direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Nieuwe woning Nieuwstad 9 te Groenlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Nieuwe woning Nieuwstad 9 te Groenlo  
omgevingsvergunning  
mei 2017  
Inlichtingen:  
Afdeling Omgeving  
mevrouw H. Smeenk  
Telefoonnummer 0544-393478  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van het centrum van Groenlo. De Nieuwstad verbindt de Kerkwal met de Ganzenmarkt/Kevelderstraat. Aan de noordzijde van het perceel is café Kras gevestigd.

Het plangebied wordt gevormd door de kadastrale percelen 3035 en 3032.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01_0002.png"

Ligging plangebied

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Gewenste situatie

Op 18 juli 2016 is een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woning aan de Nieuwstad 9 te Groenlo ingediend. De nieuwe woning vervangt een gesloopte woning. De sloop van deze woning is vergund op 23 juli 2009. De gesloopte woning was een bungalow die achterop het perceel stond.

De eigenaren van het perceel willen nu een woning aan de voorzijde van het perceel terugbouwen. Deze woning komt in de rooilijn van de bestaande bebouwing aan de Nieuwstad te staan.

In november 2013 is voor deze locatie een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een vrijstaande woning op deze locatie. De eigenaren van het perceel hebben in 2016 een gewijzigd bouwplan ingediend. Omdat dit bouwplan niet past in de in 2013 verleende omgevingsvergunning moet een nieuwe vergunning verleend worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01_0003.png"

Voor- en achterzijde nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBGRO403-VG01_0005.png"

Voor-, zij- en achteraanzicht van de woning.

2.2.2 Stedenbouwkundig en welstand

De nieuwe woning komt in de bestaande rooilijn te staan. De straatwand wordt hiermee versterkt en de weg wordt zo beter begeleid. De goothoogte van de woning is 5,8 meter. Deze goothoogte sluit aan op goothoogte van het buurpand.

Het bouwplan is besproken met de welstandsarchitect. Deze is akkoord gegaan met het ontwerp.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsverordening

In de omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen om de provinciale belangen te beschermen. Het gaat dan om onder meer het Gelders Natuurnetwerk, bedrijventerreinen en glastuinbouwbedrijven. Herontwikkelingen van individuele binnenstadlocaties vallen niet onder de werking van de Omgevingsverordening.

Omdat het hier gaat om een eerder vergunde woning die op een andere wijze gerealiseerd gaat worden dan in 2009 vergund hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de regionale woningbouwafspraken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is het Stadscentrum Groenlo. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 30 oktober 2010. Het perceel heeft op basis van dit bestemmingsplan de bestemming 'Horeca' , met de nadere aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3'. Binnen deze bestemming zijn de bestaande woningen toegestaan. Op het moment dat dit bestemmingsplan werd vastgesteld was er geen woning aanwezig op het perceel. De eerder aanwezige woning was in 2009 gesloopt.

In 2013 is voor deze locatie een omgevingsvergunning met projectafwijking voor de bouw van een vrijstaande woning verleend. Deze woning is nooit gerealiseerd. In 2016 is een aanvraag voor een andere woning op dezelfde locatie aangevraagd. Deze wordt nu ook met een omgevingsvergunning met projectafwijking mogelijk gemaakt.

Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachingswaarde 1'. Dit betekent dat het perceel een hoge verwachtingswaarde heeft voor het aantreffen van archeologische vondsten. Bij het oprichten van een bouwwerk van meer dan 30 m2 en/of het uitvoeren van bodemwerkzaamheden over een oppervlakte van meer dan 30 m2 en een diepte van meer dan 30 centimeter onder maaiveld.

3.3.2 Integraal Verkeersprogramma 2014-2024

In het Integraal Verkeersprogramma 2014-2024 is bepaald dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gezorgd moet worden voor voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Van deze bepaling kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken, bijvoorbeeld als de ruimtelijke ontwikkeling zeer gewenst is.

In dit geval is het niet meer mogelijk om op het achterterrein een parkeerplaats aan te leggen, de daarvoor benodigde erfdienstbaarheid is komen te vervallen. Een parkeerplaats aan de voorzijde van de woning zou mogelijk gemaakt kunnen worden door de woning naar achteren te positioneren. De woning komt daarbij echter achter de bestaande rooilijn te staan. Dit is stedebouwkundig gezien onwenselijk. In dit geval is het daarom acceptabel om toe te staan dat niet wordt voorzien in een parkeerplaats op eigen terrein. De bewoners van de Nieuwstad 9 mogen daarom gebruik maken van de aanwezige openbare parkeerplaatsen op straat.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodemonderzoek

In 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in een onderzoeksrapport met rapportnummer 202285-10/R01. Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De conclusies van het onderzoek zijn:

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen grote wijziging en/of calamiteiten die een negatieve invloed op de bodem en/of grondwater zouden kunnen hebben gehad. Op basis van de onderzoeksresulaten wordt geconcludeerd dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Ook is er geen sprake van milieuhygienische belemmeringen van de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie en de bestemmingsplanafwijking bestaan. De bodem wordt geschikt geacht voor toekomstige gebruik (woning met bijbehorende tuin).

4.2 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied. Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde,

duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. In het "Waterbeheersplan 2007-2010" heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied.

Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering
(primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een
rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen
gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee
 
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater
geloosd?  
Nee  
Grondwater-
overlast
 
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de
ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?  
Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die
milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen
(zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte
natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Ja
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Het pand wordt aangesloten de in de straat aanwezige riolering. Hier is een gescheiden stelsel voor vuilwater en hemelwater aanwezig. De nieuwe woning wordt met twee uitleggers op dit rioolstelsel aangesloten. De initiatiefnemers moeten hiervoor nog wel een rioolaansluitingsvergunning aanvragen.

4.3 Flora en Fauna

Het perceel is momenteel geheel verhard en ligt midden in het centrum van Groenlo. Er worden geen gebouwen gesloopt. Er worden geen bomen of andere groenvoorzieningen gekapt of verwijderd. Momenteel zijn er dus geen mogelijke verblijf- of standplaatsen voor flora en fauna aanwezig die verstoord kunnen worden. Een onderzoek naar de natuurwaarden is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Archeologie

In 2012 is een archeologisch vooronderzoek (bureau- en inventariserend onderzoek) uitgevoerd op het perceel. Bij het uitvoeren van dit onderzoek is geconstateerd dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. De vondsten wijzen op de aanwezigheid van een pottenbakkerswerkplaats in de 16e/17 eeuw. In de diepere ondergrond zijn tevens oudere resten (uit de Late Middeleeuwen) aangetroffen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is een nader onderzoek vereist.Voor dit onderzoek moet eerst een Programma van Eisen worden vastgesteld. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd als de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw worden uitgevoerd. In de omgevingsvergunning is de te volgen procedure opgenomen.

Het archeologisch vooronderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

4.5 Geluid

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De nieuw te bouwen woning ligt in een 30-km zone.

Een akoestisch onderzoek naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op de nieuwe woning is dan ook niet noodzakelijk.

4.5.2 Handboek bedrijven en milieuzonering

De nieuwe woning komt naast een café te staan. Op basis van het bestemmingsplan zijn hier ook discotheken en dergelijke toegestaan. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' moet voor discotheken/muziekcafés een richtlijnafstand van 30 meter tot een gevoelige bestemming aangehouden worden. De nieuwe woning komt op korte afstand van het café te staan. Om na te gaan of aan wettelijke eisen ten aanzien van geluidsoverlast wordt voldaan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

De nieuwe woning moet voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Dit kan door uit te gaan van de volgende binnenniveaus voor café Kras:

-95 dB(A) in de dagperiode (07:00 tot 19:00)

-90 dB(A) in de avondperiode (19:00 tot 23:00)

-85 dB(A) in de nachtperiode (23:00 tot 07:00)

Deze waarden komen overeen met de afspraken tussen huurder en verhuurder over de maximale geluidbelasting. De verhuurder heeft aangegeven hiermee akoord te zijn. Privaatrechtelijk mag er dus niet meer geluidbelasting plaatsvinden dan de hierboven aangegeven waarden.

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek.

4.6 Verkeer en parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid gaat er van uit dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt voorzien in parkeren op eigen terrein. De benodigde parkeerplaats voor deze nieuwe woning moet dus op eigen terrein gerealiseerd worden. In dit geval is er geen mogelijkheid om op het eigen terrein te kunnen parkeren. Vanuit een stedebouwkundig oogpunt is het gewenst om de woning aan de voorzijde van de weg te bouwen. De woning komt daarmee in de rooilijn van de bestaande bebouwing in de straat te staan. Zo ontstaat een eenduidig straatbeeld en een eenduidige begeleiding van de weg door de bebouwing. Ruimte voor een parkeerplaats op eigen terrein zou gemaakt kunnen worden door de woning achter de rooilijn te bouwen.

Vanuit een stedebouwkundig oogpunt is het echter niet gewenst om de woning naar achteren te plaatsen. In het Integraal Verkeersprogramma 2014-2024 is bepaald dat in uitzonderlijke gevallen afgeweken kan worden van de bepaling dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Het college heeft op 20 december 2016 besloten dat voor deze ontwikkeling gebruik gemaakt mag worden van de openbare parkeerplaatsen. De stedebouwkundige kwaliteit weegt in dit geval zwaarder dan het parkeerbeleid.

4.7 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:

  • 1. het aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van deze bevoegdheden niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit opgenomen grenswaarde;
  • 2. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • 3. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  • 4. de uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010  
PM10   40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 µg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   10 µg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 ìg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Dit bouwplan gaat uit van de realisatie van één woning. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Nieuwstad te Groenlo.

4.8 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. Ook liggen er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade, herstraatwerk en de aansluiting op de riolering. Een zakelijke beschrijving van de inhoud van deze overeenkomst is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen, zie Bijlage 4 Zakelijke beschrijving anterieure overeenkomst.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp projectafwijking voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. In deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in Bijlage 8 Nota inhoud en beantwoording zienswijzen.

5.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is voor de projectafwijking (artikel 2.12. eerste lid a, onder 3) overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De ontwikkeling van de nieuwe woning raakt de procinciale belangen niet. Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bor is dan ook niet nodig.

Het waterschap Rijn en IJssel heeft bij de naastgelegen planontwikkeling reeds advies uitgebracht. De in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen waterparagraaf is akkoord. Vooroverleg in het kader van artikel 3.1.1. Bor lijkt dan ook niet noodzakelijk.

Beide diensten hebben kunnen reageren op het ontwerpplan. Alleen het waterschap heeft een reactie ingediend. Zij zijn akkoord met de waterparagraaf.