direct naar inhoud van 5.3 Hoofdopzet plansystematiek voor de agrarische gebieden
Plan: Buitengebied Doorn 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02

5.3 Hoofdopzet plansystematiek voor de agrarische gebieden

5.3.1 Agrarische hoofdbestemming

Algemeen
Ondanks de verwachting dat de landbouw in toenemende mate onder druk zal komen te staan als gevolg van kostenstijgingen (milieu-investeringen), concurrentie en wetgeving, zal zij ook in de toekomst een belangrijke rol vervullen voor het zuidelijk deel van het plangebied. Het onderzoek naar de aanwezige natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in het plangebied geeft wel aanleiding om in de deelgebieden, waar het hoofdgebruik van de gronden agrarisch is (de agrarische gebieden), mede rekening te houden met de bescherming van die waarden. Van belang daarbij is dat de aanwezige waarden niet overal gelijk zijn.

De belangrijkste functie van het bestemmingsplan is het regelen van het agrarische grondgebruik en het behouden van de gebiedseigen waarden van de diverse deelgebieden. Daartoe kent het plan één agrarische gebiedsbestemming, te weten 'Agrarisch met waarden'.

De percelen, waarvan het hoofdgebruik agrarisch is, worden als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming worden (agrarische) bouwvlakken onderscheiden, waarbinnen de bebouwing zich mag bevinden. De bestemming wordt flexibel van opzet. In de bestemmingsomschrijving staat de agrarische functie voorop, maar worden andere (ondergeschikte) functies mogelijk gemaakt.

Aanduidingen
De bescherming van de natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, die aanwezig zijn in het plangebied, vindt plaats door middel van een regeling. Ook wordt in het kader van het al dan niet geven van toepassing aan afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden getoetst aan de kwaliteiten, aanwezig in het gebied, via de daarbij in acht te nemen bepalingen (voorwaarden). Om de ligging van de kwaliteiten inzichtelijk te maken, is daar waar noodzakelijk een aanduiding opgenomen binnen de agrarische hoofdbestemming. Het betreft de volgende aanduidingen:

  • h: half-open landschap
  • o: open landschap
  • r: reliëf
  • v: verkavelingspatroon
  • k: kwelafhankelijke vegetatie
  • a: akkerplanten

Voor de volledigheid wordt benadrukt dat bescherming van de waarden door onderscheid te maken in de (directe) bouwmogelijkheden niet noodzakelijk is en wordt geacht. De genoemde waarden betreffen met name de gronden buiten de bouwvlakken. Buiten het agrarisch bouwvlak zijn slechts zeer beperkte bouwmogelijkheden opgenomen. Daarom wordt in principe volstaan met een regeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze regeling is beschreven in subparagraaf 5.3.7.

Aanvullend hierop is het wel van belang om in de agrarische gebieden, waar sprake is van een open landschap en/of kwelafhankelijke vegetatie, specifiek kwekerijen uit te sluiten. Het gebruik van gronden ten behoeve van deze vorm van agrarische bedrijvigheid is in de meeste gevallen schadelijk voor juist deze kwaliteiten.

In het plangebied is ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' echter wel een boomkwekerij gevestigd. Om dit bestaande agrarisch bedrijf positief te bestemmen, is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boomkwekerij' opgenomen in de bestemmingsregeling.

5.3.2 Agrarische bouwvlakken

Systeem bouwvlakken
Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken. Dit systeem met grafische bouwvlakken wordt algemeen aanvaard als de meest effectieve regeling ter beperking van een ongewenste spreiding van bebouwing, behorend bij het agrarisch bedrijf. In principe dienen alle bouwwerken, inclusief mest- en sleufsilo's, binnen het bouwvlak geconcentreerd te worden. Per agrarisch bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan.

Bouwvlakken op maat
De behoefte aan bouwmogelijkheden kan per agrarisch bedrijf sterk verschillen. Een intensieve veehouderij heeft bijvoorbeeld meer bedrijfsgebouwen nodig dan een vollegrondstuinbouw- of fruitteeltbedrijf. Ook de mate van volwaardigheid van een bedrijf kan bepalend zijn voor het wel dan wel niet toekennen van een groot/klein bouwvlak.

