direct naar inhoud van 2.2 Provinciaal beleid
Plan: Buitengebied Doorn 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02

2.2 Provinciaal beleid

Streekplan provincie Utrecht 2005-2015/ 2004
Bij besluit van 13 december 2004 hebben Provinciale Staten van Utrecht het Streekplan Utrecht 2005-2015 vastgesteld. In het streekplan staan de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid vermeld.

In het streekplan worden vier typen landelijk gebied onderscheiden. Deze zonering is in sterke mate ontwikkelingsgericht: hij sluit niet alleen aan op de feitelijke situatie, maar hij geeft ook en juist aan welke ontwikkelingsrichting voor een gebied gewenst is. Twee van de vier typen komen in het plangebied voor, namelijk Landelijk gebied 3 en Landelijk gebied 4. Landelijk gebied 1 en Landelijk gebied 2 ontbreken in het buitengebied van Doorn.

Landelijk gebied 3
Dit type geldt voornamelijk voor het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied. Daarnaast komt het ook in het noordoosten van het plangebied voor. Landelijk gebied 3 wordt getypeerd als een afwisselend en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur, dag- en verblijfsrecreatie, intensiever gebruikte militaire terreinen en - in sommige gevallen - bestaande zeer extensieve woonmilieus. De verweving kan zowel betrekking hebben op een mozaïek van functies (bijvoorbeeld delen van het Langbroekerweteringgebied) als op perceelsniveau (zoals intensief recreatief gebruik op de Utrechtse Heuvelrug). In het gebied wordt de agrarische sector gezien als drager van belangrijke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Natuurwaarden kunnen worden versterkt door agrarisch natuurbeheer, behoud van bestaande en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden als onderdeel van de EHS en, onder voorwaarden, door de aanleg van nieuwe landgoederen. Ook kunnen recreatief medegebruik en routestructuren worden versterkt. Het is essentieel dat nieuwe ontwikkelingen de kernkwaliteiten van natuur en landschap versterken.

Landelijk gebied 4
Op het noorden en zuidoosten van het plangebied is dit type van toepassing. Landelijk gebied 4 betreft bestaande natuurgebieden en gebieden die in de streekplanperiode ontwikkeld worden tot natuur, die vaak ook recreatief medegebruik kennen. Beleid met betrekking tot water en milieu wordt afgestemd op de hoofdfunctie natuur, maar bestaand agrarisch grondgebruik ondervindt geen hinder van de toekomstige hoofdfunctie natuur tot het daadwerkelijk zover is. Recreatie kan op extensieve wijze plaatsvinden met de bijbehorende kleinschalige voorzieningen, behalve waar kwetsbare ecologische waarden dit niet verdragen.

Ecologische Hoofdstructuur en groene contour
In het streekplan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) planologisch verankerd. De EHS bestaat uit een netwerk van zowel bestaande als nog te ontwikkelen natuurgebieden, tussenliggende agrarische gebieden met natuurwaarden en verbindingen daartussen. Zij is onderverdeeld in onder andere bestaande natuur, nieuwe natuur, overige gebieden (EHS-overig) en ecologische verbindingszones. De EHS, inclusief de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet, en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn op basis van het streekplan begrensd met een zogeheten 'groene contour' (zie kaart 'Gebieden binnen groene contouren). Binnen de groene contour geldt het 'nee, tenzij'-regime en kan op gebiedsniveau de saldobenadering toegepast worden.

Het 'nee, tenzij'-regime houdt in dat ruimtelijke ingrepen, zoals uitbreidingen, nieuwe plannen, projecten of handelingen, binnen en in de nabijheid van de EHS niet zijn toegestaan, als deze de wezenlijke kenmerken of waarden daarvan significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS aan de orde is, moet onderzoek plaatsvinden. Alleen als sprake is van uitbreidingen van geringe omvang (in absolute zin) van bestaande bebouwing, kan dat onderzoek achterwege blijven. Wordt een ruimtelijke ingreep na afweging van belangen toch toegestaan, moet een besluit genomen worden over mitigerende en compenserende maatregelen (compensatiebeginsel).

Bij het 'nee, tenzij'-regime worden ruimtelijke ingrepen afzonderlijk beoordeeld. Om een meer gebiedsgerichte aanpak te bevorderen kan - onder voorwaarden - op gebiedsniveau een 'nee, tenzij'-afweging worden gemaakt (saldobenadering). Dit kan wanneer er een combinatie van plannen, projecten of handelingen wordt ingediend die tevens tot doel heeft de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren.

Bij onderzoek naar de (mogelijke) significante gevolgen wordt specifiek gelet op gevolgen voor:

  • De te behouden natuurwaarden op de locatie, waarop de nieuwe ontwikkeling betrekking heeft;
  • Het functioneren van de EHS in breder verband.

Voor gebieden binnen de groene contour geldt dus een basisbescherming, waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. In agrarische gebieden binnen en in de nabijheid van de groene contour mag en kan geen nieuwvestiging plaatsvinden van agrarische bedrijven. Dat wil zeggen dat de vestiging van een agrarisch bedrijf op een nog niet bestaande agrarische bedrijfslocatie niet toegestaan is. Hervestiging, ofwel vestiging van agrarisch bedrijven op al bestaande agrarische bedrijfslocaties en uitbreiding van (niet-)grondgebonden landbouw wordt in het algemeen niet beschouwd als een ingreep met significante gevolgen. Wel geldt voor niet-grondgebonden landbouw hierop een uitzondering: in de gebieden, die op basis van het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (zie paragraaf 2.3) als extensiveringsgebieden zijn aangewezen, is geen uitbreiding mogelijk.

