direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boerijendijk 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Bij de gemeente Oost Gelre is een verzoek ingediend om op het perceel Boerijendijk 5 te Groenlo de bestaande woning te splitsen en daarnaast één wooneenheid toe te voegen. Om dit mogelijk te maken dient de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Met voorliggend wijzigingsplan kan medewerking worden verleend aan dit verzoek.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel Boerijendijk 5 is gelegen in het buitengebied van Groenlo. De directe omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Groenlo, sectie F, nummer 797.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0002.png"

Perceel Boerijendijk 5 te Groenlo

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het perceel Boerijendijk 5 te Groenlo is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.

Het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met bouwvlak. Er is één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch waardevol gebied 3'.

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, bevoegd zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen'. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruikgemaakt om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en daarmee de woningsplitsing en het toevoegen van één wooneenheid mogelijk te maken (zie ook hoofdstuk 5).

Daarnaast kent het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid waarmee burgemeester en wethouders de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen. Van deze bevoegdheid wordt gebruikgemaakt om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' voor het plangebied te laten vervallen (zie ook paragraaf 4.1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0003.png"

Fragment geldend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande en gewenste situatie

Op het perceel Boerijendijk 5 in Groenlo is sprake van een (voormalig) agrarisch bedrijf. Op het perceel zijn een ligboxenstal (621 m2), een wagenloods (175 m2), een varkensschuur (398 m2), kuilplaten en sleufsilo's aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0004.png"

Luchtfoto bestaande situatie

De bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de kuilplaten en sleufsilo's worden verwijderd. De voormalige bedrijfswoning wordt gesplitst in twee wooneenheden en ter compensatie van de sloop van de bedrijfsbebouwing wordt één woning aan het perceel toegevoegd. Uiteindelijk zullen dan drie woningen op het perceel aanwezig zijn, waarbij elke woning voorzien zal worden van een vrijstaand bijgebouw met een maximaal oppervlak van 150 m2 per bijgebouw.

2.2 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een plan voor erfinpassing en landschapsversterking opgesteld (zie bijlage 1 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt en dat sprake is van een goed landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0005.png"

Fragment landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

Het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

In het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied geheel verstoord is. In paragraaf 4.1 wordt dit nader toegelicht.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan.

De watertoets staat beschreven in paragraaf 4.3.

3.1.5 Algemene conclusie

De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving vormt/vormen geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit wijzigingsplan betrokken.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt - onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het wijzigen van de bestemming naar 'Wonen', het planologisch splitsen van een voormalige boerderij, het slopen van bedrijfsbebouwing en het toevoegen van een woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht. Het gaat daarbij om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het betreft in voorliggend plan een bestaande, voormalige boerderij welke zal worden gesplitst en het toevoegen van een woning. Planologisch is in de bestaande situatie sprake van één woning waar, na splitsing en het toevoegen van een woning, in totaal twee woningen aan worden toegevoegd. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Echter, op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer meer dan elf woningen gerealiseerd worden. Voorliggend plan betreft het splitsen van een woning in twee wooneenheden en het toevoegen van een woning. Op het perceel worden op deze wijze twee woningen toegevoegd, maar hierbij is sprake van een dusdanig kleinschalige woningbouwontwikkeling dat in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de splitsing van de voormalige boerderij in twee wooneenheden en het toevoegen van een woning, niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor voorliggend plan.

3.2.4 Algemene conclusie

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in paragraaf 3.2.3. De juridische borging van de ladder is geregeld in het Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld. De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruitgelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.  

Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. In paragraaf 3.4.2  wordt deze woonvisie nader toegelicht.

Conclusie

De splitsing van een voormalige boerderij in twee afzonderlijke wooneenheden en het toevoegen van een woning past in de regionale woonagenda en de daarbij opgestelde woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.

Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.

De bestaande, voormalige boerderij is niet aangemerkt als monumentaal en/of karakteristiek. De bestaande, voormalige boerderij wordt gesplitst in een tweetal wooneenheden. De planologische splitsing van de boerderij tast de voormalige boerderij niet negatief aan.

3.4.2 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.

De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan.

