direct naar inhoud van 2.3 Regionaal beleid
Plan: Buitengebied Doorn 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02

2.3 Regionaal beleid

Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost/ 2005
Het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is op 10 januari 2005 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. Het Rijk heeft het plan op 1 maart 2005 goedgekeurd, waarna het op 17 maart 2005 formeel van kracht is geworden. Van het reconstructiegebied waar het plan op toeziet, vormt het plangebied een onderdeel.

Het Reconstructieplan werkt rechtstreeks door in bestemmingsplannen, althans op onderdelen. Dat is in hoofdstuk 6 van het plan aangegeven. De rechtstreekse doorwerking betreft met name de doorwerking van de zonering (extensiverings- en verwevingsgebied) voor de regelgeving ten aanzien van de intensieve veehouderij. Daarnaast heeft het Reconstructieplan een soort indirecte doorwerking, doordat het tevens rechtstreeks doorwerking heeft in het Streekplan. En dat plan geldt nog altijd als ruimtelijk beleidskader voor gemeentelijke bestemmingsplannen (zie paragraaf 2.2). De directe doorwerking naar het Streekplan heeft betrekking op het beleid voor:

  • Nieuwe landgoederen;
  • Functieverandering op vrijkomende (agrarische) bouwpercelen.

Het bestemmingsplan moet zo veel mogelijk worden afgestemd op de in het Reconstructieplan opgenomen uitwerking van deze thema's. Naast bovengenoemde onderwerpen spreekt het plan zich ook uit over de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw (verbreding en verdieping), nieuwe natuurgebieden, mogelijkheden voor recreatie, de relatie tussen water en wonen, natuur en/of landbouw en verbetering van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.

Voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven speelt het plan een grote rol. Met name inzake de ruimte van de ontwikkeling voor de intensieve veehouderij is de in het Reconstructieplan vastgelegde zonering met bijbehorende beleidsregels van belang.

Algemeen doel is het bevorderen van een duurzame landbouw. Het gaat daarbij om het bieden van ontwikkelingskansen, voor in principe alle sectoren en bedrijfstypen, binnen randvoorwaarden vanuit leefomgeving, dierwelzijn (inclusief beperking veterinaire risico's) en voedselveiligheid. Specifieke doelen zijn:

  • Het bieden van een goede ruimtelijke structuur voor de landbouw. Daarbij gaat het om het bieden van voldoende geschikte bedrijfslocaties voor de toekomstbedrijven;
  • Het verbeteren van de externe productieomstandigheden. Daarbij gaat het met name om een goede verkaveling en waterhuishouding;
  • Het versterken en verbreden van de economische basis van landbouwbedrijven. Dit, naast verbetering van de ruimtelijke structuur en de externe productieomstandigheden, door het bevorderen van verbreding en verdieping (nieuwe gemengde bedrijven). Ook bevordering van biologische landbouw (10% in 2010);
  • Bevordering van de rol van de landbouw als beheerder van het landschap en als leverancier van betaalde groene en blauwe diensten (waterberging) in het algemeen (nieuwe gemengde bedrijven);
  • Bevordering van de grondgebondenheid van de landbouw, vooral door extensivering van de melkveehouderij (Commissie Koopmans).

Reconstructiezonering intensieve veehouderij
Intensieve veehouderij is in het Reconstructieplan als volgt gedefinieerd:

'Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak -, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij'.

Gebleken is dat de grote veedichtheid en de ruimtelijke structuur van de intensieve veehouderij kunnen leiden tot grote veterinaire problemen voor de sector (varkens- en vogelpest), beperking van haar ontwikkelingsmogelijkheden, stankoverlast, vermindering van het woon- en leefklimaat en vermindering van de kwaliteit van natuur, landschap en water. Om de problematiek rond de intensieve veehouderij op een samenhangende manier aan te pakken wordt gestreefd naar een scheiding van de intensieve veehouderij en daarmee conflicterende functies en naar ruimtelijke concentratie van de intensieve veehouderij op duurzame locaties met toekomstperspectief. Het reconstructiegebied is daarom opgedeeld in drie zones, te weten extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. In het buitengebied van Doorn, en daarmee het plangebied, zijn twee zoneringsgebieden aanwezig: extensiveringsgebied (ten noorden, westen en oosten van de kern) en verwevingsgebied (ten zuiden en zuidoosten van de kern). Hieronder zijn voor beide zoneringsgebieden de doelen vermeld.