In het gehele plangebied van dit bestemmingsplan is tot de EHS behorende bestaande natuur aanwezig, in de vorm van bossen, landgoederen en één militair terrein. Ook is langs de Heuvelrug een zoekgebied voor nieuwe natuur aangewezen. Langs de Gooyerwetering en Sanderburgerlaan zijn (toekomstige) ecologische verbindingszones gelegen.

Voor een groot deel hebben de militaire terreinen op de Heuvelrug een soort dubbele aanduiding gekregen op de bij het Streekplan behorende kaart 'Gebieden binnen groene contouren' (militair terrein en EHS-bestaande natuur). Uiteengezet wordt hieromtrent dat het 'nee, tenzij'-regime niet wordt toegepast bij ingrepen die noodzakelijk zijn voor het militaire gebruik van die terreinen.

Recreatieve hoofdstructuur
In het Sreekplan is een recreatieve hoofdstructuur opgenomen. Deze hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en gebieden met recreatief medegebruik. Ingevolge het plan is het gebied ten noorden, ten oosten en ten westen van de kern Doorn aangewezen als een kerngebied voor recreatie.

Stichtse Lustwarande
Binnen de Utrechtse Heuvelrug neemt de Stichtse Lustwarande een bijzondere plaats in. De Stichtse Lustwarande bestaat uit een reeks van buitenplaatsen en landgoederen, met de daarbij horende karakteristieke parkbossen, lanen en zichtlijnen. Het is gewenst dat de karakteristieke samenhang binnen deze aaneenrijging van buitenplaatsen en landgoederen wordt versterkt en beschermd. Gemeenten worden verzocht de ruimtelijke identiteit van de Stichtse Lustwarande vast te leggen in bestemmingsplannen.

Vanwege het bijzondere belang van de Lustwarande is in Agenda 2010 het project 'Metamorfose van de Stichtse Lustwarande' gestart. Het project richt zich niet alleen op de cultuurhistorische waarde van het gebied, maar ook op de natuur- en recreatiefunctie. Onderdeel van dit project zijn:

  • De aanleg van faunapassages over of onder de N225;
  • Een nieuwe inrichting van de N225, zodat het verkeer zich beter aanpast aan de schaal van het gebied en de weg niet hoeft te worden verbreed.

Landgoederen
Nieuwe landgoederen kunnen een bijdrage leveren aan de (recreatieve) belevingswaarde van een gebied, de natuurlijke kwaliteiten versterken en bijdragen aan het creëren van hoogwaardige woon- en werkmilieus. Landelijk gebied 1 en grote delen van landelijk gebied 3 zijn zoekgebied voor nieuwe landgoederen. In landelijk gebied 1 ligt daarbij een zwaar accent op de recreatieve gebruiksmogelijkheden. Nieuwe landgoederen worden in beginsel niet toegestaan in landelijk gebied 2 en evenmin binnen de EHS.

Als globale indicatie voor de gewenste grootte van een nieuw landgoed wordt in het streekplan uitgegaan van een omvang van tenminste 10 ha. Die 10 ha moet (grotendeels) bestaan uit nieuw bos of nieuwe natuur. Bij de bepaling van de uiteindelijk gewenste omvang is daarentegen zeker zo belangrijk, dat het nieuwe landgoed wat betreft situering, schaal en vormgeving aansluit bij de (te ontwikkelen) kenmerken van het gebied. De aard en omvang van te realiseren bebouwing zijn onder meer gerelateerd aan de ontwikkelingskosten. Andere variabelen daarbij betreffen de wijze waarop de gebiedskwaliteiten worden gerespecteerd en zo mogelijk versterkt, de omvang van eventuele saneringskosten en de bijdrage in overige beleidsdoelstellingen voor het gebied. De sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing kan een aanleiding vormen voor extra 'rode' compensatie of verlaging van de eis ten aanzien van de oppervlakte groen. Zowel de omvang van het nieuwe landgoed als de aard en omvang van nieuwe bebouwing dient dan ook zorgvuldig en via maatwerk te worden vastgesteld.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De zonering van het landelijk gebied, de groene contour en het 'nee, tenzij'-regime hebben doorwerking in het bestemmingsplan;
  • Het bestemmingsplan moet inspelen op:
    • 1. Ontwikkeling van de grondgebonden landbouw: versterking van haar rol als drager van kenmerkende landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden;
    • 2. Ontwikkeling van de intensieve veehouderij: binnen milieukundige randvoorwaarden en overige kaders;
    • 3. Stimulering van agrarisch natuurbeheer, in de gebieden met hoge actuele en potentiële natuurwaarden;
    • 4. Behoud van bestaande natuurwaarden;
    • 5. Het uitgangspunt dat in of nabij de EHS gelegen functies niet kunnen blijven groeien en bij elke planherziening opnieuw uitbreidingsruimte krijgen;
    • 6. Aanleg van ecologische verbindingszones als onderdeel van de EHS;
    • 7. Het zo veel mogelijk toegankelijk maken van de EHS voor extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen;
    • 8. Het uitgangspunt dat in Landelijk gebied 3, en in uitzonderlijke gevallen ook in het Langbroekerweteringgebied, ontwikkeling van nieuwe landgoederen onder voorwaarden mogelijk is;
  • Het is vanzelfsprekend de meer intensieve functies en stadsrandactiviteiten zo dicht mogelijk bij de kern te situeren en de EHS en andere kwetsbare gebieden te ontzien. Dit vraagt een zo veel mogelijk strakke begrenzing van in of nabij de EHS gelegen functies en een zorgvuldige locatiekeuze en inpassing;
  • Gemeenten dienen de ruimtelijke identiteit van de Stichtse Lustwarande vast te leggen in bestemmingsplannen;
  • Het is gewenst dat het bestemmingsplan rekening houdt met de zonering, zoals het Nationaal Park die aangeeft voor recreatie.