Bij voorliggend wijzigingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Het toevoegen van twee woningen heeft consequenties voor het woningaantal zoals opgenomen in de Woonvisie. Voor woningsplitsingen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre zijn echter woningaantallen gereserveerd. Deze extra wooneenheid op het perceel past binnen de gereserveerde aantallen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.

3.4.3 Geldend bestemmingsplan

Het perceel Boerijendijk 5 te Groenlo is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012, met bijbehorende reparatieplannen: 'Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld op 4 april 2017.

Het perceel is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met bouwvlak. Er is één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch waardevol gebied 3'. Zie verder paragraaf 1.3.

3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuishoren en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. De visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

De planlocatie ligt in het landschapsensemble 'Zwollesche veld' met als uitgangspunt: Koppel de ecologische verbindingszones langs de Hupselsche Beek en de Steenbeek aan groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap met ‘boswegen’ en ‘overlopers’. Koester de parels die verwijzen naar de historische vormen van ertswinning en steenbakkerij.

Op te poetsen parels:

  • bliksembomen en andere solitaire bomen;
  • tichelgaten, grintgroeven, leemkuilen, steenovens;
  • vennen of poelen;
  • plekken om te verpozen evt. met picknickbankjes;
  • verschraalde bermen bij erf;
  • typerende erfbeplantingen;
  • landweren en andere oude militaire objecten en uitzichten.

Te stimuleren landschapselementen:

  • boswegen: brede berm van 10 meter breed met Grove Den;
  • veldpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs;
  • steilrandbeplantingen langs essen;
  • overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin heischrale vegetatie en eventueel een venmoeras.

Deze uitgangspunten zijn, voor zover van toepassing, verwerkt in het voor deze locatie opgestelde landschappelijk inpassingsplan, zie bijlage 1 bij de toelichting.

3.4.5 Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen. Zie paragraaf 4.12 voor de toetsing van voorliggend plan aan deze nota.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (zie ook paragraaf 3.1.3).

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met de titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Deze actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten.

Situatie plangebied

Qua archeologie geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologisch waardevol gebied 3'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bescherming en instandhouding van de Grolse Linie 1627.

Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van bouwwerken dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Dit geldt niet indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Archeologisch onderzoek is in dit plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het gebied geheel verstoord is.

Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend plan. In het bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is in artikel 26.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is. Voor voorliggend plan geldt dat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het plangebied geheel verstoord is. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3' komt door middel van voorliggend plan dan ook geheel te vervallen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande voormalige boerderij is niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorie.

Conclusie cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de 'Nota Bodembeheer' en 'Bodemkwaliteitskaart' in werking getreden. De nota en kwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis hiervan is het in veel gevallen mogelijk om hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. De nota en kaart vormen de basis voor duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

Door De Klinker Milieu Adviesbureau is een verkennend bodemonderzoek op het perceel Boerijendijk 5 in Groenlo uitgevoerd, zie bijlage 2 bij de toelichting. Dit onderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Gebleken is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor een gebruik met de functie 'wonen'. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig en aan de vergunning hoeven geen bodemspecifieke voorschriften te worden verbonden.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Situatie plangebied

De watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel dient als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen in de tabel zijn bedoeld om de feitelijke, fysiek-technische situatie te kunnen beoordelen, maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap.

De vragen zijn zodanig opgesteld dat indien een vraag met 'ja' wordt beantwoord, het waterthema relevant is. De relevante thema's worden hierna behandeld.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laaggelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Ja

Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee
Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In de voorgaande tabel is een enkele vraag met 'ja' beantwoord. Ten noordwesten van het plangebied ligt een watergang in het beheer bij het waterschap Rijn en IJssel. Tot 5,0 meter uit de insteek van de watergang ligt een beschermingszone en daar geldt de Keur van het waterschap. Activiteiten en werkzaamheden in deze zone zijn vergunningplichtig

Uit bovenstaande watertoets blijkt dan dat de voorgenomen planontwikkeling op het perceel Boerijendijk 5 in Groenlo verder geen gevolgen heeft voor het water, hemel-, afval- en/of oppervlaktewater.

