direct naar inhoud van 2.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Buitengebied Doorn 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal'/ 2010
Om lijn te krijgen in de afwegingen om ontwikkelingen wel of niet toe te staan of kwaliteiten wel of niet verder te ontwikkelen, is voor de gemeente een structuurvisie opgesteld. Teneinde meer scherpte in de discussie te krijgen is, alvorens de gewenste ontwikkelingsrichting in een ontwerp neer te leggen, een discussieversie gemaakt. Uiteindelijk is op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld, met daarin afspraken op hoofdlijnen, van hoe belangen af te wegen en welke structuren te veranderen.

Voor de ontwikkelingsrichting is dus gekeken naar een langere periode, tot 2030. Het concrete beleid voor de kortere termijn omvat de periode 2010–2016.

Het belangrijkste kader voor de structuurvisie vormt de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarvan de kern is dat iedere overheidslaag werkt vanuit het belang waar zij voor staat, en daartoe in een structuurvisie haar beleid vastlegt. Volgens de Wro wordt beleid vastgelegd in een structuurvisie en normstelling in het bestemmingsplan. Dit betekent in de praktijk van de ruimtelijke ordening dat alles wat niet direct is toegestaan volgens een geldend bestemmingsplan, beleidsdiscussie wordt. De structuurvisie stuurt op hoofdlijnen die discussie.

Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogd voor iedereen de waarde van de leefomgeving voor iedereen.

Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:

  • Natuur over de heuvels;
  • Op de schouders van ons erfgoed;
  • Duurzaam bereikbaar;
  • Leefbare dorpen;
  • Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
  • Maatwerk voor wonen en werken

De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'.

Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's. Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:

  • Donkergroen (natuurzones): het hoofdaccent ligt op natuur;
  • Lichtgroen (gemengde zones): streven is een duurzame functiemenging, maar wel in een grote bandbreedte;
  • Blauw (gemende zones met landbouw): ruimte voor een breed scala aan functies en waarden, die wel moeten passen in een agrarisch landschapsbeeld en eraan bijdragen;
  • Grijs (bestaande dorpskernen en overige gebieden met 'rode' contour).

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat het noordelijk deel met name aangeduid is als natuurzone (natuurzones 1.1-1.2). Het zuidelijk deel van het plangebied én het gebied tussen de Driebergsestraatweg (N225) en de Oude Arnhemsebovenweg zijn aangemerkt als gemengde zone (gemengde zones 1.6-2.10-2.11-5.5).

In de Structuurvisie wordt het in het plangebied aanwezige Von Gimborn Arboretum benoemd als een project, vanuit het thema 'Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug'.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan dient zo veel mogelijk versterking van de bestaande situatie te waarborgen;
  • Voor zover het bestemmingsplan ruimte biedt aan ontwikkeling(en), is het gewenst dat het plan voor een ieder inzichtelijk maakt dat ook de zonering uit de Structuurvisie 2030 een rol kan spelen in het al dan niet aanvaardbaar zijn daarvan.

Welstandsnota/ 2008
Het welstandsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van bouwvergunningen. De aanleiding voor het opstellen van deze welstandsnota is tweeledig.

Ten eerste vormt deze nota een samenvoeging van de bestaande welstandsnota's van de voormalige gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Maarn, Doorn, Leersum en Amerongen. Thans vormen deze voormalige gemeenten de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente wil een consistent welstandsbeleid gaan voeren, waarbij gelijke gevallen, op gelijke locaties, hetzelfde worden behandeld.

Samen met deze harmonisatie is een evaluatie van de bestaande welstandsnota's aanleiding geweest.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Daar waar noodzakelijk zullen de ruimtelijke gevolgen uit de welstandsnota na de inspraak in het bestemmingsplan worden toegevoegd.

Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2007-2011/ 2007
Eind 2007 is het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2007-2011 vastgesteld. Hieruit volgt dat de toeristische profilering van de gemeente berust op drie pijlers:

  • Natuur en landschap;
  • Cultuurhistorie;
  • Het aanbod aan verblijfsmogelijkheden.