Handleiding bestemmingsplannen/ 2006
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben op 28 februari 2006 de Handleiding bestemmingsplannen vastgesteld. Samen met het Streekplan Utrecht 2005-2015 vormt deze het kader voor de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplan is het algemene toetsingskader, de handleiding omvat een nadere uitwerking en verfijning daarvan. Nieuw is dat de handleiding voor zowel landelijk gebied als stedelijk gebied geldt.

De Handleiding bestemmingsplannen biedt gemeenten via beleidsregels meer mogelijkheden eigen keuzes te maken bij het opstellen van ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Daarbij richt de handleiding zich niet enkel op het voorkomen van ongewenste situaties, maar ook op het stimuleren van ruimtelijke kwaliteit. De provincie biedt hiermee het algemene beleidskader waarbinnen de gemeente ruimte krijgt om, weliswaar goed onderbouwd, eigen ruimtelijk beleid te formuleren. Op die manier kan de gemeente bijvoorbeeld afwijken van de maximale inhouds- en oppervlaktematen, die door de provincie worden gehanteerd.

In de handleiding is aandacht voor zorgvuldig en intensief ruimtegebruik, de mobiliteitstoets, de EHS en de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan neven- en vervolgfuncties op (agrarische) bouwpercelen, zoals de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling en de regeling voor functieverandering.

In het streekplan is vermeld dat met betrekking tot ruimtelijke ingrepen binnen of nabij de EHS onderzoek naar de al dan niet significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS alleen achterwege kan blijven als sprake is van uitbreidingen van geringe omvang (in absolute zin). In de handleiding is aangegeven wat in zijn algemeenheid verstaan wordt onder geringe omvang:

  • Woningen: vergrotingen tot 600 m3, tenzij het gaat om bestaande kleine woningen met een specifieke geschiedenis;
  • Bijgebouwen bij woningen: vergrotingen tot 50 m2;
  • Bedrijfsgebouwen: uitbreidingen tot 100 m2 en niet meer dan 15%;
  • Instellingen: uitbreidingen van 150 m2;
  • Parkeerterreinen: uitbreidingen van bestaande terreinen tot maximaal 150 m2.

Deze beperkte uitbreidingen moeten wel zodanig zijn gesitueerd en vormgegeven dat de EHS geen schade wordt berokkend. Dat wil zeggen: zo dicht mogelijk tegen bestaande bebouwing en binnen reeds als 'verstoord' aan te merken terrein.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De beleidsregels uit de handleiding hebben doorwerking in het bestemmingsplan;
  • In het bestemmingsplan moet op juiste wijze rekening gehouden worden met uitbreidingen van geringe omvang (in absolute zin).

Beleidslijn nieuwe Wro/ 2008
Op 1 juli 2008 is de Beleidslijn nieuwe Wro in werking getreden. De beleidslijn vormt een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan Utrecht 2005-2015. Het doel is het beleid uit dit streekplan slagvaardig te kunnen blijven toepassen. De beleidsdoelen van het streekplan zijn niet gewijzigd. In de beleidslijn wordt verwezen naar het streekplan.

Per 1 juli 2008 is de Handleiding bestemmingsplannen 2006 eveneens beleidsneutraal omgezet, en wel in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro. Hierin is het in de beleidslijn omschreven beleid verder uitgewerkt.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De Beleidslijn nieuwe Wro en Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro hebben geen andere gevolgen voor visie en planopzet dan de gevolgen die al vanuit het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Handleiding bestemmingsplannen 2006 zijn benoemd.

Provinciale Ruimtelijke Verordening/ 2009
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld op 21 september 2009 , is opgenomen hoe in bestemmingsplannen omgegaan moet worden met provinciaal belang. De PRV bevat instructienormen, die kaderstellend zijn voor het opstellen van bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden, maar niet de wijze waarop. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Het instrument van de provinciale verordening is weliswaar nieuw, maar het provinciale beleid is niet veranderd. Voorheen moest een bestemmingsplan goedgekeurd worden door de provincie. Sinds de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is deze vereiste vervallen. De provincie dient nu vooraf aan te geven wat haar provinciale belangen zijn. Dit heeft zij allereerst gedaan in de Beleidslijn nieuwe Wro en vervolgens verder uitgewerkt in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro. De PRV is hiervan het sluitstuk, waarin de provincie een aantal provinciale belangen laat doorwerken naar de gemeenten.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De Provinciale Ruimtelijke Verordening heeft geen andere gevolgen voor visie en planopzet dan de gevolgen die al vanuit het Streekplan Utrecht 2005-2015 en de Handleiding bestemmingsplannen 2006 zijn benoemd.

Streekplanuitwerking Nationaal Landschap Rivierengebied/ 2008
In de Nota Ruimte heeft het Rijk 20 gebieden in Nederland aangemerkt als Nationaal Landschap en zijn per landschap de begrenzing en enkele kernkwaliteiten globaal aangeduid. Daarbij is tevens aangegeven dat provincies verantwoordelijk zijn voor de nadere uitwerking van het beleid.

