Plan: | Bedrijventerreinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1581.UHRbedrijventer-va01 |
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een aantal kleinschalige bedrijventerreinen die grotendeels ontwikkeld zijn nabij de kernen. Voor de bedrijventerreinen gelden momenteel verschillende bestemmingsplannen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft tot doelstelling om voor zeven bedrijventerreinen in de gemeente één nieuw integraal bestemmingsplan op te stellen met eenduidige regels en een actuele milieuzonering. Door middel van dit integrale bestemmingsplan kan alle grondgebruik van gelijke aard op gelijkvormige wijze worden geregeld. Dit bevordert de rechtsgelijkheid en het geeft helderheid aan ondernemers, direct aanwonenden en de overheid over de mogelijke ontwikkelingen op de in het plan opgenomen bedrijventerreinen.
Met dit bestemmingsplan wordt ook invulling gegeven aan de wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Het plangebied bestaat uit een aantal verspreid over de gemeente liggende bedrijventerreinen.
Dit gebied bestaat uit drie solitaire deelgebieden in de omgeving van station Diebergen-Zeist die zijn gelegen buiten het ontwikkelingsplan. Het eerste deelgebied betreft het bedrijfsperceel Princenhofpark 7 tot en met 22. Het tweede en derde deelgebied betreffen de bedrijfspercelen ten zuiden van het station aan de oostzijde van de Odijkerweg, met uitzondering van de gronden die behoren tot het herontwikkelingsgebied van station Driebergen-Zeist.
Het deelgebied Klein Loolaan wordt begrensd door:
Het deelgebied De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal wordt begrensd door:
Dit gebied wordt begrensd door:
Dit gebied wordt begrensd door:
Het gebied Heygraaflaan bestaat uit een aantal bedrijfspercelen aan de Heygraaflaan in de kern Maarsbergen.
Het gebied Ambachtsweg wordt begrensd door:
Dit gebied wordt begrensd door:
De exacte ligging van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Met het in werking treden van dit bestemmingsplan vervallen alle bestemmingsplannen die in onderstaande tabel zijn opgenomen:
bestemmingsplan | vaststelling gemeenteraad | goedkeuring door Gedeputeerde Staten | |
1. Driebergen-Rijsenburg: Omgeving stationsgebied | |||
Bedrijfsterrein omgeving station, uitwerking Hoofstraat-Odijkerweg | 18 juli 1988 (B&W) | 11 oktober 1988 | |
Bornia en omstreken | 26 augustus 1976 | 15 juni 1977 | |
2. Driebergen-Rijsenburg: Bedrijventerrein Driebergen | |||
Woongebied Driebergen - Rijsenburg | 10 juli 2008 | niet van toepassing | |
Klein Loolaan | 26 maart 1986 | 21 oktober 1986 | |
Bornia en omstreken | 26 augustus 1976 | 15 juni 1977 | |
Hoenderdaal | 26 januari 1978 | 20 maart 1979 | |
Hoenderdaal-uitwerking Bedrijfsterrein | 20 november 1984 (B&W) | 5 maart 1985 | |
Hoenderdaal-Nijendal 18 | 30 mei 1984 (B&W) | 11 december 1984 | |
Hoenderdaal-uitwerkingsplan Golfbaan | 11 mei 1994 (B&W) | 8 augustus 1994 | |
Hoenderdaal-uitwerking Sporthal | 12 april 1983 (B&W) | 12 juli 1983 | |
3 .Doorn: Bedrijventerrein Boswijklaan | |||
Woongebieden en recreatieterreinen | 2 juli 2002 | 16 november 2004 | |
4. Doorn: Bedrijventerrein Vossenstein | |||
Wijzigingsplan gebied zes, voormalig Pluimveeterrein, Woongebieden en Recreatieterreinen | 27 januari 2004 | 9 maart 2004 | |
Wijzigingsplan gebied zes, voormalig rioolwaterzuiveringsterrein Woongebieden en Recreatieterreinen | 7 augustus 2008 | niet van toepassing | |
5. Maarsbergen: Bedrijventerreinen Heygraaflaan en Ambachtsweg | |||
Maarsbergen | 9 juli 1984 | 22 oktober 1985 | |
Landelijk gebied 1977 | 8 augustus 1977 | 20 september 1978 | |
6. Amerongen: Bedrijventerrein Amerongen | |||
Bedrijventerrein Amerongen | 8 november 2004 | 5 december 2005 |
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer; het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, et cetera. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Ten slotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
De bedrijventerreinen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn kleinschalig van opzet en grotendeels ontwikkeld nabij de kernen ten behoeve van de lokale ondernemers. De kwaliteit van het onroerend goed op de bedrijventerreinen is overwegend op niveau.
Een groot deel van de werkgelegenheid op de bedrijventerreinen bevindt zich in de traditionele productiesectoren industrie, bouwnijverheid en handel en reparatie. Op de meeste terreinen is ook een klein aandeel werkgelegenheid in de dienstverlening gevestigd.
Op de bedrijventerreinen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in 2009 een ruimtelijke en functionele inventarisatie plaatsgevonden.
Voor het terrein Stationsomgeving Driebergen-Zeist loopt, buiten de drie in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen wel opgenomen deelgebieden, een apart traject. Daarnaast loopt er een ontwikkeling ten behoeve van een bedrijventerrein Leersum.
Begrenzing en typering
Dit deelgebied is te verdelen in een gebied ten noorden en een gebied ten zuiden van het ontwikkelingsgebied Stationsgebied Driebergen.
Het eerste gebied ten noorden van het Stationsgebied Driebergen – het 'Princenhofpark'– wordt in het noorden en oosten begrensd door het bestemmingsplan Stationsgebied Driebergen-Zeist (meer gespecificeerd het huidig kantorencomplex van Staatsbosbeheer), ten zuiden door het de spoorlijn Utrecht-Arnhem/Rhenen en ten westen door de Odijkseweg.
Het tweede gebied wordt in het noorden begrensd door de perceelsgrens met de percelen langs de Stationsweg, in het oosten en zuiden door het landelijk gebied (landgoed Reehorst) en in het westen door de Odijkerweg.
De globale ligging van bovenstaande deelgebieden is op onderstaande figuur verbeeld.
Figuur 2.1 Omgeving stationsgebied Driebergen
Functionele structuur
Het noordelijke deelgebied heeft uitsluitend een kantoorfunctie. De gebouwen zijn gerealiseerd in 2 tot 4 bouwlagen. Er zijn verschillende zakelijke dienstverleners gevestigd, waaronder advies- en ingenieursbureaus en een vereniging voor beheer van natuur.
Princenhofpark
Het gebied ten zuiden van het stationsgebied bestaat uit een bedrijfsverzamelcomplex en een terrein van de politie, landelijke eenheid. In het bedrijfsverzamelcomplex zijn uiteenlopende bedrijven aanwezig waaronder een groothandel, zakelijke dienstverlening, een bouwbedrijf en een sportschool.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
De percelen worden primair ontsloten via de Odijkerweg, van waar in noordelijke richting naar het station en de Hoofdstraat kan worden gereden. In zuidelijke richting kan naar Odijk worden gereden. Er is geen openbare ruimte aanwezig.
Begrenzing en typering
Dit gebied wordt in het noorden en in het oosten begrensd door de groenstrook/bosschage ter afscherming van het terrein en het geluidscherm naast de A12, ten oosten verder door de Lookant en ten zuiden door de kruising Loolaan en de Hoofdstraat en de Hoofdstraat in het westen. Op de onderstaande figuur is de ligging van het gebied in de omgeving weergegeven.
Figuur 2.2 Omgeving Klein Loolaan
Functionele structuur
Het deelgebied bestaat met name uit kantoorcomplexen (voornamelijk van de politie, landelijke eenheid). Er zijn geen bedrijfswoningen aanwezig.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
De percelen worden ontsloten vanaf de Lookant en de Hoofstraat.
Begrenzing en typering
Dit gebied ligt aan de rand van Driebergen-Rijsenburg ten zuiden van de Hoofdstraat en wordt in het noorden begrensd door de Hoofdstraat, ten oosten door de Nijendal en vervolgens richting het zuiden door de Kleinloonlaan, de Faunalaan en de oostzijde van het golfterrein, ten zuiden door de zuidzijde van het golfterrein en de kartbaan en ten westen door de groenstrook ten westen van de kartbaan en vervolgens de Woerd en daarna ten westen door de Woerd en de A12.
Figuur 2.3 Omgeving De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal
Het bedrijventerrein ligt ingeklemd tussen enerzijds woningen en anderzijds sportvelden (noordkant). Het bedrijventerrein kan worden getypeerd als een mix van lokaal en bovenlokaal georiënteerde bedrijven. Daarnaast huisvest het terrein de politie, landelijke eenheid (zie onderstaande afbeelding).
PLE-terrein
Functionele structuur
Het gebied bestaat functioneel gezien uit drie afzonderlijke deelgebieden: het terrein van de politie, landelijke eenheid, en het bedrijventerrein in het noorden en sportvelden/sporthal en kartbaan in het zuiden.
PLE terrein
Het PLE terrein vormt een aparte eenheid in het deelgebied vanwege het afgesloten karakter. Op 1 januari 2013 is het KLPD omgevormd tot de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Het terrein bestaat uit meerdere gebouwen, waaronder kantoren bedrijfsruimten en forensische laboratoria.
Bedrijventerrein
Ten zuiden van het PLE terrein is het bedrijventerrein gelegen. Markant is het nutsbedrijf in de vorm van een hoogspanningsdistributiestation aan De Woerd. Dit is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet dat de energie naar een lager spanningsniveau en het lokale energienetwerk voedt.
Rond de Nijendal en de Klein Loolaan bevinden zich uiteenlopende vormen van bedrijven. In een hofje aan de Nijendal bevindt zich voornamelijk productiegerichte bedrijvigheid. Aan de Hoendersteeg is het Healthcenter gevestigd. Over het algemeen is er sprake van een mix van lokaal en bovenlokaal georiënteerde bedrijven.
Bedrijfsbebouwing Nijendal
Op het bedrijventerrein zijn twee bedrijfswoningen aanwezig.
Sportvoorzieningen en kartbaan
Ten zuiden van De Woerd en de Hoendersteeg zijn sportvoorzieningen aanwezig. Het gebied tussen De Woerd en Hoendersteeg bestaat uit veldsportvoorzieningen (voetbal, rugby, korfbal) en een toerfietsclub. Direct ten zuiden van de Hoendersteeg liggen een sporthal en healthcenter en een tenniscomplex (zie afbeelding).
Spor
tenniscomplex achter healthcenter
In het uiterste zuiden liggen de golfbaan en kartbaan.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
De politie, landelijke eenheid beschikt over een eigen ontsluitingsweg op de Hoofdstraat. De ontsluiting van het bedrijventerrein en het sportcomplex vindt plaats via Nijendal, Faunalaan en Hoendersteeg. De Klein Loolaan is afgesloten voor autoverkeer. Via de Hoofstraat kan in de richting van station Driebergen-Zeist/A12 en in de richting van Doorn worden gereden.
Op de bedrijventerreinen in Driebergen is de druk op de openbare ruimte duidelijk zichtbaar door het vele parkeren. Het wegdek is van mindere kwaliteit. De bebouwingspercentages op het bedrijventerrein liggen op een zeer hoog niveau. De zittende bedrijven hebben op de huidige kavels weinig tot geen uitbreidingsruimte meer. Dit is zichtbaar in de openbare ruimte, waar volop wordt geparkeerd. Om de komende tien jaar de mogelijkheid te creëren voor extra openbare parkeerplaatsen, is er in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het zogenaamde "REMU trapveldje en aanliggende groenstrook" qua bestemming daar waar nodig en gewenst te wijzigen in de bestemming verkeer. Daarna kan in het kader van vergunningverlening aanvullende onderzoeken aan de vergunningtoetsing ten grondslag worden gelegd.
Begrenzing en typering
Dit deelgebied bevindt zich in de kern Doorn. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de Oude Molenweg, ten oosten door de Boswijklaan en ten zuiden en ten westen door het groen/de groenstrook ten westen van dit bedrijventerrein. Het bedrijventerrein heeft een oppervlakte van circa 3,6 ha en is in de jaren '80 ontwikkeld.
Op de onderstaande figuur is de globale ligging van het bedrijventerrein in de omgeving weergegeven.
Figuur 2.4 Omgeving Boswijklaan
Het bedrijventerrein ligt aan het uiteinde en aan de noordkant van de doodlopende Boswijklaan. Het ligt direct aan het open agrarische buitengebied. In de nabijheid van het terrein bevinden zich zorgcentra, woningen en agrarisch gebied.
Bedrijfsbebouwing langs de Boswijklaan
Functionele structuur
De meeste activiteiten op het terrein behoren tot reguliere bedrijvigheid, zoals bouw, autoreparatie en een hoveniersbedrijf. Ook is er een kantoor en een sociale werkvoorziening aanwezig. Er zijn nog voldoende intensiveringsmogelijkheden voor bestaande bedrijven. Bedrijfswoningen ontbreken op het terrein.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
De ontsluiting van het bedrijventerrein vindt primair plaats via de Boswijklaan van waar alle bedrijfspercelen worden ontsloten. Het bedrijventerrein heeft een noord-zuidgerichte verkeersstructuur. Het terrein wordt door de aanwezige wegen opgedeeld in drie bouwblokken.
De Boswijklaan loopt dood, er kan niet worden rondgereden. Vanuit de aanwezige bedrijven en bewoners wordt aandacht gevraagd voor de verkeerssituatie en de verbetering van de keersituatie, het parkeren en verkeersovertredingen.
De Boswijklaan wordt ontsloten op de Driebergsestraatweg (N225), van waar naar Driebergen-Rijsenburg en Doorn kan worden gereden. De bedrijven zijn over het algemeen in het groen ingekaderd.
Begrenzing en typering
Dit deelgebied ligt eveneens in de kern Doorn en wordt ten noorden begrensd door de Driebergsestraatweg, ten oosten door de Vossensteinsesteeg, ten zuiden en ten westen door de groenstrook ten zuiden en ten westen van het betreffende bedrijventerrein. Op de onderstaande figuur is de globale ligging van het bedrijventerrein in de omgeving weergegeven.
Figuur 2.5 Omgeving Vossenstein
Het bedrijventerrein Vossenstein heeft een oppervlakte van circa 3 ha en is opgezet als een ecologisch bedrijventerrein en is deels ontwikkeld op de locatie van de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Direct ten westen van het bedrijventerrein ligt een ecologische verbindingszone. Het is het meest recent ontwikkelde terrein van de gemeente en biedt vooral ruimte aan lokale reguliere bedrijven.
Bedrijfsbebouwing langs de westzijde van de Velperengh
Functionele structuur
Op het bedrijventerrein zijn diverse reguliere bedrijven gevestigd, met name in de bouw, handel en transport. Ook zijn enkele zakelijke dienstverleners op het terrein gevestigd. De bebouwing langs de westzijde van de Velperengh bestaat voornamelijk uit productiehallen, een bedrijfsverzamelgebouw en kantoorachtige bedrijfsgebouwen. Aan de oostzijde van de Velperengh is de gemeentewerf gevestigd.
Naast reguliere bedrijvigheid bevinden zich op het terrein ook bedrijven met een showroom en verkoopgelegenheid, zoals een meubelmaker en een bedrijf in de reparatie van tuin- en parkmachines en bosbouwbenodigdheden. Bij de entree van het bedrijventerrein bevindt zich een verkooppunt voor motorbrandstoffen. Ook is er een carwash aanwezig.
Op het bedrijventerrein zijn geen bedrijfswoningen aanwezig.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
De primaire ontsluiting van het bedrijventerrein vindt plaats via de Velperengh, van waar alle bedrijfspercelen worden ontsloten. Deze Velperengh loopt dood, er kan niet worden rondgereden. De nabijgelegen Vossensteinsesteeg is afgesloten voor doorgaand verkeer. De Velperengh wordt ontsloten op de Driebergsestraatweg (N225) van waar naar Driebergen-Rijsenburg en Doorn kan worden gereden.