Vanuit de drie pijlers zijn drie recreatief-toeristische profielen opgesteld:

  • Beleef het Nationaal Park!;
  • Recreëren in weelde;
  • Een verblijf op hoog niveau.

Centraal staat het beter uitwerken, beter verbinden en het beter vermarkten van het bestaande aanbod. De drie toeristisch-recreatieve profielen staan niet los van elkaar: ze moeten in samenhang met elkaar ontwikkeld worden, elkaar aanvullen en elkaar versterken. Rekening houdend met de kenmerken van het gebied en de randvoorwaarden vanuit bestaand beleid, wordt middels een zonering een ruimtelijke vertaling gegeven van de visie. De zonering bestaat uit:

  • Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug: realisatie van een kwalitatief hoogwaardige routestructuur voor wandelen, fietsen en paardrijden en mogelijkheden voor natuurbeleving, kwalitatieve verbetering van bestaande toeristisch-recreatieve voorzieningen.
  • De kernen: ruimte voor het realiseren van kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie;
  • Het landelijk gebied: routegebonden recreatie en plattelandstoerisme, met uitzondering van het cultuurhistorisch erfgoed.

Met betrekking tot het cultuurhistorisch erfgoed voorziet het Beleidsplan mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe dag- en verblijfsrecreatieve bedrijven. De Langbroekerdijk en Stichtse Lustwarande, twee assen rondom respectievelijk de Langbroekerdijk en de provinciale weg N225 waar recreatief gezien de beleving van de cultuur centraal staat, is het vanuit toeristisch-recreatief oogpunt gezien gewenst meer mogelijkheden te creëren voor beleving van cultuurhistorie. Dit door verbetering van de toegankelijkheid van het cultuurhistorisch erfgoed.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan dient zo veel mogelijk in te spelen op behoud en versterking van natuur, landschap, cultuurhistorisch erfgoed en het aanbod aan verblijfsmogelijkheden;
  • Voor de gewenste ontwikkelingen vanuit het toeristisch-recreatief beleid moet ruimte zijn in het bestemmingsplan. Het gaat onder andere om ruimte voor nieuwe routen of verbetering van bestaande routestructuren en nieuwe (kleinschalige verblijfs-)recreatieve voorzieningen.

Nota Verblijfsrecreatie/ 2009
In de gemeente speelt een aantal actuele kwesties ten aanzien van verblijfsrecreatie die van de gemeente een duidelijk antwoord vragen, waaronder uitponding en permanente bewoning van recreatiewoningen. Om weloverwogen keuzes te kunnen maken, is een apart beleidskader voor verblijfsrecreatie gewenst. Daarnaast is per 1 januari 2008 de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) ingetrokken, die een aantal zaken regelde op het gebied van kamperen, zoals de ruimtelijke spreiding en diversiteit van het kampeeraanbod en de voorschriften inzake hygiëne, gezondheid en veiligheid. Gemeenten dienen zelf hun beleid ten aanzien van openluchtrecreatie te bepalen en dit te vertalen naar bestemmingsplannen en verordening.

Op 9 juli 2009 is dit beleidskader vastgesteld, in de vorm van de Nota Verblijfsrecreatie. De nota bestaat uit een beleids- en een toestingskader voor verblijfsrecreatie. In het beleidskader worden recreatieve, landschappelijke, ecologische en milieukundige belangen tegen elkaar afgewogen en wordt duidelijkheid geboden ten aanzien van de (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden en -beperkingen voor diverse vormen van verblijfsrecreatie in de gemeente. Het toetsingskader is een verdere uitwerking van het beleidskader en geeft richtlijnen voor de verschillende typen van verblijfsrecreatieve voorzieningen. Die richtlijnen dienen als input bij het opstellen van nieuwe of herzien van oude bestemmingsplannen.