Nationale Landschappen zijn gebieden die zich kenmerken door het aanwezig zijn van internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten. De provincie Utrecht heeft het beleid voor haar Nationale Landschappen uitgewerkt in de Streekplanuitwerking Nationale Landschappen, welke op 8 april 2008 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. De uitwerking betreft onder meer het Nationaal Landschap Rivierengebied. Daarmee is de uitwerking van toepassing op het zuidelijk deel van het plangebied.

Doelstelling is dat de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap behouden blijven, duurzaam worden beheerd en zo mogelijk worden versterkt. Voor het Rivierengebied zijn als kernkwaliteiten zijn aangemerkt:

  • Schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • Samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • Samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
  • De Kromme Rijn als vesting en vestiging.

In samenhang zal de toeristisch-recreatieve betekenis van het Rivierengebied moeten groeien. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich in sociaal-economisch opzicht voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt.

Het Langbroekerweteringgebied is een deel van het Rivierengebied. Teneinde het karakter van het gebied te behouden is conservering van de afwisseling van open en besloten kavels vereist. Natuurontwikkeling en nieuwe landgoederen behoren hier tot de mogelijkheden.

De noordelijk van het Rivierengebied gelegen Utrechtse Heuvelrug is een gebied met bijzondere waarden en functies voor natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie. De provincie heeft het gebied van de Utrechtse Heuvelrug daarom een status als Provinciaal Landschap gegeven. Dit zal concreet worden gemaakt in een separate streekplanuitwerking.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Rivierengebied en het Provinciale Landschap Utrechtse Heuvelrug zullen zo mogelijk via het bestemmingsplan moeten worden behouden en versterkt.

Agenda Vitaal Platteland 2007-2013/ 2006
De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) vormt de grondslag voor een nieuwe sturing op de inzet van middelen in het landelijk gebied. In de Agenda Vitaal Platteland 2007-2013 (AVP) is een en ander door de provincie Utrecht uitgewerkt. Het doel van de AVP is een richtinggevend en kaderstellend meerjarenprogramma te bieden voor de ontwikkeling van het landelijk gebied in de provincie voor de periode 2007-2013. In het programma zijn voor een beperkt aantal thema's de uitvoeringsambities vastgesteld en zijn de daaraan gerelateerde doelen en/of middelen op elkaar afgestemd. Ter uitvoering zijn vijf AVP-gebieden gevormd. Het plangebied behoort tot zowel het AVP-gebied Kromme Rijn als Utrechtse Heuvelrug.

De AVP beschouwt Kromme Rijn als relatief onontgonnen voor recreanten. Vanwege de ligging onder de rook van het stadsgewest Utrecht, kan het gebied wel een belangrijke rol vervullen als recreatief uitloopgebied. Dit kan door het verder versterken van de kwaliteiten van het gebied en het realiseren van voldoende economische activiteit. De ambities spitsen zich onder meer toe op versterking van recreatie, natuur en landbouw (en in samenhang daarmee de waterhuishouding) binnen het Langbroekerweteringgebied en versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Rivierengebied. Leidend voor deze ambities zijn:

  • Verbetering van de belevingsmogelijkheden in het Nationaal Landschap;
  • Behoud en versterking van de landschappelijke (kern)kwaliteiten;
  • Behoud en beleefbaar maken van de cultuurhistorie (o.a. Limes en Lustwarande).

Voor Utrechtse Heuvelrug stelt de AVP dat het versterken van de Heuvelrug als één gebied nog maar in beperkte mate is opgepakt. Momenteel is sprake van twee samenwerkingsverbanden: het Bestuurlijk Platform Hart van de Heuvelrug en, voor het gebied ten zuiden van Rijksweg A12, het Overlegorgaan Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug (NPUH). Ambities waar het NPUH zich op richt zijn:

  • Verhogen van de natuurkwaliteit;
  • Vergroten van de mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie;
  • Natuureducatie;
  • Landschap en cultuurhistorie.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Waar mogelijk moet het bestemmingsplan bijdragen aan het realiseren van de ambities uit de Agenda Vitaal Platteland 2007-2013.

Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011/ 2009
Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011, kortweg PMP en door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld op 29 april 2009, is de verbindende schakel tussen Europees en nationaal milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van milieubeleid anderzijds. Dit PMP vervangt het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008.

De ambitie in het PMP richt zich vooral op het cluster duurzaamheid-klimaat-energie. Toekomst- bestendig, ambitieus en haalbaar zijn de speerpunten van het plan. Op hoofdlijnen beschrijft het PMP de ambities van de provincie op milieugebied. Om de ambities te realiseren zijn per ambitie doelen gesteld. Voor het plangebied zijn de volgende relevant:

  • Luchtkwaliteit: saneren normoverschrijdingen (locatiespecifiek), verminderen van de emissies (niet locatiespecifiek) en vermindering blootstelling;
  • Hinder: vaststellen en uitvoeren van een provinciaal geurbeleid, gericht op vermindering van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder;
  • Geluid: reductie geluidhinder langs provinciale wegen en 'wat stil is moet stil blijven' (stilte- gebieden);
  • Licht: agenderen van donkerte als milieukwaliteit, gericht op vermindering van lichthinder;
  • Bodem en grondwater: bodembeheer, bodemsanering op schema en bodembescherming op niveau (grondwaterbescherming);
  • Duurzaamheid: duurzaam bouwen;
  • Klimaat op orde: aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering (projecten Landbouw op Orde en Natuur op Orde);
  • Gebiedsgericht werken: vroegtijdige integratie van ruimtelijke ordening, water en milieu;
  • Vergunning en Handhaving: het behouden van waarden door regels aan vergunningen en integraal vergunning- en handhavingsbeleid.