De bouwvlakken op de plankaart zijn getekend als zogenaamde 'bouwvlakken op maat'. Dit houdt in dat bij het bepalen van de oppervlakte van de bouwvlakken gekeken is naar de al aanwezige bebouwing en het bouwvlak, zoals opgenomen in het voor dit bestemmingsplan vigerende plan.

Bij de omvang van de bouwvlakken is een getrapte regeling aangehouden, op basis van het aantal nge's (Nederlandse grootte-eenheden) van het agrarisch bedrijf. Gekeken is naar zowel de huidige bedrijfsomvang als de omvang, die in de nabije toekomst kan worden gerealiseerd op grond van een recent verleende milieuvergunning. Bij een omvang tot 20 nge is aan het betreffende perceel geen bouwvlak toegekend. Het bedrijf wordt beschouwd als hobbymatig en heeft daarom een woonbestemming gekregen. Voor agrarische bedrijven met een omvang tussen de 20 en 50 nge heeft het perceel een bouwvlak gekregen met een maximale oppervlakte van 0,5 ha. Bij bedrijven tussen de 50 en 100 nge is dat een oppervlakte van ten hoogste 1 ha. Tot slot is aan de agrarische bedrijven, met een omvang boven de 100 nge, een bouwvlak toegekend met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha. Aan de hand van recente luchtfoto's zijn de uitbreidingsmogelijkheden per agrarisch bedrijf gecontroleerd.

Flexibiliteit bouwvlak
Voor zover agrarische bedrijven uitbreidingsplannen hebben en die plannen zodanig uitgewerkt zijn dat de toekomstige bedrijfsomvang, de locatie van de uitbreiding aan bedrijfsbebouwing en de oppervlakte daarvan vaststaan, speelt het bestemmingsplan hierop in. Met uitbreidingsplannen die ten tijde van het opstellen van dit plan nog onvoldoende concreet zijn, maar dat in de nabije toekomst wellicht wel worden, bevat het bestemmingsplan enkele wijzigingsbevoegdheden. Om in voorkomend geval tegemoet te komen aan een vereiste vormverandering of vergroting van het agrarisch bouwvlak, bieden zij enige flexibiliteit.

Verandering vorm bouwvlak
Het bestemmingsplan stelt grenzen aan de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak. Binnen deze beperking van de oppervlaktemaat van het bouwvlak is wel de nodige flexibiliteit bewerkstelligd door middel van een wijzigingsbevoegdheid voor gedeeltelijke verlegging van het bouwvlak (de hoepelbepaling). De bevoegdheid biedt de mogelijkheid om de vorm van een bouwvlak aan te passen, zodanig dat minimaal 50% van het bestaande bouwvlak wordt gehandhaafd op dezelfde plaats. Daarbij dienen de bestaande opstallen uiteraard ook in het vast te leggen nieuwe bouwvlak te worden opgenomen.

Vergroting oppervlak bouwvlak 
De mogelijkheden voor vergroting van de oppervlaktemaat van het bouwvlak zijn beschreven in subparagraaf 5.3.3 en 5.3.4.

5.3.3 Mogelijkheden grondgebonden bedrijven

Nieuwvestiging
Zoals ook al in de gebiedsvisie vermeld (zie Hoofdstuk 4), is de realisatie van nieuwe bouwvlakken niet toegestaan. Hiervoor is dan ook geen regeling opgenomen.

Ten aanzien van de vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven op een nieuwe locatie is het beleid erop gericht om gebruik te maken van de reeds bestaande bedrijfslocaties en de aldaar aanwezige bestaande opstallen (hervestiging). In de meeste gevallen zullen de locatie en opstallen al een agrarisch bouwvlak hebben, zodat hervestiging zonder meer mogelijk is. Uit ruimtelijk oogpunt is het gewenst om zo veel mogelijk gebruik te maken van bestaande opstallen, maar ook het agrarisch bedrijfsleven zelf is niet gebaat bij extra bebouwing in het buitengebied. Op basis van de milieutoetsing kan een extra bouwvlak de omliggende bedrijven beperken.