Op het bedrijventerrein is een duidelijke groenstructuur aanwezig aan weerszijden van de Velperengh. De ecologische verbindingszones dwars over het bedrijventerrein zijn niet allemaal meer in takt.
Begrenzing en typering
Dit deelgebied is gelegen ten oosten van de kern Maarsbergen en is te verdelen in het gebied rondom de Heygraaflaan en het gebied rondom de Ambachtsweg. Op de onderstaande figuur is de globale ligging van de bedrijventerreinen in de omgeving weergegeven.
Figuur 2.6 Omgeving Heygraaflaan en Ambachtsweg
Heygraaflaan
Het gebied Heygraaflaan wordt in het noorden begrensd door de Heygraaflaan en de aldaar gesitueerde woonwijk, ten oosten door de Heygraaflaan en de groenstrook aangrenzend daaraan ten zuidoosten, ten zuiden door de groenstroken/bosschages ten zuiden van het bedrijventerrein ter afscherming van de spoorlijn en ten westen door de groenstrook/bosschage ten westen van het bedrijventerrein en de Heygraaflaan.
Het gebied bestaat uit enkele grotere bedrijfsgebouwen. Het bedrijventerrein is door middel van een artikel 19-vrijstelling tot stand gekomen.
Bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein Heygraaflaan
Ambachtsweg
Het gebied rondom de Ambachtsweg wordt in het noorden begrensd door de Haarweg en ten oosten, zuiden en westen door de groenstroken/bosschages ter afscherming van het bedrijventerrein.
Het deelgebied bestaat uit ongeveer 20 bedrijvencomplexen en is in de jaren '80 met toepassing van een artikel 19-vrijstelling gerealiseerd.
Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen op het terrein Ambachtsweg
Functionele structuur
Heygraaflaan
Op het bedrijventerrein Heygraaflaan zijn slechts enkele bedrijven aanwezig. Het betreft vooral bouw- en aannemingsbedrijven. Daarnaast bevinden zich een meubelmakerij en een cateringbedrijf op het bedrijventerrein.
Op het bedrijventerrein bevindt zich één bedrijfswoning. Detailhandel is aanwezig in de vorm van een tweedehands kledingzaak.
Ambachtsweg
Het terrein kan functioneel worden getypeerd als een mix van lokaal en bovenlokaal georiënteerde bedrijven. Op het terrein zijn verschillende type bedrijven gevestigd, variërend van productiebedrijven, bouwbedrijven, horeca groothandels, zakelijke dienstverlening (kantoren), bedrijfsverzamelgebouwen en woon-werkcombinaties, al dan niet in combinatie met een showroom. Op een aantal percelen vindt buitenopslag plaats.
Zeer typerend is het grote aantal bedrijfswoningen welke verspreid over het bedrijventerrein liggen. De bedrijfswoningen liggen meestal los van de bestaande bedrijfsbebouwing. Daarnaast bevinden zich ook inpandige bedrijfswoningen op het terrein.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
Heygraaflaan
Het bedrijventerrein Heygraaflaan wordt primair ontsloten vanaf de Heygraaflaan, van waar via de Haarweg naar de A12 kan worden gereden. Het bedrijventerrein is nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg. Het terrein wordt aan alle zijden door groenstroken omgeven.
Ambachtsweg
De ontsluiting van het bedrijventerrein Ambachtsweg vindt primair plaats via de Haarweg. Via de Haarweg kan eenvoudig naar de A12 worden gereden. De Ambachtsweg op het terrein zelf, loopt dood; er kan niet rond worden gereden.
Op het bedrijventerrein Ambachtsweg is veel groen in de vorm van groenstroken en bomen aanwezig. Het bedrijventerrein is vanaf de Haarweg nauwelijks zichtbaar en ligt aan alle zijden in het groen ingekaderd.
Het wegdek is op een aantal plekken verzakt en er wordt veelvuldig in de openbare ruimte op het gras geparkeerd. Dit gebeurt met name bij één van de grotere bedrijven op het terrein. Parkeeroverlast in de openbare ruimte is vaak een teken van ruimtegebrek op de private kavel. Toch liggen op het bedrijventerrein Ambachtsweg de bebouwingspercentages lager dan bijvoorbeeld op Hoenderdaal. Dit heeft deels te maken met de vestiging van andere type bedrijvigheid met bijbehorende lagere bebouwingspercentages.
Begrenzing en typering
Dit deelgebied ligt in Amerongen en wordt in het noorden begrensd door de Majoorsweg, ten oosten door de groenstrook ten westen van dezelfde Majoorsweg en in het vervolg daarop zuidelijk ten westen van de de Prins Bernhardlaan en de Schapendrift, ten zuiden door de Koningin Wilhelminaweg en ten westen door de Bertus Leendersweg. Het bedrijventerrein heeft een noord-zuidgerichte, langgerekte structuur. Het terrein wordt door de aanwezige wegen opgedeeld in meerdere bouwblokken.
Bedrijfsbebouwing langs de Industrieweg-Noord
Op de onderstaande figuur is de ligging van het bedrijventerrein in de omgeving weergegeven.
Figuur 2.7 Omgeving bedrijventerrein Amerongen
Het bedrijventerrein is gefaseerd ontwikkeld. Het heeft een oppervlakte van 6,5 ha en is volledig uitgegeven. Op het terrein zijn weinig intensiveringsmogelijkheden. Dit wordt veroorzaakt doordat op de meeste kavels (door hoge bebouwingspercentages) veel bebouwing aanwezig is.
Typerend voor het bedrijventerrein is de ligging pal naast de woningbouw. Hierbij is er niet altijd sprake van een eenduidige, rechte begrenzing van het bedrijventerrein: vooral aan de zuidzijde verspringen de kavelgrenzen van bedrijfsgebouwen en woningen langs de Koningin Wilhelminaweg. Aan de oostzijde van het bedrijventerrein vormt een groenstrook de scheiding tussen de bedrijfsgebouwen en de achtertuinen van woningen. Het zicht op het bedrijventerrein vanaf de provinciale weg wordt grotendeels onttrokken door woningen. Alleen een garagebedrijf heeft een zichtlocatie nabij de entree van het bedrijventerrein.
Aan de westkant van het terrein ligt agrarisch grondgebied. Hier loopt een ontwikkeling naar een bedrijventerrein voor Leersum.
Functionele structuur
Het bedrijventerrein kan getypeerd worden als een mix van een lokaal en een regionaal bedrijventerrein. Enkele bedrijven hebben een bovenregionale afzetmarkt (landelijk dan wel internationaal). De meeste bedrijven op het bedrijventerrein richten zich op de handel en financiële en zakelijke diensten. Daarnaast is er een aantal productiegerichte bedrijven gevestigd.
Op het bedrijventerrein bevinden zich ook enkele niet-bedrijfsfuncties. Aan de Industrieweg Noord ligt een sport- en gezondheidscentrum. Ook de brandweerkazerne is op het terrein gelegen. Daarnaast zijn er een aantal kantoren op het bedrijventerrein gevestigd.
Tenslotte zijn op het bedrijventerrein enkele (bedrijfs)woningen aanwezig. Deze liggen verspreid over het bedrijventerrein.
Verkeersstructuur en openbare ruimte
Het bedrijventerrein is ontsloten door vier toegangswegen. De hoofdentree van het bedrijventerrein is de Bertus Leendersweg. Deze komt uit op de (provinciale) Koningin Wilhelminaweg. De overige toegangswegen (respectievelijk Industrieweg Zuid, Industrieweg en Industrieweg Noord) zijn vanuit oostelijke richting bereikbaar via de woonstraten Schapendrift-Noord en de Prins Bernhardlaan. Alleen de Industrieweg is op de grens van het bedrijventerrein afgesloten voor autoverkeer. Over het algemeen is er voldoende parkeergelegenheid op het bedrijventerrein aanwezig. De kwaliteit van de openbare ruimte is na de revitalisering in 2009 verbeterd.
De bedrijventerreinen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn enerzijds relatief kleinschalig, gericht op bedrijvigheid met 'wortels' in de betreffende woonkern. Anderzijds zijn de bedrijventerreinen een verlengde van de betreffende woonkern (geworden): met functies gericht op consumenten, zoals perifere detailhandel, sportschool, dienstverleners en kantoren.
Er is blijkbaar behoefte aan ruimte voor deze functies op de bedrijventerreinen, maar zelfstandige kantoren zijn in de meeste huidige bestemmingsplannen niet direct toegestaan.
Naar verwachting is er in het verleden sprake geweest van het ad hoc toelaten van andere functies dan waarvoor de bedrijventerreinen bedoeld zijn. Een nadeel hiervan is dat er geen sprake is van een eenheid. Anders gezegd: het is onduidelijk wie de primaire gebruiker is van (delen van) de bedrijventerreinen. Het is mogelijk dat de bedrijven en overige functies elkaars functioneren beperken, bijvoorbeeld omdat verkeersstromen (voetgangers/fietsers en vrachtverkeer) elkaar belemmeren.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en dient enerzijds de bestaande rechten te respecteren en anderzijds een modern planologisch kader te bieden, met voldoende flexibiliteit. In de volgende paragrafen zijn de belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan weergegeven.
Vestiging van gemengde bedrijvigheid moet prioriteit hebben op de bedrijventerreinen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de bedrijven voorzien van een directe bestemming en is de hoogst mogelijke milieucategorie vastgelegd. Hierbij is gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Bestaande afwijkingen van de milieuzonering zijn toelaatbaar en hebben een maatbestemming in het bestemmingsplan.
In samenhang met het bovenstaande wordt op alle bedrijventerreinen een bebouwingspercentage van 80% gehanteerd. Op sommige bedrijventerreinen betekent dit een verruiming van de bouwmogelijkheden.
Het is niet wenselijk nieuwe perifere detailhandel en overige consumentgerichte functies, zoals detailhandel, horeca, leisure en carefuncties mogelijk te maken op de bedrijventerreinen. Wel kan ondergeschikte detailhandel worden toegestaan mits de verkoopvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² bedraagt.
Bestaande locaties voor perifere detailhandel en overige consumentgerichte functies op het bedrijventerrein kunnen behouden blijven en zijn voorzien van een maatbestemming. Door middel van een binnenplanse afwijkingsbevoegheid is nieuwvestiging van perifere detailhandel mogelijk mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik. Daarnaast dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
In het bestemmingsplan wordt het provinciaal beleid gevolgd. Bedrijfsgebonden kantoren worden toegestaan tot een maximum oppervlakte van 2.000 m².
Besloten is om enkele kleinschalige ontwikkelingen mee te nemen in het plan. Deze worden hieronder weergegeven.
Hoofdstraat 41 Driebergen
Voor de al jaren leegstaande en braakliggende locatie Hoofdstraat 41 te Driebergen-Rijsenburg is in 2006 een omgevingsvergunning verleend voor een groot kantoorpand. Dit kantoorpand is echter nooit gerealiseerd omdat een dergelijk pand niet aan sluit bij de behoefte van de huidige markt.
Door initiatiefnemers is een plan ontwikkeld om, in plaats van de grote kantoorvilla, drie kleinere kantooreenheden te realiseren. Hiervoor dient het bouwvlak te worden aangepast. Tevens dient de maximum goot- en bouwhoogte aangepast te worden naar 8 m.
Besloten is het initiatief mee te nemen bij de vaststelling van dit bestemmingsplan vanwege de beperkte impact en beperkte planologische verandering ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan. De bestemming blijft immers hetzelfde. Door de initiatiefnemer is een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd met bijbehorende onderzoeken. Deze is opgenomen als bijlage 5 bij de plantoelichting.
Knuffelweide Amerongen
Tussen het bedrijventerrein Amerongen en de daarnaast gelegen woningen aan de Prins Bernhardlaan ligt een groenstrook. Deze strook is grotendeels in eigendom van de gemeente en functioneert als buffer tussen bedrijven en de woningen. Door bewoners is het initiatief opgestart voor een 'knuffelweide'. De knuffelweide bestaat uit een aantal houten dierenverblijven, opslagruimten voor gereedschap en voor en een koffiehoek. De knuffelweide is aan te merken als kleinschalige kinderboerderij.
De gemeente wenst de knuffelweide positief te bestemmen in het vast te stellen bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', omdat het een initiatief betreft met een breed draagvlak binnen de Amerongse gemeenschap. De ruimtelijke onderbouwing met bijbehorende onderzoeken is opgenomen als bijlage 6 bij de plantoelichting.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen, onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Het plangebied is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur buiten een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren gelegen, waardoor er geen specfiek beleid is voor het plangebied (zie onderstaande figuur).
![]() |
![]() ![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kaart Nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.
Op grond van het bovenstaande heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug een extra uitdaging om zelf met de provincie de kaders voor een duurzaam economisch beleid voor bedrijventerreinen en normering vast te stellen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het bestemmingsplan voldoet voorzover relevant aan het Barro: het legt de bestaande situatie vast.
Per 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.
Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen heeft een consoliderend karakter. De ladder voor duurzame verstedelijking dient te allen tijde te worden betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dat betekent dat bij omvangrijke herstructureringen en nieuwbouw van bedrijven(terreinen) deze ladder vooraf dient te worden gehanteerd.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013)
Op 4 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste partiële herziening PRV 2013 vastgesteld. Een tweede partiële herziening PRV 2013 is thans in ontwerp.
De PRS gaat over het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht. Met het ruimtelijk beleid zorgt de provincie ervoor dat het aantrekkelijk blijft om hier te wonen, te werken en te recreëren. Zo is in de PRS opgenomen waar de provincie nieuwe woningbouw en bedrijventerrein aanvaardbaar vindt, welke landschapskwaliteiten de provincie wil beschermen, waar de provincie de landbouw en waar de natuur voorrang wil geven, en waar meer recreatievoorzieningen gewenst zijn. De PRS gaat over de hele provincie. De PRS is juridisch gezien alleen bindend voor de provincie zelf.
Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte binnen de bebouwingcontour voor het stedelijk gebied. Enkele percelen vallen buiten de bebouwingscontour. Op deze percelen zijn in de huidige situatie geen bedrijven aanwezig. Op de onderstaande figuren is (globaal) aangegeven waar het plangebied buiten de bebouwingscontour ligt (blauwe lijn is de grens van het plangebied).
Figuur 3.2 Bebouwingscontour Driebergen-Rijsenburg: bedrijventerreinen De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal en Klein Loolaan (bron: www.ruimtelijkplannen.nl)
Figuur 3.3 Bebouwingscontour bedrijventerrein Boswijklaan (bron: www.ruimtelijkplannen.nl)
Figuur 3.4 Bebouwingscontour bedrijventerrein Vossenstein (bron: www.ruimtelijkplannen.nl)
Werken
Volgens de PRS is de strategie op het gebied van Werken gericht op het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie) en het zoveel mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in de provincie gevestigde bedrijven. Bij de ontwikkeling van werklocaties zijn voor de komende jaren herstructurering, transformatie en intensivering de belangrijkste opgaven. De provincie wil dat de bestaande ruimte voor bedrijfs- en kantoorvestiging optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers en dat er selectief nieuwe locaties worden ontwikkeld. De duurzame verstedelijkingsladder (voorheen SER-ladder) is leidend en duurzaamheid een vanzelfsprekendheid.
In de PRS wordt voor wat betreft de bedrijventerreinen gekozen voor een nieuwe koers. In het algemeen is de provincie zeer terughoudend met het opnemen van een nieuw bedrijventerrein. Het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
Kantoren
Nieuwe kantoren wil de provincie niet meer toestaan op bedrijventerreinen. De ontwikkeling van nieuwe zelfstandige kantoren acht de provincie onwenselijk. Uit onderzoek is gebleken dat een belangrijk deel van de leegstand op bedrijventerreinen bestaat uit kantoorpanden.
