direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leersum Rijksstraatweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De Rijksstraatweg is de belangrijkste weg in de kern Leersum en is te beschouwen als een echte dorpsstraat met sterk wisselende bebouwing aan weerszijden met een mix van functies. Voor het gebied gelden op dit moment een aantal zeer verouderde bestemmingsplannen. In de loop der jaren zijn vele functiewijzingen en bouwplannen tot ontwikkeling gekomen, waardoor een actueel planologisch kader voor het gebied ontbreekt.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft tot doelstelling om voor het Rijksstraatweggebied van Leersum één nieuw integraal bestemmingsplan op te stellen met eenduidige regels. Door middel van dit integrale bestemmingsplan kan alle grondgebruik van gelijke aard op gelijkvormige wijze worden geregeld. Dit bevordert de rechtsgelijkheid en het geeft helderheid aan ondernemers, direct aanwonenden en de overheid.

Met dit bestemmingsplan wordt ook invulling gegeven aan de wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Tevens heeft dit bestemmingsplan tot doel de aantrekkingskracht van het gebied te behouden en waar mogelijk te versterken door middel van flexibele regels.

Ook heeft het bestemmingsplan tot doel de bouwplannen die de afgelopen decennia door middel van planologische afwijking zijn gerealiseerd, te voorzien van een planologisch kader.

Tot slot voorziet het bestemmingsplan in enkele ruimtelijke ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan biedt in hoofdzaak dus een actualisering, een uniformering en een flexibilisering van de planologische afspraken voor het plangebied als ook een vertrekpunt om de aantrekkingskracht van het plangebied te bevorderen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied betreft globaal het gebied ter weerszijden van de Rijksstraatweg in Leersum, met uitzondering van twee ontwikkellocaties ter hoogte van de Prins Mauritslaan. De gronden ten zuiden van de Rijksstraatweg tussen de Boerenbuurt en de Nieuwe Steeg maken eveneens deel uit van het plangebied.

Op de onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (blauwe contour)

1.3 Geldende plannen

Met het in werking treden van dit bestemmingsplan vervallen alle bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied die in onderstaande tabel zijn opgenomen:

bestemmingsplan   vaststelling gemeenteraad   goedkeuring door Gedeputeerde Staten  
Rijksstraatweggebied-oost   7 juli 1983   5 juni 1984  
Rijksstraatweggebied-midden   10 april 1980   2 juni 1981  
Rijksstraatweggebied-midden, uitwerking Rijksstraatweg   12 augustus 1986   16 december 1986  
Rijksstraatweggebied-midden, uitwerking Rijksstraatweg 1e herz.   2 mei 1989 (B&W)   29 augustus 1989  
Rijksstraatweggebied-west   4 maart 1982   11 mei 1983  
Rijksstraatweggebied-west, uitwerking Rijksstraatweg   2 mei 1989 (B&W)   29 augustus 1989  
Leersum Zuid 2000   27 februari 2003   7 oktober 2003  
Leersum Zuid-Oost   8 augustus 1978   22 augustus 1979  
De Donderberg   9 december 2010   nvt  
Boerenbuurt 12-18 Leersum   4 april 2012   nvt  
Noord   3 april 1986   2 december 1986  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. Deze beschrijving bestaat uit een analyse van de huidige ruimtelijke structuur en de uitgangspunten voor het beheer hiervan. Tevens wordt ingegaan op enkele ruimtelijke ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt in dit hoofdstuk beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan mogelijk relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een beheersgericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 beschreven wat de ruimtelijke structuur is.

In het kader van bovenstaande heeft een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Deze analyse is vastgelegd in een rapport, te weten "Stedenbouwkundige kaders Rijksstraatweggebied Leersum", zie bijlage 2.

In dit kader wordt een beschrijving gegeven van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en van de "bouwstenen" van die ruimtelijke karakteristiek. Vervolgens is aan de hand van een opdeling naar deelgebieden aangegeven welke aspecten van de bestaande ruimtelijke karakteristiek idealiter via het bestemmingsplan gewaarborgd zouden moeten worden teneinde de bestaande ruimtelijke situatie te kunnen consolideren. In paragraaf 2.3 is aangegeven op welke wijze dat in het bestemmingsplan is verwerkt.