Vergroting bouwvlak
Als een ondernemer kan aantonen, dat hij vanuit bedrijfseconomisch en/of ruimtelijk oogpunt, een groter bouwvlak nodig heeft, is vergroting van dat vlak in principe mogelijk en wel via een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Voor een bedrijf, waaraan nu reeds een bouwvlak toe is gekend van 1 ha of meer, kan het bouwvlak met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid naar maximaal 1,3 ha worden vergroot. Voor de bouwvlakken, gelegen binnen de door het Streekplan vastgestelde groene contour, moet tevens beoordeeld worden of bij een dergelijke vergroting de aldaar aanwezige landschaps- en/of natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad.

5.3.4 Mogelijkheden intensieve veehouderij

Algemeen
Het Reconstructieplan werkt op onderdelen rechtstreeks door in bestemmingsplannen. Het gaat met name om de zonering en bijbehorende regelgeving voor de intensieve veehouderij. In het plangebied zijn enkel extensiverings- en verwevingsgebieden aangewezen. Het onderscheid in de gebieden is middels de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' op de plankaart opgenomen.

Van belang is verder dat in het Reconstructieplan onder intensieve veehouderij zowel een bedrijf met een hoofdtak in de intensieve veehouderij wordt bedoeld als een bedrijf, waar de intensieve veehouderij slechts een neventak betreft. Omdat het Reconstructieplan geen onderscheid kent, maakt dit bestemmingsplan dat ook niet. In het plan is als begripsomschrijving daarom de definitie vanuit het Reconstructieplan overgenomen. Daarnaast zijn zowel de agrarische bedrijven met een hoofd- als een neventak in de intensieve veehouderij door middel van de aanduiding 'intensieve veehouderij' op de plankaart aangeduid. Dat houdt meteen ook in dat in alle bouwvlakken zonder de aanduiding geen intensieve veehouderij als hoofd- of neventak is toegestaan.

De regels ten aanzien van de intensieve veehouderijbedrijven (zowel hoofdtak als neventak), volgend uit de Reconstructiezonering en bijbehorende regelgeving, zijn in de hierna volgende onderdelen beschreven.

Bouw van stallen
Het bouwen van stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij is in de bouwvlakken, die niet zijn voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij', niet toegestaan. Dat geldt zowel voor de in het extensiverings- als het verwevingsgebied gelegen agrarische bedrijven.

Voor agrarische bedrijven, waarbij het bouwvlak wel de aanduiding 'intensieve veehouderij' heeft, geldt dat:

  • Indien het bouwvlak in extensiveringsgebied ligt, de bouw van stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij binnen het bouwvlak niet zonder meer is toegestaan;
  • De bouw van stallen ten behoeve van de intensieve veehouderij binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak zonder meer is toegestaan, als het bouwvlak in verwevingsgebied is gelegen.

Vergroting bouwvlak
Indien een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' in extensiveringsgebied ligt, dan is vergroting van dat vlak alleen mogelijk ten behoeve van dierwelzijn, mits het geen uitbreiding van het aantal dierplaatsen betreft. In verwevingsgebied mag uitbreiding van een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' éénmalig plaatsvinden, en wel met maximaal 30% van het bestaande bouwvlak. Als er ook bebouwing buiten het bouwvlak staat, mag het oppervlak daarvan worden meegeteld worden voor de vergroting (200% van de oppervlakte van de legale bedrijfsbebouwing die aansluit op, doch buiten het bouwvlak staat). Hierbij moet wel een beoordeling plaatsvinden van de noodzaak, landschappelijke inpassing en eventuele schade aan natuur- en/of landschapswaarden et cetera.

Nieuwvestiging en volledige omschakeling
In verwevings- én extensiveringsgebied is nieuwvestiging van een intensief veehouderijbedrijf, in de vorm van een nieuw bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', niet toegestaan. De omschakeling van een bestaand volledig grondgebonden bedrijf naar een intensieve veehouderij (zowel hoofd- als neventak), ofwel het opnemen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' in het aan dit bedrijf toegekende bouwvlak, is in extensiveringsgebied niet toegestaan, maar kan onder voorwaarden wel toegestaan worden in verwevingsgebied. Het gaat dan om een voorwaarde als passend in de omgeving qua landschap, natuur en/of water. Dit is in het plan opgenomen via een wijzigingsbevoegdheid met bijbehorende voorwaarden.

5.3.5 Nevenactiviteiten agrarische bedrijven

Algemeen
Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken is aan agro-toerisme (Bed&Breakfast), detailhandel, bewerking van agrarische producten et cetera. Een dergelijke neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen. Ook wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument, en kan een bijdrage worden geleverd aan imago verbetering van de landbouw in het algemeen. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van de plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt.