Op milieugebied zijn vooralsnog slechts twee doelen benoemd als provinciaal belang. Naast de mogelijkheid een beperking op te leggen aan de bebouwingsdichtheid langs transportroutes van gevaarlijke stoffen, betreft het de stiltegebieden.

Binnen het plangebied liggen delen van twee stiltegebieden, die reeds vanaf maart 1995 in de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn opgenomen:

  • Het stiltegebied Overlangbroek, oppervlakte 2.400 ha, gelegen in de gemeenten Utrechtse Heuvelrug en Wijk bij Duurstede;
  • Het stiltegebied Beverweerd/Rijsenburg, oppervlakte 1.630 ha, gelegen in de gemeenten Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Bunnik.

De aanwijzing als stiltegebied houdt in dat het gebied via de PMV (extra) beschermd is tegen toename van de geluidbelasting, handelingen waardoor de geluidbelasting negatief kan worden beïnvloed en ingrepen die leiden tot verkleining of versnippering van het aangewezen gebied. De begrenzing van stiltegebieden is op een bij de verordening behorende kaart vastgelegd. Qua kaart en verbods- en vergunningsbepalingen zijn stiltegebieden derhalve volledig, 'alles dekkend' en uitsluitend geregeld in de PMV, waarbij de provincie Utrecht het bevoegd gezag is.

Wel benoemt de Provinciale Ruimtelijke Verordening als provinciaal belang dat in een bestemmingsplan voor stiltegebieden geen bestemmingen en regels opgenomen mogen worden, die de geluidbelasting negatief beïnvloeden.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan moet zo veel mogelijk een bijdrage leveren aan het realiseren van de doelen, gekoppeld aan de ambities uit het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011;
  • Voor de in het plangebied aanwezige stiltegebieden moet het bestemmingsplan zo veel mogelijk veiligstellen dat ontwikkelingen de geluidbelasting in die gebieden niet negatief kunnen beïnvloeden.

Natuurbeheerplan provincie Utrecht/ 2009
Op 29 september 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht het Natuurbeheerplan provincie Utrecht vastgesteld. In het plan zijn de gebieden begrensd waar subsidiëring van beheer van natuur, agrarische natuur en landschapselementen plaats kan vinden. Het natuurbeheerplan geeft ook aan waar kwaliteitsimpulsen voor natuur en landschap mogelijk zijn. Daarnaast beschrijft het plan per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen die van toepassing zijn en stelt het zo nodig aanvullende eisen met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde beheermaatregelen. Het natuurbeheerplan vormt daarmee de opvolger van de natuur- en beheersgebiedsplannen, die zijn opgesteld in het kader van het aflopende Programma Beheer. Onder die natuurgebiedsplannen vallen bijvoorbeeld de natuurgebiedsplannen Utrechtse Heuvelrug en Krommerijngebied.

Het Natuurbeheerplan provincie Utrecht is een belangrijk instrument voor de realisering van het rijks- en provinciale natuur- en landschapsbeleid, waaronder de realisatie van de EHS. Het plan geldt als het toetsingskader voor subsidieaanvragen op basis van twee subsidieverordeningen: de 'Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht' en de 'Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht’.

Voor natuur binnen de provincie Utrecht zijn de beheertypen vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Die kaarten zijn de kern van het natuurbeheerplan. De beheertypenkaart geeft de actuele situatie weer en is de basis voor beheersubsidies. De ambitiekaart toont de gewenste situatie in de toekomst en daarmee de natuurdoelen op termijn. Daarom is deze kaart de basis voor kwaliteitsimpulsen: verschillen tussen de beheertypenkaart en ambitiekaart maken duidelijk waar de kwaliteit van de natuur verbeterd kan worden.

Grote delen van het plangebied zijn op de ambitiekaart aangewezen als Bestaande natuur. Voor een enkel gebied is dat Nieuwe natuur, waarbij het mogelijk is dat bepaalde natuurdoelen sinds hun aanwijzing reeds gerealiseerd zijn. Daarnaast zijn grotere en kleinere gebieden aangewezen als Zoekgebied nieuwe natuur, vooral in het zuidelijk deel van het plangebied.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan dient de realisering van de natuur- en landschapsdoelen van de in het natuurbeheerplan aangewezen gebieden zo veel mogelijk te waarborgen.

Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000
Op 7 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Utrecht ingestemd met de Verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000. De verordening is op 1 maart 2011 in werking getreden en is van toepassing op alle veehouderijbedrijven in de provincie Utrecht.

Een overmaat aan ammoniak is een groot probleem voor de instandhouding van Natura 2000-gebieden. Natura 2000 staat voor een netwerk van Europees beschermde natuurgebieden, waarvan er acht zijn gelegen in de provincie Utrecht. In Nederland, en ook in de provincie Utrecht wordt het probleem van een overmaat aan ammoniak op Natura 2000-gebieden zwaarder gevoeld dan in de ons omringende landen. Dat komt omdat we in een dichtbevolkt land leven, waarin kwetsbare natuur en bijvoorbeeld veehouderijen dicht bij elkaar liggen. In het overgrote deel van de gebieden bevinden zich gevoelige habitats (leefgebieden van planten en dieren).

Met de verordening is een balans gevonden tussen de bescherming van waardevolle natuur enerzijds en ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector anderzijds.

