ondergebracht binnen de bestemming Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf. Het gaat hier om bedrijven gericht op het africhten, opleiden, trainen, stallen en opvangen van paarden en pony's. Productiegerichte paardenhouderijen zijn niet binnen deze bestemming opgenomen. Hier is sprake van een normaal agrarisch bedrijf en deze zijn dan ook als dusdanig bestemd (zie ook de toelichting op de bestemming Agrarisch).

Het stallen van paarden (dus het gebruiksgerichte houden van paarden) is met de bestemming Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf toegestaan. Hier geeft met name de begripsbepaling invulling aan de functie van de bestemming. Binnen deze paardenhouderijen zijn manegeactiviteiten expliciet uitgesloten. Er is geen sprake van een publieksgerichte functie. Daarom is (ondergeschikte) horeca niet toegestaan.

Bij recht zijn, aanvullend op de toegestane functies binnen het bestemmingsvlak, de volgende functies mogelijk:

  • aan huis verbonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
4.5.2 Bouwregels

Voor de oppervlaktes en afmetingen binnen deze bestemming is in de bouwregels een bouwschema opgenomen (zie 6.2 Bouwregels). Maximaal 60% van het bestemmingsvlak mag bebouwd worden. Hierdoor is er enige flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van het perceel en wordt een te grote oppervlakte aan bebouwing voorkomen.

4.5.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 6.3.5 Goot- en/of bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane goot- en/of bouwhoogte. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare noodzaak vanuit milieumaatregelen.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.5.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 6.6.1 Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen vestigen.

Artikel 6.6.2 Wijziging naar wonen ten behoeve van functieverandering

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid moet de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen worden teruggebracht naar maximaal 300 m2. Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen.

Artikel 6.6.3 Wijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid ten behoeve van functieverandering

Percelen met de bestemming Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf kunnen gewijzigd worden naar de volgende bestemmingen: Bedrijf, Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf en Sport - Manege. Dit zijn functies die, onder voorwaarden, passend zijn in het landelijk gebied. Al deze functies moeten binnen de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden. Dit voorkomt een toename van bebouwing. Bij het wijzigen naar de bestemming Bedrijf mag er geen sprake zijn van de fabrieksmatige productie van goederen. Dergelijke bedrijven horen op een bedrijventerrein en niet in het landelijk gebied. Omliggende functies (agrarische bedrijvigheid of woningen) mogen niet belemmerd worden door de functiewijziging. Tot slot moet met een bedrijfsplan de volwaardigheid en economische duurzaamheid aangetoond worden. Daarmee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat zich in het landelijk gebied bedrijven of nieuwe functies vestigen die niet levensvatbaar zijn.

4.5.6 Achtergrondinformatie

Zie voor meer informatie en uitgangspunten:

4.6 Bedrijf

4.6.1 Bestemmingsomschrijving

De bestaande bedrijvigheid in het plangebied is vastgelegd met de bestemming Bedrijf. Het gaat om bestaande, legale bedrijven. In beginsel zijn de bedrijven bestemd overeenkomstig de aard van het aanwezige bedrijf. Binnen de bedrijfsbestemming wordt in zijn algemeenheid ruimte geboden voor categorieën 1 en 2 uit de VNG-brochure. Dit zijn bedrijven die qua aard en omvang passend zijn in het landelijk gebied.

Zwaardere bedrijvigheid is per adres vastgelegd. Deze bedrijven zijn in Bijlage 3 van de regels opgenomen. Uitwisseling van zwaardere bedrijvigheid wordt daardoor voorkomen.

Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

In een aantal gevallen zijn vrijgekomen bedrijfsgebouwen in gebruik genomen voor het stallen van caravans, boten of andere vormen van opslag. Deze bedrijven hebben de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - inpandige opslag'. Dit betekent dat alleen inpandige opslag is toegestaan. Andere bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan. Vanwege de ruimtelijke kwaliteit en de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, is opslag in de open lucht niet wenselijk.

Daarnaast komen er voormalige bedrijfsgebouwen voor waar wel bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 voorkomen. Ook bij deze bedrijven is buitenopslag vanwege de ruimtelijke kwaliteit niet gewenst. Bij deze bedrijven is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenopslag uitgesloten" opgenomen. Voor alle vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met de bestemming Bedrijf) geldt dat geen nieuwe bebouwing opgericht mag worden.

4.6.2 Bouwregels

Voor de bebouwing binnen deze bestemming is een bouwschema opgenomen (zie 7.2 Bouwregels). De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is vastgelegd. De oppervlakten per bedrijf zijn opgenomen in Bijlage 5 van de regels. Het beleid is erop gericht de uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied zoveel mogelijk te beperken. Per bedrijf wordt rekening gehouden met een bijbehorende bedrijfswoning. Indien geen bedrijfswoning is toegestaan, staat dit aangeduid op de verbeelding ('bedrijfswoning uitgesloten'). In een aantal gevallen zijn de bedrijfswoningen in stolpen gevestigd. In dat geval zijn deze apart aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stolp'. Dit is gedaan om de karakteristieke hoofdvorm van de stolpen vast te leggen. Uitgangspunt is dat de karakteristieke hoofdvorm van de bestaande stolpen gehandhaafd blijft. De bestaande oppervlakte, goothoogte en dakhelling mag daarom niet veranderen.

4.6.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 7.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Bij aangetoonde noodzaak, kan via een afwijkingsprocedure de bestaande oppervlakte vergroot worden met een totaal van 15% van de bestaande oppervlakte. Hierdoor is flexibiliteit in het bestemmingsplan opgenomen voor eventuele toekomstige bedrijfsuitbreiding.

Artikel 7.3.6 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7.5.1 Gelijkwaardige bedrijvigheid

Bij afwijking zijn ook bedrijven toegestaan die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in bijlage 2 genoemde bedrijven, mits het niet gaat om geluidzoneringsplichtige bedrijven, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven. Dit kan gelden voor nieuwe bedrijvigheid, die niet als zodanig in de lijst is genoemd, of zwaardere bedrijvigheid, die qua omvang zodanig gering is, dat sprake is van vergelijkbaarheid met een lichtere vorm van bedrijvigheid.

Daarnaast kunnen met een afwijkingsprocedure de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.6.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 7.7.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

In het plangebied komen percelen voor waar het ruimtelijk en functioneel acceptabel is om een grotere hoeveelheid aan bedrijfsgebouwen toe te staan. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om dit mogelijk te maken. Aangetoond moet worden dat er een bedrijfseconomische noodzaak is voor vergroting van de bedrijfsgebouwen. Er is, na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, tot maximaal 200% van de bestaande bebouwing toegestaan.

Artikel 7.7.2 Compensatieregeling

Naast het hergebruik van agrarische bebouwing biedt de gemeente binnen dit bestemming de mogelijkheid voor een beperkte toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. Het slopen van minimaal 1.000 m2 bedrijfsbebouwing op een perceel geeft recht op het bouwen van één woning.

Bij toepassing van deze compensatieregeling moet sprake zijn van een sanering van een structurele oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen. Er is daarom een minimum te slopen oppervlakte van 1.000 m2 opgenomen. Met de wijzigingsbevoegdheid kan maximaal één woning toegestaan worden. De breedte van beide resterende percelen moet minimaal 20 meter zijn om het ontstaan van te kleine percelen te voorkomen. Als uitgangspunt geldt dat nieuwe woonhuizen aan de weg worden gesitueerd. Dit voorkomt dat er nieuwe bebouwing achter bestaande linten ontstaat. Een 2e woning achter het bestaande lint is niet gewenst. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied).

Mocht het noodzakelijk zijn om meer woningen te realiseren, dan wordt dit gezien de landschappelijke en ruimtelijke impact met een aparte procedure geregeld.

Zie ook het provinciale en gemeentelijke beleidskader:

Artikel 7.7.3 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Wel moet aangetoond worden dat de twee woningen noodzakelijk zijn voor de handhaving van de karakteristieke hoofdvorm van de stolp. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 7.7.4 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Artikel 7.7.5 Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen vestigen.

Artikel 7.7.6 Wijziging naar wonen

Het kan voorkomen dat een bedrijfsfunctie in het landelijk gebied ophoud te bestaan. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfsbestemming wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Stolp. Hierbij moet de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing worden verminderd tot maximaal 300 m². Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen.

4.7 Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf

4.7.1 Bestemmingsomschrijving

In het plangebied komt een aantal agrarische hulpbedrijven voor. Het betreft hier bijvoorbeeld loonbedrijven, al dan niet gecombineerd met agrarische activiteiten. Een dergelijk bedrijf kan goed passen in het landelijk gebied. Ook een bollenspoelbedrijf en een hoefsmid hebben deze bestemming. Omdat er vaak sprake is van bedrijvigheid die niet zuiver agrarisch en veelal ondersteunend is aan de agrarische sector, is een aparte bestemming opgenomen.

