direct naar inhoud van 4.12 Groen, natuur en landschap
Plan: Haarbosch, Maarsbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.MAAHaarbosch-va01

4.12 Groen, natuur en landschap

4.12.1 Beleidskader

Natuurbeschermingswet, Habitat- en/of Vogelrichtlijn, Flora- en faunawet, Natura 2000 en Ecologische Hoofdstructuur

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met bestaande natuurwaarden. De natuurbeschermingswetgeving vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is in de Nederlandse situatie gescheiden in soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Het wettelijk kader voor de soortenbescherming in Nederland is de Flora- en Faunawet, die bescherming biedt aan vrijwel alle voorkomende diersoorten en sommige plantensoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Flora- en Faunawet; voorafgaand aan de ontwikkeling dient te zijn getoetst of er sprake is van effecten op één of meer strikt beschermde soorten. Is dit het geval, dan moet er een ontheffing worden aangevraagd. Voor sommige strikt beschermde diersoorten zijn aan het toekennen van deze ontheffing strenge eisen verbonden. Voor andere beschermde diersoorten is ontheffing niet mogelijk. Naast soortenbescherming heeft de Flora- en faunawet betrekking op jacht en de handel in dieren en planten. Dit is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant.

Gebiedsbescherming vindt plaats in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de Natura 2000-gebieden. Dit zijn de Vogelrichtlijngebieden en (na aanwijzing) de Habitatrichtlijngebieden. De bescherming van de natuurwaarden heeft gevolgen voor het gebruik in en rondom dit gebied. Activiteiten, plannen en projecten moeten vooraf worden getoetst op hun effecten op de natuur, waarbij ook de externe werking van een ingreep op het beschermde gebied en de aanwezige waarden getoetst dient te worden. De afstand van de externe werking is afhankelijk van de ingreep. Als er sprake is van ingrepen die een (significant) effect hebben op het betreffende beschermde gebied zal er een vergunning moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de provincie.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) worden in provinciale streekplannen uitgewerkt; ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, het liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.

4.12.2 Het plan

Onderzoek 2006

Voor het plangebied is in oktober 2006 een quick scan in het kader van de Flora- en faunawet verricht. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn hieronder opgenomen. Het onderzoek zelf is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Flora

In het grootste deel van het plangebied is alle vegetatie aangeplant. De bosstrook aan de oostzijde bestaat voornamelijk uit jong bos van berk en grove den. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten waargenomen. Op grond van de aangetroffen vegetaties en terreinkenmerken worden deze ook niet verwacht. De ingreep kan naar verwachting leden tot een beperkt verlies van groeiplaatsen. Dit heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van de soorten, aangezien het algemeen in Nederland voorkomende soorten betreft.

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000 gebieden of beschermde natuurmonumenten of andere gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Effecten van de ingreep op deze gebieden zijn dan ook niet aan de orde.

Vissen

Er zijn geen beschermde vissoorten bekend uit de directe omgeving van en/of in het plangebied. De beek is in principe geschikt voor het bermpje, maar deze is niet waargenomen tijdens het veldbezoek. Voor andere beschermde soorten is de beek niet geschikt. De sloot die ten zuiden van het plangebied gelegen is, is vanwege zijn verlande en zeer beschaduwde karakter niet geschikt voor beschermde vissoorten.

Amfibieën

Tijdens het veldbezoek zijn de volgende soorten waargenomen: alpenwatersalamander, kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker. Het plangebied fungeert als leefgebied voor deze soorten. De gewone pad, bastaardkikker en kleine watersalamander zijn algemeen in Nederland voorkomende soorten. De ingreep leidt mogelijk tot de vernietiging van een klein aantal vaste rust- en verblijfplaatsen. Op de gunstige staat van instandhouding heeft dit geen effect. Een ontheffing voor deze soorten is niet vereist.

De alpenwatersalamander is een beschermde soort uit tabel 2 van de Flora- en faunawet. De soort komt van nature alleen voor in de provincies Noord-Brabant en Limburg, beneden de grote rivieren in Gelderland en op een aantal locaties in Drenthe. Ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet is noodzakelijk. Aangezien de ingreep geen effect heeft op de instandhouding van de natuurlijke populatie alpenwatersalamanders in Nederland, is compensatie niet noodzakelijk.

Reptielen

Tijdens het onderzoek zijn geen soorten reptielen in het plangebied waargenomen. Aangezien er geen reptielen in het plangebied voorkomen, zijn er geen effecten van de ingreep op deze soortgroep te verwachten. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Ongewervelden

Er zijn geen beschermde ongewervelden uit de regio bekend die ook in het plangebied kunnen voorkomen. Er zijn daarom geen effecten te verwachten en een ontheffing is niet noodzakelijk.

Grondgebonden zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn geen grondgebonden zoogdieren waargenomen. Het plangebied fungeert (mogelijk) als leefgebied voor veelvuldige in Nederland voorkomende kleine grondgebonden zoogdieren. De strikt beschermde das en de boommarter worden niet in het plangebied verwacht, omdat het plangebied niet beschikt over geschikt habitat. Er zijn tevens eekhoorns of eekhoornnesten in de bosstrook waargenomen. Het is wel mogelijk dat deze soort hier voorkomt.