In de regels van de bestemming 'Agrarisch met waarden' is om de bovenstaande redenen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om niet-agrarische nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven mogelijk te maken, tot een maximum van 300 m2. Voor deze afwijking gelden nadere voorwaarden, zoals:

  • Het moet een ondergeschikte nevenactiviteit blijven;
  • Er mag geen belemmering van omliggende agrarische bedrijven plaatsvinden;
  • Realisatie uitsluitend binnen bestaande gebouwen, dus geen nieuwbouw ten behoeve van de nevenactiviteit;
  • Detailhandel is alleen toegestaan in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten.

Voor detailhandelsactiviteiten (in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten) geldt in afwijking van bovengenoemde maat bovendien een maximale oppervlaktemaat van 50 m2.

Kamperen bij de boer (kleinschalig kamperen)
In het kader van verbrede plattelandsvernieuwing is het gewenst een regeling in het plan op te nemen voor het kamperen bij de boer. In de praktijk is gebleken dat kleinschalige en eenvoudige vormen van kamperen in een grote vraag bij de consument voorzien. Het gaat daarbij om een specifieke vraag, aanvullend op de reguliere verblijfsrecreatie. Daarnaast kan het voor agrariërs een aantrekkelijke manier zijn als bron van neveninkomsten. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het kamperen bij de boer onder voorwaarden mogelijk te maken. De voorwaarden betreffen de onderstaande onderdelen.

Koppeling aan agrarisch bouwvlak
Om wildgroei te voorkomen (en daarmee aantasting van het landschap) wordt het toestaan van kleinschalig kamperen beperkt tot agrarische bouwvlakken (of direct daaraan aansluitend). Hierbij speelt ook een rol dat dit kleinschalige kamperen als een bron van neveninkomsten voor agrariërs gezien kan worden. Ook voegt het product 'boerderij' iets toe aan de 'gewone' kampeerterreinen. Voor de voorzieningen ten behoeve van het kamperen bij de boer, zoals sanitair en dergelijke, moet gebruik worden gemaakt van de bestaande gebouwen, tenzij aangetoond kan worden dat daarvoor geen mogelijkheden bestaan.

Maximaal 15 kampeermiddelen
Op basis van de inmiddels vervallen Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) konden in het verleden maximaal 15 kampeermiddelen worden toegelaten bij een agrarisch bedrijf. In de gemeentelijke Nota Verblijfsrecreatie is dit aantal overgenomen. Via dit bestemmingsplan kunnen om die reden 15 kampeermiddelen worden toegestaan.

Landschappelijke inpassing
Het is wenselijk eisen te stellen aan de landschappelijke inpassing. Met behulp van erfbeplanting kunnen de kampeermiddelen zo veel mogelijk aan het oog worden onttrokken.

Periode beperken: 15 maart tot en met 31 oktober
Het is gewenst het kleinschalig kamperen slechts toe te staan in een beperkte periode van het jaar. Dit met name om permanente bewoning tegen te gaan en ontsiering van het winterlandschap te voorkomen, wanneer de afschermende werking van erfbeplanting ontbreekt. Daarmee wordt ook tegengegaan, dat er stacaravans kunnen worden geplaatst.

Alleen tenten en 'gewone' caravans; geen stacaravans
Om permanente bewoning tegen te gaan en te voorkomen dat een soort kleine vakantieparkjes ontstaan, met aanbouwsels, hekwerkjes et cetera, is het gewenst om alleen tenten en 'gewone' caravans toe te staan.

In het bestemmingsplan wordt een soortgelijke regeling voor burgerwoningen, ofwel kamperen bij burgerwoningen, niet opgenomen. Het mogelijk maken van kamperen bij burgerwoningen is niet gewenst.

5.3.6 Bebouwingsmogelijkheden op en buiten bouwvlak

Kassen
Voor grootschalige kwekerijbedrijven geldt dat zij niet passen in het karakter van het (zuidelijk deel van het) plangebied, waar vrijwel uitsluitend grondgebonden bedrijven gevestigd zijn. Daarbij komt dat de bij deze agrarische bedrijven behorende kassen een verdichtend effect zouden hebben op de nu nog visueel open agrarische gebieden. De bestemmingsregeling laat de vestiging van nieuwe grootschalige kwekerijbedrijven en bouw van grote oppervlakken aan kassen dan ook niet toe.

