direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning woningsplitsing Harreveldseweg 3, 3a Harreveld
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Algemene gegevens bestemmingsplan

Omgevingsvergunning woningsplitsing Harreveldseweg 3, 3a Harreveld  
 
Inlichtingen:  
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer  
de heer N. Rondeel  
Telefoonnummer 0544-393482  

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk kader

2.1 Aanleiding

Op 17 juni 2017 is bij de gemeente Oost Gelre een aanvraag om omgevingsvergunning ingekomen voor woningsplitsing aan de Harreveldseweg 3, 3a te Harreveld. Van de bestaande voormalige boerderij wordt de voormalige 'deel' verbouwd en geschikt gemaakt als verblijfsruimte. Na deze verbouwing wordt de voormalige boerderij gesplitst in twee wooneenheden. Per wooneenheid wordt een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd. Op het perceel worden 15 stuks rundvee gehouden. Beide wooneenheden krijgen een eigen inrit. Hierbij worden de twee bestaande inritten verplaatst.

2.2 Ligging en begrenzing

De voormalige boerderij is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten noorden van de bebouwde kom Harreveld. De directe omgeving is te omschrijven als een mix tussen woningen, agrarische bedrijven en een enkel overig bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01_0002.png"

Locatie Harreveldseweg 3, 3a Harreveld

2.3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

De voormalige boerderij Harreveldseweg 3, 3a te Harreveld is gedeeltelijk gesplitst in twee wooneenheden. De nog aanwezige deel in de boerderij wordt nu bij de woningen betrokken waardoor de gehele boerderij in twee wooneenheden wordt gesplitst. De vorm van de boerderij wordt niet gewijzigd.

 

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

Het plangebied is in het geheel gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2001' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Ooste Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen' met nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Op het perceel is 1 woning bij recht toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01_0003.png"

Plankaart uit vigerende bestemmingsplan

2.3.3 Gewenste situatie

De deel wordt bij aan de woning getrokken. De gehele boerderij wordt hierbij opgesplitst in twee wooneenheden. Daarbij zal het woongedeelte worden uitgebreid richting het achtergelegen agrarisch bedrijf Heideweg 2. Hierbij zou dit bedrijf in haar toekomstige ontwikkelingen kunnen worden beperkt. Hierna is onderzoek gedaan en beschreven in hoofdstuk 4, paragraaf 4.5.2. Geconcludeerd wordt dat door de beoogde in gebruik name van de deel als woonruimte het agrarisch bedrijf niet wordt belemmerd.

De woningsplitsing, waarbij een nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd, past niet in de regels van het geldende bestemmingspan met bijbehorende Reparatieplannen. Via een procedure om omgevingsvergunning (projectafwijking Wabo) of een herziening van het bestemmingsplan kan een extra wooneenheid op het perceel worden toegestaan. Middels het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzoeker aangegeven een procedure om projectafwijking Wabo conform artikel 2.12. lid 1 onder a sub 3 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) te willen volgen, zodat medewerking kan worden verleend aan de beoogde woningsplitsing.

De gewenste situatie ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01_0004.png"

Gewenste inrichting

2.3.4 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient er landschappelijke inpassing plaats te vinden. Verzoeker heeft een landschapsplan ingediend waarbij het perceel landschappelijk wordt ingepast. Dit landschapsplan is door de gemeente goedgekeurd en als bijlage bijgevoegd.

2.3.5 Stedenbouw en welstand

De uitstraling van de woning wordt niet gewijzigd. Ook wordt de woning niet verplaatst. Stedenbouw en welstand zijn hierdoor akkoord.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische- en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat die relevant zijn voor het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 22 december 2015 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.

Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.

3.3 Gemeentelijk beleid

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorend Reparatieplan 'Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in de bestemming 'Wonen' woningspliting van een voormalige boerderij toe te staan. Hier zijn voorwaarden aan gekoppeld waaraan een woningsplitsing moet voldoen. Deze voorwaarden zijn:

  • de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
  • bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
  • er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  • de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
  • de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
  • 1. de milieusituatie;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 4. de sociale veiligheid.
  • het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

Beoordeling voorwaarden

De gehele boerderij wordt ingericht voor twee woningen. De totale inhoud van de boerderij bedraagt 1.145 m3. Voor het perceel geldt de in ht bestemmingsplan aangegeven funtieaanduiding 'speciale vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Deze aanduiding geldt voor de bestaande woning en maakt het mogelijk om 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning te hebben. Voor de nieuwe woning geldt maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij deze woning. Een erfinrichtingsplan is ingediend bij de aanvraag en is goedgekeurd. Door splitsing van een bestaande boerderij in twee wooneenheden zal geen aantasting van de landschappelijke waarden en natuurwaarden tot gevolg hebben. Het ingediende en uit te voeren landschappelijk inpassingsplan kan zelfs tot versterking hiervan leiden. Aantasting van het milieu, verkeersveiligheid, gebruiksmogelijkheden aangrenzende gronden en de sociale veiligheid zijn beschreven in hoofdstuk 4 'Onderzoeksresultaten'. Door inrichting van het perceel in combinatie met het uit te voeren erfinnrichtingsplan zal het plan leiden tot ruimtelijke kwaliteit.