Verwevingsgebied

  • Het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • Ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur et cetera);
  • De landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • Extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

Extensiveringsgebied

  • Bevordering van de ontwikkeling van (aanwezige) landschaps- en natuurwaarden, realisatie van milieudoelen, en - waar mogelijk - van recreatief gebruik;
  • De intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen.

Gemeenten hebben op grond van de Reconstructiewet de opdracht om het bestemmingsplan met het Reconstructieplan in overeenstemming. Tot dit gebeurd is, moeten ontwikkelingen (ook) worden getoetst aan het Reconstructieplan, ook in het geval ze wel passen binnen het vigerend bestemmingsplan.

Verbreding landbouw en functieverandering
Bij verbreding gaat het om gedeeltelijke omschakeling naar andere bronnen van inkomsten met behoud van de agrarische hoofdfunctie en bestemming. Verbreding kan een belangrijk alternatief zijn om voortzetting van het bedrijf mogelijk te maken, zonder dat de veestapel groeit en dat kan leiden tot afname van de intensieve veehouderij.

Het in het Reconstructieplan opgenomen beleid voor functieverandering is primair gericht op ruimtelijke kwaliteitswinst door ontstening van het landelijk gebied. Om dit budgetneutraal plaats te laten vinden, wordt sloop van voormalige bedrijfsbebouwing financieel gecompenseerd door het ter plaatse toestaan van een extra woonfunctie of niet-agrarische bedrijfsfunctie. Voor beide mogelijkheden gelden voor het gehele plangebied een aantal voorwaarden. Zo mag de nieuwe bestemming geen zwaardere belasting voor het gebied met zich meebrengen. Voor de regionale invulling van functieverandering dient hier te worden verwezen naar de Regiovisie Vallei.

Landschap
Bij functieverandering van bestaande gebouwen in het buitengebied is onder strikte voorwaarden een extra woonfunctie of niet-agrarische bedrijfsfunctie toegestaan, wanneer niet-cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden gesloopt. In het Reconstructieplan zijn aan functieverandering op vrijkomende (agrarische) bouwpercelen eisen gesteld. Naar aanleiding hiervan wordt dit 'voor wat hoort wat-principe' nader uitgewerkt.

Nieuwe landgoederen
Ook de omvorming naar een nieuw landgoed biedt kansen aan stoppende agrariërs en kan tevens een positieve invloed hebben op natuur, recreatie en landschap. Aangezien er bij de vorming van een nieuw landgoed doorgaans sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke verdichting en onttrekking van grond aan de landbouw, is en kan dit niet overal worden toegestaan:

  • In landbouwontwikkelingsgebieden en open weidelandschappen zijn nieuwe landgoederen niet toegestaan;
  • Voor ontwikkeling van nieuwe landgoederen in verwevingsgebied geldt de benadering 'ja, mits';
  • In extensiveringsgebied geldt voor ontwikkeling van nieuwe landgoederen een bijzondere regeling.

Voorgaande betekent dat, op basis van het beleid uit het Reconstructieplan, in het buitengebied van Doorn in principe overal landgoederen mogelijk zijn. Hierbij komt vormgeving, inrichting en toepassen van de regels aan op maatwerk. Inmiddels is gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen vastgesteld. Omdat omvorming naar een nieuwe landgoed voorts altijd vraagt om een maatwerkoplossing, is het uitgangspunt hiervan dat te allen tijde een afzonderlijke bestemmingsplanherziening dient te worden opgesteld. Dit beleid wordt daarom niet (volledig) in dit bestemmingsplan vertaald. Wel wordt waar relevant hierop ingegaan.