4.7.2 Bouwregels

De bedrijven hebben bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsfunctie. Bij elk bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.

4.7.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 8.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen vergroot worden. Deze zijn in principe in de huidige omvang vastgelegd. De afwijking kan uitsluitend verleend worden indien er sprake is van een aantoonbare bedrijfseconomische noodzaak.

Artikel 8.3.6 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.7.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 8.7.1 Wijziging naar agrarisch bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarisch aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Artikel 8.7.2 Wijzigen naar bedrijf

De bestemming kan gewijzigd worden om de vestiging van een gewoon bedrijf mogelijk te maken. Hiervoor kan de bestemming gewijzigd worden in Bedrijf. Er moet sprake zijn van een bestendig bedrijf, dat ook op de lange termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf. De activiteiten van het agrarisch hulpbedrijf moeten volledig gestopt zijn, voordat het nieuwe bedrijf op het perceel gevestigd kan worden.

Artikel 8.7.3 Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. De oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing moet worden verminderd tot maximaal 300 m². Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen.

Artikel 8.7.4 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Splitsing kan noodzakelijk of financieel aantrekkelijk zijn in verband met het behoud van de stolp. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 8.7.5 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat. Hierdoor wordt de karakteristieke waarde van stolpen zoveel mogelijk in stand gehouden.

4.8 Bedrijf - Baggerspeciedepot

Bij de rioolwaterzuiveringsinstallatie ten noorden van Ursem is een aantal sliblagunes gelegen. Deze worden heringericht als baggerspeciedpot. Gezien de specifieke aard van de functie, hebben de gronden een aparte bestemming gekregen, namelijk Bedrijf - Baggerspeciedepot. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan.

4.9 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestaande nutsvoorzieningen, zoals gemalen en de grotere electriciteitshuisjes, zijn apart bestemd. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing per bestemmingsvlak mag maximaal 100 m2 bedragen. Dit is ruim voldoende voor de nutsvoorzieningen met deze bestemming.

4.10 Bedrijf - Rioolwaterzuivering

De rioolwaterzuivering bij Ursem heeft de bestemming Bedrijf - Rioolwaterzuivering. Er is vanwege de invloed op de omgeving gekozen voor een aparte bestemming. Uitbreiding is met een afwijking mogelijk tot 115% van de bestaande oppervlakte aan bebouwing. Uitwisselbaarheid met andere functies is niet gewenst en daarom ook niet voorzien. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. De geurzone rond de rioolwaterzuiveringsinstallatie is apart vastgelegd met de aanduiding milieuzone - geurzone.

4.11 Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen

Langs de A7, bij de afslag Hoorn, is een tankstation aanwezig waar alleen sprake is van de verkoop van brandstof. Deze situatie is dan ook vastgelegd met de bestemming Bedrijf - Verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg. De huidige bebouwing is met een bouwvlak vastgelegd. Met een afwijking kan de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen vergroot worden tot 115% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Bij het tankstation is sprake van de verkoop van lpg. Om de veiligheidssituatie niet te laten veranderen, is de afleverzuil vastgelegd. De opslag van lpg en het vulpunt liggen binnen de bestemming Groen. De veiligheidszone is vastgelegd met een aparte aanduiding.

De bestaande bebouwing is vastgelegd. Uitbreiding is niet voorzien. Naast brandstof kunnen ook andere zaken verkocht worden, zoals tijdschriften, bloemen en voedings- en genotsmiddelen. Ook is er een wasstraat toegestaan.

4.11.1 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten

4.12 Cultuur en ontspanning

Voor het perceel Kerkweg 11a in Hensbroek is een aparte planologische procedure gevoerd. Hier is het Kinderspeelparadijs gevestigd. Gezien de specifieke regeling voor deze voorziening is de bestemming uit dit bestemmingsplan geheel overgenomen. Het Kinderspeelparadijs heeft de bestemming Cultuur en ontspanning.

4.13 Cultuur en ontspanning - Molen

In het plangebied komt een aantal (bewoonde) molens voor. Deze hebben de bestemming Cultuur en ontspanning - Molen. Er is gekozen voor een aparte bestemming, omdat de molens door de uiterlijke vorm en de functionele invulling van de molens niet passen binnen andere bestemmingen.

Voor de werking en de instandhouding van de molens in het landschap, is een aparte aanduiding opgenomen. Hiermee is de molenbiotoop rond deze molens vastgelegd. De molens kunnen daarmee ook daadwerkelijk nog gebruik worden als molen. Ook blijft het zicht hiermee gewaarborgd.

Achtergrondinformatie

4.14 Detailhandel

4.14.1 Bestemmingsomschrijving

De in het plangebied aanwezige detailhandelsfuncties vallen binnen deze bestemming. Bedrijfswoningen zijn in principe binnen de bestemming Detailhandel toegestaan. Op een aantal plekken is dit niet het geval. Hier is op de verbeelding de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" opgenomen.

In het bestemmingsplan wordt geen ruimte geboden voor nieuw te vestigen detailhandel. Alleen de bestaande detailhandel is als zodanig bestemd en krijgt slechts beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

4.14.2 Bouwregels

De bestaande oppervlakte aan bebouwing binnen het bestemmingsvlak mag niet uitbreiden. In de regels is een bouwschema opgenomen voor de toegestane bebouwing. Zie hiervoor 15.2 Bouwregels.

4.14.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 15.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Bij aangetoonde noodzaak, kan via een afwijkingsprocedure de bestaande oppervlakte vergroot worden met een totaal van 15% van de bestaande oppervlakte. Hierdoor is flexibiliteit in het bestemmingsplan opgenomen voor eventuele toekomstige ruimtelijke uitbreidingen.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 15.6.1 Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden.

4.15 Detailhandel - Tuincentrum

4.15.1 Bestemmingsomschrijving

Het tuincentrum in Berkhout is vastgelegd met de bestemming Detailhandel - Tuincentrum. Aangezien er bij tuincentra sprake is van detailhandel in combinatie met kassen, is er een specifieke bestemming opgenomen. Uitbreiding wordt niet voorzien.

Bij recht zijn, naast het tuincentrum, binnen het bestemmingsvlak de volgende functies mogelijk:

  • aan huis verbonden beroepen;
  • kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
4.15.2 Bouwregels

De bestaande oppervlakte is vastgelegd in de regels. Binnen het bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Voor de oppervlaktes en afmetingen binnen deze bestemming is in de regels een bouwschema opgenomen.

4.15.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 16.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Bij aangetoonde noodzaak, kan via een afwijkingsprocedure de bestaande oppervlakte vergroot worden met een totaal van 15% van de bestaande oppervlakte. Hierdoor is flexibiliteit in het bestemmingsplan opgenomen voor eventuele toekomstige ruimtelijke uitbreidingen.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

4.15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 16.6.1 Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

4.16 Gemengd

Voor één perceel aan de Bobeldijk is de geldende regeling uit het aldaar nog geldende bestemmingsplan Landelijk gebied Berkhout overgenomen. Het perceel heeft de bestemming Gemengd. Aan dit perceel was in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2008 de bestemming "Wonen" toegekend. Hieraan is door de Raad van State goedkeuring onthouden. Er is daarom besloten voor het perceel de geldende regeling over te nemen.

4.17 Groen

In het plangebied komen enkele openbare groenvoorzieningen voor. Deze zijn als zodanig met de bestemming Groen vastgelegd. De bestemming is toegepast op die openbare gebieden waar het groene karakter van structurele waarde is voor de beeldkwaliteit van het gebied en waar niet gebouwd mag worden. Ook stroken die een bufferfunctie of afschermende functie vervullen, hebben deze bestemming.

Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Binnen de bestemming ligt een opslagtank en een vulpunt voor lpg van het tankstation langs de A7. Beide functies zijn vastgelegd met de aanduidingen "vulpunt lpg" en "specifieke vorm van bedrijf - opslag lpg".

4.18 Horeca

4.18.1 Bestemmingsomschrijving

De bestaande horecafuncties hebben de bestemming Horeca. Binnen de bestemming zijn alle soorten horeca, inclusief nachtverstrekking, toegestaan. Discotheken en bar/dancings zijn, vanwege de milieuinvloed, apart vastgelegd en zijn dus niet overal toegestaan. Er is slechts één discotheek in het plangebied gelegen en ook als zodanig vastgelegd.