De provincie wil op de kantorenmarkt vraag en aanbod zoveel mogelijk in evenwicht brengen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Op dit moment staat er veel kantoorruimte leeg, een groot deel van de leegstand is structureel. Bovendien is er nog een grote – nog niet gerealiseerde – plancapaciteit. De provincie zet zich actief in om de nog niet benutte plancapaciteit terug te dringen. Wanneer kantoren leegstaan of nog niet zijn gebouwd, dient een ruimtelijk plan bij actualisering niet meer te voorzien in de functie kantoren, tenzij er concreet zicht is op het gebruik als kantoor in de planperiode.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De nieuwe regels gelden voor nieuwe ruimtelijke plannen van de gemeenten.
De voor bestaande bedrijventerreinen geldende regels zijn opgenomen in artikel 3.3 van de verordening. Hieronder zijn de belangrijkste regels samengevat.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de maximum oppervlakte van bedrijfsgebonden kantoren opgenomen in het bestemmingsplan. Ook worden de bestaande kantoren als zodanig op de verbeelding aangeduid, zodat meteen duidelijk wordt waar op de bedrijventerreinen kantoren gelegen en in gebruik zijn.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid. Voor de bestaande terreinen wordt een conserverende bestemmingsregeling opgenomen. De gronden die buiten de bebouwingscontour zijn gelegen maken geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk.
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (2010)
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de Structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. Het motto van de Strucuurvisie is 'Groen dus vitaal'. In dit motto staat 'Groen' in zijn brede betekenis voorop en geeft daarmee tevens de regionale en landelijke positie aan. Het is allereerst deze positie die de gemeente met de structuurvisie op duurzame wijze willen versterken. En dan vooral door het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten. Ontwikkelingsvragen staan altijd in het teken van de beste wijze van beheer. Langzame vernieuwing, aandacht voor de bestaande kwaliteiten en richten op maatwerk zijn kenmerken van de bestuurlijke houding die de gemeente kiest. Het grootste deel van het motto 'vitaal' zit immers verankerd in die bestaande kwaliteiten van onze samenleving.
Op de structuurvisiekaart zijn de bestaande bedrijventerreinen gelegen in het gebied 'bebouwing binnen rode contour' (zie onderstaande figuur).
Figuur 3.5 Structuurvisiekaart
De gemeente kiest in de structuurvisie voor zes thema's die een breed terrein bestrijken. Voor het plangebied is met name het zesde thema 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant. Daarin is met name de volgende opgave relevant:
De gemeente heeft maar weinig bedrijventerreinen. Slechts zo'n 6% van de arbeidsplaatsen bevindt zich op een bedrijventerrein. Bestaande bedrijventerreinen wil de gemeente behouden en opwaarderen ('verduurzamen'). Daarnaast wil de gemeente de mogelijkheden onderzoeken voor beperkte nieuwe ruimte voor lokale bedrijven bij Maarsbergen en het station Driebergen-Zeist. Bij station Driebergen-Zeist ziet de gemeente ook mogelijkheden voor (nieuwe) bedrijven met een grote kantoorcomponent.
De gemeentelijke structuurnota bedrijventerreinen zal duidelijkheid geven over de uitbreidingsbehoefte van bestaande bedrijven binnen de gemeente. Eerst wordt gekeken naar inpassing in de bestaande bedrijventerreinen. Vervolgens wordt gekeken naar uitbreiding van de bestaande bedrijventerreinen of inpassing op bedrijventerreinen in de regio.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de structuurvisie.
In dit hoofdstuk is het voor het plangebied relevante specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector beschreven.
Welstandsnota (2008)
Deze nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen. In de welstandsnota zijn de beeldkwaliteitsplannen van de voormalige gemeenten zo veel mogelijk verwerkt.
Voor het beoordelen van bouwplannen geldt een getrapte benadering: eerst zal worden nagegaan of ze voldoen aan de voorwaarden om vergunningvrij gebouwd te kunnen worden. Vervolgens wordt bekeken of ze binnen de termen van de loketcriteria kunnen worden afgehandeld. Voldoen ze daar niet aan, dan worden ze aan de welstandscommissie voorgelegd. Naast loketcriteria zijn objectgebonden criteria opgenomen. Per bedrijventerrein gelden daarnaast nog gebiedsgerichte criteria.
Provincie
Provinciaal herstructureringsplan bedrijventerrein, Provincie Utrecht 2009-2013 (2009)
Het Provinciaal herstructureringsplan bedrijventerreinen beschrijft de ambitie van de provincie Utrecht en de regionaal samenwerkende gemeenten op het gebied van herstructurering van bedrijventerreinen voor de periode 2009-2013, met een doorkijk tot 2020.
Op 16 terreinen is al herstructurering in uitvoering (circa 560 ha). Daarnaast worden er voor 52 terreinen, circa 1.235 ha herstructureringsplannen ontwikkeld. In totaal gaat het om circa 1.795 ha.
Op onderstaande kaart zijn de bedrijventerreinen in de provincie Utrecht weergegeven. Hierbij is een onderscheid gemaakt naar terreinen met een herstructureringsopgave en de overige terreinen.
Hieruit blijkt dat voor het bedrijventerrein Amerongen en Maarsbergen een herstructureringsopgave geldt in de vorm van revitalisering.
Een groot deel van het te herstructureren areaal in de regio zuidoost is privaat eigendom. Dit betekent dat bij veel opgaven de betrokkenheid van ondernemers zeer belangrijk is. Bij een facelift gaat het vaak om het opknappen van de beeldkwaliteit van het bedrijventerrein en het bevorderen van de veiligheid. Dit zijn ingrepen waarbij de betrokkenheid van de ondernemers een belangrijke rol speelt bij het realiseren van de facelift.
De werkzaamheden concentreren zich voornamelijk op het verbeteren van de veiligheid, het opknappen van de ondergrond (zoals riolering en bekabeling) en het aanleggen van groen. Voor de facelift geldt in veel gevallen dat het gaat om een KVO-project (Keurmerk Veiligheid Ondernemen).
Vooralsnog staat in de periode 2014-2020 de herstructureringsopgave van beide aangehaalde bedrijventerreinen gepland.
Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard. De revitaliseringsopgave zal binnen de kaders van het bestemmingsplan uitgevoerd kunnen worden.
Regio
Uitbreidingen in het kader van de regioconvenant bedrijventerreinen Regio Zuidoost Utrecht
In het Regioconvenant Bedrijventerreinen Regio Zuidoost Utrecht is tussen vijf gemeenten afgesproken dat vier bedrijventerreinen mogen uitbreiden. In totaal gaat het om 15 ha: Maarsbergen met 7,8 hectare, Leersum met 2 ha, Broekweg met 4,2 ha en De Compagnie in Veenendaal met 1 ha.
Het regionale convenant vloeit voort uit de in 2010 gemaakte afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten over het gezond houden van huidige terreinen en voorkomen van een teveel aan nieuwe terreinen. Belangrijk onderdeel hierin is de samenwerking tussen gemeenten bij de planning en herstructurering van bedrijventerreinen. In de provincie Utrecht zijn in totaal vier regionale convenanten ondertekend.
De beoogde uitbreiding van Maarsbergen en Leersum maken geen onderdeel uit van het bestemmingsplan bedrijventerreinen GUH.
Gemeente
Structuurnota bedrijventerreinen (2010)
In deze structuurnota worden uitgangspunten geformuleerd die richting dienen te geven aan bepaalde keuzes voor de bedrijventerreinen in de gemeente. Zeker als het gaat om de centrale keuze van deze structuurnota, het al dan niet kiezen voor bundelen van nieuw bedrijventerrein op een of meerdere locaties in de gemeente.
Bij de vertaling van de toekomstige economische ontwikkeling naar ruimte voor bedrijven in de gemeente, is ervoor gekozen om in eerste instantie de uitbreiding te zoeken nabij of aansluitend aan bestaande bedrijventerreinen. Dit principe past bij de ambitie het groene karakter in de gemeente de ruimte te geven (Structuurvisie).
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het bestemmingsplan in overeenstemming met de structuurnota.
Economisch beleidsplan 2007-2020 (2007)
Het economisch beleidsplan beschrijft de visie op de economische ontwikkeling in de gemeente en bestaat uit drie delen die elk het product zijn van een stap in het proces van beleidsontwikkeling.
In deel 3 van het economisch beleidsplan wordt het streefbeeld voor 2020 gepresenteerd en de kernthema's benoemd die in de sectorale structuurnota's verder zullen worden uitgewerkt tot uitvoeringsprogramma's.
Bij vrijwel alle sectoren is er een voorkeur voor een scenario van gematigde ontwikkeling met enkele accenten vanuit het scenario voor grootschalige ontwikkeling. Wat de bedrijven/bedrijventerreinen betreft is het stimuleren van woon-/werkcombinaties met maatwerkmogelijkheden ten aanzien van de diverse beroepsgroepen als belangrijk punt bij de klankbordgroep naar voren gekomen. Daarnaast wordt de ontwikkeling van kleinschalige representatieve bedrijfs- en kantoorruimten bij de kernen voorgestaan, gecombineerd met een intensiever ruimtegebruik op bedrijventerreinen of de vorming van één sterk bedrijventerrein in de gemeente. De dienstverlening richting ondernemers op het gebied van regelgeving, ondernemersloket en accountmanagement wordt tevens veel genoemd als belangrijk aandachtspunt voor de gemeente.
In dit bestemmingsplan is waar mogelijk intensief ruimtegebruik mogelijk gemaakt door het verhogen van het maximum bebouwingspercentage, het daar waar mogelijk inwaarts zoneren en specifiek bestemmen.
In de bestemmingsplanprocedure is bewust geïnvesteerd aan de voordeur via een uitgebreid participatietraject, waarin alle thema's en wensen aan bod zijn gekomen en tegen het licht van de lokale, regionale, provinciale en landelijke afspraken zijn gehouden.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (2010)
Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:
Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende aspecten genoemd.
Stationsgebied Driebergen-Zeist
In dit gebied zijn naast kantoren ook productiebedrijven en autobedrijven gevestigd. De bereikbaarheid van dit gebied is in theorie ideaal. Het ligt naast het station, alle buslijnen uit alle windrichtingen komen hier samen, ligt dichtbij de A12 en de N225. De N225 is eigenlijk de enige toevoerweg wat het systeem kwetsbaar maakt. Gedurende de ochtend- en avondspits is er veel file op de N225 rondom het stationsgebied. Hierdoor zijn de bedrijven voor het gemotoriseerde verkeer alsmede voor de bus alsnog moeilijk bereikbaar. Door de aanleg van de ongelijkvloerse spoorkruising en de verbetering van de aansluiting op de A12 zal de bereikbaarheid van het stationsgebied op termijn sterk verbeteren. Bij de duurzame transformatie van dit gebied is het uit vervoerkundig perspectief wenselijk dat de bestaande productiebedrijven en autobedrijven worden getransformeerd naar meer kantoorfuncties en functies als congrescentra en of opleidingsinstituten.
Lookant/PLE te Driebergen
Hoewel dit kantorencomplex is gelegen tegen de aansluiting van de A12 aan is op dit moment de bereikbaarheid niet optimaal. Gedurende de gehele dag staat de aansluiting onder druk. Tijdens de spitsuren zorgt dit voor filevorming in het dorp Driebergen. Met name de ontsluiting van de PLE op de Hoofdstraat ter hoogte van de aansluiting A12 is niet ideaal. Met de verbreding van de A12 is deze aansluiting ook aangepakt. De capaciteit wordt verruimd en de ontsluiting van de PLE wordt door middel van een verkeerslicht geregeld. De verbetering van de aansluiting zal naar verwachting niet leiden tot een volledige eliminatie van bestaande files op bijvoorbeeld de Hoofdstraat en de Loolaan. Hierdoor zal de bereikbaarheid van de kantoren op de Lookant enigszins beperkt blijven.
Hoenderdaal te Driebergen
Dit bedrijventerrein wordt ontsloten door de wijkontsluitingsweg Nijendal. Met name in de ochtendspits is op de Nijendal sprake van filevorming. Ook hiervoor geldt dat de verbreding van de A12 en de verbetering van de aansluiting een verbetering moet zijn voor de doorstroming op de Nijendal. Het bedrijventerrein wordt in de huidige situatie nauwelijks bediend met openbaar vervoer. Wel zijn er goede fietsverbindingen met station Driebergen-Zeist. Gezien het karakter van het terrein is uitbreiding van het openbaar vervoer hier naar toe niet noodzakelijk.
Vossenstein te Doorn
Dit is een echt bedrijventerrein met relatief weinig kantoorfuncties. Het bedrijventerrein genereert dan ook veel verkeersbewegingen. Het bedrijventerrein is rechtstreeks aangesloten op de N225. De ontsluiting is niet filegevoelig. Het bedrijventerrein is gelegen langs het hoofdfietsnetwerk en heeft op korte afstand een halte voor het openbaar vervoer. De aansluiting is verkeerstechnisch veilig, desondanks is er sprake van subjectieve verkeersonveiligheid. In overleg met de provincie Utrecht (wegbeheerder van de N225) zal bekeken worden of de huidige aansluiting aanpassing behoeft.
Bedrijventerrein Amerongen
Ook dit is een echt bedrijventerrein met relatief weinig kantoorfuncties. Recentelijk heeft er een eerste revitalisering plaatsgevonden waarbij de Bertus Leendersweg is doorgetrokken en parkeerplaatsen voor vrachtwagens zijn gecreëerd. De ontsluiting van het terrein vond voorheen via de woonwijken plaats. Momenteel worden de mogelijkheden voor een tweede revitalisering, met name gericht op het optimaliseren van de beschikbare bedrijfsruimte, verkend. Vanuit verkeerskundig oogpunt is het wenselijk om in de toekomst de ontsluiting van het bedrijventerrein rechtstreeks op de bestaande rotonde aan te sluiten. In de huidige situatie ligt het kruispunt met de Bertus Leendersweg wel erg dicht op de bestaande rotonde. Uiteraard moeten alle bedrijven voor het gemotoriseerde verkeer toegankelijk blijven. Het bedrijventerrein ligt aan het hoofdfietsnetwerk en heeft op geringe afstand de beschikking over openbaarvervoerhaltes.
Bedrijventerrein Maarsbergen
Hoewel dit bedrijventerrein is gelegen naast de A12 is de verbinding naar de aansluiting van de A12 verre van ideaal. De Haarweg in Maarsbergen is door de huidige inrichting niet geschikt als ontsluiting van het bedrijventerrein. Door de verbreding van de A12, het wijzigen van de bestaande aansluiting in een hondenkluifrotonde en het realiseren van een ongelijkvloerse spoorkruising is de doorstroming op de N226 alsnog aanzienlijk verbeterd. In de structuurvisie is aangegeven dat een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein mogelijk is en dat hiervoor een nieuwe ontsluiting richting de N226 noodzakelijk is. Vooruitlopend op deze beslissingen wordt de bestaande Haarweg gehandhaafd. Vrachtverkeer dat nu gebruik maakt van het buitengebied dient zo veel mogelijk ontmoedigd te worden omdat dit leidt tot verkeersonveilige situaties.
Door de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD) is een integraal milieuadvies opgesteld voor het Bestemmingsplan Bedrijventerreinen. Dit milieuadvies is opgenomen in bijlage 2. In onderstaande milieuparagraaf zijn de conclusies per aspect kort samengevat.
De onderstaande onderdelen zijn in de toelichting verwerkt.
Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012
Het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het plan is op 1 maart 2012 verlengd met 2 jaar tot en met 2014.
Het plan bevat de duurzaamheidambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast.
Het milieubeleidsplan blijft voor onderhavig bestemmingsplan onverkort actueel.
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan het milieubeleidsplan echter achterwege blijven.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
De omgevingsdienst heeft het bestemmingsplan getoetst aan de Wet bodembescherming en de Bodemkwaliteitskaart, zie hiervoor bijlage 2. Hieruit blijkt dat het grondgebied valt onder de Regionale Bodemkwaliteitsklassen 'landbouw/natuur' of 'wonen'. De grond is hiermee toepasbaar voor dezelfde kwaliteitsklasse.