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van de beschrijvingen van de bestaande karakteristiek van het Rijksstraatweggebied in Leersum. Voor de uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar de genoemde bijlage.

Tot slot worden in het plangebied enkele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De toelichting op deze ontwikkelingen is opgenomen in paragraaf 2.4.

2.2 Structuur en opbouw van Rijksstraatweggebied Leersum

Tot het Rijksstraatweggebied behoort alle bebouwing tussen de Maarsbergseweg (N226) aan de westzijde en de afslag Rijkssstraatweg naar de Achterweg aan de oostzijde van de bebouwde kom. Aan noord- en zuidzijde volgt de begrenzing van het Rijkstraatweggebied in grote lijnen de oorspronkelijke erfgrenzen gelegen aan de Rijksstraatweg (N225), waarbij aan de westzijde de plangrens op de Middelweg is gelegd. Het plangebied van het bestemmingsplan voor het Rijksstraatweggebied omvat daarmee ook het gebied tussen Rijksstraatweg en Middelweg, met uitzondering van twee ontwikkelgebieden ter hoogte van de Prins Mauritslaan. Aan de oostzijde omvat het plangebied tevens de Boerenbuurt.

De Rijksstraatweg vormt de historische as van het dop en is de enige (auto)verbinding van het dorp Leersum met zijn omgeving. De Rijksstraatweg is te beschouwen als een echte dorpsstraat met sterk wisselende bebouwing aan weerszijden met een mix van functies. De historische kern wordt gevormd door de Michaëlskerk aan het Kerkplein en de ernaast gelegen herberg.

Binnen het bestemmingsplangebied is onderstaande hoofdstructuur aan te geven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Hoofdstructuur Rijksstraatweg

2.3 Korte omschrijving van de ruimtelijke karakteristiek van Rijkstraatweggebied Leersum

2.3.1 Karakteristiek

Het beeld is dorps, kleinschalig met een grote mate van diversiteit aan typen panden en een verscheidenheid aan gebruikte materialen en kleuren. Er is sprake van lintbebouwing ter weerszijden van de weg. Door bochten in de weg kan deze doorlopende ruimte niet altijd in zijn geheel worden overzien.

De bebouwing is doorgaans vooroorlogs, bescheiden van aard en bestaat veelal uit 1 laag met een kap, en soms 2 lagen met 1 kap. De percelen zijn vaak diep met voorgevelrooilijnen die variëren. Veelal zijn de voortuinen diep. De hogere centrumbebouwing aan de Torenzichtlaan vormt een breuk met dit dorpse beeld: de bouwmassa is hier afwijkend hoger en breder.

Bij meerdere panden is sprake van veranda's of serres aan de voorzijde van de
woningen hetgeen tot op zekere hoogte als karakteristiek kan worden beschouwd.

Langs de Middelweg is de agrarische oorsprong van het dorp goed terug te herkennen en is sprake van typische lintbebouwing. De bebouwing is ook hier over het algemeen bescheiden van hoogte (met een lage goot) en breedte, nadrukkelijk vrijstaand en zeer divers van architectuur en bouwdatum. Ook hier is vaak sprake van oorspronkelijk diepe achtererven.

De diepe achtererven achter de bebouwing van zowel de Rijksstraatweg als de Middelweg heeft zich in de loop der tijd bedrijvigheid ontwikkeld. Een deel van deze terreinen is inmiddels omgezet naar woningbouw (Vaarsloot, Muldershof) of wordt omgezet naar woningbouw (gebied Stadhouderslaan) met vaak een hofjesachtige opzet. Waar de Rijksstraatweg echt de hoofdader door het dorp is, heeft de Middelweg nog meer het verstilde dorpsstraatkarakter.