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

 

4.4 Geur

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. In dit geval is sprake van woningsplitsing en de realisatie van een extra woning in samenhang met beëindiging van de veehouderij. Dan geldt alleen een minimumafstand tot dierenverblijven van omliggende veehouderijen. Deze afstand is 50 meter voor een woning buiten de bebouwde kom. Verdere berekeningen kunnen onder de volgende voorwaarden achterwege blijven:

  • de woning is op of na 19 maart 2000 gerealiseerd;
  • de woning ligt op een kavel welke op 19 maart 2000 in gebruik was als veehouderij;
  • de woning is gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij;
  • de woning is gebouwd in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.

De nieuwe woningen (af te splitsen woning en extra woning) op deze locatie voldoen aan bovenstaande voorwaarden. Het is daarom voldoende om voor omliggende dierenverblijven te toetsen aan de in deze situatie geldende minimumafstand van 50 meter. De woningen blijken aan deze afstand te voldoen. De afstandsmeting vindt plaats tussen de grens van omliggende agrarische bouwvlakken en de gevels van de woningen. Een verdere geurberekening is niet nodig, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de uitspraken van de Raad van State. Voor de bestaande woning geldt overigens ook een minimumafstand van 50 meter. Daaraan wordt eveneens voldaan.

Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer geldt een minimumafstand van 100 meter (artikel 3.51 Activiteitenbesluit).

Omliggende veehouderijen bevinden zich op meer dan 100 meter van de bestaande woning en beoogde woningen. De woningen voldoen dus ook aan die minimumafstand.

Conclusie

De bestaande woning en beoogde nieuwe woningen bevinden zich na functieverandering op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze veehouderijen. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is hierbij niet in het geding. De geur afkomstig van veehouderijen vormt geen belemmering. Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

Anders dan een reguliere woning wordt een voormalige bedrijfswoning bij een gestopte veehouderij of een ruimte-voor-ruimte-woning niet met een geurnorm beschermd tegen geurhinder. Dat betekent dat veehouderijen in de omgeving mogen uitbreiden zonder dat voor de geurhinder rekening hoeft te worden gehouden met deze woningen (voor zover maar wordt voldaan aan de minimumafstand van 50 meter). Ondanks een slechte milieukwaliteit kan de gemeente het woon- en leefklimaat daarom toch aanvaardbaar achten. Omliggende veehouderijen worden in ieder geval niet belemmerd in hun milieu-gebruiksruimte door de ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De ontwikkeling is daarom niet belemmerend voor omliggende bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden:

  • wegverkeerslawaai;
  • railverkeerslawaai;
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen toekomstige ontwikkelingen van aanwezige bedrijven niet worden belemmerd.

Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. De nieuwe woningen liggen binnen 250 meter van de Boerijendijk en de Baakweg. Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder. Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.

De Boerijendijk en de Baakweg zijn 60 km/uur wegen (het gebied rondom Zwolle is, inclusief deze twee wegen, eind 2019 aangewezen als 60 km/uur gebied). Indicatief berekend voldoet de gevelbelasting van de nieuwe woning bij 1.500 motorvoertuigen per etmaal op 24 meter van de wegas van de Baakweg aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De nieuwe woning in het bestaande gebouw (deze ontstaat na splitsing) ligt achter de bestaande woning en voldoet eveneens aan de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege verkeer op de Boerijendijk.

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.

Conclusie

De Wet geluidhinder is van toepassing voor het onderdeel wegverkeerslawaai, maar omdat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB zijn nader onderzoek en een hogere waarde niet nodig. Ook worden bestaande bedrijven qua geluidaspect niet belemmerd en wordt voldaan aan de standaardwaarde van het geluidbeleid. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

Gelet op de berekende geluidniveaus, de vergunde geluidniveaus en de standaardwaarden van het geluidbeleid is er voor de omliggende agrarische bedrijven nog voldoende ruimte voor ontwikkeling.

4.7 Stikstof

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden beoordeeld of de gewenste ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden. Stikstof heeft hier namelijk een negatieve invloed op.

