Plan: | Buitengebied Doorn 2011 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02 |
Huidige situatie
Algemeen
De landbouw, en met name de melkveehouderij, is van oudsher de belangrijkste drager van de groene ruimte in het zuidelijk deel van het plangebied. Dit niet alleen in sociaal-economisch opzicht, maar ook als gebruiker en beheerder van het agrarisch cultuurlandschap. Het aanwezige kleinschalige cultuurlandschap en de dichtheid aan bedrijven in grote delen van de gemeente en de relatief kleine en verspreid liggende kavels, zijn voor de landbouw - die op de Europese en de wereldmarkt is georiënteerd - een concurrentienadeel. Doorn betreft een gebied waar nauwelijks verschillende typen landbouw voorkomen. De agrarische bedrijven bevinden zich in het gebied ten zuiden van de kern Doorn. In 2005 kwamen hier 21 agrarische bedrijven voor: 1 tuinbouw- en blijvende teeltbedrijf, 19 graasdierbedrijven en 1 hokdierbedrijf. In 2007 waren in het gebied in totaal 18 grondgebonden bedrijven en 5 intensieve veehouderijen aanwezig. Het overgrote deel van de grond is in gebruik als grasland. Een klein deel is in gebruik als bouwland.
Bedrijfsomvang
De gemiddelde bedrijfsomvang in ha kan sterk worden beïnvloed door het voorkomen van veel bedrijfjes, die veelal als nevenbedrijf worden gevoerd. Bovendien kunnen ook bedrijven met niet-grondgebonden produktietakken volwaardig zijn, ook al beschikken ze over weinig grond. Om bedrijven qua bedrijfsomvang goed met elkaar te kunnen vergelijken worden daarom de verschillende produktietakken omgerekend in zogenoemde 'nederlandse grootte-eenheden', kortweg nge. De in nge uitgedrukt bedrijfsomvang geeft een goede indicatie voor het behalen van een acceptabel inkomen uit een bedrijf.
3-20 nge | 20-40 nge | 40-50 nge | 50-70 nge | > 70 nge | totaal | ||||||
absoluut | 8 | 2 | 1 | 4 | 6 | 21 | |||||
% | 38% | 10% | 4% | 19% | 29% | 100% |
Tabel 1: aantal bedrijven naar bedrijfsomvang in nge (20051)
Over het algemeen wordt ervan uitgegaan, dat bij de huidige stand van de techniek de bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf minimaal circa 50 nge zal moeten zijn om enig perspectief te bieden en om een redelijk inkomen te verkrijgen voor één volwaardige arbeidskracht. Om ook in de toekomst rendabel te blijven, is waarschijnlijk een nog grotere omvang nodig. Het is dus voor een volwassen agrarisch bedrijf noodzakelijk om een omvang te hebben van ongeveer 50 nge.
Bedrijven met een omvang kleiner dan 50 nge zouden op korte termijn forse problemen kunnen krijgen met de bedrijfsvoering ('wijkers'). De noodzakelijke investeringen ten behoeve van het milieu en de diergezondheid zullen voor deze bedrijven (te) hoog blijken te zijn. Dit betekent niet dat kleinere bedrijven per definitie onrendabel zijn. In de praktijk blijkt dat een bedrijf tussen de 20 en 50 nge vaak nog als een volwaardig eenmansbedrijf kan functioneren, als er bijvoorbeeld een relatief groot eigen vermogen is (weinig geleend geld). Daarnaast vallen in de categorie tot 50 nge ook veel nevenberoepsbedrijven, waar er naast het inkomen uit het landbouwbedrijf ook inkomsten uit andere bronnen worden gehaald. Over het algemeen hebben die nevenberoepers voldoende financiële middelen om met de landbouwbedrijfsvoering door te gaan. Het al dan niet stoppen met de bedrijfsvoering wordt hier met name bepaald door de opvolgingssituatie.
In de klasse tot 20 nge zitten ook veel bedrijfjes, waar alleen nog maar hobbymatig wat vee wordt gehouden. Uit de tabel blijkt, dat in Doorn circa 50% van de bedrijven als toekomstige agrarische 'wijkers' kunnen worden aangemerkt. In de praktijk zal nog moeten blijken of dit percentage ook daadwerkelijk bereikt wordt. In ieder geval is wel waarschijnlijk dat in de komende tijd de nodige bedrijfsbeëindigingen zullen plaatsvinden. Tevens zullen er naar alle waarschijnlijkheid een aantal afbouwende agrariërs zijn en zal het aantal nevenberoepers toenemen.
Boeren met meer dan 70 nge hebben in het algemeen goede toekomstperspectieven ('blijvers'). Dit heeft ermee te maken dat deze ondernemers over het algemeen al de nodige investeringen hebben gepleegd en vaak manager zijn van sterk gespecialiseerde bedrijven. Het aandeel van deze bedrijven in Doorn bedraagt ongeveer 35%. Het zijn voornamelijk deze bedrijven, die in de toekomst aan schaalvergroting kunnen gaan doen.