Langs de Braken, nabij Obdam, waren plannen voor een zorghotel. Deze is nog niet gerealiseerd. De bestaande rechten voor dit gebied zijn overgenomen. Voor het perceel is de aanduiding "specifieke vorm van horeca - specifieke regeling" opgenomen. Daarmee is vastgelegd dat 50% van het bestemmingsvlak bebouwd mag worden.

4.18.2 Bouwregels

De bestaande horecabedrijven zijn in de huidige omvang vastgelegd. In Bijlage 5 van de regels zijn de oppervlakten aan bebouwing per adres opgenomen. Bebouwing moet voldoen aan het in de bestemming opgenomen bouwschema (zie Bouwregels).

Bedrijfswoningen zijn uitgesloten indien de percelen aangeduid zijn met "bedrijfswoning uitgesloten".

4.18.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 19.3.1 Vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Bij aangetoonde noodzaak, kan via een afwijkingsprocedure de bestaande oppervlakte vergroot worden met een totaal van 15% van de bestaande oppervlakte. Hierdoor is flexibiliteit in het bestemmingsplan opgenomen voor eventuele toekomstige ruimtelijke uitbreidingen.

Artikel 19.3.6 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.18.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

4.18.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 19.7.1 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee woningen mogelijk te maken. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 19.7.2 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Artikel 19.7.3 Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsmatige activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

4.19 Maatschappelijk

4.19.1 Bestemmingsomschrijving

De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het plangebied hebben de bestemming Maatschappelijk. Dit is onder meer een kerk, een dorpshuis en een museum. Er is binnen de maatschappelijke bestemming een zekere mate van (functionele) flexibiliteit opgenomen, zodat functies onderling uitwisselbaar zijn. Dit houdt in dat bijvoorbeeld in een dorpshuis ook religieuze activiteiten uitgeoefend kunnen worden.

4.19.2 Bouwregels

Binnen de bestemming is de bestaande bebouwing vastgelegd. Uitbreiding van de bestaande maatschappelijke voorzieningen wordt niet direct met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Qua afmetingen is aangesloten bij de bestaande regelingen.

De kerktoren in Oudendijk is aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - kerktoren". In de regels is de bouwhoogte vastgelegd op 45 meter.

4.19.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 20.3.1 Vergroten oppervlakte gebouwen en overkappingen

Uitbreiding is via een afwijkingsprocedure mogelijk met 15% van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen. Dit is alleen mogelijk bij (aangetoonde) noodzaak van de uitbreiding.

Artikel 20.3.6 Afwijken maatvoeringen stolpen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Daarnaast kunnen de volgende afwijkingen van de bouwregels toegestaan worden:

Zie voor een toelichting op het toestaan van deze afwijkingen de algemene toelichting door op de betreffende links te klikken.

4.19.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een afwijkingsprocedure kunnen de volgende functies mogelijk gemaakt worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

4.19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 20.7.3 Wijziging naar wonen

De bestemming kan gewijzigd worden naar een woonfunctie. De bestaande activiteiten moeten beëindigd zijn en naastgelegen (agrarische) bedrijven mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden. Hierdoor wordt voorkomen dat omliggende functies in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

Artikel 20.7.1 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee (bedrijfs)woningen mogelijk te maken. Wel moet aangetoond worden dat de twee woningen noodzakelijk zijn voor de handhaving van de karakteristieke hoofdvorm van de stolp. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 20.7.2 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

4.20 Maatschappelijk - Begraafplaats

De afzonderlijke begraafplaatsen, dus de begraafplaatsen die niet bij kerken of andere voorzieningen liggen, zijn in het bestemmingsplan apart bestemd met de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats. Bebouwing ten behoeve van de begraafplaats is toegestaan tot een maximum van 100 m2.

4.21 Natuur - 1

Het grootste natuurgebied is het Markermeer, dat deels binnen de gemeentegrens is gelegen. Dit is aangewezen als Natura 2000-gebied en EHS-gebied. Aangezien er enkele specifieke functies, zoals beroepsscheepvaart en visserij, mogelijk zijn, is gekozen voor een aparte bestemming. Voor het Markermeer is daarom de bestemming Natuur - 1 opgenomen.

Beleidskader:

Omgevingsaspecten:

4.22 Natuur - 2

De natuurgebieden binnen het plangebied hebben de bestemming Natuur - 2. Ook delen van gebieden behorende tot de EHS zijn bestemd als Natuur - 2. Dit betreft onder andere een deel van de uiterwaarden bij de Slimdijk (nabij Oudendijk). Tot slot zijn sommige gebieden waar de natuurfunctie de belangrijkste is, als dusdanig bestemd. Dit zijn onder meer gronden ten zuiden van Scharwoude en gronden langs de A7. Deze gebieden behoren niet tot de EHS, maar zijn gezien de natuurfunctie dus wel als dusdanig bestemd.

Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de natuurgebieden is de belangrijkste functie binnen deze bestemming. Agrarisch en (extensief) dagrecreatie medegebruik is toegestaan.

Om de natuurwaarden binnen de bestemming te beschermen, is een vergunningenstelsel opgenomen. Bebouwing wordt binnen de bestemming uitgesloten, eveneens om de natuurwaarden te beschermen.

Voor een aantal werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het betreft onder andere het afgraven, van grond, het aanplanten danwel verwijderen van bomen en houtgewas, het graven en/of dempen van sloten en het aanleggen van infrastructurele werken, zoals leidingen.

Binnen de natuurbestemming is wel een aanduiding voor de ijsbaan bij Rustenburg opgenomen. Dit is gedaan om te voorkomen dat binnen de gehele natuurbestemming ijsbanen zijn toegestaan. Hier is een ijsbaan met een bijbehorend gebouw van 20 m2 toegestaan. Lichtmasten zijn toegestaan, maar alleen binnen de aanduiding 'ijsbaan'.

Beleidskader:

Omgevingsaspecten:

4.23 Recreatie - Dagrecreatie 1

De verschillende terreinen bedoeld voor de dagrecreatie hebben de bestemming Recreatie - Dagrecreatie 1. Dit zijn de onbebouwde recreatieterreinen en plassen die voor de dagrecreatie gebruikt worden. Onder andere De Weel bij Obdam, de Leijen en een stukje strand bij het Markermeer hebben deze bestemming. Op deze laatste locatie is ook een zwembad toegestaan. Bebouwing is dan ook, met uitzondering van een zwembad bij het Markermeer, niet toegestaan. Het zwembad is daarom specifiek aangeduid.

4.24 Recreatie - Dagrecreatie 2

Voor het perceel Kerkweg 11a in Hensbroek is een aparte planologische procedure gevoerd. Gezien de specifieke regeling voor een deel van het perceel, namelijk daar waar de trekkershutten gerealiseerd worden, is de bestemming uit dit bestemmingsplan geheel overgenomen. Het recreatieve gedeelte heeft de bestemming Recreatie - Dagrecreatie 2.

4.25 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.25.1 Bestemmingsomschrijving

Deze bestemming is uitsluitend bedoeld voor de recreatieterreinen in het plangebied. Deze terreinen zijn bedoeld voor het plaatsen van recreatieverblijven, zoals stacaravans, chalets, recreatiewoningen, tenten en toercaravans.

Er wordt in het bestemmingsplan geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende recreatieverblijven. Hierdoor heeft de eigenaar/ondernemer van het terrein de vrijheid om het terrein in te richten en zelf naar marktsegmenten te zoeken. Alleen het aantal recreatieverblijven is via de gebruiksbepaling vastgelegd en wel in Bijlage 6 van de regels.

De recreatieverblijven mogen niet permanent bewoond worden. Zowel in de gebruiksbepaling als in de maatvoering (kleiner dan reguliere woningen) krijgt dit beleid gestalte.

4.25.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten dienste van het recreatieterrein toegestaan, zoals kampwinkels, groepsaccommodaties en gebouwen voor sport- en speelvoorzieningen en dienstverlening. Bij alle terreinen is één restaurant toegestaan. Over het algemeen is voor deze gebouwen een bouwvlak op de verbeelding aangegeven. Dit geldt niet voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van sanitaire voorzieningen en onderhouds- en beheergebouwtjes.

In de regels wordt voor wat betreft de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen verwezen naar de op de verbeelding vastgelegde bouwvlakken. Alleen voor Chaletpark Holiday geldt een aparte regeling. Gezien de omvang van het park en de hoeveelheid en verspreid liggende bebouwing, is er voor gekozen de totale oppervlakte aan toegestane bebouwing niet via de bouwvlakken, maar door middel van een oppervlaktemaat in Bijlage 6 vast te leggen.

In de bouwregels zijn verder maximale oppervlakte, bouw- en goothoogtes voor de verschillende recreatieverblijven opgenomen (zie 24.2 Bouwregels).