De verordening stelt (extra) technische eisen aan stallen. Ook gelden er voorwaarden aan het salderen van de uitstoot van ammoniak, via een provinciale depositiebank. Uitvoering van de verordening leidt tot een daling van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij en geeft duidelijkheid over mogelijkheden voor agrarische bedrijfsontwikkeling.

De provincie is bevoegd gezag voor de uitvoering van de Natuurbeschermingswet 1998 en daarmee ook voor de uitvoering van de verordening veehouderij, stikstof en Natura 2000 Utrecht. Dit betekent dat de provincie verantwoordelijk is voor:

  • het in behandeling nemen van meldingen voor nieuwe stallen;
  • het beheren van de depositiebank;
  • toezicht en handhaving: de provincie moet erop toezien, dat de verordening wordt nageleefd door bijvoorbeeld controles op bedrijven;
  • monitoring van de beoogde afname van stikstofdeposities op de Natura 2000-gebieden

Omdat de verordening alleen van toepassing is voor Natura 2000-gebieden en in de provincie Utrecht ook veel beschermde natuurmonumenten liggen, is besloten om voor deze laatste gebieden een beleidsregel vast te stellen die goed aansluit bij de verordening. De beleidsregel is iets minder vergaand dan de bescherming van Natura 2000-gebieden, maar toepassing van de beleidsregel geeft wel de garantie dat de stikstofdepositie op beschermde natuurmonumenten niet zal toenemen door invloeden vanuit de landbouw.

De beleidsregel stelt geen (extra) technische eisen aan stallen. Wel gelden er voorwaarden aan het salderen van de uitstoot van ammoniak, via de provinciale depositiebank. Uitvoering van de beleidsregel leidt tot een daling van de uitstoot van ammoniak vanuit de veehouderij op beschermde natuurmonumenten en geeft duidelijkheid over mogelijkheden voor agrarische bedrijfsontwikkeling.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het bestemmingsplan hoeft geen (afzonderlijke) regeling te worden opgenomen voor het salderen van de uitstoot van ammoniak.

Nota 'Niet van Gisteren'/ 2002
In 2002 is de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht vastgelegd, in de nota 'Niet van gisteren'. De ruimtelijke sturingsprincipes uit de nota zijn vervolgens opgenomen in het Streekplan Utrecht 2005-2015. Met de CHS en bijbehorende sturingsmechanismen is de Nota Belvedere op provinciaal niveau uitgewerkt.

Het provinciale beleid voor cultureel erfgoed is erop gericht om cultuurhistorische waarden als essentieel onderdeel van de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit te beschermen en te versterken. Daarom is het gewenst om bij planvorming de aanwezige cultuurhistorische waarden expliciet te beschrijven. Daarnaast moeten ook de cultuurhistorisch waardevolle structuren die opgenomen zijn in de CHS in de afwegingen bij planvorming worden betrokken. Cultuurhistorisch waardevolle structuren betreffen de samenhang tussen historische elementen en landschappelijke of stedelijke waarden. Onder elementen worden niet alleen afzonderlijke objecten, maar ook de infrastructurele lijnen en patronen verstaan. Het uitgangspunt van het in de nota 'Niet van gisteren' geformuleerde beleid is een onderscheid in gebieden met de aanduidingen 'veiligstellen' en 'eisen stellen'.

Gebieden met de aanduiding 'veiligstellen' kennen een grote cultuurhistorische samenhang in tijd en ruimte. Daarbij is in het algemeen al geruime tijd sprake van dezelfde (economische) functie en ruimtelijke opbouw. Behoud van de cultuurhistorisch waardevolle structuren staat daarom voorop. Het veranderen van beeld en karakteristiek is in principe niet gewenst. Gezien uit het oogpunt van cultuurhistorie zijn grootschalige transformaties in deze gebieden niet aanvaardbaar, tenzij er geen reëel alternatief voor de locatie is en de gekozen oplossing de cultuurhistorische waarde zo min mogelijk aantast.

Ook in gebieden met de aanduiding 'eisen stellen' is een grote cultuurhistorische samenhang aanwezig, maar wel in combinatie met een hoge dynamiek. Behoud door ontwikkeling is hier de ruimtelijke doelstelling. Het is gewenst aan veranderingsprocessen voorwaarden te verbinden, die een rol spelen bij het opstellen van programma’s van eisen voor inrichtingsplannen en ontwerpen. Verandering van beeld en functie is in principe mogelijk, als aantoonbaar is dat deze verandering zich in de geest van de cultuurhistorische samenhang voltrekt.

Het plangebied heeft, voor zover het tot de CHS behoort, de aanduiding 'veiligstellen'. Voor een aantal in het plangebied aanwezige historische landgoederen en buitenplaatsen betekent dit dat cultuurhistorie mede sturend is voor ontwikkeling(en).

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan moet het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle structuren in het plangebied zo veel mogelijk waarborgen;
  • Transformaties in het plangebied zijn aanvaardbaar, mits de cultuurhistorisch waardevolle structuren behouden blijven;
  • In het plangebied zijn grootschalige transformaties niet aanvaardbaar, tenzij er geen reëel alternatief voor de locatie is en de gekozen oplossing de cultuurhistorische waarde zo min mogelijk aantast.

Grondwaterplan Provincie Utrecht 2008-2013/ 2008
De taken en bevoegdheden van provincies op het gebied van het grondwater komen voort uit diverse wetten, zoals de Grondwaterwet, de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. In het Grondwaterplan Provincie Utrecht 2008-2013 zijn al deze grondwatertaken, die voorheen in afzonderlijke plannen beschreven stonden, voor het eerst in één Grondwaterplan bijeengebracht. Door samenvoeging van het beleid voor kwantiteit en kwaliteit wordt het grondwaterbeheer meer in samenhang behandeld. Het plan is zowel een uitwerking van het Provinciale Milieubeleidsplan 2004-2008 als het Waterhuishoudingsplan Provincie Utrecht 2005-2010.