Voor de tussenliggende categorieën van 40-70 nge (15%) zullen de perspectieven grotendeels worden bepaald door ondernemerschap, vakmanschap en financiële uitgangssituaties. Een deel van deze bedrijven zal wijken en een gedeelte zal tot de blijvers behoren.
Opvolgingssituatie
In het plangebied is de leeftijd van de bedrijfshoofden aan de hoge kant. Ongeveer 60% van de bedrijven heeft een bedrijfshoofd, ouder dan 55 jaar (bron: CBS 2007). Het is niet bekend hoeveel bedrijfshoofden een opvolger hebben. Op voorhand mag wel worden verondersteld, dat er een aanzienlijk aantal bedrijven in de toekomst zal stoppen. Voor zover er al opvolgers zijn, worden zij afgeschrikt door het onzekere perspectief van met name de kleinere bedrijven en de te plegen investeringen in milieu en productie.
Tweede bedrijfswoningen
De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt de realisatie van een nieuwe tweede bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk. Ook wordt een terughoudend beleid met betrekking tot tweede bedrijfswoningen ingegeven door het feit, dat in het verleden tweede bedrijfswoningen vaak zijn afgesplitst van het bedrijf en daardoor feitelijk burgerwoningen zijn geworden. Bovendien is het in het kader van het Streekplanbeleid, waarin ingezet wordt op een zorgvuldig ruimtegebruik en gestreefd wordt naar ontstening van het buitengebied, ongewenst in het buitengebied mogelijkheden te scheppen voor de nieuwbouw van onder meer agrarische bedrijfswoningen. Uitgangspunt is daarom nieuwe tweede bedrijfswoningen niet toe te staan.
Het kan echter zijn dat zich toch een geval aandient, waarbij sprake is van een zodanig toezicht dat het wonen van twee arbeidskrachten ter plaatse nodig is. Als dat zo is en het bedrijf aan twee volwaardige arbeidskrachten werkgelegenheid biedt, dan dient voor het realiseren van een extra bedrijfswoning een afzonderlijke bestemmingsplanherziening te worden opgesteld.
Ontwikkelingen
Algemeen
Het buitengebied van de Utrechtse Heuvelrug en Gelderse Vallei staat sociaal en economisch gezien voor ingrijpende veranderingen. Het aantal bedrijven loopt terug en zal de komende jaren verder teruglopen, zonder dat daarbij overigens de economische productie daalt en het agrarisch grondgebruik drastisch vermindert. Er is sprake van specialisatie en schaalvergroting. Daarnaast speelt het Reconstructieplan een grote rol voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven. Vooral inzake de ruimte voor ontwikkeling van de intensieve veehouderij is de in het Reconstructieplan vastgelegde zonering met bijbehorende beleidsregels van belang. Daarom dient deze visie in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Voortgang en beëindiging van primair agrarische bedrijven
Te verwachten is dat ook in het plangebied het aantal primair agrarische bedrijven zal afnemen. De afname wordt veroorzaakt doordat veel bedrijven geen bedrijfsopvolger hebben, de eisen om te kunnen voldoen aan de strengere milieunormen steeds hoger worden en doordat een verdere schaalvergroting van de landbouw in de toekomst te verwachten valt. De beëindiging van een agrarisch bedrijf gebeurt op vrijwillige basis, zonder beëindigingsregeling van het Rijk. Onzeker is wat er met de bebouwing en de grond zal gebeuren wanneer deze agrarische bedrijven stoppen. Bij de bedrijven die doorgaan als primair agrarische functie is wel een bedrijfsopvolger aanwezig of speelt de opvolgingssituatie nog niet.
Knelpunten voor de landbouw in Doorn vormen met name de beperkte bedrijfsoppervlakte, de verwevenheid tussen landbouw en natuur, de matige verkaveling en de hoge grondprijzen. Een duurzame ontwikkeling zal, zonder een verbetering van de verkaveling en beperkte ontmenging door bedrijfsverplaatsing, niet te realiseren zijn. Het Plan van Aanpak Langbroekerwetering komt tot soortgelijke conclusies en stelt voor de landbouw als hoofddoelstellingen:
Plattelandsvernieuwing
De agrarische bedrijven staan vaak voor een keuze: of doorgaan via verdieping of verbreding, of beëindigen. Nu al zijn er bedrijven die zich op andere, niet-agrarische of agrarisch aanverwante activiteiten richten. In de toekomst zal het landelijk gebied (nog) meer een menging van functies hebben. Er zal ingespeeld moeten worden op deze ontwikkeling. Door verbreding en verdieping kan de landbouw versterkt worden.
Onder verbreding van de landbouw wordt verstaan: ruimte bieden aan agrarische bedrijven voor goed inpasbare functies als natuur, recreatie en zorglandbouw. Het gaat dan om functies die extra waarde aan het landelijke gebied kunnen toevoegen en die niet op gespannen voet staan met de landbouw. Bij verbreding van de landbouw geschiedt inkomensverbreding via nevenactiviteiten. Onder invloed van een aantal ontwikkelingen in en buiten de landbouw wordt de behoefte bij de agrariërs om activiteiten te ontplooien, welke extra inkomsten kunnen genereren, steeds groter. Te denken valt aan (kleinschalig) kamperen bij de boer, directe verkoop van landbouwproducten en natuur- en landschapsbeheer.
