Plan: | Buitengebied Doorn 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02 |
Uitgangspunt is dat bestaande agrarische bedrijven positief bestemd worden middels toekenning van een agrarisch bouwvlak.
In het deel van het plangebied ten zuiden van de N225 nemen het behoud van de agrarische functie en de aanwezige natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten een belangrijke plaats in. Om die reden krijgen de agrarische bedrijven ontwikkelingsruimte en mogelijkheden tot ontwikkeling van nevenactiviteiten. Door enige ruimte te bieden voor ontwikkeling en nevenactiviteiten kan de agrarische sector haar (belangrijke) rol behouden in het landschapsbeheer en het behoud van de bestaande cultuurhistorie. De ruimte voor de landbouw is vooral gericht op de grondgebonden landbouw, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden, zoals deze in zowel het Streekplan als het Reconstructieplan zijn verwoord. Realisatie van nieuwe bouwvlakken (grondgebonden bedrijf of intensieve veehouderij) kan niet toegestaan worden. Dit is vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik en ontstening van het buitengebied, alsmede vanuit milieuhygiënisch, natuurlijk en landschappelijk oogpunt niet gewenst. Gezien de beperkte milieuruimte voor nieuwe agrarische bedrijven zal dit ook niet (snel) aan de orde zijn.
In het plangebied lopen momenteel een aantal concrete uitbreidingsverzoeken voor bestaande agrarische bedrijven. Verwacht mag worden echter dat er hier in de toekomst geen grootschalige schaalvergroting aan de orde zal zijn. Dat is hier naar alle waarschijnlijkheid ook nauwelijks mogelijk door de aanwezigheid van diverse landschaps- en natuurwaarden en de aanwezigheid van andere functies. Maar door de verwachte afname van het aantal bedrijven zullen wel agrarische gronden vrijkomen, die weer door de andere bedrijven benut kunnen worden. Op deze wijze, en door het geven van mogelijkheden tot bouwvlakvergroting, kan toch sprake zijn van het bieden van ruimte voor ontwikkeling van de bedrijfsvoering.
Ten aanzien van grondgebonden agrarische bedrijven wordt in het plan een regeling opgenomen voor vergroting van het bouwvlak naar maximaal 1,3 ha. Daarnaast is het wenselijk om via het plan onder voorwaarden mogelijkheden te bieden voor een vormverandering van het bouwvlak.
Voor de ontwikkelingsruimte van de intensieve veehouderij wordt aangesloten bij de regeling uit het Reconstructieplan. Het Reconstructieplan wil met de reconstructiezonering (verwevings- en extensiveringsgebied) de ontwikkeling van de intensieve veehouderij meer ruimtelijk sturen. Het geeft een beeld waar en hoe de sector zich kan en mag ontwikkelen en inzicht in die gebieden, waar teveel beperkingen zijn of op termijn gaan ontstaan.
Overeenkomstig het Reconstructieplan is in het extensiveringsgebied de verdere ontwikkeling van de intensieve veehouderij vrijwel onmogelijk. Dit gebied omvat in beginsel de randzone van circa 250 m langs de bosgebieden van de Utrechtse Heuvelrug. Hier is uitbreiding van bestaande bouwvlakken enkel nog mogelijk in het kader van realisatie van bebouwing ten behoeve van het dierwelzijn.
In het verwevingsgebied is voor schaalvergroting van intensieve veehouderijen in beginsel wel ruimte, zij het eenmalig, na toetsing door de gemeente en tot maximaal 30% van het bestaande bouwvlak. Ook omschakeling naar een volledig intensieve veehouderij en hervestiging zijn in het verwevingsgebied mogelijk, mits een toets op de omgevingskwaliteit heeft plaatsgevonden. Voor voorgenoemde mogelijkheden is echter de milieuruimte in het buitengebied van Doorn niet erg groot. Dit komt met name door de aanwezigheid van veel voor verzuring gevoelige gebieden en de aanwezigheid van veel burgerwoningen. Zelfs bij een aangepast gemeentelijk geurbeleid zijn de mogelijkheden voor de intensieve veehouderij gering. In de praktijk zal daarom moeten blijken of hier door de agrariërs wel gebruik van wordt gemaakt.
Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan agro-toerisme (Bed&Breakfast), detailhandel, de bewerking van agrarische producten et cetera. Een dergelijke neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument en kan een bijdrage worden geleverd aan imago verbetering van de landbouw in het algemeen. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt. In het bestemmingsplan wordt daarom een afwijkingssmogelijkheid opgenomen om niet-agrarische activiteiten bij agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk te maken, tot een maximum bruto-vloeroppervlak van 300 m2. Enkele voorbeelden van niet-agrarische nevenactiviteiten zijn:
Overigens is kamperen bij burgerwoningen in het plangebied niet gewenst. Via het plan wordt dit dan ook niet mogelijk gemaakt.
Tegenwoordig is in het landelijk gebied steeds meer behoefte aan het tijdelijk toestaan van een afhankelijke woonruimte, in of aan de bestaande bedrijfswoning of in een al dan niet bestaand bijgebouw bij deze woning. Dat in verband met sociale, verzorgings- en/of sociaal-economische redenen. Het betreft de nog meewerkende boer (inwoning), in de periode dat het bedrijf wordt overgenomen door een opvolger. Omdat het gewenst is deze behoefte via het plan te faciliteren, zal in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen, waardoor realisatie hiervan onder voorwaarden mogelijk gemaakt wordt. De maximale inhoudsmaat van de afhankelijke woonruimte mag 250 m3 zijn. In het geval dat de bedoelde woonruimte wordt gebouwd in een van de woning vrijstaand bijgebouw, mag de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer bedragen dan 20 m. Het bouwen dient op een zodanige wijze te geschieden dat de afhankelijke woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting ongedaan kan worden gemaakt.