Het Grondwaterplan bestaat uit twee delen. Deel I beschrijft op hoofdlijnen hoe de provincie in de periode 2008-2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater wil beschermen en het gebruik daarvan wil reguleren. Hoofddoel van het beleid is aldus dat de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Van belang daarvoor is dat informatie hierover zodanig inzichtelijk is dat de samenleving daarmee rekening kan houden en de provincie er sturing mee kan geven. In het plan zijn beleidslijnen opgenomen, die de provincie hanteert bij het uitvoeren van haar grondwatertaken en acties om grondwaterbeleid te realiseren. Omdat zij zeker niet de enige partij is, die invloed heeft op realisatie van de grondwaterdoelen, is ook beschreven wat van andere partijen verwacht wordt.

De Provinciale Milieuverordening (PMV) bevat specifieke regels voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater, dat wordt onttrokken voor de openbare drinkwatervoorziening. Het betreft de grondwaterbeschermingszones met bijbehorende regels. De beschermingszones zijn onderverdeeld in waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones en 100-jaarsaandachtsgebieden. De begrenzing van de zones is vastgelegd in de PMV.

Voor grondwaterbescherming is het doel het behalen en/of behouden van de goede chemische toestand van het grondwater, conform de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De hiervoor in het Grondwaterplan geformuleerde beleidslijnen zijn:

  • Terughoudendheid met het instellen van milieubeschermingszones, anders dan de grondwaterbeschermingszones, ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor bedrijfsmatige consumptieve instellingen;
  • Zorgvuldigheid met het instellen van milieubeschermingszones ter bescherming van grondwater voor natuurgebieden;
  • Afstemming van de mate van regelgeving ten aanzien van activiteiten binnen de grondwaterbeschermingszones (drinkwater) op de kwetsbaarheid van de specifieke locatie.

In de kern Doorn is één drinkwaterwingebied gelegen. Dit gebied is door de provincie begrensd als waterwingebied. Rond het gebied ligt een zeer kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied en 100-jaars aandachtsgebied, ter bescherming van de grondwaterkwaliteit aldaar. Deze gebieden liggen grotendeels in het plangebied. De bescherming tegen activiteiten en ontwikkelingen met (enig) risico voor de grondwaterkwaliteit is echter reeds geregeld in de PMV.

Deel II van het Grondwaterplan betreft een uitvoeringsgerichte uitwerking van het beleid op hoofdlijnen uit deel I en beschrijft de instrumenten om het grondwaterbeleid vorm te geven en te handhaven. De watertoets is er daar één van. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moeten opstellers van nieuwe ruimtelijke plannen ook een watertoets uitvoeren. Daarmee wordt al in een vroeg stadium, te weten de planfase, rekening gehouden met de consequenties van ruimtelijke maatregelen voor bodem en grondwater. In de 'Leidraad water en milieu in ruimtelijke plannen' is uitgewerkt hoe hier - voor onder meer de Heuvelrug - invulling aan gegeven kan worden. Tijdens de afgelopen periode zijn adviezen gegeven over duurzaam stedelijk waterbeheer (wel/niet infiltreren in de bodem) bij de aanleg en reconstructie van wegen, het opstellen van waterplannen en bij herinrichting van gebieden (zoals Hart van de Heuvelrug en de vliegbasis Soesterberg).

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het bestemmingsplan hoeft geen (afzonderlijke) regeling te worden opgenomen voor het grondwaterbeschermingsgebied of het 100-jaars aandachtsgebied;
  • Voor zover het plan ruimte biedt aan ontwikkeling(en), is het gewenst dat het voor een ieder inzichtelijk maakt dat ook de regelgeving ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden een rol kan spelen in het al dan niet aanvaardbaar zijn daarvan.

Waterplan 2010-2015/ 2009
Het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Waterplan 2010-2015. Op 23 november 2009 is het plan vastgesteld. Omdat het Waterplan het Waterhuishoudingsplan 2005-2010 vervangt, vervalt dat plan hiermee.

In het Waterplan wordt de essentie van het provinciaal waterbeleid uiteengezet. Dit op basis van een toekomstverkenning naar de ontwikkelingen en trends waarmee rekening gehouden moet worden en een beschrijving van het speelveld van partijen die bij het waterbeleid betrokken zijn. Gestreefd wordt, vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking, naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij het gaat om het bieden van zo veel mogelijk toegevoegde waarde. Van belang is een gebiedsgerichte aanpak, gericht op de lange termijn. De inzet van de provincie daarin bestaat uit initiëren, coproduceren of volgen.

Voor het plangebied geldt dat de provincie enkel een coproducerende rol op zich neemt in het Langbroekerweteringgebied. In de overige gedeelten van het plangebied zet zij zich vanuit haar waterbeleid niet actief gebiedsgericht in.

Voor het borgen van bestaande kwaliteiten en het aanpakken van urgente problemen is het beleid onderverdeelt in:

  • Waterveiligheid: preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen zijn de pijlers;
  • Kwaliteit en kwantiteit: thema's zijn voldoende en schoon oppervlaktewater, water voor natuur en voldoende en schoon grondwater;
  • Gebruik en beleving: mooier, vaar- en zwemwater zijn de thema's.