In het verleden zijn ondergrondse tanks voor opslag van huisbrandolie gebruikt. De provincie heeft in 2004 onderzoek laten doen naar verdachte locaties van ondergrondse brandstoftanks. In het plangebied komen potentieel ernstige bodemverontreinigingen voor.
Conclusie en aanbevelingen
Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is en niet direct voorziet in ontwikkelingen, worden er geen belemmeringen voorzien vanuit het aspect bodem. Bij ontwikkelingen in de toekomst zal dit aspect wel volledig meegenomen en onderzocht moeten worden.
Toetsingskader
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Onderzoek en conclusie
In het milieuadvies van de omgevingsdienst wordt per deelgebied ingegaan op de aanwezige geluidsbronnen. Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt, waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek kan hierdoor achterwege blijven.
In het meest zuidwestelijke punt van het bedrijventerrein Driebergen bevindt zich het gezoneerde terrein De Woerd (zie bijlage 21 van het milieuadvies). Hierop staat de wettelijke geluidzone weergegeven. Deze zone is in het bestemmingsplan aangeduid met een gebiedsaanduiding 'Geluidzone - kartbaan'.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
Nibm
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Pas
In het kader van de Pas zal in de toekomst steeds meer aandacht worden besteed aan de stikstof emissies uit bedrijfsactiviteiten.
In het rapport 'verbetering en onderbouwing van de emissiekarakteristieken van individueel en collectief geregistreerde bronnen' van TNO (TNO rapport – TNO – 034-UT-2010-01108_RPT-ML van 10 juni 2010, in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving) zijn voor de zogenaamde collectief geregistreerde emissiebronnen per bedrijfscategorie emissiekarakteristieken onderzocht en ingeschat en is op basis daarvan aangegeven welke bedrijven een relevante bijdrage hebben (TNO hanteert een ondergrens van 0,1% van alle in het rapport onderzochte bronnen) zijn van NOx en NH3.
Op basis van deze lijst is de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zoals deze is gebaseerd op de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering') gescreend; dat wil zeggen alle SBI-codes met een bijdrage van 0,1% of meer voor wat betreft NOx uit de Standaard Staat van Bedrijvenlijst. Bedrijfscategorieën met een bijdrage NH3 zijn zondermeer relevant verondersteld voor wat betreft de bijdrage aan de stikstofdepositie.
In onderstaande lijst zijn de (LED) categorieën opgenomen waarvoor een relevante bijdrage is te verwachten met de bijbehorende SBI-codes.
Tabel 1 Bedrijvenlijst met relevante bijdrage stikstofdepositie
LED | Procesomschrijving | NOx (indien = 0,1%) |
NH3 | SBI (uit concept SSvB) |
1100 Industrie – Voedings- en genotmiddelen | SBI 15.5 Zuivelindustrie, procesemissies |
0,03% | 1551 en 1552 | |
1100 Industrie- Voedings- en genotmiddelen | SBI 15/16 Voedings- en genotmiddelen Industrie verbrandingsemissies (vlees, olie, zuivel, drank en tabak) | 0,30% | 151, 1541, 1542, 1551, 1552, 1583, 1591, 160 | |
1300 Industrie - Chemie | SBI 24.1 overige chemische grondstoffen verbrandingsemissies | 0,24% | 2413 | |
1400 Industrie- Chemie | SBI 24.13 overige chemische grondstoffen, industrie procesemissies (anorganische chemische grondstoffenfabrieken) | 0,02% | 2413 | |
1400 Industrie -Bouwmaterialen | SBI 26.4 bouwmaterialen + glasindustrie, procesemissies vervaardiging van producten voor de bouw uit gebakken klei overige industrie | 0,13% | 264 | |
1400 Industrie - Bouwmaterialen | SBI 26.8 Bouwmaterialen + glasindustrie, procesemissies vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten n.e.g. overige industrie |
0,06% | 2682 | |
2100 Energie - Productie | SBI 40 Elektriciteits- en warmteproductie bedrijven verbrandingsemissies |
0,30% | 40 A0-A5, B0-B2, C0-C5, E0-E2 |
Onderzoek en conclusie
Door de omgevingsdienst is onderzoek verricht naar luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, zie bijlage 2. Hieruit volgt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden. In het plangebied worden geen grenswaarden overschreden. In het plangebied worden ook geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en aldus is de kans op verhoging van deze emissies nihil. Hiermee vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en wordt er voldaan aan de wettelijk verplichte goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 3 bij de toelichting.
De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied wordt ter plaatse van bestaande bedrijven de bedrijfsbestemming gehandhaafd, hiervoor is een inwaartse milieuzonering opgesteld. De toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten (uitgedrukt in milieucategorieën) is gebaseerd op de afstand tot de bestaande burgerwoningen om het plangebied, en op de afstand tot bestaande bedrijfswoningen en op de afstand tot stiltegebieden.
Burgerwoningen
Het plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. De bestaande woningen in de omliggende woonwijken rondom het bedrijventerrein worden getypeerd als rustige woonwijk. Ten opzichte van deze woningen zijn de richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangehouden. Voor de verspreid liggende burgerwoningen op het bedrijventerrein, met een reeds toegekende woonbestemming is een woonbestemming opgenomen. Voor deze bestemmingen geldt dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 direct naast de woningen zijn toegestaan. Deze situatie wordt aanvaardbaar geacht gelet op het feit dat de woningen zijn gelegen in een gebied waar overwegend een bedrijfsbestemming aanwezig is. Op grotere afstand van de verspreid liggende burgerwoningen gelden de richtafstanden die behoren bij een rustige woonwijk; op een afstand van 50 m zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toegestaan, bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op 100 m en 4.1 op 200 m.
Bedrijfswoningen
In het plangebied liggen een aantal bestaande bedrijfswoningen. Deze aanwezige bedrijfswoningen worden gehandhaafd. Bedrijven hebben zich in het verleden juist op het bedrijventerrein gevestigd, omdat er zich reeds bedrijfswoningen bevonden en omdat mogelijkheden bestonden om bedrijfswoningen te realiseren. Vanwege de bedrijfsvoering is het in sommige gevallen gewenst dat eigenaren/werknemers 24 uur per dag op het bedrijf kunnen zijn. Nieuwe bedrijfswoningen zijn echter niet toegestaan omdat deze grote beperkingen opleggen aan de algemene toelaatbaarheid en bedrijfsvoering van bedrijven in de directe omgeving hiervan.
Voor de bedrijfswoningen geldt dat er minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat in relatie tot de nabijgelegen bedrijvigheid. Ter plaatse van deze woningen is reeds sprake van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld al vanwege de nabijheid van het eigen bedrijf. Omdat er sprake is van een bestaande situatie, worden in de directe omgeving van de bedrijfswoningen bedrijven uit categorie 3.1 toegestaan. Voor bedrijfsactiviteiten uit hogere categorieën zijn de richtafstanden ten opzichte van bedrijfswoningen met één afstandstap verlaagd. Dat betekent dat bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 op een afstand van 50 m mogelijk zijn, categorie 4.1 op 100 m, tenzij de algemene toelaatbaarheid al wordt beïnvloed door de nabijheid van burgerwoningen.
Uitwerking milieuzonering
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten is de milieuzonering uitgewerkt. In het plangebied zijn voornamelijk bedrijven uit categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 toegestaan vanwege de nabijheid van woningen nabij de bedrijventerreinen. Daarbij wordt bij binnenplanse afwijking een bandbreedte van twee categorieën toegestaan mits er sprake is van maatwerk, waardoor de daadwerkelijke overlast is te vergelijken met de overlast die bij de bedrijfsmilieuzonering hoort. Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de zonering worden aangeduid op de verbeelding met de aanduiding "sb-"gevolgd door een afkorting van de bedrijfsactiviteit, zoals "sb-srb" dat staat voor "specifieke vorm van bedrijfsactiviteit- straatreinigingsbedrijf".
Inschaling huidige bedrijven
Door de gemeente Utrechtse Heuvelrug is een bedrijvenlijst aangeleverd met alle aanwezige bedrijven op de bedrijventerreinen inclusief de bijbehorende Sbi-code en milieucategorie. De bedrijven zijn vervolgens ingeschaald, en getoetst aan de algemene toelaatbaarheid ter plaatse. Enkele bedrijven vallen in een hogere categorie dan ter plaatse algemeen toelaatbaar wordt geacht of voeren bedrijfsactiviteiten uit die niet in de SvB 'bedrijventerrein' zijn opgenomen. Deze bedrijven krijgen een specifieke bedrijfsbestemming (aanduiding 'sb'). Dit wordt ook wel een maatbestemming genoemd. Op de locaties met deze aanduiding zijn de aangegeven specifieke bedrijfsactiviteiten toegestaan of activiteiten die vallen onder de algemeen toelaatbare categorieën. Gelet op het huidige functioneren van deze bedrijven op het bedrijventerrein acht de gemeente het niet wenselijk de betreffende bedrijven weg te bestemmen/te verplaatsen. Omliggende bedrijven dienen in hun huidige bedrijfsvoering al rekening te houden met de omliggende (bedrijfs)woningen.
Indien de aanwezige bedrijven hun bedrijfsactiviteiten beëindigen, dan mogen ter plaatse alleen nieuwe bedrijfsactiviteiten gesitueerd worden die gelijk zijn aan de huidige bedrijfsactiviteiten, of die passen binnen de algemene toelaatbaarheid.
Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing van bedrijven met een maatbestemming acht de gemeente het in het kader van een goede ruimtelijke ordening wenselijk om deze maatbestemmingen uiteindelijk weg te bestemmen. Hiervoor is dan ook onder specifieke voorwaarden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (zie verderop in deze paragraaf).
In bijlage 1 bij de toelichting is een overzicht opgenomen van de bedrijven met een specifieke bedrijfsbestemming. In de regels van het bestemmingsplan is aangegeven wat de bijbehorende bestemmingsregeling is.
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruikmaken van een afwijkingsbevoegdheid om bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste twee hogere categorieën dan de algemeen toelaatbare categorieën toe te staan, mits deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten uit de algemeen toelaatbare milieucategorieën. Met de afwijkingsbevoegdheid van ten hoogste twee categorieën wordt een wijziging van bijvoorbeeld milieucategorie 3.1 naar 4.1 bedoeld (2 stappen), en niet van bijvoorbeeld 3.1 naar 5.1 (twee volledige categorieën). Reeds legaal gevestigde bedrijven (buiten deze afwijkingsmarge) zijn in dit bestemmingsplan (specifiek) positief bestemd.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van een wijzigingsbevoegdheid om de specifieke maatbestemmingen in verband met de milieuzonering uit het plan te verwijderen. Het gaat uitsluitend om de maatbestemmingen die zijn opgenomen in verband met het feit dat de aanwezige bedrijven niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. In de meeste gevallen gaat het om een historisch gegroeide situatie.
Belangrijke voorwaarde voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de bedrijfsactiviteiten beëindigd, dan wel zijn verplaatst dienen te zijn. Daarnaast mag deze wijzigingsbevoegdheid pas worden toegepast 2 jaar na beëindiging/verplaatsing van de betreffende bedrijfsactiviteit. Hierdoor zijn bedrijven in de gelegenheid om eventuele opvolging van de bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken met dezelfde SBI code als het betreffende bedrijf.
Ruimte op bedrijventerreinen
De milieuzonering op de bedrijventerreinen is uitgewerkt op perceelsniveau. Per perceel is nagegaan welke milieucategorie maximaal aanvaardbaar wordt geacht. Dit heeft als voordeel dat op één perceel geen sprake is van meerdere milieucategorieën, wat lastig handhaafbaar is. De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft een optimale invulling van de bedrijventerreinen na. Voor het aspect milieuhinder betekent dit dat de bedrijven met een hogere milieucategorie ook op de locaties gevestigd worden waar deze het beste passen. Om inzicht te geven in de “milieuruimte” op de bedrijventerreinen is per bedrijventerrein inzicht gegeven waar “milieuruimte” is gelegen, oftewel waar eventueel bedrijven met een zwaardere milieucategorie gesitueerd kunnen worden, op basis van de algemene toelaatbaarheid. Hiervoor zijn kaarten opgesteld, waarop met cirkels de richtafstanden per bedrijf(sbestemming) zijn weergegeven. Op deze wijze zijn de locaties waar bedrijven met een hogere milieucategorie toelaatbaar zijn goed weergegeven. De kaarten maken inzichtelijk waar de kansen voor bedrijven met een zwaarder milieucategorie liggen, en bieden verder een instrument voor de gemeente om een ruimtelijke afweging te maken voor nieuwe ontwikkelingen. In figuur 4.1 en 4.2 is de milieuruimte voor de bedrijventerreinen Maarsbergen en Amerongen weergegeven. De bedrijventerreinnen Maarsbergen en Amerongen zijn representatief voor de mogelijke extra ruimte die op de bedrijventerreinen aanwezig is.
Figuur 4.1 Milieuzonering op basis van de "cirkelmethodiek" voor de bedrijventerreinen Heygraaflaan en Ambachtsweg in Maarsbergen
Figuur 4.2 Milieuzonering op basis van de "cirkelmethodiek" voor het bedrijventerrein Amerongen.
Uit beide figuren blijkt dat de meeste "milieuruimte" is gelegen op ruime afstand van de woonbebouwing. Voor Maarsbergen geldt dat op twee punten aan de oostzijde van het bedrijventerrein Ambachtsweg de meeste milieuruimte aanwezig is. Voor Amerongen geldt dat dit aan de westzijde van het bedrijventerrein is.
Conclusie
In dit bestemmingsplan is aan de hand van de uitgewerkte milieuzonering, die is vertaald in een algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen. Tevens is daarmee bereikt dat bestaande en toekomstige bedrijven niet in hun functioneren worden belemmerd. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen vestigen in het plangebied wanneer zij vallen binnen de algemeen toelaatbare categorieën, dan wel in het kader van de omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Door de omgevingsdienst is onderzocht welke risicovolle inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en of er sprake is van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, het water of het spoor in de nabije omgeving van het plangebied.
Hieruit blijkt dat de Rijksweg A12 in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig is, hierover worden gevaarlijke stoffen getransporteerd, maar voor deze transportroute geldt geen PR van 10-6 per jaar. Het GR is tevens kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De transportroute leidt niet tot een belemmering.
Ten noorden van het plangebied is een buisleiding van defensie gelegen. Dit betreft een leiding voor het transport van vloeibare brandstoffen. Langs deze leiding geldt geen contour voor het PR van 10-6 per jaar. Uit een rapport van Royal Haskoning/DHV blijkt tevens dat het GR lager is dan 1% van de oriëntatiewaarde. Zowel het PR als het GR vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
In de nabije omgeving van het bestemmingsplan zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op het bedrijventerrein Amerongen zijn wel twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Dit betreffen het lpg-tankstation aan de Koninging Wilheminaweg 111 en de Gasflessengroothandel aan de Industrieweg Noord 1a-b. Voor beide inrichtingen geldt dat binnen de risicocontouren geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Bij de Gasflessengrrothandel ligt de contour gedeeltelijk over het naastgelegen perceel dat eveneens in eigendom is van dezelfde ondernemer. Omdat dit een bestaande situatie betreft is dit toegestaan en leidt dit niet tot een belemmering voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit kan volledigheidshalve nog met het volgende aanvullend worden gemotiveerd:
Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp (BEVI)
Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken. Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen verantwoorden, zijn de volgende aspecten beoordeeld:
A. Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen
B. Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron
C. Bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron
D. Zelfredzaamheid
Ad A. Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied zijn vier risicobronnen aanwezig waarvan onder punt A1 t/m A4 de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen bij deze risicobron worden beschouwd.
A1. Effecten van een incident met gevaarlijke stoffen op de Rijksweg A12
Binnen het bedrijventerrein Driebergen liggen de gebouwen van de deelgebieden Klein Loolaan en De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal op respectievelijk circa 64 meter en circa 72 meter van de Rijksweg A12 waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Daarnaast is de afstand tussen de Rijksweg A12 en de dichtbij zijnde parkeerterreinen van de gebouwen van de deelgebieden Klein Loolaan en De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal circa 45 meter.