In Bijlage 6 is, naast het totaal aantal toegestane recreatieverblijven op de terreinen en de maximale toegestane oppervlakte voor de 'ondersteunende recreatievoorzieningen', ook het maximaal aantal bedrijfswoningen vastgelegd.

4.25.3 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen via een afwijkingsprocedure de volgende functies mogelijk gemaakt worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

4.25.4 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 26.7.1 Wijziging gebouwen en overkappingen lid 26.1. onder b

Artikel 26.7.2 Wijziging situering bouwvlakken

In de bestemming zijn een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de inrichting van het terrein aan te passen. Ten eerste kan het bouwvlak, waarbinnen bijvoorbeeld een receptiegebouw of restaurant gerealiseerd moet worden, vergroot worden. Met de tweede wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak verplaatst worden. Zodoende is er in het bestemmingsplan flexibiliteit opgenomen om de inrichting te wijzigen. Hierdoor kan er op een eenvoudige manier medewerking verleend worden aan kwaliteitsverbetering of herinrichting van de recreatieterreinen.

Artikel 26.7.3 Woningsplitsing stolp

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee woningen mogelijk te maken. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Artikel 26.7.4 Verwijderen aanduiding stolp vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" kan daarom met een wijzigingsbevoegdheid verwijderd worden. Hierna gelden de algemene regels voor bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

4.26 Recreatie - Volkstuinen

De verschillende volkstuinen in het plangebied hebben de bestemming Recreatie - Volkstuinen gekregen. Uitbreiding van deze volkstuinen is niet aan de orde en wordt dan ook met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Per volkstuin is één gebouw en één overkapping van maximaal 20,00 m2 toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing mag maximaal 50% van de volkstuin bedragen. Hiermee is de openheid van de volkstuinen voldoende vastgelegd.

4.27 Sport - Golfbaan

De golfbaan in Spierdijk is als zodanig in het bestemmingsplan vastgelegd. Naast een golfbaan zijn een clubgebouw en overdekte afslagmogelijkheden toegestaan. Al deze gebouwen moeten ten dienste staan van de golfbaan. Het clubgebouw moet binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Daarnaast zijn er nog een (overdekte) driving range en diverse schuilhutten aanwezig. De afmetingen en locaties van de gebouwen zijn afgestemd op de voor de golfbaan doorlopen procedures. De bestaande rechten zijn dus overgenomen.

4.28 Sport - Manege

4.28.1 Bestemmingsomschrijving

Bestaande maneges hebben de bestemming Sport - Manege. Maneges en paardenrecreatieverblijven worden beschouwd als toeristisch-recreatieve bedrijven. Ook mengvormen, zoals een manege met groepsaccommodatie, vallen hieronder. Daarbij wordt gekeken naar de hoofdfunctie. Omdat er bij maneges sprake is van een functie die relatief veel publiek aantrekt, zijn deze apart bestemd. Daarnaast is er bij maneges veelal een grotere oppervlakte aan bebouwing aanwezig dan bij agrarische bedrijven en de gebruiksgerichte paardenhouderijen.

4.28.2 Bouwregels

Voor de bebouwing is in de regels een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

De bestaande oppervlakte (2500 m2) is in de regels vastgelegd. Uitbreiding is niet bij recht mogelijk.

4.28.3 Afwijkingsmogelijkheden

Met een afwijking kan van de bouwregels afgeweken worden. De volgende afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.29 Sport - Sportvelden

De bestaande sportvelden van het sportcomplex bij De Goorn hebben de bestemming Sport - Sportvelden. Uitbreiding is niet voorzien en wordt met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Per bestemmingsvlak mag 5% van de oppervlakte bebouwd worden voor gebouwen ten behoeve van de sportvoorzieningen. Voor lichtmasten en ballenvangers is, gezien de afwijkende hoogte, een aparte maatvoering opgenomen.

4.30 Verkeer

De hoofdinfrastructuur in het plangebied heeft de bestemming Verkeer. Dit betreft voornamelijk de doorgaande wegen in het plangebied. De A7 is ruim begrensd. Delen van het nog vast te stellen inpassingsplan voor de Westfrisiaweg zijn buiten de verkeersbestemming gehouden. Nabij Obdam en bij Berkhout is de verkeersbestemming in de vigerende plannen breed genoeg om de ontwikkeling van de Westfrisiaweg mogelijk te maken. Deze rechten zijn in dit bestemmingsplan overgenomen, waardoor sommige delen van de Westfrisiaweg op de verbeelding versnipperd lijken. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen en parkeerterreinen vallen ook onder deze bestemming.

Twee functies zijn apart aangeduid:

  • "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - gedenkteken": een gedenkteken in Berkhout voor de berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog;
  • "specifieke vorm van maatschappelijk - weerstation": het weerstation van de KNMI bij Berkhout is met een aanduiding vastgelegd.

Bouwwerken, anders dan de geleiding van beveiliging en regeling van verkeer, zijn tot een hoogte van 15 meter toegestaan. Voor het plaatsen van verkeerslichten, verkeersborden en dergelijke is geen omgevingsvergunning nodig.

Omgevingsaspecten:

4.31 Verkeer - Fiets- en voetpaden

In het plangebied komt een aantal vrijliggende fiets- en voetpaden voor. Daar waar deze geen deel uitmaken van een andere weg, bijvoorbeeld naast een doorgaande autoweg, zijn deze apart bestemd met de bestemming Verkeer - Fiets- en voetpaden. Naast fiets- en voetpaden, zijn kaden, dijken, bruggen en andere bouwwerken ten behoeve van het fietspad mogelijk gemaakt.

Door de paden apart te bestemmen, is de huidige situatie vastgelegd. Het algemeen toestaan van dergelijke paden binnen alle bestemmingen is, vanwege bijvoorbeeld de landschappelijke en natuurlijke invloed, niet wenselijk.

Het bestemmingsplan voor het fietspad tussen Oudendijk en Grosthuizen is overgenomen. Daarnaast ligt er nog een fietspad vanuit Bobeldijk richting de gemeente Opmeer. Deze is ook als zodanig vastgelegd.

4.32 Verkeer - Railverkeer

De spoorlijnen Hoorn - Amsterdam en Hoorn - Heerhugowaard die in het plangebied liggen, hebben de bestemming Verkeer - Railverkeer. Bruggen, dammen en duikers zijn toegestaan. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. Voor overige bouwwerken, anders dan ten behoeve van het railverkeer, is een bouwhoogte van 15,00 meter opgenomen.

Omgevingsaspecten:

4.33 Water

De waterstructuren met een belangrijke waterkundige functie, hebben de bestemming Water. Dit zijn hoofdwatergangen met een belangrijke waterfunctie (bijvoorbeeld voor de afwatering). Ook watergangen met een belangrijke landschappelijke functie hebben de bestemming Water. Dit is bijvoorbeeld de sloot aan weerskanten van de Bobeldijk. Er zijn mogelijkheden opgenomen om de bestemming Water te wijzigen of te verleggen (zie Algemene wijzigingsregels). Hier zijn echter wel strikte regels aan gekoppeld, waaronder overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hiermee is zowel de waterstaatkundige als de landschappelijke waarde van deze waterlopen voldoende beschermd.

Bij Obdam en Hensbroek (ten zuidwesten van polder Wogmeer) komen twee waterbergingsgebieden voor. Deze zijn bestemd met de bestemming Water. Zie ook paragraaf 3.7 Water.

De vaarroute heeft de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieve vaarroute". Voor bruggen en duikers is een minimale doorvaarhoogte opgenomen, zodat de vaarroute niet belemmerd kan worden. Er zijn geen flexibiliteitsbepalingen opgenomen om het water binnen de bestemming te dempen. Zodoende wordt de belangrijke waterstaatkundige functie van de als Water bestemde sloten en vaarten voldoende gewaarborgd.

Omgevingsaspecten

4.34 Water - Waterstaat

De dijk langs het IJsselmeer/Markermeer is een primaire waterkering en heeft de bestemming Water - Waterstaat. De waterkerende functie staat voorop. Agrarisch en recreatief medegebruik zijn toegestaan, voor zover niet in strijd met de hoofdfunctie.

Omgevingsaspecten

Beleidskader

4.35 Wonen

4.35.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemming Wonen heeft betrekking op de bestaande woonhuizen met hun bijbehorende bouwwerken. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.

Binnen de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa.