 Gevolgen voor visie en planopzet

  • Afhankelijk van de aard van de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven en de ligging in de door het Reconstructieplan aangewezen zonering, moeten de uitbreidingsmogelijkheden voor de agrarische activiteiten op de bedrijven worden benoemd;
  • Indien er sprake is van (concrete) verplaatsing/uitplaatsing, moet het bestemmingsplan daarin voorzien;
  • Agrarische bedrijven moeten al dan niet onder voorwaarden niet-agrarische nevenactiviteiten kunnen ontwikkelingen om toekomst te bieden aan het bedrijf;
  • In het bestemmingsplan moeten de gronden en gebouwen van de agrarische bedrijven, die geheel stoppen, een passende bestemming krijgen. Het is gewenst dat deze ingezet kunnen worden voor niet-agrarische activiteiten als plattelandstoerisme/kleinschalige bedrijven;
  • Uitbreiding van gebouwen voor niet-agrarische activiteiten moet worden tegengegaan;
  • Nieuwe landgoederen bieden een mogelijkheid leegstaande bedrijfsgebouwen te saneren, maar het is ongewenst de omvorming naar een nieuw landgoed via dit bestemmingsplan te faciliteren;
  • Realisatie van ecologische verbindingszones en ecopassages moet mogelijk worden gemaakt;
  • Voor het half-open cultuurlandschap (het Langbroekerweteringgebied) is de grondgebonden landbouw identiteit- en gezichtsbepalend.

Handreiking Paardenhouderij Gelderse Vallei/Utrecht-Oost/ 2009
Voor de 20 gemeenten in het Reconstructiegebied Gelderse Vallei/ Utrecht Oost is in 2009 een handreiking over beleid ten aanzien van paarden opgesteld, de Handreiking Paardenhouderij SVGV. De handreiking is een hulpmiddel voor gemeenten om hun eigen ruimtelijk beleid op te stellen. Pas als zij vertaald is in een bestemmingsplan, of in ander gemeentelijk beleid, krijgt het status. Tot dat moment omvat de handreiking niet meer dan een richtlijn voor gemeenten om het paardenbeleid op elkaar af te stemmen.

De handreiking gaat eerst in op de diverse vormen van bedrijfsmatigheid bij paardenhouderijen, waarbij het uitgangspunt wordt geformuleerd dat paardenhouderijen met vijf paarden of minder in ieder geval als hobbymatige paardenhouderij mogen worden gezien. De grondslag daarvoor is, naast de Wet milieubeheer, jurisprudentie. Vervolgens beschrijft de handreiking de verschillende typen van paardenhouderij. Met deze kennis (en de duidelijke keuzes daarin) geeft het document een handreiking voor de wijze van bestemmen. In bijlage 1 van de handreiking zijn tot slot diverse voorbeeld bestemmingsregelingen opgenomen.

In het plangebied komen een aantal typen van paardenhouderij voor. Daarnaast zijn er, zowel bij (niet-)agrarische bedrijven als burgerwoningen, paardenbakken aanwezig. Met behulp van de Handreiking Paardenhouderij SVGV kunnen de regels van het bestemmingsplan hierop inspelen.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De Handreiking Paardenhouderij SVGV dient, voor zover gewenst, in het bestemmingsplan te worden vertaald.

Plan van aanpak Langbroekerwetering/ 2000
De Langbroekerwetering wordt vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden hoog gewaardeerd. Om het gebied aantrekkelijk te houden zijn de komende jaren maatregelen nodig. Uitgangspunt is dat het Langbroekerweteringgebied zijn bijzondere karakter dient te behouden. Het plan van aanpak gaat uit van een ruimtelijke indeling van het gebied. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een deel met goede ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en een gebied waar natuur de toon geeft.

Met de ruimtelijke indeling zou de landbouw weer vooruit kunnen, door een stevige verbetering van de verkaveling. Maar bedrijfsverplaatsingen maken ook natuurontwikkelingen mogelijk en het kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid door de verplaatsing van intensieve veehouderijen, vanuit de dorpsrand naar meer naar buiten, hetgeen ook aan de doelen van het Reconstructieplan bijdraagt.