Op basis van ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten maakt de nota onderscheid in de ontwikkelingsmogelijkheden van verschillende recreatieve verblijfsvormen in de gemeente. Door zonering wordt er aangegeven waar welk type verblijfsvorm gewenst is. De volgende zones te onderscheiden:

  • Recreatief ontwikkelingsgebied: ruimte voor ontwikkeling van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven, waar zowel grootschalige als kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn.
  • Buitengebied: ruimte voor ontwikkeling van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven, waar alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn.
  • Ecologische Hoofdstructuur: inzet op instandhouding van bestaande bedrijven en mogelijkheden tot uitplaatsing van bedrijven naar de minder kwetsbare gebieden;
  • Landbouwontwikkelingsgebied: geen ruimte voor nieuwe verblijfsrecreatieve ontwikkelingen (primaat bij landbouw);
  • Kernen: ruimte voor nieuwvestiging voor kwalitatief hoogwaardige kleinschalige hotels, pensions en Bed & Breakfastaccommodaties.

Op het plangebied zijn de zones Buitengebied en Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Doordat er voor de in het buitengebied van Doorn gelegen verblijfsrecreatieve voorzieningen als kampeerterreinen en bungalowparken nog een actueel bestemmingsplan geldt (Woongebieden en Recreatieterreinen), zijn er geen recreatieterreinen in het plangebied aanwezig. Wel is sprake van enkele instellingen, die hotelfaciliteiten herbergen.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Het bestemmingsplan moet, voor zover noodzakelijk, rekening houden met het beleids- en toetsingskader uit de Nota Verblijfsrecreatie.

Notitie Bed&Breakfast/ 2009
Het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2007-2011 geeft aan dat een verblijf op hoog niveau één van de pijlers is van het toeristisch profiel. Vanuit dat oogpunt gezien staat de gemeente positief tegenover het realiseren van bijzondere kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in het buitengebied, waarbij onder andere wordt gewezen op Bed & Breakfast-accommodaties. Zij zijn een welkome aanvulling op de verblijfsaccommodaties in de gemeente.

In 2009 is, vooruitlopend op de Nota Verblijfsrecreatie, een Notitie Bed&Breakfast opgesteld om criteria ten aanzien van het realiseren van Bed&Breakfast faciliteiten vast te stellen. Uitgangspunt daarbij is dat een Bed&Breakfast een overnachtingaccommodatie vormt, die tot de kleinschalige verblijfsrecreatie gerekend wordt. Het betreft een nevenfunctie naast het wonen of de agrarische functie. Daarom kan het geen grote zelfstandige betekenis hebben: ook in (bedrijfs)economische zin moet het aanbieden van Bed&Breakfast ondergeschikt zijn.

De Notitie bevat beoordelingscriteria, waarbij op hoofdlijnen is uitgewerkt wat eronder verstaan moet worden. Hoewel Bed&Breakfast niet gezien mag worden als een werkzaamheid voor het verkrijgen van een hoofdinkomen, is toch aansluiting gezocht bij de mogelijkheid van 'aan huis gebonden beroepen'. De belangrijkste eis ziet toe op de ondergeschiktheid: ten hoogste 30% van het bruto-vloeroppervlak van de bebouwing mag ten behoeve van de Bed&Breakfastvoorziening worden gebruikt. Voor locaties binnen de bebouwde kom geldt daarbij een maximum van 50 m2; buiten de bebouwde kom is dat 60 m2. Eventueel kan, via ontheffing (inmiddels: afwijking), de mogelijkheid geboden worden om tot 40% van de bebouwing te benutten voor Bed&Breakfast faciliteiten.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • De beoordelingscriteria uit de Notitie Bed&Breakfast moeten, voor zover noodzakelijk, in het bestemmingsplan worden vertaald.

Landgoederenbeleid/ 2010
Nota Nieuwe Landgoederen
Het doel van de Nota Nieuwe Landgoederen, die inmiddels door de raad is vastgesteld, is het schetsen van een heldere en eenduidige visie om de ontwikkeling van nieuwe landgoederen binnen de gemeente te kunnen begeleiden en aanvragen te toetsen. Het uitgangspunt bij een gewenste ontwikkeling van een (nieuw) landgoed is dat de aanvrager een zogenoemd Landgoedplan op moet (laten) stellen, waarin drie onderdelen prioriteit hebben:

  • Een gebiedsanalyse;
  • Een inrichtingsplan;
  • Een exploitatieopzet, annex beheerplan.