Wel is de bouw van kassen bij ieder agrarisch bedrijf rechtens toegestaan als een ondergeschikte neventak. Per agrarisch bedrijf mag, uitsluitend binnen het bouwvlak, een oppervlakte van 300 m2 aan teeltondersteunende kassen aanwezig zijn.

Bedrijfswoningen
Bestaande bedrijfswoningen
De bedrijfswoningen van de agrarische bedrijven mogen een maximale inhoud hebben van 600 m3. Mocht de bestaande inhoud meer bedragen dan 600 m3, dan vormt die inhoud de maximale inhoudsmaat voor de bedrijfswoning. Via de algemene bouwregel voor bestaande afmetingen en afstanden is dit geregeld.

De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, behorende bij de bedrijfswoning is niet aan een maximale maatvoering gekoppeld. Dit aangezien op het bouwvlak zonder meer gebouwd mag worden en er vaak een combinatie wordt gemaakt van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen.

Tweede bedrijfswoningen
De bouwvlakken, waar bestaande tweede bedrijfswoningen voorkomen, zijn op de plankaart als zodanig aangeduid. Ten behoeve van het positief bestemmen van deze bedrijfswoningen is waar noodzakelijk binnen het bouwvlak een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen, met het bijbehorend aantal.

De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt de realisatie van een nieuwe tweede bedrijfswoning daarentegen steeds minder noodzakelijk. Gelet op dit gegeven en uit het oogpunt van een zorgvuldig ruimtegebruik en de ontstening van het buitengebied, staat de bestemmingsregeling de bouw van (nieuwe) tweede bedrijfswoningen niet toe. Indien er zich een uitzonderingsgeval aandient, waarbij sprake is van een zodanig toezicht dat het wonen van twee arbeidskrachten ter plaatse nodig is en het agrarisch bedrijf bovendien werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten, dan dient voor het realiseren van een extra bedrijfswoning een afzonderlijke bestemmingsplanherziening te worden opgesteld.

Een terughoudend beleid inzake tweede bedrijfswoningen wordt ook ingegeven door het feit, dat in het verleden tweede bedrijfswoningen vaak zijn afgesplitst van het bedrijf en daardoor feitelijk burgerwoningen zijn geworden. Dit is aan de ene kant in strijd met het beleid om aan het buitengebied geen nieuwe burgerwoningen toe te voegen. Aan de andere kant snijdt de agrariër zich hierdoor veelal ook zelf in de vingers, omdat de milieutoetsing op het aspect stankhinder dan zwaarder kan gaan uitvallen.

Mantelzorg
Het bestemmingsplan bevat, in de Algemene afwijkingsregels, een afwijkingsbevoegdheid, op grond waarvan in of aan de bestaande bedrijfswoning of in een bijgebouw bij die woning tijdelijk één extra zelfstandige woonruimte kan worden toegestaan, in verband met sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woonruimte ten behoeve van de nog meewerkende boer (inwoning), in de periode dat het bedrijf wordt overgenomen door een opvolger. De maximale inhoudsmaat van de zelfstandige woonruimte mag maximaal 250 m3 zijn. In het geval dat de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand bijgebouw wordt gebouwd, mag de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m bedragen. Ook dient het bouwen op een zodanige wijze te geschieden, dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en intrekking van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Paardenhouderijen en paardenbakken
De agrarische bedrijven, waar de bedrijvigheid paardenhouderij omvat, zijn aangeduid op de plankaart door middel van de aan het bouwvlak toegekende aanduiding 'paardenhouderij'. Op die wijze is het ook het bouwen ten dienste daarvan mogelijk gemaakt.