Voorliggend plan maakt het mogelijk de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen', de reeds aanwezige woning te splitsen en daarnaast een woning toe te voegen. Ten behoeve van de voorgenomen activiteiten wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen en het vervoer van materieel en personeel. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten, de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied en het feit dat een melkvee- en varkenshouderij zijn deuren sluit, is het niet aannemelijk dat dit leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het uitvoeren van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

Conclusie

Voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied en leiden daarom niet tot wettelijke consequenties. Het aspect stikstof vormt dan ook geen belemmering voor dit plan.

 

4.8 Luchtkwaliteit

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet milieubeheer ('Wet luchtkwaliteit'). Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.

Situatie plangebied

Binnen en rondom deze locatie is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op één extra woning, terwijl het agrarisch bedrijf wordt beëindigd. De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. De locatie ligt bovendien op een afstand van meer dan 300 meter van een rijksweg en meer dan 50 meter van een provinciale weg. Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Nu dit niet aan de orde is, hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.

Er is door de Omgevingsdienst een berekening uitgevoerd (ISL3a), waarbij de voor fijnstof relevante veehouderijen samen zijn genomen (cumulatie van fijn stof). Hierbij is uitgegaan van een worst case benadering, waarbij een fictief emissiepunt op de grens van de agrarisch bouwvlakken en zoveel mogelijk in de richting van de woningen is gelegd. Op grond van de uitkomsten van die berekening kan worden geconcludeerd dat de veehouderijen gezamenlijk minder dan 2 microgram/m3 bijdragen aan de concentraties fijn stof (PM10) ter plaatse van de woningen. Dit is een relatief kleine bijdrage.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

Gezien de kleine bijdrage wordt in zeer ruime mate voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor fijn stof (PM10 en PM2,5). De veehouderijen houden hierbij voldoende gebruiksruimte voor hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

4.9 Milieueffectrapportage

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven.

Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan), waarbij een m.e.r.-plicht ontstaat wanneer een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is;
  • b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3), waarbij een m.e.r.-plicht ontstaat voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen);
  • c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4), waarbij een m.e.r.-(beoordelings)plicht ontstaat voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad. a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast.

Het Natura 2000-gebied, het Zwillbrocker Venn u. Ellewicker Feld, is gelegen op ruim 5 kilometer van het plangebied (zie ook paragraaf 4.10). Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad. b en c.: Het wijzigen van de bestemming naar wonen, het splitsen van de reeds aanwezige woning en het daarnaast toevoegen van een woning worden niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D (kolommen 3 en 4). Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Het wijzigen van de bestemming naar wonen, het splitsen van de reeds aanwezige woning en het daarnaast toevoegen van een woning worden niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe projecten gerealiseerd waarvoor een verplicht MER of een beoordelings-MER noodzakelijk is. Tevens is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit MER. Een vormvrije mer-beoordeling is dan ook niet nodig.

4.10 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale Omgevingsvisie en -verordening.

4.10.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kennen formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01_0006.png"

Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden in de omgeving (bron: Aerius.nl)

4.10.2 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

4.10.3 Situatie plangebied

Door Natuurbank Overijssel is een 'Quickscan natuurwaardenonderzoek' uitgevoerd (zie bijlage 3). De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden en om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie uitgesloten worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Beschermde dieren benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels.

Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Geadviseerd wordt de melkveestal buiten de voortplantingsperiode te slopen.

Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing, omdat sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet af. Het plangebied wordt niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd.

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.11 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven, tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden toegestaan. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Met deze beleidsvisie geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook is geen sprake van een nabijgelegen spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.

Op het perceel Boerijendijk 5 in Groenlo worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.12 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Boerijendijk en Braakweg. Dit zijn doorgaande wegen in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze wegen. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hier deel van uit. Door het splitsen van de reeds aanwezige woning en het toevoegen van een woning zal het verkeer op de Boerijendijk en Braakweg minimaal toenemen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het plan. Er wordt gebruikgemaakt van bestaande in- en uitritten ontsloten via de Boerijendijk en Braakweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

4.13 Kabels en leidingen

Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

 

Hoofdstuk 5 Toetsing van het plan aan de wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan de regels zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid 'Functieverandering naar wonen' (artikel 35.4, bestemmingsplan 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'). De onderzoeksresultaten uit hoofdstuk 4 zijn hierbij meegenomen.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;

Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd en door middel van deze wijzigingsprocedure wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. Hierna mogen en zullen geen agrarische activiteiten op bedrijfsmatige wijze meer worden uitgeoefend op deze locatie en zal op het perceel uitsluitend particulier worden gewoond = akkoord.