Tenslotte is langs de Koningin Wilhelminalaan in de jaren '70 en in de jaren '2000 seriematige woningbebouwing gerealiseerd.

Op grond van structuur, opbouw en ontstaansgeschiedenis zijn in het bestemmingsplangebied 5 deelgebieden te onderscheiden:

  • 1. Centrumgebied
  • 2. Rijksstraatweg als dorpsstraat- westelijk gedeelte
  • 3. Rijksstraatweg als dorpsstraat- oostelijk gedeelte
  • 4. Gebied tussen Rijksstraatweg en Middelweg
  • 5. Gebied Roekenes/Kerkweg
2.3.2 Deelgebied 1 Centrumgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0004.png"

Centrum 'historisch'  
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0005.png"
Centrum 'nieuw'  

Voor deelgebied 1 zijn de volgende zaken van belang ter verwerking in de bestemmingsregeling:

  • Consolidatie van het historische oude centrum door consolidatie van de bestaande bebouwing in omvang en situering en inclusief tussenliggende onbebouwde ruimtes;
  • Voor het nieuwe centrum geldt eveneens consolidatie van de bestaande bebouwing;

2.3.3 Deelgebied 2 Rijksstraatweg als dorpsstraat (westelijk gedeelte)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0006.png"

Voor deelgebied 2 de volgende zaken ter verwerking in de bestemmingsregeling:

  • Consolidatie van het kleinschalige, dorpse karakter van de bebouwing langs de Rijksstraatweg door consolidatie van het vrijstaande karakter van de bebouwing door consolidatie van bestaande onbebouwde ruimte tussen de hoofdbebouwing en zijdelingse perceelgrens en:
  • In het kader van het bovenstaande tevens de beeldbepalende vrij liggende situering van vrijstaande bijgebouwen achter de hoofdbebouwing consolideren;
  • Consolidatie bestaande goot- en bouwhoogtes van bebouwing: de individuele afwisseling van de bebouwing is essentieel voor de beleving van de individualiteit van de bebouwing. Met name de lage goothoogtes ( 1 bouwlaag) zijn daarbij kenmerkend voor het dorpse karakter van de Rijksstraatwegbebouwing;
  • Consolidatie van de bestaande kenmerkend bescheiden pandbreedtes, hetgeen betekent consolidatie van de bestaande hoofdmassa. Situering van uit- en aanbouwmogelijkheden bij voorkeur aan de achterzijde van de bebouwing, maar qua regels aan te sluiten bij het Besluit Omgevingsrecht (BOR). Het is daarbij wel uitdrukkelijk de bedoeling dat de bestaande fijnschalige korrelgrootte van de bebouwing behouden blijft en geen sprake is van disproportionele schaalvergroting;
  • Consolidatie kenmerkende verspringing van voorgevelrooilijnen door consolidatie van de bestaande voorgevelrooilijnen;
  • Consolidatie kleinschaligheid bebouwing met bijbehorende afwisseling in volumes door voor woningen uit te gaan van een maximale bouwdiepte voor het hoofdgebouw van 10 m, tenzij de bestaande diepte al meer is in welk geval die bestaande bouwdiepte als maximum voor de hoofdmassa zou moeten gelden; Voor overige niet-woonfuncties, zouden de bestaande bouwdieptes van de hoofdmassa als maximum moeten gelden;
  • Consolidatie van kenmerkende bouwwijze mét kap, door voorschrijven van een kap in de regels, bij voorkeur in de vorm van een dwarskap.
  • Eventuele bebouwing op de achtererven mag niet hoger zijn dan in de BOR toegestaan;
  • Het stimuleren van de bouw van de voor de Rijksstraatweg karakteristieke serres en veranda's aan de voorzijde van de panden door dit in de regels mogelijk te maken;
  • Het veiligstellen van de voor de dorpsbebouwing kenmerkende mix van wonen en niet-woonfuncties (met ieder een eigen bijbehorende uitstraling en eigen functionele behoeften, zoals parkeergelegenheid) door het expliciet consoliderend bestemmen van de woonfuncties in het dorpslint;
  • Parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties zoveel mogelijk aan de achterzijde op de achtererven te situeren, zodat de verblijfskwaliteit van de Rijksstraatweg als dorpsstraat wordt verbeterd of in ieder geval niet nadelig wordt beïnvloed.