Bij steeds meer agrarische bedrijven verschijnen voorts paardenbakken. Vanwege de rommelige uitstraling van paardenbakken en de bijbehorende voorzieningen als tredmolens is hiervoor een aparte juridische regeling in het bestemmingsplan wenselijk. Het uitgangspunt in dezen is dat de aanwezigheid van paardenbakken in principe te beperken tot de agrarische bouwvlakken. Alleen de reeds bestaande, buiten het agrarisch bouwvlak gelegen paardenbakken zijn positief bestemd middels de aanduiding 'paardenbak' op de plankaart. Het gaat dan om die paardenbakken, die krachtens een vergunning tot stand zijn gekomen en/of vallen onder het overgangsrecht van het voor dit bestemmingsplan vigerende plan. Aan paardenbakken, waarvan gebleken is dat deze illegaal zijn aangelegd en sprake is van landschappelijke verstoring, is de aanduiding 'paardenbak' op de plankaart niet toegekend. Tot slot is het oprichten van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak aangewezen als een vorm van verboden gebruik.

Het oprichten van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak is voor agrarisch bedrijven nog wel onder voorwaarden mogelijk, via een in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. In deze gevallen is het van belang dat de bestemmingsregeling waarborgt dat de paardenbak en/of tredmolen op een zorgvuldige manier in het landschap ingepast wordt, eventueel door de aanleg van afschermende beplanting, bestaande uit een verscheidenheid van van oudsher in de streek voorkomende beplanting.

Daarnaast is het in een enkel geval tevens aanvaardbaar de oprichting van paardenbakken toe te staan bij burgerwoningen, onder weliswaar strikte voorwaarden. Bij een burgerwoning hoeft tegen één paardenbak geen bezwaar te bestaan, mits het een niet-bedrijfsmatige en louter recreatieve activiteit betreft (5 paarden of minder), de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel tenminste 1 ha bedraagt en de toegestane inhoud dan wel oppervlakte aan bijgebouwen niet wordt overschreden door de noodzakelijkerwijs te realiseren bijgebouwen, zoals stallen. De afmeting van de paardenbak is met een afmeting van 20x40 meter gemaximeerd tot 800 m². Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het oprichten van paardenbakken bij burgerwoningen middels een afzonderlijke afwijkingsbevoegdheid in de Algemene gebruiksregels. Voorwaarden als het op een zorgvuldige manier inpassen in het landschap zijn onverkort van toepassing.

In alle gevallen is het plaatsen en gebruik van lichtmasten bij paardenbakken niet toegestaan.

Schaapskooien
Op verscheidene plaatsen in het plangebied komen zogeheten schaapskooien voor. Aangezien deze bebouwing cultuurhistorisch gezien waardevol is, maar in veel gevallen buiten het agrarisch bouwvlak is gelegen, is het gewenst een regeling te treffen die regelt dat bestaande, buiten het agrarisch bouwvlak gelegen schaapskooien gehandhaafd kunnen blijven, uitsluitend ten behoeve van het agrarisch gebruik.

Aan de desbetreffende schaapskooien is daarom op de plankaart de aanduiding 'schaapskooi' toegekend en is in de bouwregels een regeling getroffen. Aangetekend wordt dat het gebruik van de als zodanig aangeduide schaapskooien voor het wonen hiermee (bij recht) uitgesloten is.

Ondergronds bouwen
Binnen de bestemmingen Gemengd, Maatschappelijk en Sport worden mogelijkheden geboden om ook buiten bouwvlakken (maar binnen het bestemmingsvlak) ondergronds te bouwen. Het gaat daarbij om gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen, stalling en opslag. Dit geeft de mogelijkheid binnen de betreffende bestemmingen maatregelen te treffen om de parkeerdruk ter plaatse te kunnen opvangen en in voorkomend geval aanwezige natuurwaarden in de directe omgeving zoveel mogelijk te ontzien.

5.3.7 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van de aanwezige natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied is het wenselijk voor een aantal werken en werkzaamheden in de agrarisch gebieden, voor zover die plaatsvinden buiten het agrarisch bouwvlak, de vereiste van een omgevingsvergunning te laten gelden. Op deze manier kunnen, alvorens een gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen, die werkzaamheden eerst worden getoetst. Om de diverse aanwezige waarden in het plangebied inzichtelijk te maken, zijn op de plankaart functieaanduidingen opgenomen voor de agrarische bestemming.

Teneinde enkel en alleen een omgevingsvergunning te vragen, wanneer dat echt noodzakelijk is, is de regeling gekoppeld aan de functieaanduiding voor de agrarische bestemming. Zo is bereikt dat een omgevingsvergunning alleen vereist is voor die werken en werkzaamheden, die de aanwezige natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het betreffende gebied zouden kunnen aantasten.