  • b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;

De voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte worden gebruikt bewoning (splitsing in twee woningen) = akkoord.

  • c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen; 

Door wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming zal het gehele agrarische bouwvlak komen te vervallen = akkoord.

  • d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3;

De inhoud van de voormalige boerderij bedraagt circa 1.492 m3 en voldoet daarmee aan de voorwaarde om te splitsen = akkoord.

  • e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;

Met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning, en tot 150 m2 van het bijbehorende bouwwerk behorende bij woning B, wordt alle bebouwing gesloopt = akkoord.

  • f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend - van 100%; 

Met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning, en tot 150 m2 van het bijbehorende bouwwerk behorende bij woning B, wordt alle bebouwing gesloopt. Het oppervlak van de te slopen bebouwing bedraagt meer dan 600 m2 = akkoord.

  • g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden;

Het totaal aantal wooneenheden na functieverandering bedraagt drie, waarbij sprake zal zijn van een gebouw met twee wooneenheden en van een vrijstaande woning = akkoord.

  • h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
    • 2. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
    • 3. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;

Er is sprake van sloop van circa 1.193 m2 aan bebouwing waar één nieuwe woning voor mag en zal worden teruggebouwd (conform artikel 35.4, lid h., sub 1.) = akkoord.

  • i. bij toepassing van artikel 35.4 sub h. niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;

De voormalige bedrijfswoning blijft aanwezig en wordt niet gesloopt. Dit oppervlak is dan ook niet meegeteld bij het te slopen oppervlak = akkoord.

  • j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;

Het totaal aantal wooneenheden zal maximaal drie bedragen = akkoord.

  • k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;

Er zal sprake zijn van maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning = akkoord.

  • l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;

Hieraan moet worden voldaan. Bij verlening van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal hier aandacht aan worden besteed.

  • m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;

Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 1), waaruit blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt = akkoord.

  • n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

Uit de door Natuurbank Overijssel uitgevoerde quickscan is gebleken dat geen sprake is van aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden (zie ook paragraaf 4.10 en bijlage 3) = akkoord.

  • o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. de sociale veiligheid.

De genoemde aspecten zijn besproken in hoofdstuk 4. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft van de genoemde aspecten = akkoord.

  • p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

Door het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan wordt ruimtelijke kwaliteitswinst behaald. Het plan heeft dan ook een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit = akkoord.

Conclusie

Voorliggend plan voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot de functieverandering naar wonen.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, wordt gevormd door een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het plangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen waar in de regels naar wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Wijzigingsplan

Het digitale wijzigingsplan 'Boerijendijk 5' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten welke is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2020-VG01 met bijbehorende regels.

6.3 Plansystematiek

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Hier zijn maximaal drie woningen toegestaan. Daarnaast is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken per woning toegestaan.

Verbeelding
Op de verbeelding wordt de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.

Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- / bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk is de bestemming vastgelegd, wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Voor zover noodzakelijk, worden de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. In dit geval is in dit artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen.


Afwijken van de gebruiksregels

Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst met verzoeker afgesloten inzake planschade. Burgemeester en wethouders achten het plan dan ook economisch uitvoerbaar.

7.2 Exploitatieplan

Het wijzigingsplan voorziet in het splitsen van een voormalige boerderij in twee wooneenheden en de realisatie van een extra woning. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met verzoeker is een anterieure overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker komen. Voor het plan hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er ook geen wateraspecten in het geding, waardoor vooroverleg met het Waterschap Rijn en IJssel ook niet nodig is.

7.3.2 Zienswijze

Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in de "Nota Inhoud en Beantwoorden zienswijzen" (Bijlage 4) verwoord en beantwoord. Het vast te stellen wijzigingsplan moet gewijzigd worden vastgesteld.