2.3.4 Deelgebied 3 Rijksstraatweg als dorpsstraat (oostelijk gedeelte)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0007.png"

Onder verwijzing naar de beschrijving van deelgebied 2 volgen hieronder voor deelgebied 3 dezelfde in de bestemmingsregeling te verwerken zaken:

  • Consolidatie van het kleinschalige, dorpse karakter van de bebouwing langs de Rijksstraatweg door:
  • Consolidatie van het vrijstaande karakter van de bebouwing door consolidatie van de bestaande onbebouwde ruimte tussen de hoofdbebouwing en zijdelingse perceelgrens en:
  • In het kader van het bovenstaande tevens de beeldbepalende vrij liggende situering van vrijstaande bijgebouwen achter de hoofdbebouwing consolideren;
  • Consolidatie bestaande goot- en bouwhoogtes van bebouwing: de individuele afwisseling van de bebouwing is essentieel voor de beleving van de individualiteit van de bebouwing. Met name de lage goothoogtes ( 1 bouwlaag) zijn daarbij kenmerkend voor het dorpse karakter van de Rijksstraatwegbebouwing;
  • Consolidatie van de bestaande kenmerkend bescheiden pandbreedtes, hetgeen betekent consolidatie van de bestaande hoofdmassa en situering van uit- en aanbouwmogelijkheden aan de achterzijde van de bebouwing, zodat de bestaande fijnschalige korrelgrootte van de bebouwing behouden blijft en geen sprake is van schaalvergroting;
  • Consolidatie kenmerkende verspringing van voorgevelrooilijnen door consolidatie van de bestaande voorgevelrooilijnen;
  • Consolidatie kleinschaligheid bebouwing met bijbehorende afwisseling in volumes door voor woningen uit te gaan van een maximale bouwdiepte voor het hoofdgebouw van 10 m, tenzij de bestaande diepte al meer is in welk geval die bestaande bouwdiepte als maximum voor de hoofdmassa zou moeten geldend; Voor overige niet-woonfuncties, zouden de bestaande bouwdieptes van de hoofdmassa als maximum moeten gelden;
  • Consolidatie van kenmerkende bouwwijze met kap, door voorschrijven van een kap in de regels, bij voorkeur in de vorm van een dwarskap.
  • Eventuele bebouwing op de achtererven mag niet hoger zijn dan de bebouwing op de voorerven;
  • Het stimuleren van de bouw van de voor de Rijksstraatweg karakteristieke serres en veranda's aan de voorzijde van de panden door dit in de regels mogelijk te maken;
  • Het veiligstellen van de voor de dorpsbebouwing kenmerkende mix van wonen en niet-woonfuncties (met ieder een eigen bijbehorende uitstraling en eigen functionele behoeften, zoals parkeergelegenheid) door het expliciet consoliderend bestemmen van de woonfuncties in het dorpslint;
  • Parkeren ten behoeve van niet-woonfuncties zoveel mogelijk aan de achterzijde op de achtererven te situeren, zodat de verblijfskwaliteit van de Rijksstraatweg als dorpsstraat wordt verbeterd of in ieder geval niet nadelig wordt beïnvloed.

En specifiek voor dit deelgebied aanvullend:

  • Consolidatie van het Delftse school-ensemble aan de Vredenoordlaan in huidige omvang en met specifiek toegespitste dakkapellenregeling.