Om te kunnen bepalen of een nieuw landgoed realiseerbaar is, zijn in de nota criteria opgenomen. Deze criteria hebben betrekking op:

  • Locatie;
  • Omvang;
  • Inrichting;
  • Beeldkwaliteit;
  • (Duurzame) instandhouding.

In de Nota Nieuwe Landgoederen wordt erkend dat de ontwikkeling van een (nieuw) landgoed een zorgvuldig planproces vergt. Naast de beoordeling van het landgoedplan aan de hand van de nota, zal het initiatief onder andere getoetst moeten worden op planschaderisico en aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van milieu, water, verkeer, ecologie, cultuurhistorie, et cetera. Op basis van deze toetsen wordt pas duidelijk of aan een initiatief voor het ontwikkelen van een nieuw landgoed medewerking kan worden verleend.

Uitgangspunt is dat de planologische procedure pas wordt opgestart, als het landgoedplan door het college van burgemeester en wethouders en de raad is goedgekeurd en de privaatrechtelijke overeenkomst inzake de ontwikkeling van het landgoed is afgesloten. Vanwege het belang dat wordt gehecht aan de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente, dient er voor de realisatie van een (nieuw) landgoed de 'zware' procedure van herziening van het bestemmingsplan te worden.

De Nota Nieuw Landgoederen sluit hiermee aan op de Kaderstelling landgoedontwikkeling, welke door de raad van de voormalige gemeente Doorn op 28 juni 2005 was vastgesteld.

Bestaande landgoederen
Een groot gedeelte van de gemeente en daarmee het plangebied bestaat uit reeds bestaande landgoederen en buitenplaatsen. Instandhouding van bestaande landgoederen en buitenplaatsen blijft met name vanwege exploitatie-technische redenen lastig. Om de instandhouding ervan te waarborgen, zoeken eigenaren dan ook naar nieuwe functies voor landgoed of buitenplaats om inkomsten te genereren.

Het al dan niet verlenen van medewerking aan de functieverandering hangt af van verschillende factoren, waaronder de ligging in het landschap, de bereikbaarheid en de aan- of afwezigheid van ecologische beschermingszones en de aard en omvang van de reeds aanwezige bebouwing. Of een nieuwe functie mogelijk is, wordt getoetst aan deze en andere relevante aspecten, die voor ieder landgoed anders zijn. Het toestaan van bepaalde functies op een bestaand landgoed is dan ook het resultaat van toetsing van meerdere aspecten.

Ofschoon ook bij functieverandering op bestaande landgoederen en buitenplaatsen sprake is van maatwerk, is het niet in alle gevallen noodzakelijk tot de 'zware' procedure van herziening van het bestemmingsplan te volgen. Zo staat bijvoorbeeld de locatie van het landgoed of de buitenplaats al op voorhand vast. Daarom kan het bestemmingsplan wel, voor reeds bestaande landgoederen en buitenplaatsen in het plangebied, onder voorwaarden mogelijkheden bieden voor bepaalde vormen van functieverandering.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Voor reeds bestaande landgoederen en buitenplaatsen moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen, die bepaalde vormen van functieverandering mogelijk maakt;
  • Gelet op het beleid uit de Nota Nieuwe Landgoederen wordt in het bestemmingsplan geen regeling opgenomen, waarmee medewerking kan worden verleend aan de ontwikkeling van een (nieuwe) landgoed;
  • Het is wel gewenst dat het bestemmingsplan voor een ieder inzichtelijk maakt dat ten aanzien van ontwikkeling(en) niet alleen de bestemmingsplanregels, maar ook de eventuele ontwikkelingsmogelijkheid van een nieuw landgoed (zoekgebieden nieuwe landgoederen) een rol kan spelen in het al dan niet aanvaardbaar zijn daarvan.