Bijbehorende bouwwerken worden gezien als gebouwen die zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw. Een bijbehorend bouwwerk kan in die zin zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. Tot bijbehorende bouwwerken worden ook ruimtes bedoelt, die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw. Dit is bijvoorbeeld een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De oppervlakte van alles wat aan het hoofdgebouw is aangebouwd mag niet groter zijn dan het hoofdgebouw zelf. In die gevallen waar nog bouwruimte resteert, zal die bouwruimte vrijstaand van het hoofdgebouw gerealiseerd moeten worden.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten. Aan de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep of een anderszins toegestane bedrijfsfunctie is in de regels een aantal criteria opgenomen.

In het plangebied is een woonboot gelegen. Deze heeft de aanduiding "specifieke vorm van wonen - woonboot". Binnen deze bestemming zijn bergingen bij de woonboot tot maximaal 25 m2 toegestaan.

Toestaan nieuwe woningen

Het landelijk gebied heeft een grote aantrekkingskracht als woongebied. De druk op de woonfunctie in het landelijk gebied is daarom vrij groot. Er is vraag naar landelijk wonen. Een toename van woningen zorgt echter voor een verdichting van het landschap, een toename van verkeer en mogelijke belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven. Het gemeentelijk beleid is er dan ook op gericht nieuwe burgerbebouwing in het landelijk gebied zoveel mogelijk te beperken. De aanwezige burgerwoningen zijn daarom als zodanig bestemd. Het uitgangspunt is dat er in het nieuwe bestemmingsplan niet meer woonhuizen worden toegestaan dan nu mogelijk is.

Nieuwbouw in het landelijk gebied is niet toegestaan, tenzij er sprake is van sanering van vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing en er wordt bijgedragen aan de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied (Ruimte voor Ruimte beleid). Hiervoor is in het bestemmingsplan een compensatieregeling opgenomen, die bij sloop van 1000 m2 aan bedrijfsgebouwen één compensatiewoning mogelijk maakt. Eventuele initiatieven, waarbij het noodzakelijk is om meer dan één woning te realiseren, kunnen met een apart bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Hierdoor kan maatwerk geleverd worden.

Tot slot is er sprake van een ontwikkeling waarbij in toenemende mate vrijkomende (agrarische) bedrijfswoningen na bedrijfsbeëindiging als burgerwoning in gebruik worden genomen. Om dit mogelijk te maken, is in diverse bestemmingen de mogelijkheid opgenomen om de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning met een woonbestemming.

4.35.2 Bouwregels

Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. De maximale oppervlakte van hoofdgebouwen is 250 m2. De afstand van het hoofdgebouw tot de weg mag vanwege de Wet geluidhinder maximaal de bestaande afstand bedragen. Voor bijbehorende bouwwerken geldt een maximum oppervlakte van 80 m2. Voor de overige afmetingen is een bouwschema opgenomen (zie Bouwregels).

4.35.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 36.3.3 Afwijken dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan een andere dakvorm (bijvoorbeeld een plat dak) toegestaan worden. Ook zijn er andere dakhellingen, buiten de toegestane dakhelling tussen de 45 en 60 graden, met een afwijking mogelijk. De afwijkende dakvorm moet wel passen in het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 36.3.4 Afstand bijbehorend bouwwerk tot de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een bijbehorend bouwwerk (zoals een garage of een aan- of uitbouw), tot aan de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw mogelijk te maken. Het kan voorkomen dat het vasthouden aan de eis van 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel kan betekenen dat er geen bijbehorend bouwwerk gerealiseerd kan worden. Dit kan het geval zijn bij kleine achtererven, waardoor er geen ruimte is om een bijbehorend bouwwerk te realiseren. De afwijking kan alleen verleend worden, indien het hoofdgebouw nog wel als zodanig herkenbaar blijft.

Artikel 36.3.5 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken op ruime percelen

Op ruime percelen (groter dan 300 m2) kan de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden vergroot met 10% van het aantal m² dat het perceel groter is dan 300 m², met een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m².

Artikel 36.3.6 Vergroten aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Met een afwijking kan de oppervlakte voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken vergroot worden tot 100% van het hoofdgebouw.

Tot slot zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheden.

4.35.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 36.5.5 Kamerverhuur

Met een afwijking kan kamerverhuur toegestaan worden. Parkeren moet op het eigen perceel plaatsvinden, om overlast op de omgeving te voorkomen. Er mag aan maximaal 8 personen kamers worden verhuurd. Bij een hoger aantal is een gebruiksvergunning noodzakelijk en gelden er extra eisen ten aanzien van brandveiligheid.

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.35.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 36.7.1 Wijziging naar stolp

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om een burgerwoning te vervangen door een stolp. Hiervoor geldt een vloeroppervlak van minimaal 15 bij 15 meter. De goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 4,50 en 15 meter zijn. Verder geldt, na wijziging, de bestemming Wonen - Stolp.

Artikel 36.7.2 Wijzigen naar agrarisch bouwvlak

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er binnen deze bestemming nu al sprake is van een agrarische aanverwante functie, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinde goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

Achtergrondinformatie:

4.36 Wonen - Stolp

4.36.1 Bestemmingsomschrijving

De stolpen in het plangebied, die als woonhuis in gebruik zijn, hebben de bestemming Wonen - Stolp. Stolpen zijn veelal groter dan 'gewone' burgerwoningen en zijn door de uitstraling karakteristiek voor het landelijk gebied. Deze stolpen zijn daarom apart bestemd. Dit geld voor zowel de "oude" als de "nieuwe" stolpen. Het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvorm staat voorop. In principe mogen er geen aanpassingen aan de hoofdvorm van de stolp gedaan worden.

De oudere, karakteristieke stolpen zijn veelal al aangewezen als Rijksmonument en worden beschermd via de Monumentenwet.

4.36.2 Bouwregels

De locatie van de stolp is middels een bouwvlak vastgelegd. De bestaande hoofdvorm van de stolpen is in de regels vastgelegd. In principe betekent dit dat aanpassingen aan oppervlakte, goothoogte en dakhelling niet mogelijk zijn. Eventuele aanpassingen zijn alleen met een omgevingsvergunning voor afwijking mogelijk. De hoofdvorm van de stolp moet echter behouden blijven.

De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is maximaal 80 m2, tenzij er al meer bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn. Door een beperking op te nemen voor de hoeveelheid bijbehorende bouwwerken, wordt vastgelegd dat het hoofdgebouw (de stolp) ook daadwerkelijk als hoofdgebouw herkenbaar blijft.

Bestaande percelen waar al meerdere woningen in een stolp aanwezig zijn, hebben een aparte aanduiding. Daarvoor zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  • "specifieke vorm van wonen - twee woningen";
  • "specifieke vorm van wonen - drie woningen";
  • "specifieke vorm van wonen - vier woningen";
  • "specifieke vorm van wonen - vijf woningen".
4.36.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 37.3.1 Afwijken maatvoeringen

Met een omgevingsvergunning kan in ondergeschikte mate afgeweken worden van de bestaande hoofdvorm van een stolp. Bij bepaalde verbouwingen kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van de bestaande oppervlakte, goothoogten en dakhellingen. Uitgangspunt is en blijft het handhaven van de hoofdvorm van de stolp.

Artikel 37.3.2 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken ruime percelen

Op ruime percelen (groter dan 300 m2) kan de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden vergroot met 10% van het aantal m² dat het perceel groter is dan 300 m², met een maximum gezamenlijke oppervlakte van 250 m².

4.36.4 Afwijken van de gebruiksregels

Daarnaast kunnen de volgende functies toegestaan worden:

Voor een toelichting op de randvoorwaarden voor het toestaan van deze functies, wordt verwezen naar de algemene toelichting op deze afwijkingsmogelijkheid.

4.36.5 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 37.7.1 Woningsplitsing stolpen

Door het grotere volume van de stolp, kan het voor slechts één gezin moeilijk zijn dergelijke panden te onderhouden. Woningsplitsing kan worden toegestaan, zodat het onderhoud gedeeld kan worden en de karakteristieke waarden behouden blijven. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen één stolp twee woningen mogelijk te maken. Hiervoor kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen" op de verbeelding aangebracht worden.

Splitsing is mogelijk naar maximaal twee woningen bij één vierkant. Als er sprake is van meerdere vierkanten, is het mogelijk meerdere woningen te realiseren tot een maximum van 6 (bij drie vierkanten). Bij splitsing zullen de woningen uiteraard worden gerealiseerd binnen het bestaande hoofdgebouw. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 37.7.2 Wijzigen situering bouwvlak

Artikel 37.7.3 Wijzigen omvang bouwvlak

Indien een stolp wordt herbouwd, kan het wenselijk zijn het hoofdgebouw op een andere plek op het perceel te realiseren. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak waarbinnen het hoofdgebouw gerealiseerd moet worden, te verplaatsen. Uitgangspunt bij herbouw is om de bestaande hoofdvorm te handhaven.