Het dichtbij zijnde gebouw op het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg in Maarsbergen ligt op circa 80 meter. De overige bedrijfsterreinen liggen niet nabij de Rijksweg A12.
De maatgevende ongevalscenario's bij deze Rijksweg zijn: een plasbrand, een Boiling Liquid expanding Vapour Explosion (Bleve) en/of het vrijkomen van een toxische wolk.
Plasbrand:
Een plasbrand ontstaat als gevolg van een ongeval met een tankwagen met dieselolie (LF1) of benzine (LF2) waarbij een scheur ontstaat in de tankwand die na het uitstromen van de vloeistof ontsteekt. Bij een scheur ligt als gevolg van hittestraling de 100% letaliteitgrens op 35 meter en de 1% letaliteitgrens op 60 meter. Aangezien de gebouwen van de deelgebieden van het bedrijventerrein Driebergen buiten de 60 meter van de Rijksweg liggen is een plasbrand niet direct levensbedreigend voor de aanwezige in deze gebouwen. Voor de aanwezige buiten vormt deze plasbrand wel een levensbedreiging aangezien de dichtbij zijnde parkeerplaatsen van beide deelgebieden ten opzichte van de Rijksweg gelegen zijn op circa 45 meter afstand. Van de personen die buiten verblijven op het moment van de ontsteking van de plasbrand binnen de afstand van 80 meter (grens 1e graads brandwonden) zullen gewond raken met zware tot lichte brandwonden tot gevolg. Hierbij zijn zelfs dodelijke slachtoffers mogelijk. Het dichtbij zijnde gebouw op het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg in Maarsbergen ligt precies op de grens waar nog slachtoffers zijn te verwachten met 1e graads brandwonden. De brandweer richt zich bij een plasbrand op het afdekken van de plasbrand met schuim, het bestrijden van branden in de omgeving die ontstaan als gevolg van de plasbrand en het redden van slachtoffers. De verwachting is dat het scenario plasbrand de beschikbare hulpverleningscapaciteit niet overstijgt.
Bleve:
In twee situaties kan een Bleve ontstaan als gevolg van een ongeval met een tankwagen met LPG (GF3):
Een scheur ontstaat in de tankwand waardoor het vloeistof verdichte gas expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt (koude-Bleve).
De tankwagen wordt aangestraald waardoor de tanks wordt verwarmd, de integriteit van de tankwand-constructie het begeeft en een warme-Bleve ontstaat.
Bij een koude Bleve ligt als gevolg van de overdruk de 100% letaliteitgrens op 30 meter en de 1% letaliteitgrens op 70 meter. In geval van een warme-Bleve ligt als gevolg van de hittestraling de 100% letaliteitgrens op 90 meter en de 1% letaliteitgrens op 230 meter. Aangezien de gebouwen van deelgebied Klein Loolaan alsmede de dichtbij zijnde parkeerplaats liggen binnen de 1% letaliteitgrens zijn zowel een koude- en warme-Bleve van invloed op het plangebied. Als gevolg van dit scenario zijn gewonden te verwachten met zware brandwonden en zijn zelfs dodelijke slachtoffers mogelijk.
Doordat de gebouwen van deelgebied De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal net buiten de 1% letaliteitgrens liggen van een koude-Bleve zijn hier niet direct dodelijke slachtoffers te verwachten, maar zijn bij dit scenario daarentegen wel te verwachten bij de dichtbij zijnde parkeerplaats in dit deelgebied. Naast mogelijke dodelijke slachtoffers zijn gewonden te verwachten met zware brandwonden. Bij het koude-Bleve scenario zijn op het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg geen dodelijke slachtoffers te verwachten.
Deelgebied De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal en bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg liggen binnen de 100% letaliteitsgrens van de Warm-Bleve.
Bij beide locaties zijn dan ook bij scenario gewonden te verwachten met zware brandwonden en zijn zelfs dodelijke slachtoffers mogelijk. Een warme-Bleve kan onder bepaalde omstandigheden worden voorkomen door de tankwagen met LPG te koelen en de brand in de omgeving van de tankwagen te blussen. Een niet gecoate tankwagen of een tankwagen met een beschadigde brandwerende coating, die wordt opgewarmd, bezwijkt naar schatting tussen de 15 en 30 minuten. Voor een gecoate tankwagen wordt deze bezwijkduur verlengd tot 75 minuten. Mocht de brandweer de LPG tankwagen niet op tijd kunnen koelen zal zij zich terugtrekken en zich voorbereiden op branden in de omgeving en zoveel mogelijk burgers proberen in veiligheid te brengen dan wel opdracht geven op een veilige plek te schuilen binnen de aanwezige gebouwen.
Het scenario koude Bleve treedt direct op en is niet te voorkomen door de brandweer. Het scenario Bleve kan de beschikbare hulpverleningscapaciteit overstijgen afhankelijk van de locatie (dicht bevolkt gebied of niet).
Toxische wolk:
Over de Rijksweg A12 worden zowel zeer licht toxische vloeistoffen (LT1) als licht toxische vloeistoffen (LT2) vervoerd. Hierbij wordt een toxische wolk als gevolg van een ongeval met een tankwagen met acryl(on)nitril als maatgevend gezien. Bij een klein lek van 15 mm in de tankwand ligt de 100% letaliteitgrens op 10 meter en de 1% letaliteitgrens op 60 meter. Bij het catastrofaal falen van de tankwagen is dit respectievelijk 30 meter (100%) en 200 meter (1%). Omdat de afstand van de parkeerterreinen van de deelgebieden Klein Loolaan en De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal tot de Rijksweg zowel bij een klein lek alsook bij het catastrofaal falen van de tankwagen vallen binnen de 1% letaliteitgrens zijn hier slachtoffers te verwachten met ernstige ademhalingsklachten en zijn zelfs dodelijke slachtoffers mogelijk.
Bij de personen die verblijven in de gebouwen van de deelgebieden Klein Loolaan en De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal alsook het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg zijn niet direct dodelijke slachtoffers te verwachten omdat deze gebouwen in eerste instantie bescherming kan bieden mits de ramen en deuren gesloten zijn alsmede de mechanische ventilatie wordt uitgezet. Er dient wel rekening te worden gehouden dat er gewonden kunnen ontstaan met mensen die ademhalingsklachten kunnen krijgen door het niet op tijd sluiten van ramen en deuren alsook het uitzetten van mechanische ventilatie. Deze personen met ademhalingsklachten zullen hiervoor naar het ziekenhuis moeten.
Bij het direct vrijkomen van een groot deel van de inhoud van een tankwagen gevuld met een toxische gas of vloeistof kan het ontstaan en verspreiden van een giftige wolk door de brandweer niet worden voorkomen. De brandweer richt zich in dat geval op de het veiligstellen van de omgeving (waarschuwing van de bevolking om ramen en deuren te sluiten ect.) en het bestrijden van de giftige wolk met een waterscherm. Door een plas met een toxische vloeistof af te dekken met schuim zal de brandweer verdere uitdamping voorkomen. Afhankelijk van de omstandigheden waaronder het incident plaatsvindt kan het scenario toxische wolk de beschikbare hulpverleningscapaciteit overstijgen. Wanneer bijvoorbeeld veel mensen buiten verblijven kan dit de hulpverleningscapaciteit overstijgen doordat de brandweer over onvoldoende mensen kan beschikken die in beschermde kleding deze mensen op tijd kunnen redden alsmede een te kort aan ambulances die op tijd medische verzorging kunnen geven.
A2. Effecten van een incident met een DPO-leiding
Op circa 15 meter afstand van een gebouw op het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg ligt een DPO-leiding. In de periode 1977-2005 werd driekwart van de leidingbeschadigingen veroorzaakt door derden.
Als gevolg van een beschadiging van de leiding ontstaat een breuk die ontstoken kan worden wat leidt tot een brand. In tabel 1 heb ik weergegeven wat de effectafstanden zijn van een brand bij een lekkage van een DPO leiding die aanwezig is binnen het plangebied en in tabel 2 wat de effecten zijn van de blootstelling voor mensen binnen en buiten alsmede op dat van objecten.
Effect afstand 1e ring (m) |
Effect afstand 2e ring (m) |
Effect afstand 3e ring (m) |
20 | 20 tot 30 | 30 tot 40 |
Tabel 1: Effectafstanden bij ontsteking lekkage kerosine leiding (DPO).
Hittestraling (kW/m2) |
Mensen buiten | Mensen binnen | Objecten | |||||||
† | T1 | T2 | T3 | † | T1 | T2 | T3 | |||
1e ring | =40 kW/m2 | 100% | 0% | 0% | 0% | 10% | 20% | 20% | 50% | Onherstelbare schade en branden |
2e ring | 15 tot 10 kW/m2 | 50% | 20% | 20% | 10% | 1% | 5% | 10% | 25% | Secundaire branden treden op |
3e ring | 10 tot 4 kW/m2 | 0% | 0% | 0% | 20% | 0% | 0% | 0% | 1% | lichte schade |
Tabel 2: Effecten van de blootstelling voor mensen binnen en buiten alsmede dat van objecten bij een ontsteking van een lekkage bij een kerosine leiding. De effecten zijn doden (†), gewonden (zeer zwaargewond T1 tot lichtgewond T3).
Er liggen meerdere gebouwen binnen de verschillende effectafstanden waardoor bij een incident met de DPO-leiding gewonden te verwachten zijn met (zware) brandwonden en zelfs dodelijke slachtoffers. Wanneer een lekkage van een DPO-leiding ontsteekt is de brandweer beperkt in haar optreden. De brandweer kan als gevolg van de te grote hittestraling niet optreden binnen de effectringen en zullen de effecten de hulpverleningscapaciteit overstijgen. Buiten de 3e ring zal de brandweer zich beperken tot het redden van slachtoffers zover dit mogelijk is en verdere uitbreiding voorkomen.
Pas na het afsluiten van de toevoer in de DPO leiding en geleidelijk op branden van de plasbrand kan de brandweer de effectringen betreden om aanwezige branden te blussen en eventuele slachtoffers nog te redden.
A3. Effecten van een incident bij LPG tankstation van Autobedrijf Reede BV
In het bedrijventerrein Amerongen ligt het LPG tankstation van Autobedrijf Reede BV. Het maatgevende ongevalsscenario bij dit LPG tankstation is een warm-Bleve van een LPG tankwagen. De effecten van een Bleve reiken verder dan de 150 meter afstand ten opzichte van het LPG-vulpunt wat als invloedsgebied geldt vanuit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Binnen deze 150 meter wordt uitgegaan van 100 procent letaliteit. In het kader van de rampenbestrijding moet niet alleen gekeken worden naar de aanwezige personen op straat die gewond kunnen raken ten gevolgen van een Bleve. Ten gevolgen van de drukgolf van een Bleve zijn ook een groot aantal gewonden met o.a. snijwonden te verwachten die binnen verblijven in objecten. Een groot gedeelte van het bedrijventerrein valt binnen de effectafstanden van een Bleve waardoor er gewonden te verwachten zijn met zware brandwonden en er zelfs mogelijk dodelijke slachtoffers.
Een warme-Bleve kan onder bepaalde omstandigheden worden voorkomen door de tankwagen met LPG te koelen en de brand in de omgeving van de tankwagen te blussen. Een niet gecoate tankwagen of een tankwagen met een beschadigde brandwerende coating, die wordt opgewarmd, bezwijkt naar schatting tussen de 15 en 30 minuten. Voor een gecoate tankwagen wordt deze bezwijkduur verlengd tot 75 minuten.
Mocht de brandweer de LPG tankwagen niet op tijd kunnen koelen zal zij zich terugtrekken en zich voorbereiden op branden in de omgeving en zoveel mogelijk burgers proberen in veiligheid te brengen dan wel opdracht geven op een veilige plek te schuilen binnen de aanwezige gebouwen. Het scenario Bleve kan de beschikbare hulpverleningscapaciteit overstijgen afhankelijk van het aantal personen dat in het effectgebied verblijft ten tijden van de Bleve.
A4. Effecten van een incident bij Gasflessenhandel C. van Veenendaal beheer b.v.
Op het bedrijventerrein Amerongen ligt de Gasflessenhandel van C. van Veenendaal beheer bv. De effectafstanden bij de gasflessenhandel zijn afhankelijk van het feit of er bij één of meerdere gasflessen tegelijk een Bleve ontstaat. Op basis hiervan ligt de effectafstand tussen de 10 en 150 m. De effecten van eventuele scherfwerking kan honderden meters zijn. Binnen de afstand van 10 tot 150 meter liggen omliggende bedrijven waarvan het personeel lichte tot zware (brand)wonden kunnen oplopen als gevolg van de Bleve en de eventuele scherfwerking die hierbij ontstaat. De mogelijkheden van de brandweer zijn beperkt bij een brand bij de gasflessenhandel wanneer één of meerdere gasflessen exploderen waardoor het te gevaarlijk wordt voor het brandweerpersoneel om op te treden.
In de worst case scenario kan de brandweer niet voorkomen dat alle aanwezige gasflessen op het terrein exploderen. De brandweer zal zich dan richten op het bestrijden van omgevingsbranden die ontstaan en verdere uitbreiding voorkomen. De verwachting is dat een incident bij de gasflessenhandel de beschikbare hulpverleningscapaciteit niet overstijgt.
Bereikbaarheid van het plangebied en de risicobron (“Voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp”)
Het is van belang dat de hulpdiensten tijdens een ramp of een zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Een goede bereikbaarheid is hierbij van essentieel belang.
B1 Het bedrijventerrein Driebergen
Bij een incident met gevaarlijke stoffen op de Rijksweg A12 is de risicobron (het ongeval), binnen de deelgebieden Klein Loolaan en De Woerd-Nijendal-Hoenderd van het bedrijventerrein Driebergen, in voldoende mate te bereiken via de Rijksweg in beide richtingen. Daarnaast zijn alle objecten in het plangebied goed te bereiken. Aangezien zowel de risicobron alsook het plangebied goed te bereiken is er geen aanleiding om te adviseren over het nemen van maatregelen om de bereikbaarheid te optimaliseren.
B2 Bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg in Maarsbergen
Bij een incident met gevaarlijke stoffen op de Rijksweg A12 is de risicobron (het ongeval), binnen het bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg, in voldoende mate te bereiken via de Rijksweg in beide richtingen. In geval van een incident met de DPO-leiding is deze goed te bereiken via de Haarweg in beide richtingen. Daarnaast zijn alle objecten in het plangebied goed te bereiken. Aangezien zowel de risicobronnen alsook het plangebied goed te bereiken zijn is er geen aanleiding om te adviseren over het nemen van maatregelen om de bereikbaarheid te optimaliseren.
B3 Bedrijventerrein Amerongen
Het vulpunt van het LPG tankstation van Autobedrijf Reede BV is slechts via één toegangsweg te bereiken. Dit beperkt de bereikbaarheid wanneer de windrichting staat in de richting van openbare weg waardoor de enige toegangsweg onder de rook staat. Het LPG vulpunt ligt aan een doodlopende weg in een weiland en hiermee is de kans van aanrijden van de LPG tankwagen met een brand als gevolg nihil. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het LPG vulpunt geen noemenswaardige objecten die bij brand de druk in de LPG tankwagen doet oplopen wat kan leiden tot een Bleve. Alleen een brand in de LPG tankwagen zelf zou mogelijk de druk kunnen laten oplopen. Aangezien de kans van een brand wat uiteindelijk kan leiden tot een Bleve onder de huidige plaatse omstandigheden nihil is word het ontbreken van een tweede aanrijroute als acceptabel gezien. Er is dan ook geen aanleiding om u een tweede aanrijroute te adviseren.
De Gasflessenhandel van C. van Veenendaal beheer b.v. is bereikbaar via de Industrieweg Noord. Als gevolg van exploderende gasflessen kan de ingang van de gasflessenhandel mogelijk niet worden bereikt waardoor het noodzakelijk is dat de brandweer beschikt over een tweede toegangsweg. Daarnaast is noodzakelijk om bij een incident bij de gasflessenhandel de woningen aan de Prins Bernhardlaan te kunnen afschermen waarvoor het noodzakelijk is dat de brandweer de achterzijde van het object kan bereiken met haar voertuigen.