Aldus zijn er op de plankaart voor de agrarische bestemming functieaanduidingen vermeld, die aangeven om welke waarden het gaat. Deze aanduidingen gelden uitsluitend voor de gronden buiten de bouwvlakken. Hieronder worden de gehanteerde functieaanduidingen toegelicht. Ook wordt zoveel mogelijk duidelijk gemaakt op welke manier de beoordeling van de aanvraag plaats moet vinden: of concrete werkzaamheden aanleiding kunnen geven tot onevenredige schade. In voorkomend geval gaat het daarbij, indien het agrarische gebied een gebied binnen de groene contour betreft, ook om toetsing aan het 'Nee, tenzij'-regime. Dit biedt enerzijds handvatten voor diegenen die bij de beoordeling betrokken zijn, en anderzijds ook meer duidelijkheid voor de aanvrager. Het betreft de onderstaande functieaanduidingen.

Half-open landschap
In de agrarische gebieden, die met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - half-open landschap' zijn aangeduid als half-open landschap, zijn de houtopstanden in de vorm van bosjes, houtwallen, houtsingels en weg- en erfbeplanting (mede) beeldbepalend. Al deze houtopstanden geven het landschap een bijzonder karakter, dat beschermd moet worden. Om die reden is het vellen en rooien van deze houtopstanden gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Het vellen van houtopstanden is zo niet verboden, maar uitsluitend toegestaan, indien het speciale karakter van het half-open landschap daardoor niet wordt aangetast. Eventueel kan het vellen van deze houtopstanden acceptabel worden gemaakt, door in de directe nabijheid houtopstanden te herplanten, van een vergelijkbare soort. Overigens is voor het vellen en uitdunnen in het kader van normaal, periodiek beheer en onderhoud geen omgevingsvergunning vereist.

Daarnaast wordt in de gebieden met deze aanduiding ook een omgevingsvergunning gevraagd voor het bebossen en het beplanten met houtopstanden. Deze gebieden hebben een kenmerkende landschapsstructuur, doordat er verspreid in het landschap houtopstanden voorkomen. Het in belangrijke mate bebossen van deze gebieden kan de landschapscultuur aantasten en dient dus vooraf te worden getoetst op de landschappelijke gevolgen.

Open landschap
Bij de agrarische gebieden, waarvoor geldt dat zij middels de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' zijn gekenmerkt als open landschap, staat vooral het behoud van de karakteristieke open gedeelten van het landschap centraal. Het gaat daarbij vaak om kleinere open plekken tussen gesloten bossen en zichtrelaties. Dit geeft het landschapsbeeld een kenmerkende karakteristiek, die niet verloren mag gaan. Vanuit dat oogpunt is het bebossen van deze gebieden aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

Reliëf
Waar aan de agrarische bestemming de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - reliëf' is gekoppeld, wordt gedoeld op de aanwezigheid van kenmerkende hoogteverschillen en aardkundige waarden, zoals onder andere steilranden en dekzandruggen. Die gaan vaak gepaard met de aanwezigheid van bijzondere plant- en diersoorten. Daarnaast zijn reliëfrijke gebieden ook in landschappelijk opzicht waardevol.

Het spreekt voor zich dat in de betreffende gebieden het egaliseren, afgraven en ophogen aan een omgevingsvergunning is gekoppeld, ter bescherming van de daar aanwezige hoogteverschillen. Normale agrarische activiteiten, zoals ploegen, het aanbrengen van sleufsilo's of het graven ten behoeve van de realisering van een bouwwerk, alsmede andere omzettingen in verband met het normale beheer en onderhoud vallen niet onder deze regeling.

Daarnaast moet in de reliëfrijke gebieden een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor het aanbrengen van leidingen. Het gaat daarbij vooral om de aanleg van ondergrondse leidingen, omdat dit veelal gepaard gaat met het afgraven van gronden. De aanleg mag niet leiden tot het verdwijnen van de karakteristieke hoogteverschillen.

Het aantakken of aansluiten op hoofdleidingen is niet aan een omgevingsvergunning gekoppeld.