Ook is een mogelijkheid opgenomen om, bij herbouw, een grotere stolp terug te bouwen. Voor de nieuw te realiseren stolp is een aantal minimale en maximale afmetingen opgenomen, zodat de uitstraling van het hoofdgebouw ook daadwerkelijk de uitstraling van een stolp heeft.

Artikel 37.7.4 Wijzigen bestemming vanwege afwijkende bouwvorm

Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de stolp verloren gaat. Dit kan bijvoorbeeld door brand of door andere calamiteiten. Herbouw is niet in alle gevallen mogelijk. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen toegepast worden indien de stolp door een calamiteit verloren gaat.

Artikel 37.7.5 Wijzigen naar agrarisch bouwvlak

De bestemming kan gewijzigd worden naar Agrarisch ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf. De wijzigingsbevoegdheid mag alleen toegepast worden indien er sprake is van een aantoonbaar volwaardig agrarisch bedrijf. De regels van de bestemming Agrarisch zijn na wijziging van toepassing. Deze regeling is opgenomen indien er vraag is naar een nieuw agrarisch bedrijfsperceel. Aangezien er bij stolpen vaak sprake is van ruime percelen en soms voormalige agrarische bedrijven, is hergebruik van het perceel voor puur agrarische doeleinden goed passend. Hiermee kan voorkomen worden dat er zich in het buitengebied nieuwe agrarische bouwpercelen gevestigd worden.

4.37 Horeca - Uit te werken

Bij de afslag Hoorn, langs de A7, is een uitwerkingsgebied opgenomen om een motel te realiseren. In de uitwerkingsregels zijn de maximale maten opgenomen, waar het motel aan moet voldoen. Dit zijn de bestaande planologische rechten die vanuit het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2008 zijn overgenomen.

4.38 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De hoogspanningsverbinding, inclusief veiligheidszone, die door het plangebied loopt, heeft de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. Evenals voor de andere nutsvoorzieningen geldt dat binnen de op de verbeelding aangegeven strook geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor bepaalde werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning nodig.

4.39 Leiding - Leidingenstrook

De leidingenstrook die door de Berkmeer loopt, heeft de bestemming Leiding - Leidingenstrook. Met deze dubbelbestemming is de ligging van de bestaande leidingenstrook vastgelegd. De ligging van de nu al aanwezige leidingen is niet specifiek vastgelegd, maar zijn algemeen binnen de dubbelbestemming toegestaan. Ook nieuwe leidingen zijn binnen deze dubbelbestemming mogelijk.

Omgevingsaspecten

3.3.2 Buisleidingen

4.40 Leiding - Riool

Voor de rioolleidingen geldt de bestemming Leiding - Riool. Evenals voor de andere nutsvoorzieningen geldt dat binnen de op de verbeelding aangegeven strook geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterleidingen. Voor bepaalde werkzaamheden binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning nodig.

4.41 Waarde - Aardkundig

In het plangebied komt één provinciaal aardkundig monument voor, namelijk de Polder Mijzen. Daarnaast komt er ten noordoosten van polder Baarsdorpermeer een kenmerkende meerwal voor. Tot slot is aan de Noord-Spierdijkerweg zogenaamd kadetjesland gelegen (zie ook paragraaf 3.10 Cultuurhistorie). Deze gebieden hebben de dubbelbestemming Waarde - Aardkundig.

Om de aardkundige waarden van deze gronden te beschermen, is een vergunningenstelsel opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden moet een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt alleen verleend als het gaat om werkzaamheden die maar van beperkte invloed zijn op de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming. Zodoende is dit aardkundig waardevolle gebied voldoende beschermd.

4.42 Waarde - Archeologie 1

4.42.1 Bestemmingsomschrijving

Archeologische waardevolle gebieden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

4.42.2 Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld als blijkt dat er geen hoge archeologische verwachtingswaarde, bijvoorbeeld door archeologisch onderzoek of anderszins gewijzigde inzichten.

4.42.3 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten:

Beleidskader:

4.43 Waarde - Archeologie 2

4.43.1 Bestemmingsomschrijving

Archeologische waardevolle gebieden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 centimeter, zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

4.43.2 Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld als blijkt dat er geen hoge archeologische verwachtingswaarde, bijvoorbeeld door archeologisch onderzoek of anderszins gewijzigde inzichten.

4.43.3 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten:

Beleidskader:

4.44 Waarde - Archeologie 3

4.44.1 Bestemmingsomschrijving

Archeologische waardevolle gebieden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 35 centimeter, zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

4.44.2 Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld als blijkt dat er geen hoge archeologische verwachtingswaarde, bijvoorbeeld door archeologisch onderzoek of anderszins gewijzigde inzichten.

4.44.3 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten:

Beleidskader:

4.45 Waarde - Archeologie 4

4.45.1 Bestemmingsomschrijving

Archeologische waardevolle gebieden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 centimeter, zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

4.45.2 Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld als blijkt dat er geen hoge archeologische verwachtingswaarde, bijvoorbeeld door archeologisch onderzoek of anderszins gewijzigde inzichten.

4.45.3 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten:

Beleidskader:

4.46 Waarde - Archeologie 5

4.46.1 Bestemmingsomschrijving

Archeologische waardevolle gebieden zijn beschermd door het opnemen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5. De gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden.

Ingrepen groter dan 20.000 m2 en dieper dan 40 centimeter, zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

4.46.2 Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de betreffende dubbelbestemming te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld als blijkt dat er geen hoge archeologische verwachtingswaarde, bijvoorbeeld door archeologisch onderzoek of anderszins gewijzigde inzichten.

4.46.3 Achtergrondinformatie

Omgevingsaspecten:

Beleidskader:

4.47 Waarde - Cultuurhistorie

De IJsselmeerdijk is een primaire waterkering en is daarom ook als zodanig bestemd (zie ook Water - Waterstaat). Omdat deze dijk ook een cultuurhistorische waarde heeft, is de dijk daarom mede bestemd met de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. Om de waarden te beschermen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Voor werkzaamheden die de waarden aan kunnen tasten, moet eerst een omgevingsvergunning verleend worden. Dit is ten eerste het ophogen en afgraven van gronden. Ten tweede moet er bij het aanbrengen van opgaande beplanting binnen deze dubbelbestemming een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Hierdoor wordt de ligging van de dijk open in het landschap beschermd.

Achtergrondinformatie

4.48 Waarde - Landschap verkaveling

De waardevolle onregelmatige blokverkaveling in de polder Beetskoog is met de dubbelbestemming Waarde - Landschap verkaveling vastgelegd. Voor de bescherming en versterking van de bijzondere, onregelmatige blokverkaveling is een vergunningstelsel opgenomen. Het dempen en/of graven van sloten is niet toegestaan. Voor een aantal grondroerende werkzaamheden, zoals het aanleggen van nutsvoorzieningen, moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Deze kan pas worden verleend als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de polder. Toetsingskader vormt het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied.

Achtergrondinformatie

4.49 Waterstaat - Waterkering

De Westfriese Omringdijk (exclusief de IJsselmeerdijk), heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De waterkerende functie van deze waterkering wordt hiermee beschermd. Daarnaast speelt het behoud van de cultuurhistorische waarde. Deze is voor de IJsselmeerdijk met een aparte dubbelbestemming vastgelegd (zie Waarde - Cultuurhistorie). Voor het overige gedeelte van de Westfriese Omringdijk is de cultuurhistorische waarde dus opgenomen in deze dubbelbestemming. Agrarisch en recreatief medegebruik zijn toegestaan, voor zover niet in strijd met de hoofdfunctie. De bescherming van de waterkerende functie van de dijk wordt via andere regelgeving geregeld en hoeft dus niet extra in dit bestemmingsplan beschermd te worden.

Omgevingsaspecten

4.50 Algemene aanduidingsregels

In de planregels is een aantal algemene aanduidingsregels opgenomen. Deze worden hieronder behandeld.

4.50.1 milieuzone - geurzone

Rond de rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Ursem is een geurzone opgenomen. Binnen deze geurzone wordt een te hoge geurbelasting op geurgevoelige objecten tegengegaan.

4.50.2 veiligheidszone - lpg

Voor het tankstation en de bedrijven waar lpg verkocht wordt, is een veiligheidszone opgenomen. Binnen de veiligheidszone zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

4.50.3 vrijwaringszone - dijken

Voor de IJsselmeerdijk, de Westfriese Omringdijk, het Oudelandsdijkje en de Berkmeerdijk is een vrijwaringszone van 200 meter opgenomen. Binnen deze aanduiding is in principe geen bebouwing mogelijk. Hierdoor worden de dijken binnen het plangebied beschermd en wordt er geen bebouwing gerealiseerd die eventuele toekomstige aanpassingen aan de dijken in de weg kunnen zitten.