Nu verzoeker een aanvraag om omgevingsvergunning Wabo heeft aangevraagd, waarbij verzoeker aangeeft een procedure om projectafwijking Wabo te willen volgen, en geen gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan, wordt wel getoetst aan de voorwaarden zoals deze gelden voor de wijzigingsbevoegdheid. Zoals aangegeven voldoet de aanvraag om woningsplitsing aan deze voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op een zogenaamde verblijfsruimte moet op grond van de Bouwverordening/Woningwet een bodemonderzoek worden verricht om uit te sluiten dat sprake is van enig risico voor de gebruikers van het bouwwerk.

Wanneer de ontwikkeling betrekking heeft op bedrijfsmatige activiteiten die mogelijk de bodem kunnen verontreinigen, zal een nulsituatie-bodemonderzoek noodzakelijk zijn in het kader van de vergunningverlening voor de omgevingsvergunning.

Door Antea group is een verkennend bodem- en asbestonderzoek en een verkennend asbestonderzoek op het perceel uitgevoerd. Het daarbij behorende onderzoeksrapport is ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Achterhoek. Zij geven aan dat de bodemkwaliteit voor de woningsplitsing voldoet. Nader onderzoek is hier niet nodig.

Wel geven zij aan dat op een tweetal plaatsen op het perceel matig tot sterke asbestverontreiniging is aangetoond. Het betreft de afwatering van de schuurtjes in de zuidwestpunt en de puinverharde toegangsweg. Dit moet gemeld worden bij de bevoegde gezagen. Voor de schuurtjes is dit formeel de provincie Gelderland (omdat dit “bodem” betreft). Voor de toegangsweg op het erf is dit ILT (omdat het meer een “halfverharding”, niet zijnde Bodem is). Op deze twee plaatsen is waarschijnlijk Nader Asbestonderzoek nodig en waarschijnlijk ook Asbestsanering. Dat is uiteindelijk aan de bevoegde gezagen. Er wordt nadrukkelijk meegegeven dat graven of grondroerende activiteiten in dit soort verontreinigingen niet mag. Het slopen van de schuurtjes valt hier onder omdat dit vaak met grondroerende en uitvlakkende activiteiten gepaard gaat.

In het besluit omgevingvergunning zijn hier voorwaarden voor opgenomen.

Het uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek met nummer 416341 van 23 mei 2017 is als bijlage bijgevoegd. Ook het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bijgevoegd.

4.2 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee
 
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Inrichting en beheer
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Uit bovengenoemde watertoetstabel blijkt dat er geen relevante thema's zijn die nader dienen te worden bekeken.

4.3 Natuurwaardenonderzoek

In verband met deze ruimtelijke ontwikkeling is het noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar relevante soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Met name bij sloop van gebouwen is onderzoek noodzakelijk.

Door de Omgevingsdienst Achterhoek is een sloopmelding geaccepteerd om de op het perceel aanwezige voormalige bedrijfsgebouwen te slopen. Hierbij is visueel onderzoek gedaan naar mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en/of andere dieren cq. planten. Deze zogenoemde quickscan geeft aan dat er geen beschermde diersoorten en/of planten zijn aangetroffen. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht:

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Archeologie

Het te ontwikkelen perceel is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en meer dan 2.500 m2 groot er een inventariserend archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.

Uit het ingediende bouwplan blijkt dat er minder dan 2.500 m2 aan nieuwe bodemingrepen plaatsvinden van meer dan 30 cm diep. Op het perceel zijn al wel in het verleden bodemingrepen gepleegd bij oprichting van de gebouwen op het perceel. Een archeologisch onderzoek ter plekke is dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht:

Wel dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 5.10 Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het dient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan direct in kennis te stellen.

4.5 Leefomgeving

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De nieuw te realiseren woning komt te liggen in de geluidzone van de Harreveldseweg waarvoor een maximale snelheid geldt van 60 km/uur.

In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidsbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder.

De nieuw te realiseren woning is aan te merken als een geluidgevoelig object. Om de geluidbelasting van het wegverkeer op de Harreveldeweg op de voorgevel van de nieuwe woning en van het wegverkeer op de Heideweg op de zijgevel cq. achtergevel van de nieuwe woning te bepalen zijn indicatieve berekeningen gemaakt van de mogelijke geluidsbelasting op de gevel(s). Hierbij is uitgegaan van aannames van het aantal motorvoertuigen nu er geen actuele gegevens bekend zijn.

Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.

4.5.2 Woon- en leefklimaat

Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.

De nieuwe woning mag geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende (agrarische)bedrijven. Aan de achterzijde van het perceel is een intensieve veehouderijbedrijf gelegen. Om te bepalen of de toekomstige ontwikkelingen van dit agrarisch bedirjf beperkt kunnen worden is door de Omgevingsdienst Achterhoek een milieutoets uitgevoerd. Daarnaast is bekeken of er sprake is van en goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning(en).

De beoordeling is uitgevoerd op de onderwerpen 'bedrijven en milieuzonering' en 'geur veehouderij'.

Bedrijven en milieuzonering

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven (waarbij de richtafstand voor veehouderijen is gecorrigeerd naar de wettelijke minimumafstand). De ontwikkeling werkt daarom op voorhand niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de door woningsplitsing te realiseren woningen zelf is hierbij niet in het geding. Andersom is voor het houden van rundvee op deze locatie sprake van voldoende afstand ten opzichte van omliggende woningen.

Geur veehouderijen

De voorgenomen woningsplitsing in combinatie met het houden van rundvee vindt plaats op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De voorgenomen ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. Andersom is voor het houden van rundvee sprake van voldoende afstand tot omliggende woningen.

Het beoordelingsrapport van de Omgevingsdienst Achterhoek is als bijlage bijgevoegd.

4.6 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hieraan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) kunnen in Nederland zorgen voor overschrijding van de grenswaarden. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden daarom vaak beperkt tot de grenswaarden uit onderstaande tabel.

Stof   Grenswaarde  
NO2   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  Uurgemiddelde concentratie die 18 x per jaar mag worden overschreden   200 µg/m3  
PM10   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  Daggemiddelde concentratie die 35 x per jaar mag worden overschreden   50 µg/m3  

De wet voorziet in een planmatige aanpak om de Europese luchtkwaliteitseisen te halen. Daarvoor heeft het rijk het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en regionaal niveau de gestelde eisen te halen. Daarbij is rekening gehouden met gewenste en geplande ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling nibm kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m3 komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze “gevoelige bestemmingen” zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van “gevoelige bestemmingen” binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan criteria en eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van maximale bijdragen van verkeer aan fijn stof en stikstofdioxide volgens worst case benadering;
  • NSL-rekentool: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk en buitenstedelijk verkeer;
  • CARII: berekening van emissies en immissies van binnenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
  • ISL2: berekening van emissies en immissies van buitenstedelijk verkeer (dit model wordt in 2014 niet meer geactualiseerd);
  • ISL3a: berekening van emissies en immissies van industrie (ook voor veehouderijen);
  • Nieuw Nationaal Model (NNM): berekening van emissies en immissies van punt- en oppervlaktebronnen.

In deze regeling is het “toepasbaarheidsbeginsel” opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Overwegingen

De nieuwe woning is gelegen op korte afstand van de Harreveldseweg, een weg in eigendom van de gemeente Oost Gelre. Toetsing aan de grenswaarden voor Luchtkwaliteitseisen is niet noodzakelijk nu het niet om een provinciale- of rijksweg gaat. De nieuwe ontwikkleing zal niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkaliteit. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd zoals onderstaande uitsnede uit de Risicokaart van de Provincie Gelderland aangeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.PBBUI1517-VG01_0005.png"

Route voor gevaarlijke stoffen

De Rijksweg N18 is aangewezen als een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het perceel Harreveldseweg 3, 3a te Harreveld is op een dusdanige grote afstand van deze Rijksweg gelegen dat aanvullend onderzoek naar mogelijke risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.1 Haalbaarheid

Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.

5.2 Exploitatieplan

De omgevingsvergunning voorziet in de realisatie van een nieuwe wooneenheid door middel van woningsplitsing. Hierbij is sprake van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Verklaring van geen bedenkingen

In haar vergadering van 21 november 2017 de gemeenteraad een Verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven indien er geen zienswijzen tegen een ontwerp verklaring van geen bedenkingen zijn ingediend. Een ontwerp verklaring van geen bedenkingen voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode geen zienswijzen zijn ingediend. Hierdoor de verklaring van geen bedenkingen is afgegeven waardoor het college van burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning verder kan afhandelen.

5.3.2 Inspraak

Voor het plan wordt de uitgebreide procedure doorlopen zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent dat de ontwerp omgevingsvergunning voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder kan gedurende deze periode een zienswijze indienen.

5.3.3 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.

In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingekomen van deze diensten.