In de bestemmingsplanregels is onder artikel 6.1 lid e een gedeelte van de groenstrook dat ligt aan de achterzijde van de gasflessenhandel bestemd als calamiteitenroute (mede een vlucht en blusroute bij calamiteiten). Voorkomen moet worden dat externe branden kunnen leiden tot incident bij de gasflessenopslag. Het is daarom noodzakelijk dat de groenstrook aan de achterzijde van de gasflessenhandel vrij blijft van bebouwingen en opslag van goederen. Op dit moment bevinden zich een schuurtje, diverse aanhangers, een caravan en diverse andere goederen zich binnen deze groenstrook die een bedreiging vormen voor de gasflessenopslag wanneer deze branden.
C. Bluswatervoorzieningen in het plangebied en bij de risicobron
De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende
bluswater, zowel primaire (brandkranen) alsook secundaire (geboorde put) of tertiaire (openwater), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Uit de beoordeling van de bluswatervoorzieningen blijkt, dat het plangebied in voldoende mate voorzien is van primaire bluswatervoorzieningen.
Daarnaast kan binnen het plangebied worden beschikt over verschillende geboorde putten. Hieronder zijn per bedrijventerrein opgenomen welke geboorde putten aanwezig zijn.
C1 Bedrijventerrein Driebergen, deelgebied De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal
Meerdere geboorde putten op het terrein van de Landelijke eenheid van de politie.
C2 Bedrijventerrein Driebergen, deelgebied Klein Loolaan
Geen geboorde putten aanwezig. Kan gebruik worden gemaakt van de geboorde putten in deelgebied De Woerd-Nijendal-Hoenderdaal.
C3 Omgeving stationsgebied Driebergen
Net buiten het plangebied kan gebruik worden gemaakt van de geboorde put op de Kwekerijweg te hoogte van nummer 6.
C4 Bedrijventerrein Boswijklaan
Meerdere geboorde putten aanwezig aan de boswijklaan.
C5 Bedrijventerrein Vossenstein
Een geboorde put aan de Velperengh.
C6 Bedrijventerrein Heygraaflaan en Ambachtsweg
Op de Ambachtsweg te hoogte van nummer 4 ligt een geboorde put alsmede op het voormalig Weyers terrein dat net buiten het plangebied valt.
C7 Bedrijventerrein Amerongen
Zowel op de Industrieweg Noord alsook op de Industrieweg Zuid is een geboorde put aanwezig.
Kortom, het plangebied beschikt over voldoende bluswater, zowel primaire (brandkranen) alsook secundaire (geboorde putten) om een incident adequaat te kunnen bestrijden.
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien een ramp of een zwaar ongeval plaatsvindt. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid in het rampgebied is bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval.
Aangezien het een bestemmingsplan betreft voor een bestaande situatie en er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt is het adviseren van het nemen bouwkundige maatregelen die de zelfredzaamheid vergroten niet reëel. Beperkt wordt derhalve tot het adviseren over organisatorische maatregelen.
Zelfredzaamheid bij een plasbrand
Een plasbrand is een snel scenario. In geval van een directe ontsteking van een plasbrand zullen aanwezige personen de brand die is ontstaan opmerken. Binnen 60 meter van de tankwagen is de hittestraling te groot voor aanwezige personen buiten om zichzelf in veiligheid te brengen. Vluchten uit het zicht van de brand en/of onder dekking van muren en gebouwen is van essentieel belang. Expliciete communicatie vooraf, noodplannen en onbelemmerde en beschermde vluchtroutes van de risicobron af vergroten de zelfredzaamheid. Gebouwen kunnen bescherming bieden indien zij zodanig zijn geconstrueerd dat zij bestand zijn tegen de effecten van een plasbrand. Snel alarmeren en er voor zorgen dat de aanwezige personen uit het zicht van de brand onder bescherming van muren en gebouwen kunnen vluchten vermindert het aantal slachtoffers.
Zelfredzaamheid bij een dreiging van een Bleve
In geval van een aanstaande Bleve zijn er voor de aanwezige personen twee mogelijkheden tot handelen namelijk vluchten en schuilen. Welke van deze twee handelingen het meest effectief zijn hangt af van de specifieke situatie. Een brand, zoals bij een warme BLEVE, kan door aanwezige personen worden opgemerkt. De mogelijke gevolgen van een brand naast een tankwagen met LPG zullen waarschijnlijk minder bekend zijn. Door aanwezige personen vooraf te informeren en tijdens een ongeval te alarmeren over de gevaren en over de vlucht- en schuilmogelijkheden, kan de zelfredzaamheid worden vergroot met als resultaat minder slachtoffers.
Zelfredzaamheid bij een toxische wolk
Bij het direct vrijkomen van een groot deel van de inhoud van een tankwagen met een giftig gas of vloeistof dienen aanwezigen in het effectgebied zichzelf en anderen, op eigen kracht in veiligheid te brengen. Het is daarom van belang dat deze mensen tijdig worden gealarmeerd en dat bij hen bekend is hoe moet worden gehandeld bij een ongeval met een giftige vloeistof of gas en wat de mogelijkheden zijn om zichzelf en anderen te redden. Binnen een gebouw geniet men over het algemeen bescherming, indien ramen, deuren en ventilatieopeningen gesloten zijn,
waardoor zo snel mogelijk binnen schuilen van groot belang is. Gebouwen kunnen goede bescherming bieden indien ze zodanig zijn geconstrueerd dat ze bestand zijn tegen de effecten van een giftige wolk. Expliciete communicatie vooraf, noodplannen en onbelemmerde vluchtroutes van de risicobron af naar een luchtdichte ruimte vergroten de zelfredzaamheid.
Zelfredzaamheid bij een brand van een DPO leiding
Aangezien de brandweer bij dit scenario weinig kan doen om de bron (uitstroom kerosine) weg te nemen en de geneeskundige hulpverlening slachtoffers binnen de 40 meter niet kan bereiken, zijn aanwezige personen binnen het effectgebied aangewezen op zelfredzaamheid. Afhankelijk van de afstand van bebouwing tot de brandende DPO leiding is vluchten niet of nauwelijks mogelijk. De hittestraling is daarvoor te groot.
Zelfredzaamheid bij een brand in een gasflessenopslag
Bij een brand in een gasflessenopslag zullen niet gelijk één of meerdere gasflessen exploderen. Door aanwezige personen in de omgeving vroegtijdig te informeren bij een brand in de gasflessenopslag kunnen zij zich zelf op tijd in veiligheid brengen. Door vooraf de omgeving van het gasflessenopslag te informeren over de gevaren en over de vlucht- en schuilmogelijkheden, kan de zelfredzaamheid worden vergroot met als resultaat minder slachtoffers.
Door de omgevingsdienst is het aspect duurzaamheid onderzocht voor dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat, gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, er in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk gemaakt worden. Het aspect duurzaamheid vooralsnog geen rol speelt voor het bestemmingsplan.
Voor toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied zijn er volop kansen om het gebied te verduurzamen. Voor een hoger duurzaamheidniveau worden voor de ontwerpfase afspraken gemaakt tussen de architect/ontwikkelaar en gemeente Utrechtse Heuvelrug over hoe de gevraagde GPR gebouw-scores kunnen worden bereikt. De gemeente kan de aanvrager vrijblijvend ondersteunen met kennis over duurzame kansen en het gebruik van de GPR software.
Zonnepanelen in veldopstelling
Op 29 juni 2015 heeft de raad ingestemd met het raadsvoorstel 'Zonnepanelen in veldopstelling'. Daarmee heeft de raad zich positief uitgesproken voor het plaatsen van zonnepanelen op de grond in het veld. In dit voorstel is een drietal categorieën onderscheiden:
In het raadsbesluit is aangegeven dat voor de eerste twee categorieën een regeling moet worden opgenomen in bestemmingsplannen. De tweede categorie moet echter eerst nog verder worden uitgewerkt. Voor de laatste categorie is aangegeven dat daar nog geen concrete regeling voor hoeft te worden opgesteld, maar dat er algemene beleidsuitgangspunten dienen te worden vastgesteld.
Op basis van dit raadsbesluit is voor de eerste categorie een regeling voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarin is onder meer bepaald dat de oppervlakte maximaal 50 m2 mag bedragen, er verschillende bouwhoogtes gelden voor het voorerf en het achtererf en dat zonnepanelen in veldopstelling niet zijn toegestaan in gebieden die op de zogenaamde nee-lijst staan (o.a. grafheuvels, beschermde stads- en dorpsgezicht, natura 2000-gebied). De gebieden die op de nee-lijst staan komen echter niet voor in het plangebied van Bedrijventerreinen. Verder is conform het raadsbesluit een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een extra zonnepaneelinstallatie van maximaal 50 m2 ten bate van de energievoorziening voor een Warmte Koude Opslaginstallatie (WKO) of warmtepompinstallatie.
Voor de tweede categorie, installaties bij bedrijven voor eigen gebruik, is geen regeling opgenomen. Deze moet nog worden uitgewerkt.
Isoleren van een gebouw
Met het project 'Stroomversnelling' wil het rijk het energiegebruik van woningen terugdringen naar nul: de zogenoemde 'nul op de meter woningen'. Hiervoor moet onder meer extra isolatie worden aangebracht op woningen. Het bestemmingsplan staat dit echter soms in de weg omdat dan bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen moeten worden overschreden. In dit bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen die toestaat om daarvan af te wijken, indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten, die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van het plan, de plaats van het plangebied en de beperkte aard van de potentiële effecten zullen geen belangrijk negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. De betreffende leiding wordt door middel van een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en hiermee planologisch geborgd. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, en het Waterschap Vallei en Veluwe, beide verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Waterschapsbeleid Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden verlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
a. compenseren direct bij het lozingspunt; indien niet mogelijk gemotiveerd uitwijken naar b;
b. compenseren in het zelfde peilgebied; indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar c;
c. compenseren in aangrenzend benedenstrooms peilgebied (met lager peil dus); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar d;
d. compenseren in aangrenzend bovenstrooms peilgebied (met hoger peil); indien niet mogelijk, gemotiveerd uitwijken naar e;
e. compenseren in het zelfde bemalingsgebied.
Het waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug
Het Waterplan Heuvelrug bestaat uit een watervisie en het uitvoeringsplan. Het doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Met waterdoelen is vastgelegd hoe het water in het stedelijk gebied er in 2020 uit moet zien. Streven is deze doelen uiterlijk in 2020 te hebben bereikt. De waterdoelen richten zich op de volgende speerpunten:
In het waterplan staan 70 maatregelen gericht op het verwezenlijken van de waterdoelen. Voor 29 maatregelen wordt voorgesteld de uitvoering op te pakken in het kader van het waterplan. De overige 41 maatregelen maken deel uit van andere (plan- en beleids)kaders.
Het voorgestelde maatregelenpakket betreft de volgende typen maatregelen:
S studie en onderzoek
U uitvoering van fysieke verbeteringen
B beheer en onderhoud
C communicatie
O organisatorische verbeteringen
De maatregelen worden zoveel mogelijk projectmatig uitgevoerd, waarbij een van de participanten de trekkersrol op zich neemt. De projectgroep en stuurgroep van het waterplan worden in stand gehouden en zorgen voor coördinatie, bewaking van de voortgang, evaluatie en bijsturing. Hiertoe wordt jaarlijks een operationeel programma opgesteld, waarin de maatregelen voor het komend jaar worden gepland. Aan het einde van het jaar wordt de voortgang geëvalueerd. Daarbij wordt ook de voortgang in beschouwing genomen van de water(plan)gerelateerde maatregelen die worden uitgevoerd in andere plannen en projecten.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug en bestaat uit 6 reeds bestaande bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen zijn gelegen in Driebergen (2x), Doorn (2x), Maarsbergen en Amerongen. De bedrijventerreinen zijn allen nagenoeg volledig verhard. Het bedrijventerrein van Maarsbergen ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe, de overige bedrijventerreinen zijn gelegen binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit hoge Zwarte Enkeerdgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand ter plaatse van de bedrijventerreinen “Stationsgebied Driebergen”, “Doorn Vossenstein”, “Doorn Boswijklaan” en “Maarsbergen”. Het bedrijventerrein “Driebergen Loolaan/Nijendal” bestaat uit kalkloze poldervaaggronden met zavel en lichte klei, het bedrijventerrein “Amerongen” bestaat uit Loopodzolgronden met grof zand. Per bedrijventerrein is er sprake van een verschillende grondwatertrap. De watertrappen verschillen van grondwatertrap III tot grondwatertrap VII. In onderstaande tabel zijn de grondwatertrappen per deelgebied weergegeven, inclusief de bijbehorende gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand.
Deelgebied | Grondwatertrap | GHG | GLG |
Driebergen Stationsgebied | VI/VII | 0,4-0,8 m–mv | >1,6 m-mv |
Driebergen Loolaan/Nijendal | III | <0,4 m-mv | 0,8-1,2 m–mv |
Doorn Boswijklaan | VI | 0,4-0,8 m–mv | >1,2 m-mv |
Doorn Vossenstein | VI | 0,4-0,8 m–mv | >1,2 m-mv |
Maarsbergen | VII | 0,4-0,8 m–mv | >1,6 m-mv |
Amerongen | VII | 0,4-0,8 m–mv | >1,6 m-mv |
Waterkwantiteit
In en rondom de bedrijventerreinen zijn zowel primaire, secundaire als tertiaire watergangen gelegen. Elke watergang kent haal eigen beschermingszone waarbinnen geen bouwwerken gerealiseerd mogen worden, in verband met mogelijke belemmeringen bij werkzaamheden aan de watergangen. Van belangrijke vaarwegen in (de omgeving van) het plangebied is geen sprake.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap, of het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft, gelet op het consoliderende karakter, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse van het plangebied.
Bij een nieuw bestemmingsplan wordt getoetst op de Flora en Faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Natura 2000 regeling, de Habitat- en/of Vogelrichtlijn en de Ecologische Hoofdstructuur.
De natuurbeschermingswetgeving vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Nederlandse situatie gescheiden in soortenbescherming en gebiedsbescherming. Het wettelijk kader voor de soortenbescherming in Nederland is de Flora- en Faunawet, die bescherming biedt aan vrijwel alle voorkomende diersoorten en sommige plantensoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora- en Faunawet; voorafgaand aan de ontwikkeling dient te zijn getoetst of er sprake is van effecten op één of meer strikt beschermde soorten. Is dit het geval, dan moet er een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige strikt beschermde diersoorten zijn aan het toekennen van deze ontheffing strenge eisen verbonden. Voor andere beschermde diersoorten is ontheffing niet mogelijk.
Gebiedsbescherming vindt plaats in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de Vogelrichtlijngebieden en (na aanwijzing) de Habitatrichtlijngebieden. De bescherming van de natuurwaarden heeft gevolgen voor het gebruik in en rondom dit gebied. Activiteiten, plannen en projecten moeten vooraf worden getoetst op hun effecten op de natuur, waarbij ook de externe werking van een ingreep op het beschermde gebied en de aanwezige waarden getoetst dient te worden. De afstand van de externe werking is afhankelijk van de ingreep. Als er sprake is van ingrepen die een (significant) effect hebben op het betreffende beschermde gebied zal er een vergunning moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de provincie.
Kolland en Overlangbroek zijn twee landgoederen in het stroomgebied van de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duurstede en de Utrechtse heuvelrug. Het gebied is onderdeel van een kleinschalig cultuurlandschap waar actief beheerde essenhakhoutbosjes voorkomen. Dit essenhakhout op voedselrijke kleigronden in het rivierengebied vormt een in Europees opzicht uitermate zeldzaam bostype met een grote rijkdom aan paddestoelen en epifytische mossen en korstmossen.