4.50.4 vrijwaringszone - molenbiotoop

Om de waarde en werking van de molens in het plangebied te beschermen, is er rond alle molens een molenbiotoop opgenomen. In de regels zijn voorwaarden gekoppeld waar de gebouwen en andere bouwwerken binnen de aanduiding aan moeten voldoen. Hier kan, na het inwinnen van advies van molenbeheerder, van worden afgeweken.

4.50.5 vrijwaringszone - straalpad

Het straalpad dat door het plangebied loopt, is als zodanig vastgelegd. Binnen deze aanduiding mogen geen gebouwen of andere bouwwerken hoger dan 27 meter gebouwd worden.

4.50.6 vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur

De in de structuurvisie aangewezen buisleidingenstrook is bestemd met de dubbelbestemming vrijwaringszone - (energie-)infrastructuur. De buisleidingstrook loopt door polder Berkmeer. Hier ligt al een leidingenstrook met diverse buisleidingen. De dubbelbestemming betreft gronden die nog geen dubbelbestemming hebben.

4.50.7 Windturbine - 1

In het plangebied komen langs de Jaagweg en tussen de A7 en de Zesstedenweg enkele windturbines voor. De ligging van deze windturbines is conform de huidige situatie op de verbeelding vastgelegd.

4.50.8 Windturbine - 2

Ten oosten en westen van het van Obdam, langs het spoor, is in het geldende bestemmingsplan een gebied opgenomen waar twee keer drie windturbines gerealiseerd kunnen worden. Op beide locaties zijn twee van de drie windturbines gerealiseerd. Beide bestaande zones zijn op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding "windturbine -2". Per zone mogen maximaal 3 windturbines gerealiseerd worden.

4.51 Afwijkingsmogelijkheden

Binnen verschillende bestemmingen is met een afwijking van het bestemmingsplan een aantal functies en andere afwijkingen mogelijk gemaakt. In deze paragrafen is per functie een omschrijving van de functie met de daarbij gehanteerde uitgangspunten gegeven.

4.51.1 productiegebonden detailhandel

Met een afwijking kan deze vorm van ondergeschikte en kleinschalige detailhandel worden toegestaan. Het betreft het verkopen van ter plaatse vervaardigde of gerepareerde goederen. Om deze vorm van detail ondergeschikt te houden aan de hoofdfunctie en de ruimtelijke impact zo beperkt mogelijk te houden, is in de regels een maximale oppervlakte opgenomen van 10% van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2.

4.51.2 mantelzorg

Binnen de bestemming kunnen vormen van mantelzorg worden toegestaan. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van een onzelfstandige woonruimte. Bij het beëindigen van de zorgfunctie, moet de woonruimte weer afgebroken worden. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg is daarom toegestaan tot een maximum van 70 m2. Mantelzorg mag alleen plaatsvinden in onzelfstandige woonruimte. Een afwijking wordt alleen verleend als er door de gemeente een indicatie is afgegeven.

4.51.3 paardrijbak

Paardrijbakken zijn een veel voorkomend verschijnsel in het landelijk gebied. Deze zijn bij verschillende functies toegestaan, mits deze landschappelijk goed worden ingepast. Paardrijbakken moeten zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden geplaatst en moeten achter de achtergevel van het betreffende hoofdgebouw (bedrijfswoning of gewone woning) worden gerealiseerd. Het is niet de bedoeling dat een paardrijbak op grote afstand van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt. Daarom moet deze direct aansluitend op het perceel gerealiseerd worden. Er mag geen hinder veroorzaakt worden op naastgelegen woningen. Daarom moet minimaal 50 meter afstand van de paardrijbak tot naastgelegen woningen aangehouden worden.

4.51.4 ondergeschikte tak of deeltijdfunctie

In de gemeente kunnen initiatieven ontstaan voor nieuwe vormen van bedrijvigheid, die een sterke verwantschap vertonen met een agrarisch bedrijf. Verbrede landbouw strekt zich dikwijls uit tot het terrein van recreatie, zorg, natuur en landschapsbeleving, educatie, kleinschalige horeca en het bieden van logies of een combinatie hiervan. Het gaat om functies die naast de oorspronkelijke agrarische bedrijfstak worden uitgeoefend en in de regel ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.

In de praktijk blijkt dat er zich telkens nieuwe functies ontwikkelen. Daarbij kunnen nevenactiviteiten niet ongelimiteerd worden toegestaan. De activiteiten moeten passen in het landelijk gebied, landschappelijke en cultuurhistorische waarden respecteren en geen grote verstoring opleveren voor de omgeving. Hierbij speelt onder meer verkeersoverlast en aantasting van het straatbeeld door onder andere buitenopslag. Belangrijk uitgangspunt is dat de nevenactiviteit ondergeschikt is aan het agrarische bedrijf.

Het bestemmingsplan biedt ruimte voor verbreding van de agrarische bedrijven met nevenactiviteiten, bijvoorbeeld in de vorm van:

  • recreatieve activiteiten, zoals logiesverstrekking of boerengolf;
  • kleinschalig kamperen;
  • productiegebonden detailhandel;
  • welzijnszorg;
  • agrarische aanverwante bedrijvigheid, zoals paardenhouderijen, loonbedrijven, en het be- en verwerken van agrarische producten.

De genoemde activiteiten zijn niet uitputtend. Overkoepelende randvoorwaarde voor activiteiten binnen het agrarische gebied is het behoud van de kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De activiteit vindt plaats binnen de (bestaande) bebouwing.

Voor het toestaan van nevenactiviteiten geldt een nader afwegingsmoment in de vorm van een procedure om af te wijken van het bestemmingsplan, gekoppeld aan ruimtelijke randvoorwaarden. Zo mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van verkeersoverlast, buitenopslag, aantasting van het straatbeeld, et cetera.

Wat betreft de toegestane bedrijfstakken is in Bijlage 4 bij de regels een lijst met nevenfuncties en bijbehorende criteria opgenomen. Omdat vanuit de markt telkens nieuwe initiatieven kunnen komen, zijn ook de naar aard en invloed vergelijkbare bedrijfstakken toegestaan. Voor activiteiten geldt dat er door de nieuwe functie geen belemmeringen mogen ontstaan voor de ontwikkelingsmogelijkheden van aanwezige (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen.

4.51.5 Bed and Breakfast

Voor het toestaan van Bed & Breakfast kan een afwijking verleend worden. De logiesfunctie moet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden. Uitgangspunt is dat de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie. Er mogen daarom maximaal 6 logieseenheden gerealiseerd worden, met een maximale oppervlakte van 30 m2 per logieseenheid. Zelfstandige kookruimtes in of nabij de logieskamers zijn niet toegestaan. Er mag geen sprake zijn van onevenredig grote verkeersaantrekkende werking en de logiesfunctie mag omliggende functies niet belemmeren. Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden.

4.51.6 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Met een afwijking kan een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens worden toegestaan. Naastgelegen functies, zoals woningen of agrarische bedrijven, mogen hier geen onevenredige hinder van ondervinden.

4.51.7 bouwen achter de achtergevel van de bedrijfswoning

In principe moet bebouwing achter de bedrijfswoning gerealiseerd worden. Het kan voorkomen dat het handhaven van deze eis redelijkerwijs niet mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door de vorm van het (bouw)perceel komen. Met een afwijking kunnen daarom gebouwen achter de bedrijfswoning toegestaan worden.

4.51.8 afstand tot de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning

Het kan voorkomen dat er een noodzaak is om bedrijfsgebouwen en/of overkappingen op kortere afstand van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld door de positie van de bedrijfswoning op het perceel, waardoor bedrijfsgebouwen niet op de meest gunstige plek gerealiseerd kunnen worden. Met een omgevingsvergunning kunnen daarom bedrijfsgebouwen tot aan (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels gerealiseerd worden.

4.51.9 afstand (bedrijfs-)woning tot de weg

In principe mogen (bedrijfs-)woningen bij herbouw niet dichter naar de weg gebouwd worden. Het kan voorkomen dat er zich initiatieven voordoen, waarbij de wens is om dichter naar de weg te bouwen. Mits aangetoond is dat dit akoestisch acceptabel is, kan met een afwijking een bedrijfswoning dichter naar de weg gebouwd worden. Naast akoestisch aanvaardbaar, moet dit ook uit ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar zijn.