2.3.5 Deelgebied 4: Gebied tussen Rijksstraatweg en Middelweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0008.png"

Alles samenvattend betekent één en ander dat, onder verwijzing naar hetgeen onder deelgebied 2 al beschreven is, de volgende aspecten in de bestemmingsregeling zouden moeten worden opgenomen:

  • Consolidatie van het kleinschalige, dorpse karakter van de bebouwing langs de Middelweg door:
  • Consolidatie van het vrijstaande karakter van de bebouwing door consolidatie van de bestaande onbebouwde ruimte tussen de hoofdbebouwing en zijdelingse perceelgrens is helaas niet garanderen. Het beste kan aansluiting gezocht worden bij de BOR:
  • In het kader van het bovenstaande tevens de beeldbepalende vrij liggende situering van vrijstaande bijgebouwen achter de hoofdbebouwing consolideren;
  • Consolidatie bestaande goot- en bouwhoogtes van bebouwing: de individuele afwisseling van de bebouwing is essentieel voor de beleving van de individualiteit van de bebouwing. Met name de lage goothoogtes (1 bouwlaag) zijn daarbij kenmerkend voor het dorpse karakter van de Middelwegbebouwing;
  • Consolidatie van de bestaande kenmerkend bescheiden pandbreedtes, hetgeen betekent consolidatie van de bestaande hoofdmassa en situering van uit- en aanbouwmogelijkheden aan de achterzijde van de bebouwing, zodat de bestaande fijnschalige korrelgrootte van de bebouwing behouden blijft en geen sprake is van schaalvergroting;
  • Consolidatie kenmerkende verspringing van voorgevelrooilijnen door consolidatie van de bestaande voorgevelrooilijnen;
  • Consolidatie van kenmerkende bouwwijze mét kap, door voorschrijven van kap in de regels, bij voorkeur in de vorm van een dwarskap;
  • Eventuele bebouwing op de achtererven moet ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw dat betekent dat deze bebouwing niet hoger mag zijn dan het hoofdgebouw;
  • Voor de projectmatige inbreidingen (Vaarsloot, Muldershof) geldt tot slot dat deze als projectmatige bebouwingen moeten worden bestemd; dat betekent handhaving van de bestaande hoofdvormen en toepassing van uniforme uitbreidingsmogelijkheden.
2.3.6 Deelgebied 5: Roekenes / Kerkweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0009.jpg"

Voor deelgebied 5 zijn ter verwerking in de bestemmingsregeling de volgende zaken relevant:

  • Consolidatie van de bestaande bebouwing in de huidige omvang en opbouw en met uniforme uitbreidingsmogelijkheden;
  • Bouwmassa's langs Kerkweg en aan de zuidzijde van de Roekenes dienen met de hoofdrichting loodrecht op de weg te staan;
  • Qua bijbehorende bouwwerkenregeling wordt aansluiting gezocht bij de BOR.

2.4 Ontwikkelingen

In het plangebied worden enkele ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen. Deze worden hierna beschreven.

2.4.1 Uitbreiding supermarkt

In het centrum van Leersum is een vestiging van supermarktketen Albert Heijn gevestigd. De initiatiefnemer wil de kwaliteit van de laad- en losruimte en het magazijn verbeteren. Daarnaast wil de initiatiefnemer de indeling van de winkel verbeteren en meer ruimte creëren om de winkelwagens in de winkel te plaatsen. Hiervoor is het nodig om het bestaande aantal m2 vloeroppervlak te vergroten. Het plan gaat dus uit van extra vloeroppervlak dat kan worden gerealiseerd door de bestaande opstelplaats voor vrachtwagens te bebouwen en de magazijnruimte onder te brengen in een nieuwe aanbouw aan de zijde van de Kerkweg. De vrijkomende ruimte binnen het bestaande gebouw kan vervolgens ook ten goede komen aan het winkelvloeroppervlak. Naar aanleiding van overleg met omwonenden is het plan in de ontwerpfase van het bestemmingsplan aangepast.

Door de initiatiefnemer is een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd met bijbehorende onderzoeken. Hiermee is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en zodoende kan worden opgenomen in het bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen als bijlage 5 bij de plantoelichting.

De grond die nodig is voor de planontwikkeling is op dit moment eigendom van de gemeente. Het college heeft besloten dat deze grond aan de initiatiefnemer wordt overgedragen.