Kenschets
Kolland en Overlangbroek zijn landgoederen in het stroomgebied van de Kromme Rijn tussen Wijk bij Duur- stede en de Utrechtse Heuvelrug. Ze vormen onderdeel van een kleinschalig cultuurlandschap met actief beheerde essenhakhoutbosjes, die opvallen door een grote rijkdom aan paddenstoelen en een weelderige groei van epifytische mossen en korstmossen. Internationaal is dit essenhakhout op voedselrijke kleigronden uniek.
Essenhakhout is een tot Nederland beperkt bostype dat sinds de jaren 1960 sterk in oppervlakte is teruggelopen. In het verleden werden essenstaken gebruikt in de fruitteelt, tuinbouw, landbouw en industrie. Recent werd het sterke, buigzame hout nog gebruikt door Rijkswaterstaat bij waterkeringwerken, maar door een afname van de vraag is een groot deel van de percelen verwaarloosd en doorgeschoten. De resterende percelen worden tegenwoordig in stand gehouden door natuurbeschermingsorganisaties en vrijwilligers. Van het resterende areaal aan essenhakhout (ruim 250 ha) komt het merendeel voor in het Kromme Rijngebied (ca. 140 ha), waarbij in het Natura 2000-gebied het grootste aaneengesloten complex (ruim 50 ha) wordt aangetroffen op Overlangbroek en daarnaast nog eens zo'n 24 hectare aanwezig is op het particulier landgoed Kolland.
Door oxidatie en inklinking van het veen ligt het gebied langs de Langbroeker Wetering lager dan de omgeving, zodat het natter is en daardoor bij uitstek geschikt voor essenhakhout. De grondwaterstanden fluctueren onder invloed van de Neder-Rijn, die in dit deel van de rivier gestuwd en hierdoor relatief hooggelegen is. De komgronden bestaan uit zware klei. De hakhoutbossen van Kolland en Overlangbroek zijn deels meer dan 150 jaar oud. Er is hier eeuwenlang eenzelfde beheer gevoerd, waardoor een stabiel, voedselrijk bosmilieu is ontstaan. De voorjaarsbloei lijkt op die van een Zuid-Limburgs bos: het ziet dan wit van de Bosanemoon (Anemone nemorosa). De gemeenschap wordt gerekend tot het Essen-Iepenbos (FraxinoUlmetum; H91E0). Het bos is kwetsbaar voor verandering in milieu of beheer: de brandnetels liggen als het ware op de loer.
Het essenhakhout is niet alleen als zeldzaam bostype en cultuurhistorisch van belang, het is ook gekenmerkt door een rijke paddenstoelenflora en bovenal door epifytische mosgemeenschappen op de stobben. Deze begroeiingen worden gerekend tot de zeldzame Gemeenschap van Groot touwtjesmos (Anomodonto-Isothecietum), die in ons land tot essenstobben beperkt is. De vegetatie bevat een scala aan zeldzame mossen, waaronder bladmossen als Groot touwtjesmos (Anomodon viticulosus), Spatelmos (Homalia trichomanoides) en Glad kringmos (Neckera complanata), levermossen als Bleek boomvorkje (Metzgeria furcata), Schijfjesmos (Radula complanata) en Gewoon pelsmos (Porella platyphylla), en het licheen Ruig leermos (Peltigera praetextata). De begroeiingen hebben de laatste decennia geleden onder verzuring en eutrofiëring, maar de kenmerkende, zeldzame mossen zijn hier en daar nog steeds op de eeuwenoude stobben aan te treffen. Continuering van het hakhoutbeheer is essentieel om het geschikte microklimaat voor deze levensgemeenschap in stand te houden. De vochtige hakhoutbossen zijn tevens rijk aan allerhande zangvogels. De meest opvallende daarvan is de Nachtegaal. Net na de aankomst uit het winterkwartier in mei, weerklinkt de harde, welluidende zang er dag en nacht.
Onderzoek.
Gelet op de het consoliderend karakter van het bestemmingsplan en de afstand tussen met name BT Amerongen en dit natura 2000 gebied zijn er geen grondslagen voor de verwachting dat met dit bestemmingsplan ontwikkelingen voor bedrijven en toename van verkeersstromen ontstaan welke zouden kunnen leiden tot extra emissie van NOx en dus ook niet van een toename van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden. In het hypothetisch geval dat dit wel zo zou zijn dan zijn, dan zal die toename verwaasloosbaar klein zijn.
Het beschermde deel van de Amerongse Bovenpolder bevat een hoge uiterwaard waar soortenrijke glanshaverhooilanden voorkomen. De overgangen naar de hogere zandgronden zijn van speciale betekenis vanwege de hier voorkomende randen met restanten hardhoutooibos. Belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning). Van enig belang voor een soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (ijsvogel). Belangrijk rust- en foerageergebied voor kleine kwaan, kolgans, meerkoet en kievit. Daarnaast van enig belang voor fuut, aalscholver, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend, pijlstaart, slobeend, tafeleend, kuifeend, nonnetje, grutto en wulp. Voor de kievit is het één van de belangrijkste pleisterplaatsen.
Kenschets
De Neder-Rijn is een weinig dynamische, gestuwde tak van de Rijn met relatief hooggelegen uiterwaarden. Deze zijn deels in agrarisch gebruik en worden deels als natuur ontwikkeld. Door de hoge waterstanden (als gevolg van stuwing) zijn veel delen van de uiterwaarden vrij nat, wat wordt versterkt door de toevoer van kwelwater vanaf de stuwwallen. De natte graslanden, moerassen en oude waterlopen zijn van belang voor rustende en foeragerende ganzen, eenden en weidevogels. De Amerongse Bovenpolder herbergt goed ontwikkeld Glanshaverhooilanden en is om die reden aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Op de overgangen van de uiterwaarden naar de hogere zandgronden komen fragmenten hardhoutooibos voor.
Natuurwaarden
De uiterwaarden van de Neder-Rijn vormen een belangrijk broedgebied voor vogels van ruige graslanden, zoals de Kwartelkoning en het Porseleinhoen. Lokaal vinden we kolonies van oeverzwaluwen in steile wanden van zandwinplassen. Buiten de broedtijd maken redelijke aantallen watervogels gebruik van de, al dan niet overstroomde, gras landen en de plassen. Grotere waterplassen doen dienst als rustplaats voor ganzen en eenden. Kolgans, Grauwe gans en Smient komen het meest voor. Op plaatsen waar hoge uiterwaarden afwisselen met waterplassen, worden populaties van de Kamsalamander aangetroffen. De niet vergraven westelijke delen van de Amerongse Bovenpolder herbergen een bloemrijk Glanshaverhooiland (Arrhenatheretum elatioris; H6510). Het Arrhenatheretum is hier op een natuurlijke standplaats vlakdekkend en over een grote oppervlakte aanwezig. Dominant zijn algemene soorten als Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Rode klaver (Trifolium pratense) en Glad walstro (Galium mollugo). Kenmerkende planten zijn Karwijvarkenskervel (Peucedanum carvifolia), Grote bevernel (Pimpinella major), Grasklokje (Campanula rotundifolia), Margriet (Leucanthemum vulgare), Goudhaver (Trisetum flavescens), Groot streepzaad (Crepis biennis), Beemdkroon (Knautia arvensis) en Ruige leeuwen- tand (Leontodon hispidus). Op zandige delen nabij de oever groeien Kattendoorn (Ononis repens subsp. spinosa) en Kruisdistel (Eryngium campestre). In de jaren 1980 zijn de zeldzame soorten Kluwenklokje (Campanula glomerata), Ruige weegbree (Plantago media) en Bevertjes (Briza media). Waar het Natura 2000-gebied de stuwwallen aansnijdt, ontstaan waardevolle contactzones. Op enkele plaatsen komt hier hardhoutooibos voor (H91F0), zij het in fragmentaire vorm. Kenmerkende soorten als Slangenlook (Allium scorodoprasum), Gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum), Maarts viooltje (Viola odorata) en Gladde iep (Ulmus minor) zijn te vinden aan de voet van de Amerongse Berg. Hoewel smal, zijn deze bossen van belang omdat ze in een zeldzame, natuurlijke gradiënt liggen tussen droge, voedselarme eikenbossen op de stuwwal (H9120 en H9190) en natte, voedselrijke wilgenbossen in de uiterwaarden (H91E0). In de vele natuurontwikkelingsgebieden bestaan goede mogelijkheden deze gradiënt van bostypen uit te breiden, waarmee ook de oppervlakte van het hardhoutooibos kan toenemen.
Op de overgang van de Uiterwaarden Neder-Rijn naar de zandgronden komen tevens her en der goed ontwikkelde droge ruigten voor (H6430) met soorten als Kruisblad- walstro (Cruciata laevipes) en het zeldzame Hopwarkruid (Cuscuta lupuliformis). Een ander fenomeen van de overgangszones tussen de Pleistocene gronden en het Rivieren- gebied is het optreden van kwel. Zo groeit op natte plaatsen aan de voet van de Grebbeberg de Grijze els (Alnus incana), een in ons land zeldzame soort van alluviale bossen (H91E0). Ook is hier de kwelindicator Bosbies (Scirpus sylvaticus) aangetroffen.
Onderzoek
Gelet op de het consoliderend karakter van het bestemmingsplan en de afstand tussen met name BT Amerongen en dit natura 2000 gebied zijn er geen grondslag voor de verwachting dat met dit bestemmingsplan ontwikkelingen voor bedrijven en toename van verkeersstromen ontstaan welke zouden kunnen leiden tot extra emissie van NOx en dus ook niet van een toename van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden. In het hypothetisch geval dat dit wel zo zou zijn dan zijn, dan zal die toename verwaasloosbaar klein zijn.
EHS / NNN ( Ecologische Hoofd Structuur /Natuur Netwerk Nederland):
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) wordt in provinciale streekplannen uitgewerkt; ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid
natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, het liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.
(EHS Kaart: interactive kaart provincier utrecht))
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de nota "Erfgoed in het groen, Beleidsnota Cultuurhistorisch erfgoed 2010-2015" opgesteld. Deze nota beschrijft het algemene gemeentelijke beleid op het gebied van cultuurhistorie, monumenten en archeologie.
In de provinciale ruimtelijke verordening is in de paragraaf Cultureel Erfgoed het volgende opgenomen:
Artikel 2.10 Cultuurhistorische hoofdstructuur
1. Als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' wordt aangewezen de gebieden 'Historische buitenplaatszone', 'Militair erfgoed', 'Agrarisch cultuurlandschap' en 'Archeologie' waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.
2. Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
b. Militair erfgoed: de cultuurhistorische waarde van het militaire erfgoed wordt behouden en versterkt;
c. Agrarisch cultuurlandschap: de cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap wordt behouden en versterkt;
d. Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.
3. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.
Artikel 2.10 van de Provinciale ruimtelijke verordening richt zich op het behouden en versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. In het onderhavige bestemmingsplan is sprake van een buitenplaatszone als bedoeld in het tweede lid, namelijk de Stichtse Lustwarande. Binnen de provinciale ruimtelijke verordening is voor wat betreft de historische buitenplaatszones behoud door ontwikkeling het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige stedelijke (of stedelijk gelieerde) functies c.q. bebouwing.
De cultuurhistorische waarde van de historische buitenplaatszone ligt met name in:
- de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen;
- de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving;
- de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap;
In de toelichting wordt aangegeven op welke wijze de bijlage Cultuurhistorie en de Cultuurhistorische Atlas in het plan zijn verwerkt. De bijlage Cultuurhistorie bevat een overzicht van de verschillende gebieden binnen de vier cultuurhistorische thema's en beschrijft per gebied de te behouden en te versterken cultuurhistorische waarden. Het gaat hier om de kenmerkende cultuurhistorische samenhang binnen de verschillende gebieden. Voor een uitgebreidere beschrijving van alle cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (beschikbaar als digitale kaart).
De onder sub a genoemde historische buitenplaatszone is voor wat betreft het plangebied de Stichtse Lustwarande. Er zijn door de provincie in totaal negen buitenplaatszones aangewezen waarin buitenplaatsen een prominente bijdrage leveren aan de ruimtelijke samenhang en kwaliteit. Als één van de instrumenten om deze kwaliteiten te behouden en te versterken is voor elke zone een Buitenplaatsbiotoop opgesteld, zoals beoogd in de Uitvoeringsagenda Historische Buitenplaatsen provincie Utrecht 2012-2015. Dit is een geografisch databestand (GIS) waarin de cultuurhistorische structuurdragers van buitenplaatsen in kaart zijn gebracht. Deze is bedoeld is als kennis- en informatiebron bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Het laat zien dat een buitenplaats meer is dan een hoofdhuis aan de weg, zodat ook de omgeving en invloedsfeer van een buitenplaats in beeld zijn wanneer er plannen mochten worden ontwikkeld. Bijgaand is de buitenplaatsbiotoopkaart opgenomen, voor zover deze het plangebied betreft.
Binnen de provinciale ruimtelijke verordening wordt uitgegaan van de volgende definitie van een historische buitenplaats:
Een historische buitenplaats is aangelegd. Zij kan deel vormen van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen en/of park met één of meer van de volgende onderdelen, zoals grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, (sier)weiden, moestuinen, ornamenten. De samenstellende onderdelen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en –lopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten zijn door opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel. Onderdeel van de historische buitenplaats vormen die gebouwen, bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp of opzet en inrichting van de tuin- en/of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijke bestemming.
In deze omschrijving ligt het accent op het complex van tuin, park, bos en weiden (als harmonieus geheel van omliggend park en monumentale bebouwing), en niet zozeer op alleen het hoofdgebouw, dat ook niet persé als voorwaarde voor een historische buitenplaats nog aanwezig hoeft te zijn. Een buitenplaats onderscheidt zich van een landgoed doordat het in beginsel geen landerijen bevat en geen economische eenheid betreft, maar een puur op tijdelijk verblijf en vermaak 'buiten de stad' is gericht.
4.8.3 Monumenten
Binnen het plangebied Bedrijventerreinen zijn drie bouwwerken aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Het feit dat zij aangeduid zijn als monument wil zeggen dat zij een speciale status genieten binnen de gemeente en er niet zomaar iets aan deze panden bijgebouwd, aangebouwd of veranderd mag worden. Het gaat daarbij om de panden aan de Hoofdstraat 58, 60 en 62 te Driebergen:
De ligging van de monumenten zijn hieronder weergegeven:
De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn op grond van de Monumentenwet 1988 respectievelijk de gemeentelijke Monumentenverordening voldoende beschermd, zodat hiervoor geen aanvullende bescherming in het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Met het voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aanwezige historische geografische / stedenbouwkundige waarden worden hiermee niet aangetast. Het aspect vormt hiermee geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Beleidskaart Archeologie
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld waarop de (te verwachten) archeologische waarden op het gemeentelijk grondgebied staan aangegeven. In de monumentenwet zijn verbodsbepalingen en vrijstellingen opgenomen met betrekking tot bodemverstorende werkzaamheden in archeologische (verwachtings)gebieden.
Archeologische beleidsadvieskaart Utrechtse Heuvelrug
Archeologische verwachtingswaarden | Voorwaarde voor ontwikkeling |
Waarde - Archeologie 1 zeer hoog: AMK-Terreinen, Beschermde Landgoederen, Historische Kernen, Ontginningsassen, Oude Wegen en Paden, Grafheuvels, Tweede Wereldoorlog |
Streven is behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 50 m2. |
Waarde - Archeologie 2 bufferzone zeer hoog | Streven is behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 100 m2. |
Waarde - Archeologie 3 hoog | Streven is behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 150 m2. |
Waarde - Archeologie 4 middelhoog | Streven is behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 1000 m2. |
Waarde - Archeologie 5 laag | Streven is behoud in situ. Onderzoeksverplichting bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 100.000 m2 = 10 ha. |
Waarde - Archeologie 7 rijksmonument | Streven is behoud in situ. Voor elke ingreep waarbij de bodem geroerd wordt, is een monumentenvergunning van de Minister noodzakelijk, ex art. 11 Monumentenwet. |
Waarde - Archeologie Geen | Vanuit de archeologische monumentenzorg geen. |
Voor de gebieden die op de Beleidskaart Archeologie staan aangegeven als van middelhoge (Waarde archeologie 4 middelhoog) en lage verwachtingswaarde ('Waarde archeologie 5 laag) geldt een vrijstellingsgrens van resp. 1000 m2 en 10 ha. Dit wil zeggen dat bodemverstorende activiteiten kleiner dan 1000 m2 in gezamenlijke oppervlakte in gebieden van middelhoge archeologische verwachtingswaarde, en bodemverstorende activiteiten kleiner dan 10 ha in gezamenlijke oppervlakte in gebieden van lage archeologische verwachtingswaarde vrijgesteld zijn van een archeologische onderzoeksplicht.