Verkavelingspatroon
In een deel van de agrarische gebieden is sprake van een karakteristiek verkavelingspatroon met ontwateringssloten (cope-ontginning). Ter bescherming hiervan zijn de betreffende gebieden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon' en is het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen in deze gebieden gebonden aan een omgevingsvergunning. De dempingen mogen niet leiden tot het minder herkenbaar worden van het karakteristieke verkavelingspatroon.

Voor het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen is ook vergunning nodig van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Uit waterhuishoudkundig oogpunt zullen de dempingen, vanwege het verlies aan waterberging, qua oppervlakte volledig moeten worden gecompenseerd.

Tevens is voor het aanleggen van wegen of verhardingen een omgevingsvergunning vereist, omdat ook dit invloed kan hebben op de herkenbaarheid van het verkavelingspatroon.

Kwelafhankelijke vegetatie
In de agrarische gebieden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie' is sprake van zowel de aanwezigheid van voldoende kwalitatief goed water als natuurwaarden, die van dit kwelwater afhankelijk zijn. Gelet op het grote belang van de waterhuishouding in deze gebieden zijn werkzaamheden, die kunnen leiden tot veranderingen in de grondwaterstand, gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dit kan onder andere het slaan van putten, het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld afdammen, stuwen of bemalen, en het draineren van gronden betreffen. Dergelijke werkzaamheden veroorzaken in veel gevallen een daling van de grondwaterstand, waardoor onbedoelde effecten kunnen optreden, zoals het verdwijnen van ecologisch waardevolle levensgemeenschappen, welke aan vochtige milieus gebonden zijn.

Voor het aanleggen en dempen van watergangen in deze agrarische gebieden geldt de vereiste van een omgevingsvergunning niet, nu hiervoor op grond van de Keur van het Hoogreemraadschap al een vergunning nodig is en de Keur ook toeziet op de bescherming van ecologische kwaliteiten. Het in dit plan opnemen van een omgevingsvergunningsvereiste zou aldus leiden tot een doublure, hetgeen ongewenst is. Uit waterhuishoudkundig oogpunt zullen dempingen, vanwege het verlies aan waterberging, qua oppervlakte volledig moeten worden gecompenseerd.

Een omgevingsvergunning is daarnaast niet vereist voor het kunstmatig beregenen van weilanden en ook niet voor werkzaamheden in het kader van normaal beheer en onderhoud, waarbij geringe en tijdelijke waterstandswijzigingen optreden.

Wel moet in deze gebieden ook een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor het afgraven en het ophogen van gronden, voor het diepploegen en de aanleg van ondergrondse leidingen. Voor de aanleg van bovengrondse leidingen zal meestal zonder meer een vergunning verleend kunnen worden. En omdat ook het bebossen van gronden kan leiden tot een aantasting van het aanwezige ecologische systeem, is ook daarvoor een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen. Deze vereist geldt met name voor de waardevolle overgangen met de aangrenzende natuur- en bosgebieden.

Als toetsingscriterium voor al deze werkzaamheden geldt met name dat de activiteit niet mag leiden tot vermindering van de kweldruk, verdroging op grote schaal of toename van water- of onderwatervervuiling. Het spreekt voor zich dat de werkzaamheden niet mogen leiden tot de beschadiging van de waardevolle beplanting (inclusief de beworteling ervan). Het betreft hier bijvoorbeeld Kromhals, Windhalm, Kleine leeuwenklauw, Slofhak, Akkerandoorn, Korenbloem, Eenjarige hardbloem, Korensla, Gele ganzenbloem en/of Akkerleeuwebek. Tenslotte mogen de werkzaamheden geen verdroging of ontwatering tot gevolg hebben.

Akkerplanten
Vooral in het gebied van de oude enken tussen de kernen Doorn en Leersum, in het zogenaamde essenlandschap, zijn bijzondere akkeronkruiden aanwezig. Ze komen daar voor in de wegbermen en perceelranden. Ter bescherming van deze waarden zijn de betreffende agrarische gebieden van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - akkerplanten' voorzien en is er een aantal werken en werkzaamheden aan een omgevingsvergunning gebonden. Het gaat hier om werken en werkzaamheden die de betreffende kruidlaag kunnen aantasten, zoals het verlagen of het afgraven van gronden. De invloed van de werken en werkzaamheden op de akkeronkruiden is bepalend voor het wel of niet kunnen verlenen van de omgevingsvergunning.