In het kader van verbreding van de landbouw is de opslag van aan het buitengebied gebonden goederen alsmede het benutten van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen voor de stalling van caravans en boten ruimtelijk aanvaardbaar. Stalling en opslag moet wel plaats vinden binnen de bestaande bedrijfsgebouwen.
Behalve kamperen bij de boer kunnen ook andere vormen van plattelandsvernieuwing leiden tot vormen van neveninkomsten, zoals inkomsten uit beheers- en onderhoudsovereenkomsten c.q. agrarisch natuurbeheer, de verkoop van streekeigen producten, de exploitatie van een theehuis, of de ontwikkeling van zorgboerderijen of soortgelijke therapeutische voorzieningen.
Verdieping van de landbouw omvat het toevoegen van waarden aan de landbouw: boeren gaan over tot specialisatie, ontmenging en/of schaalvergroting. Hieronder valt ook de overschakeling op biologische, biologisch dynamische en/of ecologische landbouw.
Vrijkomende agrarische bebouwing
Bij vrijkomende agrarische opstallen en bedrijfswoningen komt de vraag naar voren of daar gehele of gedeeltelijke functieverandering kan plaatsvinden. Bij het onderdeel plattelandsvernieuwing is reeds ingegaan op gedeeltelijke functieverandering.
Zoals uit de analyse van de autonome ontwikkeling blijkt, wordt er in de planperiode een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven verwacht. Functieverandering kan zich ook voordoen bij al aanwezige niet-agrarische bebouwing, met dien verstande dat de nieuwe bestemming geen zwaardere belasting voor het gebied met zich mee mag brengen. Het uitgangspunt is dat op de vrijkomende bouwpercelen wordt ingezet op een combinatie van sloop en functieverandering. Dit wel op een zodanige manier dat hiervoor geen overheidsmiddelen hoeven te worden ingezet.
In het Reconstructieplan is het beleid voor functieverandering primair gericht op het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dat budgetneutraal plaats te laten vinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie, dan wel een niet-agrarische bedrijfsfunctie. Bij algehele functieverandering kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan het onder voorwaarden toestaan van een tweede, extra woning in de voormalige boerderij door woningsplitsing, waarbij de deel wordt verbouwd tot woning.
Paardenbedrijven
Ten opzichte van een paar jaren geleden is duidelijk een toename van het aantal paarden waar te nemen. Waarschijnlijk zullen de maatschappelijke ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan de toenemende populariteit van de paardensport nog meerdere jaren voortduren. Het is dan ook te verwachten dat de vraag naar de mogelijkheden voor het houden en berijden van paarden blijft toenemen. In de praktijk blijken vele mengvormen van bovenstaande soorten paardenbedrijven voor te komen.
Voor paardenbedrijven kan worden uitgegaan van de volgende driedeling:
Paardenfokkerij = agrarisch bedrijf
Een paardenfokkerij of -stoeterij wordt beschouwd als agrarische bedrijfsactiviteit. Deze bedrijven zijn productiegericht, met het fokken van paarden als hoofdactiviteit. Als zodanig horen deze dus zonder meer thuis in het buitengebied.
Paardenhouderij = niet-agrarisch bedrijf, maar wel met binding aan het buitengebied
Paardenhouderijen of -pensions zijn gericht op het stallen, houden, voederen, laten grazen of huisvesten, en eventueel ook opleiden of africhten, van paarden. De activiteiten zijn niet gericht op productie en er vinden geen specifieke fokactiviteiten plaats. In hun aard zijn het daarom geen agrarische bedrijven. Een paardenhouderij kan eventueel als semi-agrarisch bedrijf beschouwd worden, dat door het beweiden van de paarden met het buitengebied ook een duidelijke binding heeft. In die zin vormen paardenhouderijen een gepaste vorm van hergebruik van vrijkomende agrarische gebouwen.
Manege = recreatief bedrijf
Maneges hebben recreatieve doeleinden als hoofdactiviteit, met (beperkte) horeca-activiteiten (kantine) als nevenactiviteit en zijn te beschouwen als een recreatief bedrijf. Een groot accent ligt op het geven van paardrijlessen. Vaak wordt de manege door plaatselijke ruitersportverenigingen gebruikt. De activiteiten zijn voornamelijk gebruiksgericht. Specifieke faciliteiten bij een manege zijn een binnenmanege (met een binnenbak en faciliteiten, waaronder een kantine) en daarnaast een buitenbak (vaak met verlichting). De bereikbaarheid van de manege is van groot belang voor de paardenliefhebber. Daarom is extra aandacht geboden voor de verkeersaantrekkende werking, bereikbaarheid en de parkeercapaciteit.
Gevolgen voor visie en planopzet vanuit landbouw