Situatie plangebied
Op de bedijventerreinen zijn diverse archeologische verwachtingswaarden aanwezig. In het plan wordt per verwachtingswaarde een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van de verwachte archeologische waarde opgenomen. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt ten behoeve van de opstelling daarvan nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Beperkte uitbreiding vanuit het geldende bestemmingsplan is mogelijk, maar die mogelijkheden blijven onder de voorwaarden ten aanzien van de oppervlakte. Derhalve zijn met deze beheersverordening niet op voorhand bouwmogelijkheden aan de orde die een aantasting van de archeologische waarden kunnen inhouden. Grondwerkzaamheden in z'n algemeenheid zijn echter wel toegestaan. Voor het plangebied zijn de archeologische verwachtingswaarden daarom vertaald naar de verschillende dubbelbestemmingen zoals weergegeven in de tabel.
Situatie ter hoogte van Princenhofpark Driebergen-Rijssenburg
Naar aanleiding van de zienswijze van de eigenaar van Princenhofpark 27 te Driebergen hebben wij zorgvuldig de archeologische verwachtingswaarde van dit perceel onder de loep genomen.
Op de Beleidskaart archeologie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug staat het perceel aangegeven als van hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde is gebaseerd op het bureauonderzoek dat is uitgevoerd door ADC Heritage in de periode 2007-2009 in opdracht van de gemeente UH (Botman e.a. 2009). Deze verwachtingswaarde is gebaseerd op de geomorfogenetische eigenschap van het gebied. Het gebied ligt op de zuidelijke flank van de Utrechtse heuvelrug welke minimaal vanaf de bronstijd onafgebroken bewoond is geweest. De trefkans op archeologische resten is daardoor groot. De aanwezigheid van resten uit de bronstijd, ijzertijd en Romeinse tijd in naastgelegen gebieden (landgoed de Reehorst, landgoed Bloemenheuvel, terrein 'Hoge Woerd' en buitenplaats Schoonoord). In de bodem is dekzand aanwezig afgedekt met een plaggendek. Dit plaggendek is het resultaat van agrarische bedrijfsvoering vanaf de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Eventuele sporen uit de periode vóór de late middeleeuwen zijn door een dergelijk plaggendek uitstekend beschermd tegen vergraving, waardoor de archeologisch resten onder plaggendekken vaak van hoge kwaliteit zijn. Dit draagt bij aan de hoge verwachting. Daarom is dit perceel op de beleidskaart archeologie aangegeven als van hoge archeologische verwachtingswaarde.
Echter in het kader van het nieuwe bestemmingsplan rond stationsgebied Driebergen-Zeist is een archeologisch onderzoekstraject uitgevoerd in de periode 2010-2014. Hoewel het onderzoekstraject hier nog niet is afgerond, zijn er al wel interessante onderzoeksresultaten beschikbaar. In de beginfase van het onderzoekstraject blijkt ook het terrein aan het Princenhofpark te zijn meegenomen in het onderzoek. Analyse van historische kaarten en luchtfoto's heeft aangetoond dat op deze terreinen in de jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw fabrieken hebben gestaan die in WOII zijn gebombardeerd. Deze gebeurtenissen en de bouw van de huidige bebouwing zullen de bodem dusdanig hebben verstoord dat de kans op behoudenswaardige archeologische resten in de bodem dient te worden bijgesteld naar laag. Dit betekent niet dat er geen archeologische waarden in de bodem aanwezig kunnen zijn, maar wel dat de trefkans op behoudenswaardige resten klein wordt geacht. In het licht van de onderzoeksresultaten ten behoeve van de ontwikkeling rond het stationsgebied kan de archeologische dubbelbestemming in het bedrijventerrein dus inderdaad beter worden bijgesteld naar de dubbelbestemming Waarde archeologie 5 (laag). Als bijlage 4 bij deze toelichting treft u de rapportage aan waarin de onderzoeksresultaten zijn beschreven.
Op de bedrijventerreinen vinden zich buiten de sportfaciliteiten op Hoenderdaal, de kartbaan Driebergen en de Knuffelweide te Amerongen geen recreatieve activiteiten plaats. Voorgesteld kan worden dat er wel recreatieve activiteiten onder respectering van de overige bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan zoals indoor speelgelegenheden voor zover dat niet in strijd is met de overige regelgeving en rechtspraak.
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.UHRbedrijventer-va01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in meerdere verbeeldingen/plankaarten.
De toelichting op zich zelf heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In het renvooi zijn deze als 'verklaringen' aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hierin geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan, zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
In bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:
Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen:
Voor de vergunningvrije activiteiten is geen procedure van toepassing. Deze activiteiten
kunnen zonder meer worden uitgevoerd.
In bijlage II van het BOR zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken die groter zijn dan de vergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen (van bouwwerken) tot maximaal 1500 m2 binnen de bebouwde kom (inclusief inpandige bouwactiviteiten).
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn geldt van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
Voor de activiteiten die via de kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn geldt van 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.
In het plangebied zijn meerdere bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied een aantal dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Agrarisch (Artikel 3)
Deze bestemming is gegeven aan de agrarische gronden ten zuidwesten van het bedrijventerrein Boswijklaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Bedrijventerrein (Artikel 4)
De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de belangrijkste functie in het plangebied. Om deze reden wordt de uitleg van dit artikel uitgebreid toegelicht.
Bestemmingsomschrijving
Op gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn zowel bedrijven toegestaan alsmede wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige bijbehorende voorzieningen.
Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten die is opgenomen als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.
Voor het vaststellen van de milieuzonering is uitgegaan van de bestaande woonbebouwing of solitaire woningen (burgerwoningen en bedrijfswoningen) in of langs de randen van het plangebied. Voor de bedrijfswoningen geldt dat deze verminderd hindergevoelig zijn verklaard. Bestaande bedrijfswoningen worden direct bij 3.1 bedrijfsactiviteiten toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan het gebruik van de bedrijfswoning worden gewijzigd in algemeen milieuzonetoegankelijke bedrijfsactiviteiten. Wijziging in andersoortig gebruik, zoals bijvoorbeeld in 'wonen' is niet mogelijk. Nieuwe bedrijfswoningen of andere hindergevoelige objecten op de bedrijventerreinen worden niet toegestaan. Bedrijven uit een zwaardere categorie dienen op een grotere afstand van de woonbebouwing te worden gesitueerd dan de bedrijven uit lagere milieucategorieën. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak van de milieuzonering zie ook paragraaf 4.4.5 Bedrijven en milieuzonering.
De milieuzonering is op de verbeelding aangegeven door middel van categorieaanduidingen binnen de bestemming Bedrijventerrein. Op de verbeelding is na de letter die de bestemming aangeeft, de hoogst toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (tussen haakjes) aangegeven (bijvoorbeeld BT b<3.1). Op de bedrijventerreinen varieert de algemene toelaatbaarheid van maximaal milieucategorie 1 tot en met maximaal milieucategorie 3.2 en 5.3 (incidenteel op 1 plek, namelijk de kartbaan te Driebergen). Een aantal bedrijven voldoet niet aan de aldaar maximaal toelaatbare milieucategorie, maar kunnen ter plaatse wel gehandhaafd blijven. Voor deze bedrijven zijn maatbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat bij verplaatsing of beëindiging van een dergelijk bedrijf eenzelfde bedrijf is toegestaan of een bedrijf dat past binnen de toelaatbare categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen deze maatbestemmingen uit het plan worden verwijderd, teneinde een optimaal gezoneerd bedrijventerrein te creëren. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Op het bedrijventerrein bevinden zich naast bedrijven een aantal andere functies. Deze hebben een specifieke functieaanduiding gekregen om het gebruik goed mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn zelfstandige kantoren, perifere detailhandel en een verkooppunt voor motorbrandstoffen met uitzondering van lpg.
Bouwregels
Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Op de verbeelding en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Het bebouwingspercentage bedraagt op alle bedrijventerrein maximaal 80%. Teneinde intensief ruimtegebruik mogelijk te maken, kan door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een omgevingsgvergunning worden verleend voor een hoger bebouwingspercentage, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit de afwijkingsregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit lid zijn een aantal bepalingen opgenomen die bepaalde gebruiksvormen uitsluiten. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Ook geluidshinderlijke inrichtingen (Wgh-inrichtingen) zijn niet toegestaan. De op het bedrijventerrein Amerongen gelegen risicovolle inrichting is voorzien van een specifieke aanduiding en mag ter plaatse worden voortgezet.
Afwijken van de gebruiksregels
Uit het oogpunt van flexibiliteit zijn in dit lid een aantal bepalingen opgenomen waarbij het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning van kan afwijken.
Staat van Bedrijfsactiviteiten
De eerste bepaling betreft het afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in twee categorieën hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Onderschikte detailhandel
In de tweede bepaling is opgenomen dat kan worden afgeweken ten behoeve van het toestaan van ondergeschikte detailhandel, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de afwijkingsregels.
Perifere detailhandel
In de derde bepaling is opgenomen dat perifere detailhandel kan worden toegestaan, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van een wijzigingsbevoegdheid om de specifieke maatbestemmingen in verband met de milieuzonering uit het plan te verwijderen. Het gaat uitsluitend om de maatbestemmingen die zijn opgenomen in verband met het feit dat de aanwezige bedrijven niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. In de meeste gevallen gaat het om een historisch gegroeide situatie.
Belangrijke voorwaarde voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de bedrijfsactiviteiten beëindigd, dan wel zijn verplaatst dienen te zijn. Daarnaast mag deze wijzigingsbevoegdheid pas worden toegepast 1 jaar na beëindiging/verplaatsing van de betreffende bedrijfsactiviteit. Hierdoor zijn bedrijven in de gelegenheid om eventuele opvolging van de bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken met dezelfde SBI code als het betreffende bedrijf.
Bos (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen voor enkele bospercelen op het bedrijventerrein in Driebergen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarnaast is voor specifieke werken en werkzaamheden, zoals het aanleggen van verhardingen en het kappen of rooien van bomen, een uitvoeringsverbod opgenomen.
Groen (Artikel 6)
De groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming Groen. Naast beplantingen en plantsoenen zijn hier onder andere ook voet- en fietspaden, in- en uitritten, nutsvoorzieningen, bermen en bermsloten en dergelijke mogelijk.
Voor de Knuffelweide in Amerongen zijn specifieke gebruiksregels van toepassing. Ten eerste dient sprake te zijn van voldoende parkeergelegenheid. Deze parkeervoorzieningen dienen gedeeltelijk op eigen terrein te worden aangelegd. Daarnaast zijn geen kwetsbare objecten toegestaan (vanuit het oogpunt van externe veiligheid). Tot slot is het aantal te houden landbouwdieren aan een maximum gebonden.
Natuur (Artikel 7)
De ecologische zone bij het bedrijventerrein Vossenstein heeft de bestemming 'Natuur'. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarnaast is voor specifieke werken en werkzaamheden, zoals het aanleggen van verhardingen en het kappen of rooien van bomen, een uitvoeringsverbod opgenomen.
Sport (Artikel 8)
De sportvoorzieningen in het plangebied – ten zuiden van het bedrijventerrein in Driebergen – zijn voorzien van de bestemming sport. Naast de uitoefening van veldsporten en een fietstoerclub zijn de specifieke vormen van sportactiviteiten met een functieaanduiding aangeduid. Het gaat om de aanduidingen 'golfbaan', 'kartbaan' en 'sporthal'.
Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met inachtneming van het aangeduide bebouwingspercentage of de maximum oppervlakte. In afwijking van deze regel zijn ondergeschikte gebouwen en overkappingen toegestaan buiten het bouwvlak, zoals vrijstaande bergingen en fietsenstallingen, mits deze voldoen aan de specifieke bouwregels.
Op het sport- trainingsveld gelegen tussen de sportterreinen de Woerd en de aanwezige bedrijven op Bedrijventerrein Driebergen is een wijzigingsbevoegdheid gelegd om de bestemming te wijzigen in verkeersdoeleinden. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen omdat het de verwachting is dat de bestemming sport-trainingsveld binnen de geldigheidstermijn van het bestemmingsplan in de directe nabijheid van de huidige sportterreinen elders kan worden gecompenseerd.
Tuin (Artikel 9)
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen en gedeeltelijk de zijtuinen bij de burgerwoningen. Op deze gronden zijn ook paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeerplaatsen op eigen terrein toegestaan.
Verkeer (Artikel 10)
De doorgaande wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.
Water (Artikel 11)
De bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water. Op de gronden zijn bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan.
Wonen - S1 (Artikel 12)
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - S1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd. Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Daarbij geldt in beginsel een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Als een bestaande goot- en bouwhoogte daarvan afwijkt, is de aanduiding 'overige zone - afwijkende goot- en bouwhoogte opgenomen.
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.
In voorkomende gevallen zijn dakkapellen niet toegestaan, deze zijn dan als zodanig aangeduid.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan-of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningvrij bouwen'uit de bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
De regeling die de beheersverordening biedt is echter op een aantal punten ruimer:
1. Er mag in sommige gevallen in het voorerf worden gebouwd:
Op een vrijstaand bouwwerk is een kap toegestaan. Daarmee kan desgewenst aangesloten worden bij de bouwstijl van een hoofdgebouw. De maximale hoogte van die kap is in de bestemmingsplanregels vastgelegd als de 'maximale bouwhoogte'. Ook de maximale goothoogte van vrijstaande bijgebouwen is in de bestemmingsplanregels vastgelegd. Een vrijstaand bijgebouw mag ook zonder kap worden gebouwd ("plat dak"). In dat geval is de maximale bouwhoogte van het vrijstaande bijgebouw gelijk aan de maximale goothoogte, te weten 3 meter.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Afwijken van de bouwregels
Het plan biedt het bevoegd gezag de bevoegdheid om toe te staan dat een hoofdgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak. Het beoordelingscriterium hierbij is dat er door het platte dak het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de bijlage ' bedrijf-aan-huis'. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt. Er mag geen personeel in dienst zijn. Behalve bij een praktijk voor medische beroepen, dan mag maximaal één fte voor assistentie of ondersteuning in dienst zijn.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor 'kamerbewoning' of 'bijzondere woonvorm' is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een aantal dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
Leiding - Brandstof (Artikel 13) en Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 14)
In het plangebied is een brandstoftransportleiding aanwezig (zie ook toelichting paragraaf 4.4.6). Deze leiding en de bijbehorende rechtsstrook heef de bestemming 'Leiding - Brandstof'. Daarnaast is er een hoogspanningsverbinding aanwezig in het deelgebied Driebergen. Deze verbinding heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Naast deze dubbelbestemmingen zijn ook andere bestemmingen van kracht. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Nieuwbouw is slechts mogelijk op basis van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, waarbij wordt getoetst aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de leiding of de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad.
Waarde - Archeologie (1 t/m 5)
Conform het archeologiebeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn 5 afzonderlijke beschermingsregimes vastgelegd in het kader van te beschermen archeologische waarden. Deze bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd.
In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Dit hoofdstuk bevat algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en de antidubbeltelregel. Dit laatste standaardartikel is bindend voorgeschreven voor ieder bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen', zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro, mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Tevens heeft er inspraak plaatsgevonden. De ingekomen vooroverlegreacties en inspraakreacties zijn beantwoord in een Nota Inspraak en Vooroverleg die is opgenomen in Bijlage 7.
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.