4.52 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor zeven percelen is een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Op deze percelen is sprake van gebruik in strijd met de bestemming. De gemeente gedoogd in deze gevallen dit gebruik. Door het strijdig gebruik te koppelen aan een persoon, kan de functie na vertrek of het beëindigen van de functie, kan het perceel weer in overeenstemming met het toegestane gebruik gebracht worden. De percelen hebben een aanduiding gekregen, zodat het voor de burger en de overheid duidelijk is dat hier een persoonsgebonden overgangsrecht voor opgenomen is.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Allereerst is ingegaan op het aspect handhaving.

5.1 Handhaving

Over het aspect handhaafbaarheid kan worden opgemerkt dat er een sobere regeling is opgenomen, tegen de achtergrond van de volgende uitgangspunten:

  • activiteiten, waarvoor een ander en beter beoordelingsinstrument beschikbaar is, zijn niet omgevingsvergunningsplichtig (bijvoorbeeld het wijzigen van het waterpeil);
  • activiteiten die in de praktijk meestal worden vergund en waarbij het stellen van voorwaarden vaak niet nodig is, worden niet aan een vergunning gebonden (als de aanleg van kavelpaden van beperkte omvang);
  • activiteiten die slechts een beperkte (negatieve) invloed hebben op de hoofdfuncties (als de aanleg van kleine oppervlakten beplanting of van kleine oppervlakten verharding) zijn niet vergunningsplichtig.

Voor de handhaafbaarheid van regelgeving is verder naar een duidelijke formulering van de regels gestreefd, met duidelijke toetsingscriteria.

 

Wat betreft het bouwen/bouwactiviteiten vervult het gemeentelijk bouwtoezicht de toezichthoudende taak. Dat toezicht heeft onder meer betrekking op het opsporen en het eventueel aanpakken van clandestiene bouw en de controle op de naleving van vergunningen. Daarbij is er een nauwe samenwerking met het gemeentelijk organisatieonderdeel milieu. Dit is mede een gevolg van de steeds sterkere samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu. Het handhavingsbeleid van de gemeente is daar ook op gericht.

Dit plan heeft als doel een sturend instrument te zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het buitengebied. Op de verbeelding en in de regels is aangegeven voor welke doeleinden de gronden gebruikt mogen worden, wat daarop gebouwd mag worden en in welke omvang en vorm dat mag gebeuren. Bovendien bevat het plan ter bescherming van geconstateerde waarden voor een aantal werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel. Maar ook indirect is een instrumentarium van op wetten en verordeningen gestoelde vergunningen van belang, zoals de omgevingsvergunning voor bouwen en kappen van bomen, en de horecavergunning. De overheidsactiviteit gericht op een juiste en adequate naleving van het plan, wordt als handhaving in de ruime zin beschouwd. Deze kan onderscheiden worden van handhaving in enge zin.

  • 1. Toepassing van het plan gebeurt door de gemeente zelf en omvat het beoordelen van de activiteiten in het plangebied aan de hand van verbeelding en regels (met name bouw-, aanleg-, gebruiks- en flexibiliteitsregels), het verrichten van feitelijke werkzaamheden, afspraken met derden voor de verwezenlijking van het ruimtelijk beleid en overige overeenkomsten.
  • 2. Naleving van het plan vraagt om planconform gedrag, door zowel de overheid als particulieren. Dit betreft onder meer het zich conformeren aan het vergunningvereiste, het handelen in overeenstemming met de verkregen vergunning en het zich houden aan gebruiksvoorschriften.
  • 3. Handhaving van het plan in enge zin is de activiteit (van de gemeente) gericht op het tegengaan van niet naleven van het plan en omvat het nemen van preventieve maatregelen, het motiveren van mensen, het toezicht houden op activiteiten, het signaleren van overtredingen en het corrigeren van overtredingen door middel van overreden, legaliseren, saneren en sanctioneren.

1. Toepassing van het plan

Wat betreft de toepassing van het plan in de vorm van het beoordelen van activiteiten door de gemeente zelf, is het van belang zicht te hebben op de activiteiten die aan een bestemmingsplan getoetst dienen of kunnen worden:

  • bouwactiviteiten;
  • het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden (kappen van bomen, graven en ophogen van gronden, en dergelijke);
  • grondgebruik (bedrijven, kampeerterreinen, agrarische en natuurgebieden).

Waar deze activiteiten in de voorschriften staan, worden deze aan het bestemmingsplan getoetst. Inhoud en intentie van het plan moeten leiden tot een zo zinvol mogelijke toetsing. De redactie van de voorschriften is daar ook op gericht.

2. Naleving van het plan

In relatie tot de naleving van het plan komt het er op aan dat vergunningen worden aangevraagd voor die activiteiten, waarvoor dat in wetten, verordeningen en het bestemmingsplan is voorgeschreven, en dat vervolgens ook wordt gehandeld overeenkomstig de verleende vergunning.

Vergunningen waar het dan voornamelijk om zal gaan zijn:

  • Omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten (plus meldingen);
  • Omgevingsvergunningen voor milieuactiviteiten;
  • omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden;
  • omgevingsvergunning voor het kappen van bomen;
  • kampeervergunningen e.d.

Via de gemeentelijke voorlichting wordt regelmatig gepubliceerd over de afgifte van vergunningen.

De beoordeling daarvan vraagt er om dat in het plan duidelijk wordt aangegeven wat de beoordelingscriteria voor een bepaalde vergunning zullen zijn en hoe deze zullen toegepast. In dit plan is getracht dit zo duidelijk mogelijk aan te geven.

3. Handhaving in enge zin

Worden activiteiten zonder of in afwijking van een vergunning, dan wel in afwijking van gebruiksvoorschriften uitgevoerd, dan is de zogenaamde "Handhaving in enge zin" aan de orde. Dit is de activiteit gericht op het voorkomen c.q. tegengaan van het niet naleven van een bestemmingsplan. Deze vraagt in de eerste plaats om de constatering dat het plan niet is nageleefd, dus dat er of zonder vergunning of in afwijking van een vergunning activiteiten hebben plaatsgevonden. Om dit te kunnen constateren, is het zaak een goed ijkpunt te hebben.

Als ijkpunt met betrekking tot de naleving van het onderhavige plan fungeert aangaande bouwactiviteiten de situatie ten tijde van de eerste tervisielegging. Voor het gebruik van gronden geldt het moment van onherroepelijk worden van het plan. De constatering of er in afwijking of zonder een vergunning activiteiten hebben plaatsgehad, vindt feitelijk plaats middels een regelmatige controle, waarbij de inventarisatie en de verleende vergunningen het referentiekader vormen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Koggenland vindt het betrekken van burgers en belangenorganisaties bij het opstellen van het bestemmingsplan Landelijk Gebied van groot belang. Er is daarom een Klankbordgroep gevormd. Onder meer de LTO, de agrarische natuurvereniging en het recreatieschap zijn in de Klankbordgroep vertegenwoordigd. Met de vertegenwoordigers van deze verschillende partijen zijn gesprekken gevoerd. De gesprekken zijn onder meer de basis geweest voor de door de gemeenteraad vastgestelde Kadernota Landelijk Gebied Koggenland, welke op 24 oktober 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Tijdens de verdere procedure zijn/worden de partners uit de Klankbordgroep nauw betrokken bij het opstellen van het bestemmingsplan.

 

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 augustus 2012 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor inspraak. Daarnaast is overleg gevoerd met van belang zijnde overheden en instanties. In de Nota Inspraak en Overleg zijn alle reacties samengevat en beantwoord. Met inachtneming van deze nota is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wro van 11 februari tot en met 24 maart ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er 16 zienswijzen ingediend. Op 7 mei is een hoorzitting gehouden. In de "Nota zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan Landelijk gebied Koggenland" zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Deze nota bevat de (naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan) ten opzichte van het ontwerp aangebrachte wijzigingen.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan van dergelijke omvang moeilijk, te geven. Immers, dit bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied.

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat.

Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden. Er zijn alleen enkele kleinere, perceelsgebonden ontwikkelingen in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betreffen particuliere initiatieven, waar de gemeente verder geen financiële bemoeienis mee heeft. Een verdergaande toets ten aanzien van de financieel-economische uitvoerbaarheid is niet noodzakelijk.

5.4 Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten van het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.

Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied wordt wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.

Zo wordt er een aantal uitbreidingen van agrarische bouwpercelen in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemers van deze uitbreidingen worden voor de vaststelling van het bestemmingsplan exploitatieovereenkomsten gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn vastgelegd. Onderdeel van deze overeenkomsten is een planschadeovereenkomst.

Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden.

Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld.

Voor de overige in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit gedeeltelijk bouwmogelijkheden betreft die reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.

Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.