Beleidsnota Cultuurhistorisch erfgoed 2010-2014/ 2010
De Beleidsnota Cultuurhistorisch erfgoed 2010-2014, welke 17 juni 2010 is vastgesteld, vormt een antwoord op de vraag naar actief erfgoedbeleid op het gebied van cultuurhistorie. Dat niet alleen voor de periode 2010-2014, maar ook voor de langere termijn. De keuze voor een actief beleid met betrekking tot erfgoed wordt ondersteund door de Structuurvisie, waarin cultuurhistorie is benoemd tot één van de speerpunten van het gemeentelijke beleid.

Hoofddoel van de beleidsnota is een beleidskader te geven voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het waardevolle erfgoed in de gemeente, ten behoeve van zowel huidige als toekomstige generaties. Daarnaast beoogt de nota integrale samenhang tussen de verschillende facetten van het cultuurhistorisch erfgoed, en tussen dit beleidsveld en de andere beleidsvelden, zoals ruimtelijke ordening, natuur en landschap, recreatie en toerisme, economie. Vermeld wordt dat het cultuurhistorisch erfgoedbeleid gebaseerd is op de drie hoofdpijlers:

  • Monumenten;
  • Archeologie;
  • Cultuurlandschap.

Vanuit de pijler Archeologie benoemt de Beleidsnota Cultuurhistorisch erfgoed twee wettelijke taken, die in het kader van het opstellen van bestemmingsplannen relevant zijn:

  • Het vastleggen van archeologische waarden in bestemmingsplannen, en opstellen van regels voor behoud van aanwezige archeologische waarden;
  • In een zo vroeg mogelijk stadium archeologische waarden meenemen in de ruimtelijke planvorming. Bij voorgenomen bodemverstoringen zorgvuldige afwegingen maken tussen enerzijds behoud van aanwezige archeologische waarden en anderzijds de overige sectorale belangen in het ruimtelijk proces.

Aanvullend hierop duidt de nota op het belang van gemeentelijke archeologische waarden- en beleidsadvieskaart, om zo tot een goede afweging te komen van het archeologische aspect in de planvorming. De kaart maakt immers op gemeentelijk niveau inzichtelijk op welke wijze rekening moet worden gehouden met zowel de bekende als de verwachte archeologische waarden op het gemeentelijk grondgebied. Omdat de kaart een redelijk grote dynamiek kent, moet ze regelmatig (bij voorkeur driejaarlijks) worden geactualiseerd.

De beleidsnota benoemt het bestemmingsplan tenslotte als één van de instrumenten ter borging van het cultuurhistorisch erfgoed. Niet alleen is een koppeling van de archeologische waarden- en beleidadvieskaart aan het plan noodzakelijk, ook acht de nota het bestemmingsplan bij uitstek een geschikt instrument voor behoud en bescherming van complexen en structuren.

In het plangebied komen 40 Rijksmonumenten en 22 gemeentelijke monumenten voor. In Bijlage 3 is hiervan een overzichtslijst opgenomen.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • In het bestemmingsplan moeten archeologische waarden worden vastgelegd en voor zover noodzakelijk met een regeling worden beschermd;
  • Waar en voor zover mogelijk dient het bestemmingsplan het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed te borgen.

Geluidbeleid/ 2009
De beleidsregel 'Hogere waarde Wet geluidhinder' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgesteld op 28 januari 2009 en is in werking vanaf 15 februari 2009. Om de balans tussen de economische ontwikkelingen en de leefkwaliteit te bewaken, is het van belang dat de gemeente kaders stelt voor ruimtelijke en verkeersplannen. De beleidsregel geeft hier invulling aan. De beleidsregel gaat over het geluid afkomstig van het weg- en railverkeer en geeft invulling aan de voorkeursvolgorde voor het nemen van maatregelen in de volgorde bron-overdracht-ontvanger. Daarnaast stelt zij voor voorwaarden aan de invulling van ontwikkelingen, voordat hogere waarden kunnen worden verleend.

Gevolgen voor visie en planopzet

  • Daar waar ruimtelijk relevant en noodzakelijk zal het geluidbeleid in het bestemmingsplan moeten worden vertaald.