2.4.2 Realisatie woning Rijksstraatweg 243b

Tussen de Rijksstraatweg en de Middelweg in Leersum zijn de laatste jaren diverse woningbouwprojecten tot ontwikkeling gekomen. De oude functies zijn daarmee grotendeels komen te vervallen. Eén van de percelen die momenteel nog braak ligt is het perceel achter Rijksstraatweg 243/243a. De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse één woning te realiseren. De nieuw te realiseren woning zal qua architectuur en materiaalgebruik aansluiten op de in het plan Klein Darthese gerealiseerde woningen. Datzelfde geldt voor het materiaalgebruik van de openbare ruimte. De voorgevel van de nieuwe woning komt in het verlengde te liggen van de naastliggende woning Vaarsloot 10.

Door de initiatiefnemer is een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd met bijbehorende onderzoeken. Hiermee is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en zodoende kan worden opgenomen in het bestemmingsplan. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen als bijlage 6 bij de plantoelichting.

2.4.3 Realisatie bypass en ongelijkvloerse kruising rotonde N225-N226

De provincie Utrecht wil de werking van de rotonde bij de Donderberg in Leersum verbeteren door de aanleg van een 'bypass' vanaf de Rijksstraatweg (N225) in de richting van de Maarsbergseweg (N226), komende uit Leersum. Daarnaast bestaat de wens om een ongelijkvloerse kruising voor langzaam verkeer te realiseren, waardoor de capaciteit van de bypass volledig benut kan worden.

De samenwerkende overheden hebben een ruimtelijke onderbouwing opgesteld en de benodigde onderzoeken verricht. De ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in bijlage 7. Hieruit blijkt dat het project voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.


Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Het plangebied is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur buiten een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren gelegen. Er is geen specifiek beleid voor het plangebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0010.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0012.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.

De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Vanwege de complexiteit en de omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken het Rijk en de regio hierover afspraken.

Er zijn in het voorliggende bestemmingsplan geen nationale belangen in het geding.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het Barro zijn geen belangen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende plan.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder voor duurzame verstedelijking luidt als volgt:

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

Lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend. De ladder voor duurzame verstedelijking is in zoverre niet van toepassing. In het kader van de ontwikkelingen (zie paragraaf 2.4) die in dit plan zijn opgenomen heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan de ladder in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013)

Op 4 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste partiële herziening PRV 2013 vastgesteld. Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële Herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.

Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is het feit dat Utrecht aantrekkelijk is als vestigingsgebied vanwege drie kwaliteiten.

  • 1. Utrecht ligt centraal is daarom een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken. Daarnaast is Utrecht een aantrekkelijk ontmoetingspunt;
  • 2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen;
  • 3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur.


De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en meer verantwoordelijkheid voor gemeenten zijn belangrijke uitgangspunten van het beleid. Hoe ze met deze uitgangspunten aan de slag gaan, werken de provincie uit in het Ruimtelijk Actieprogramma. De provincie gaat hierin met haar partners aan de slag om het beleid concreter te maken, samenwerking in het ruimtelijk werkveld te versterken en werkwijzen te vernieuwen. Het Ruimtelijk Actieprogramma werkt aan drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit.

Duurzame Leefomgeving, vitale dorpen en steden

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:

  • het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
  • het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
  • de vraag naar binnenstedelijk wonen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De PRV bevat regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. In de verordening is aangegeven dat verstedelijking mogelijk is binnen in het stedelijk gebied.

Het plangebied is gelegen binnen de rode contour en is aangewezen als stedelijk gebied. De percelen behorend bij Rijksstraatweg 21 en 23 zijn bij het plangebied getrokken omdat op die percelen in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen zijn te voorzien en die ontwikkelingen bij aanvullende planontwikkeling beter vanuit dit bestemmingsplan dan vanuit een bestemmingsplan Buitengebied benaderd kunnen worden. Als gevolg hiervan gelden vanuit het provinciale beleid en de provinciale verordening geen specifieke regels voor dit bestemmingsplan.