Hierop aansluitend bevat het Waterplan een functiekaart met bijbehorende doelstellingen. Voor het gehele plangebied is verbetering van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem een algemene doelstelling. Het sluitstuk van het plan is het deel Uitvoering, waarin de instrumenten en middelen beschreven zijn, die de provincie inzet voor de realisering van het beleid.

Het Waterplan is met betrekking tot haar ruimtelijke aspecten een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). De kern van het provinciaal ruimtelijk beleid bestaat uit de beleidsuitspraken die als provinciaal belang zijn aangemerkt. In het Waterplan zijn de volgende - voor het plangebied relevante - uitspraken van provinciaal belang opgenomen:

  • In gebieden buiten de EHS, waar sprake is van geconcentreerde actuele natuurwaarden, is het gewenst de actuele natuurwaarden in stand te houden en waar mogelijk te versterken;
  • Bij functiewijzigingen in gebieden die van belang zijn voor de waterwinning (waterwin-, grondwaterbeschermings- en 100-jaarsaandachtsgebieden) moet met het waterwinbelang rekening worden gehouden. Toegelicht moet worden hoe de bescherming gestalte krijgt;
  • Op de hele Utrechtse Heuvelrug mogen, gelet op het grote belang van schoon water voor drinkwater en de natuur, in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als er op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen, die risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit van het grondwater, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.

In het Waterplan is daarnaast opgenomen voor het infiltratiegebied van de Utrechtse Heuvelrug dat ook integraal beoordeeld moet worden op welke wijze het hemelwater, dat afkomstig is van verhardingen, afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op het oppervlaktewater of aansluiting op het riool.

Zoals bij het Grondwaterplan Provincie Utrecht 2008-2013 al is vermeld, zijn in een deel van het plangebied een waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied aanwezig. Van belang is dat ook het Waterplan aangeeft dat voor het beschermen van deze grondwaterbeschermingszones de regels van de Provinciale Milieuverordening gelden.

Tot slot is ingevolge het Waterplan het tegengaan van verdroging een aandachtspunt voor vooral het zuidelijk deel van het plangebied.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De uitspraken uit het Waterplan van provinciaal belang hebben doorwerking in het bestemmingsplan.

Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug/ 2003
Met de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug heeft de provincie reeds in 2003 vanuit het aspect water richting gegeven aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling(en) van het gebied van de Utrechtse Heuvelrug. Het Streekplan Utrecht 2005-2015 stelt dat op de Utrechtse Heuvelrug in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. De Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug geeft aan welke functies op welke locaties het minst bezwaarlijk zijn, gezien uit het oogpunt van grondwater. Als op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen die risico's met zich meebrengt voor de kwaliteit van het grondwater, moeten initiatiefnemers maatregelen nemen om emissie naar het grondwater te voorkomen.

In de Grondwatervisie is de Utrechtse Heuvelrug verdeeld in 3 - regionale - zones die elk een verschillende mate van (on)wenselijkheid van functies en activiteiten vertegenwoordigen. Voor iedere zone is in de visie aangegeven wat de inrichtings- en beheermaatregelen zijn, welke genomen kunnen worden om het risico van grondwaterverontreiniging door diffuse bronnen te minimaliseren. Het betreft:

  • Zone A: omvat de gestuwde hogere zandgronden zonder dekzanden met overwegend diepe grondwaterstanden (6 tot 40 m diep). Het advies voor zone A is 'ja, mits': alle grondgebruikscategorieën kunnen, mits extensief en met preventieve maatregelen;
  • Zone B: vormt de overgang tussen de randzone en de hoge gestuwde centrale delen en wordt gekenmerkt door matig diepe grondwaterstanden (4 tot 6 m diep). Voor zone B is het advies 'nee, tenzij': grondgebruikscategorieën anders dan natuur zijn ongewenst, tenzij er immissies in het grondwater goed kunnen worden voorkomen;
  • Zone C: ligt op de lage dekzandgebieden aan de randen van de Utrechtse Heuvelrug en heeft ondiepe grondwaterstanden (tussen 0 en 4 m minus maaiveld). Voor zone C is het advies 'nee': alle grondgebruikscategorieën zijn ongewenst, behalve natuur.

De grondgebruikscategorieën worden als volgt gerangschikt, naar een toenemend risico voor immissies naar het grondwater:

  • 1. Natuurgebied: geen belastende menselijke activiteiten;
  • 2. Buitenstedelijk groen en sportvoorzieningen: over het algemeen een geringe belasting;
  • 3. Bedrijven en kantoren: grote belasting, maar er zijn wellicht maatregelen mogelijk door het doen van gezamenlijke, milieuvriendelijke investeringen;
  • 4. Landbouw: grote belasting, bovendien weinig maatregelen mogelijk door de aard van de bedrijfsvoering;
  • 5. Stedelijk gebied: grote belasting, weinig maatregelen mogelijk door de grote diversiteit van particulieren met uiteenlopende belangen.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en 100-jaarsaandachtsgebied mogen in beginsel geen activiteiten of nieuwe functies toegestaan worden, die een nadelige invloed hebben op de grondwaterkwaliteit. Bij het toekennen van bestemmingen op de Heuvelrug zal rekening moeten worden gehouden met welke functies op welke locaties het minst bezwaarlijk zijn;
  • Ook buiten de grondwaterbeschermingszones moet het bestemmingsplan rekening houden met het beleid uit de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug, in die zin dat bij het toekennen van bestemmingen in overweging genomen moet worden welke functies op welke locaties het minst bezwaarlijk zijn.