Het plan van aanpak wijst zoekgebieden aan voor nieuwe natuur, daarnaast wordt het hele Langbroekerweteringgebied aangewezen voor 'agrarisch natuurbeheer' volgens de 'ruime jas methode'.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Verbeteren van de bedrijfsomstandigheden, bijvoorbeeld door verbrede landbouw of vergroting bedrijfsoppervlakte;
  • Vrijkomende agrarische gebouwen behouden in principe hun functie, functieverandering alleen onder strikte voorwaarden;
  • Vergroten en afronden van bestaande landgoederen, instandhouden en herstellen;
  • Ontwikkelen van nieuwe natuur;
  • Transferpunten aan de rand opzetten of verbeteren, impuls voor recreatie bij de boer;
  • Het gehele gebied kent 60 km/u wegen (met uitzondering van N225).

Beeldkwaliteitplan Langbroekerwetering/ 2004  
Het Beeldkwaliteitsplan Langbroekerwetering geeft inzicht in welke eisen gesteld worden aan de veranderingen in dit gebied. Het gaat hierbij zowel om bebouwing zelf als de relatie tussen de bebouwing, de omgeving en de bijbehorende erfinrichting. Beeldkwaliteit heeft betrekking op:

  • De landschappelijke ruimtelijke kwaliteiten;
  • Verkavelingspatronen;
  • Wegprofielen en wegbeplanting;
  • Bebouwingsstructuren van wegen, gehuchten en bijzondere objecten;
  • De inpassing van dorpsranden;
  • De relatie tussen bebouwing en omgeving;
  • De situering van bebouwing op de kavel, maatvoering en nokrichting;
  • Erfinrichting: samenhang bebouwing, beplanting, verharding en verlichting.

In het Beeldkwaliteitplan Langbroekerwetering wordt een onderscheid gemaakt in een drietal gebieden: kampen- en overgangslandschap, coulissenlandschap en Kromme Rijnlandschap. In het plangebied bevindt zich alleen het deelgebied kampen- en overgangslandschap.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Met de beeldkwaliteitseisen, die in het Beeldkwaliteitplan Langbroekerwetering verwoord zijn voor het deelgebied kampen- en overgangslandschap, moet in het bestemmingsplan waar nodig rekening gehouden worden;
  • Gezien de samenhang van dit bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is het gewenst om een duidelijke koppeling tussen de plannen aan te brengen;
  • Het Beeldkwaliteitplan Langbroekerwetering kan bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied als toetsingskader fungeren.

Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+/ 2010
Voor het Kromme Rijngebied is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Dit plan ziet toe op de landschappelijke kwaliteiten van (een deel van) het buitengebied van een zestal gemeenten: Zeist, Wijk bij Duurstede, Bunnik, De Bilt, Houten en Utrechtse Heuvelrug. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 met het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ ingestemd.

Doel van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het behouden, versterken en het ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in haar plangebied. Voorop daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap. Het buitengebied dient vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen van het LOP zijn:

  • Waarborgen van het cultureel erfgoed en een goede leefomgeving voor de toekomstige generaties door functies op een adequate wijze te situeren en vorm te geven;
  • Versterken van de identiteit en leefbaarheid van het landschap;
  • Stimuleren van de betrokkenheid (inhoudelijk en/of financieel) van de burger bij de kwaliteit van het landschap en de leefomgeving en stimuleren van lokale en regionale initiatieven voor verbetering van het landschap;
  • Vormen van een helder referentiekader vanuit landschapskwaliteit voor beoordeling van en advisering bij nieuwe ontwikkelingen.

De visie van het LOP bestaat uit een landschaps- en een natuurvisie. De landschapsvisie gaat in op de gewenste ontwikkeling van de identiteit van de verschillende landschapstypen, de historische patronen, de groenstructuren en de ruimtelijke kwaliteiten die karakteristiek zijn. Ze is gebaseerd op en vormt een uitwerking van vastgesteld beleid op diverse niveau's. De natuurvisie gaat in op de gewenste ecologische ontwikkeling van het plangebied. Hierbij is ten eerste van vastgesteld ecologisch beleid uitgegaan. Vervolgens zijn vanuit het LOP aanvullende voorstellen gedaan, met name voor de ecologische verbindingszones.

Het plangebied van het LOP is verdeelt in in een aantal deelgebieden. Elk van de deelgebieden kent haar eigen ruimtelijke kwaliteiten, problematiek en opgaven, die het vertrekpunt zijn voor de nadere visievorming ten aanzien van de integrale landschapsontwikkeling per deelgebied. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt (hoofdzakelijk) onderdeel uit van de deelgebieden Bosrijke heuvelrug en Zuidflank heuvelrug.