De ingreep binnen het plangebied zal naar verwachting leiden tot beperkt verlies van leefgebied van de te verwachten soorten. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten komt niet in het geding door de ingreep. De eekhoorn is een soort uit tabel 2 van de Flora- en faunawet. Aangezien mogelijk nestbomen gaan verdwijnen is een ontheffing noodzakelijk. Gezien de mogelijkheden die de eekhoorn heeft in de omgeving, komt de gunstige staat van instandhouding niet in het geding.

Vleermuizen

Tijdens het onderzoek is er een (middelgrote) kraamkolonie gewone dwergvleermuizen waargenomen in het grote bedrijfspand in het plangebied. Zij vliegen uit verschillende openingen 's avonds uit. Aangenomen kan worden dat het gehele pand aan de noordzijde geschikt is voor vleermuizen. Daarnaast zijn er zes baltsplaatsen van gewone dwergvleermuizen in hetzelfde pand aanwezig zijn. Hierdoor heeft het pand een duidelijke functie voor de lokale groep gewone dwergvleermuizen. Het ligt in de lijn der verwachting dat het pand het gehele jaar rond door vleermuizen wordt gebruikt. Het plangebied wordt verder in beperkte mate gebruikt als foerageergebied door gewone dwergvleermuizen. Er zijn geen vaste vliegroutes van vleermuizen vastgesteld.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot het verlies van een vaste rust- en verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en tot een beperkt verlies van foerageergebied. Dit heeft geen negatieve gevolgen op de gunstige staat van instandhouding van de populatie van deze in Nederland algemeen voorkomende soort. De groep vleermuizen die van het bedrijfspand gebruik maakt heeft voldoende uitwijkmogelijkheden indien de sloop van het pand buiten de kwetsbare perioden plaatsvindt. Alleen door compenserende vleermuisvoorzieningen in de nieuwbouwplannen op te nemen, kan worden gegarandeerd dat de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie ook op de langere termijn is gewaarborgd. Op 1 mei 2012 is een positieve afwijzing verleend van de Flora- en faunawet.

Vogels

In het plangebied kunnen betrekkelijk algemene soorten broedvogels van bossen en stedelijk gebied worden verwacht. Het plangebied is geschikt habitat voor streng beschermde vogelsoorten als huismus en ringmus. De huismus is tijdens het onderzoek waargenomen. Het plangebied heeft naar verwachting geen betekenis voor winter-/watervogels.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot beperkt verlies van leef- en broedgebied van de huismus en mogelijk de ringmus. Dit heeft geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat het aantal dieren dat hiermee gemoeid is relatief klein is. In de toekomst kan voor de huismus en de ringmus nieuwe broedmogelijkheden ontstaan. Door de ingreep worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is dus niet noodzakelijk.

Onderzoek 2011

Voor het slopen van de bedrijfsgebouwen is een positieve afwijzing van de Flora- en faunawet ten aanzien van de gewone dwergvleermuis, Alpenwatersalamander en de huismus aangevraagd. Voor deze aanvraag is een sloopprotocol en een uitwerking van de mitigerende maatregelen noodzakelijk. In januari 2011 is een dergelijke rapportage opgesteld. De belangrijkste punten zijn hieronder verwoord. De rapportage is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.

Het zorgvuldig handelen ten aanzien van de gewone dwergvleermuis en de huismus

krijgt gestalte door het volgende maatregelenpakket.

  • Ontzien van kwetsbare perioden.
  • Vleermuis- en musvriendelijk slopen van de bestaande panden volgens
  • sloopprotocol.
  • Het aanbrengen van tijdelijke verblijfplaatsen als overbrugging van de periode
  • tussen sloop en nieuwbouw.
  • Het integreren van nieuwe verblijfplaatsen in de nieuwbouw.
  • Gebruik van aangepaste verlichting.
  • Ecologische begeleiding van sloop en nieuwbouw.

Voor de specifieke mitigerende (sloop)maatregelen wordt verwezen naar het document.

Compensatie bosstrook

Voor de realisatie van het plan is het noodzakelijk een deel van de aanwezige beplanting te verwijderen. Voor deze verwijdering geldt een herplantverplichting of compensatieplicht. Deze compensatie geldt met name voor de oostelijk gelegen bosstrook welke een hoge ecologische waarde kent. Deze compensatie wordt binnen het plangebied gerealiseerd door het ontwikkelen van een natte ecologische verbindingszone, met als basis de nu ondergronds lopende beek. Buiting Bosontwikkeling heeft onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van deze oplossing.

De inrichting van de natte ecologische verbindingszone, door de bronbeek binnen het

plangebied een plek te geven, wordt door zowel de gemeente als de provincie als zeer waardevol beoordeeld. Het voorstel voldoet volgens gemeente en provincie aan de compensatieplicht. Wel stelt de provincie als randvoorwaarde dat de uiteindelijke inrichting van de zone moet worden uitgevoerd aan de hand van een concreet natuurontwerp. De provincie biedt aan een inhoudelijke bijdrage aan dit ontwerp te leveren.

4.12.3 Conclusie en aanbevelingen

Bij besluit van 1 mei 2012 is een positieve afwijzing verleend ten aanzien van de Flora- en faunawet, voor de alpenwatersalamander, de huismus en de gewone dwergvleermuis.