Wel moet het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen zoals bodemenergie. Dit aspect komt aan de orde in paragraaf 4.4.4 en bijlage 3 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0013.jpg"

Figuur 3.2 Stedelijk gebied Leersum (bron: provincie Utrecht)

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening herijking 2016 (2016)

De provincie heeft de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016) met bijbehorende Verordening vastgesteld op 12 december 2016. Rode draad van het beleid is: blijven zorgen voor de goede balans tussen wonen, werken en recreëren die de regio zo aantrekkelijk maakt.


In de structuurvisie ligt het provinciale ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. De verordening bevat de bijbehorende regels. Samen geven ze de kaders aan waarbinnen onder meer woningen gebouwd, natuur aangelegd, bedrijven gehuisvest of recreatievoorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Deels zijn deze kaders met de herijking aangepast. Daarnaast worden beleidswijzigingen voorgesteld voor experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.

Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan was de herijking van de PRS en de PRV nog niet bekendgemaakt.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (2010)

Het motto van de Structuurvisie is 'Groen dus vitaal'. In dit motto staat 'Groen' in zijn brede betekenis voorop en geeft daarmee tevens de regionale en landelijke positie aan. Het is allereerst deze positie die de gemeente met de structuurvisie op duurzame wijze wil versterken. En dan vooral door het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten. Ontwikkelingsvragen staan altijd in het teken van de beste wijze van beheer. Langzame vernieuwing, aandacht voor de bestaande kwaliteiten en richten op maatwerk zijn kenmerken van de bestuurlijke houding die de gemeente kiest. Het grootste deel van het motto 'vitaal' zit immers verankerd in die bestaande kwaliteiten van onze samenleving.

Op de structuurvisiekaart zijn de bestaande kernen gelegen in het gebied 'bebouwing binnen rode contour' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0014.png"

Figuur 3.3 Structuurvisiekaart

De gemeente kiest in de structuurvisie voor zes thema's die een breed terrein bestrijken. Voor het plangebied zijn met name het vierde thema 'Leefbare dorpen' en zesde thema 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant.

Leefbare dorpen

Binnen dit thema is met name de opgave 'Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud' relevant.

De opgave is om deze behoeften en wensen bij elkaar te brengen door herkenbare en bruisende dorpsharten te ontwikkelen, waarbij voorzieningen zoveel mogelijk geconcentreerd zijn in ‘centrumgebieden’. Het beleid voor de wijken wordt gericht op een goede woonfunctie (met werken aan huis). De gemeente concentreert en combineert in de centrumgebieden functies: wonen, winkels, zorg, bestuur, scholen, cultuurhuizen, horeca, enzovoort. Op deze wijze wil de gemeente de bestemmingen in het plangebied meer in balans te brengen.

Maatwerk voor wonen en werken

Binnen dit thema is de opgave 'Maatwerk voor wonen en werken binnen de 'rode' contouren' relevant.

De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Daarmee kan de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand worden gehouden. Binnen de gemeente wordt alleen voor de behoefte van eigen inwoners gezorgd. De focus ligt daarbij op groepen die moeilijk een passende woning kunnen vinden. Het is van groot belang voldoende te blijven bouwen binnen de ‘rode’ contouren van de dorpen om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Het uitgangspunt is om bij deze ontwikkeling de ‘rode’ contouren rond de dorpen niet uit te breiden. Met het huidige woningbouwprogramma van ongeveer 1.400 woningen kan de gemeente met deze doelstellingen de komende jaren vooruit.