Voor de beide deelgebieden acht het LOP zonering vereist. Door infrastructuur en bebouwing is het gebied van de Heuvelrug versnipperd. Met name de zuidflank van de Heuvelrug, met het kenmerkende overgangslandschap van essen en ‘groene kamers’, is de laatste decennia steeds meer bebouwd. Vaak is daardoor de kenmerkende overgang en samenhang tussen Heuvelrug en rivierenlandschap onderbroken. Het is daarom hoog tijd voor een goede ruimtelijke zonering en afstemming van ecologie, recreatie en stedelijke ontwikkelingen.

Voor elk deelgebied zijn uiteindelijk de kernkwaliteiten benoemd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de deelgebieden moeten hieraan getoetst worden. In alle deelgebieden is de versterking van de beeldkwaliteit van bestaande onderdelen van het buitengebied en landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen gewenst. Denk hierbij aan de beeldkwaliteit van bebouwingslinten, bebouwing en erven, schuren, bedrijven, parkeerplaatsen, kassen, paardenbakken of verlichting.

Naast het LOP wordt een beeldkwaliteitplan voor hetzelfde plangebied ontwikkeld. Hierin wordt nader ingegaan op de gewenste beeldkwaliteit van de onderdelen in het buitengebied.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Ruimtelijke gevolgen uit het Landschapsontwikkelingsplan moeten, voor zover noodzakelijk, worden opgenomen in het of een bestemmingsplan;
  • Het of een bestemmingsplan dient, waar mogelijk, bij te dragen aan de versterking van de beeldkwaliteit van bestaande onderdelen van het buitengebied.

Visie voor de Stichtse Lustwarande/ 2005
Het buitengebied van Doorn is voor een groot deel onderdeel van de Stichtse Lustwarande. De vele landgoederen en buitenplaatsen zijn het fundament van de Stichtse Lustwarande. De visie voor de Lustwarande is beschreven in de beleidsstukken 'Visie voor de Stichtse Lustwarande' en 'Identiteitsonderzoek Stichtse Lustwarande'.

Het doel van de visie is tweeledig. Aan de ene kant geeft de visie richting aan de activiteiten, die in het kader van het Agenda 2010 project worden uitgevoerd. Aan de andere kant vormt het een handvat voor partijen die in het gebied willen investeren op een manier, die past bij de kwaliteiten van de Stichtse Lustwarande. De visie analyseert de opbouw van de Lustwarande en komt op het volgende streefbeeld voor de toekomst:

  • De bestaande, nog herkenbare korrels (van buitenplaatsen) worden niet aangetast en worden waar mogelijk versterkt;
  • De nog bestaande open ruimtes (engen) blijven open, er komen mogelijk eerder beboste of bebouwde ruimtes als open ruimtes bij;
  • Landschappelijke lijnen, zoals zichtassen, waterlopen, schaapsdriften en lanen, dwars op de Heuvelrug blijven bestaan en worden hersteld;
  • Nieuwbouw (of herontwikkeling) is gebaseerd op de principes van de Stichtse korrelvorm;
  • Binnen de kernen is nieuwbouw (of herontwikkeling) gebiedsspecifiek ontworpen;
  • De provinciale weg is weer een bescheiden en informele straatweg.

De visie komt erop neer dat de Stichtse korrelstructuur weer goed herkenbaar wordt gemaakt en dat noord-zuid-relaties verder versterkt worden, door herstel van zichtlijnen en lanenstelsels en restauratie van sprengsystemen.

Wel blijven de bos- en natuurfuncties bepalend voor de inrichting van het gebied. Een uitgekiend stelsel van poorten, informatiecentra en groene entrees moet de toegenomen bezoekersstromen in goede banen leiden. Hiermee neemt de toeristisch/recreatieve betekenis van het gebied in nog verder toe, zonder een aanslag te plegen op de ecologische en landschappelijke waarden.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Bij het opstellen van bestemmingsplannen, moet voor zover het plan functiewijziging(en) mogelijk maakt, rekening worden gehouden met het streefbeeld uit de visie voor de Stichtse Lustwarande.

Beheer- en inrichtingsplan Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug/ 2002
Het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug betreft een gebied waarin het behoud en ontwikkeling van waardevolle natuur centraal staat. In Nationale Parken worden mogelijkheden geboden voor natuurgerichte recreatie, voorlichting en educatie en wetenschappelijk onderzoek.

Het plangebied ligt grotendeels binnen de grenzen van het Nationaal Park, wat verder doorloopt in de gemeenten Rhenen en Veenendaal.

Voor het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is het beleid erop gericht om een aaneengesloten natuurgebied met zijn gradiënten in stand te houden en dit ook voor gebruikers beleefbaar en herkenbaar te houden. Voor Veenendaal zijn met name de doelstellingen op het gebied van recreatie van belang. Men wil toe naar een meer actieve benadering van recreanten, waardoor bezoekersstromen meer gestroomlijnd kunnen worden. Daarnaast wil het Nationaal Park terreinen voor verblijfsrecreatie stimuleren tot kwaliteitsverbetering of verplaatsing en wil men inzetten op betere openbaar vervoer verbindingen naar de natuur, als alternatief voor de auto.

Binnen het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug is een macro-zonering aangebracht, waarbij zowel op belangrijke natuurlijke structuren als op goede mogelijkheden voor recreatief medegebruik is gelet. De aanwezigheid van een intensief gebruik van de natuur, in de nabijheid van het stedelijk gebied, wordt als een gegeven geaccepteerd. De macro-zonering houdt een scheiding in in een rustig gedeelte, de ecologische kernzone en een drukkere integratiezone.

In het zuidelijke en oostelijke deel van het Doornse buitengebied is sprake van een integratiezone. Het is de bedoeling in deze gebieden een optimaal evenwicht te laten ontstaan tussen recreatie en natuur. Tevens loopt evenwijdig aan de N225 een zone van de Stichtse Lustwarande. Die zone concentreert zich op kwaliteitsverbetering van de (cultuurhistorische) beleving.

Om de bezoekersstromen te geleiden worden groene entrees ontwikkeld aan de randen van het park. Deze dienen voor overstap van auto op ander 'groen vervoer' (bijvoorbeeld fietsenverhuur), parkeren en voor de start van paden. In het plangebied bevinden zich een drietal groene entrees: Helenaheuvel, Kaapse bossen en Doornse Gat. In de toekomst komt er - mogelijk - nog een vierde bij, namelijk Gimbornpark. Ook is in Doorn een knooppunt aanwezig voor informatievoorziening, verhuurmogelijkheden en aansluiting van fiets- en wandelroutes.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Bij het opstellen van de visie moet helder worden welke aspecten van het beleid voor het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug in het bestemmingsplan kunnen dan wel moeten worden opgenomen;
  • De aanwezigheid van een zone van de Stichtse Lustwarande in het plangebied leidt ertoe dat in het gehele plangebied zorgvuldig met aanwezige cultuurhistorisch waardevolle structuren moet worden omgegaan;
  • Bekeken moet worden of en hoe de ontwikkeling en inrichting van de Groene Entree bij het Gimbornpark in het bestemmingsplan kan worden vertaald.

 

Waterbeheerplan 2010-2015/ 2009
Op 28 oktober 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 ingegaan. In dit beheerplan geeft het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aan hoe het zorgdraagt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem en daarmee een betere leefomgeving van mens, dier en plant. Het plan bevat een overzicht ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015 en de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen. Het plan vervangt het Waterhuishoudingsplan 2003-2007 en heeft een looptijd van zes jaar.

Het Waterbeheerplan bestaat uit drie delen. In het deel Strategie is beschreven hoe ingespeeld wordt op (maatschappelijke) ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking, wat de visie voor de lange termijn is en welke ambities het waterraadschap heeft voor de planperiode. Dit vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. De kern daarvan is een proactieve opstelling: samen met de partners wil het waterschap in het gebied maatregelen realiseren. Hierbij is communicatie van groot belang. Het tweede deel, Beleids- en uitvoeringsplan, beschrijft voor elk beleidsthema de belangrijkste doelen en te nemen maatregelen. Het laatste deel is een achtergronddocument over de Europese Kaderrichtlijn Water.

Bepalend voor de ambitie in de planperiode (tot 2015) is de visie op de lange termijn. Met lange termijn wordt een periode van ongeveer 50 jaar bedoeld. Voor het plangebied is het streefbeeld het herstel van de infiltratie op en het benutten van de kwel van de Utrechtse Heuvelrug:

  • De Utrechtse Heuvelrug, het Langbroekerweteringgebied en Groenraven-Oost vormen een hydrologisch samenhangend gebied van hoger gelegen infiltratiegebieden en laaggelegen kwelgebieden. Verdroogde natuur heeft baat bij een herstel van de infiltratie, waarbij zoveel mogelijk regenwater in het gebied wordt vastgehouden. De kwaliteit van het grondwater en de bodem moeten daarbij worden bewaakt, omdat afstromend regenwater in enkele gevallen verontreiniging van bodem en grondwater kan veroorzaken;
  • Benutting van de toegenomen kwel op de flanken van de Heuvelrug komt de kwaliteit van het water en de natuur hier ten goede;
  • Inlaat van gebiedsvreemd water wordt beperkt en bronnen van verontreiniging worden of gesaneerd, of sterk verminderd;
  • Het watersysteem sluit aan bij de natuur- en landschapswaarden van het gebied.

Met betrekking tot beleid en uitvoering richt het hoogheemraadschap zich in de planperiode vooral op het uitwerken en uitvoeren van de opgaven die samenhangen met voldoende water. De beleidsthema's daarbij zijn:

  • Wateroverlast;
  • Watertekort;
  • Grond- en stedelijk waterbeheer;
  • Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), peilbesluiten en watergebiedsplannen;
  • Verdroging van de natuur.

Eén van de doelen van het hoogheemraadschap is actuele peilbesluiten vast te stellen voor zijn beheergebied. Dit vindt bij voorkeur plaats via de integrale, gebiedsgerichte plannen. Ook in de vorige planperiode (2003-2007) zijn al zulke watergebiedsplannen gemaakt.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Waar mogelijk moet het bestemmingsplan inspelen op het beleid uit het Waterbeheerplan.

Watergebiedsplan Langbroekerwetering/ 2008
Ten aanzien van het regionale waterbeheer staat het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden de komende jaren voor diverse vraagstukken. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en/of belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven zijn voor het Langbroekerweteringgebied verwerkt in een watergebiedsplan.

Belangrijke onderdelen van het watergebiedsplan zijn het peilbesluit en het inrichtingsplan voor het watersysteem. In het peilbesluit legt het hoogheemraadschap de oppervlaktewaterpeilen vast die binnen een gebied worden ingesteld. Het inrichtingsplan beschrijft voor hetzelfde gebied de gewenste waterhuishoudkundige inrichting en het hierbij behorende beheer. Het gaat onder meer om de ligging van de watergangen en kunstwerken.

Het inrichtingsplan bestaat in hoofdlijnen uit de volgende onderdelen:

  • Verbeteren en robuuster maken van het watersysteem: vernieuwing en (deels) automatisering van kunstwerken, aanpassing dimensionering watergangen, aanpassing peilgebiedsgrenzen, vergroten waterberging;
  • Verdrogingsbestrijding natuur: hydrologische isolatie en vernatting van natuurgebieden, water vasthouden in natuurgebieden;
  • Vasthouden van (gebiedseigen) water op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug: verbinden Gooyerwetering, mogelijkheid van aanleg stuwende kunstwerken ten noorden daarvan;
  • Aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispasseerbare kunstwerken.

Het plangebied is grotendeels onderdeel van het gebied, waar het watergebiedsplan betrekking op heeft. Belangrijke inrichtingsmaatregel hier is het vasthouden van (gebiedseigen) water. Voor het overig deel van het plangebied geldt dat het van de verplichting tot peilbesluiten vrijgesteld is. Daarmee is en wordt hiervoor geen (integraal) watergebiedsplan opgesteld.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De ruimtelijke gevolgen uit het Watergebiedsplan moeten in het bestemmingsplan worden vertaald, waar nodig.