Op figuur 3.4 is de visiekaart specifiek voor Leersum aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0015.jpg"

Figuur 3.4 Visiekaart Leersum

Leersum is volgens de structuurvisie in eerste instantie een woondorp. Er zijn niet zoveel arbeidsplaatsen. Toch is het levendig omdat Leersum ook een toeristisch dorp is en goede voorzieningen heeft. Er is een winkelkern, er zijn veel restaurants en eromheen komen verspreid allerlei kleinere toeristische voorzieningen voor. Leersum wordt specifiek aangeduid als een woon- en 'vakantie' dorp. Door het toeristisch potentieel beter te ontsluiten, kan duurzaam een zo volledig mogelijk voorzieningenpakket worden behouden. De gemeente wil de ruimte rond de Rijksstraatweg voor wandelaars en fietsers veel beter dan nu verbinden met de groene buitenranden van het dorp (project LE.1 op de visiekaart Leersum). De verbinding Rijksstraatweg-Uilentoren is het perfecte voorbeeld. Maar er moeten meer van dergelijke verbindingen komen, ook naar de zijde van het Langbroekerweteringgebied. Zo ontstaat een fysieke drager voor toeristisch-recreatieve voorzieningen. Het doel is om rond Leersum voldoende interessante punten te krijgen, die samen zorg dragen voor het behouden en het versterken van het imago van 'woon en recreatiedorp'.

Om ervoor te zorgen dat Leersum duurzaam een 'boodschappen+' centrum houdt, wil de gemeente op zoek naar meer ruimte voor winkels (project LE.3 op de visiekaart Leersum).

Mogelijkheden voor nieuwbouw van woningen zijn er maar weinig in Leersum. Wel zal de zoektocht naar mogelijkheden voor herontwikkeling en enige inbreiding voortgaan, vooral in de eerste 250 m vanaf de Rijksstraatweg (N225).

Met het waarborgen in de planregels van een veelheid van functies (naast wonen, detailhandel, sport etc.) draagt het bestemmingsplan wel bij aan het behoud van Leersum als woon- en vakantiedorp.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

In dit hoofdstuk zijn het voor het plangebied relevante specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector in algemene zin beschreven. Nieuwe ontwikkelingen moeten hieraan voldoen. Mede gelet op het conserverende karakter is dit bestemmingsplan niet in strijd met sectoraal beleid en zijn er geen milieubelemmeringen die de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

4.1 Beeldkwaliteit

Welstandsnota 2008

Deze nota dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

De Rijksstraatweg is in de welstandsnota specifiek aangeduid als beeldbepalend. Ook het deelgebied, dat het oude centrum omvat, geldt in zijn geheel als beeldbepalend. Om deze reden zijn voor dit gebied gedetailleerde welstandscriteria opgesteld.

Voor het beoordelen van bouwplannen geldt een getrapte benadering: eerst zal worden nagegaan of ze voldoen aan de voorwaarden om vergunningvrij gebouwd te kunnen worden. Vervolgens wordt bekeken of ze binnen de termen van de loketcriteria kunnen worden afgehandeld. Voldoen ze daar niet aan, dan worden ze aan de welstandscommissie voorgelegd.

4.2 Wonen

Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 (2014)

Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de woonvisie 2013 vastgesteld.

Hieruit bleek dat het vertrekpunt van de visie uit 2008, namelijk het werken aan vitale dorpen, overeind kon blijven. Vitale dorpen rust op de volgende pijlers:

  • Dynamiek en groei met respect voor het landschap: Een vitaal dorp kent dynamiek. Hiervoor is een geleidelijke groei, passend bij de schaal van de kern en met respect voor het landschap in en om de kern essentieel.
  • Een gemengde bevolking: Het functioneren van een gemeenschap vraagt een gedifferentieerde leeftijdsopbouw. Dat draagt bij aan een blijvend draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. De gemeente houdt daarom in haar woonbeleid rekening met alle huishoudens: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen. De focus ligt in het bijzonder op groepen die moeilijk een passende woning vinden.
  • Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving: Voorzieningen, passend bij het schaalniveau van de dorpen, zijn belangrijk. Zij zorgen behalve voor praktisch gemak ook voor levendigheid, ontmoeting en binding. Minimaal aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele accommodatie.

De gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarin is binnen kaders ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. Groei is nog wel aan de orde, maar zal gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van onze gemeente in de komende jaren.

De belangrijkste doelen zijn:

  • 1. De woningmarkt in beweging brengen:
  • 2. Doorstroming in de voorraad sociale woningen
  • 3. meer betaalbare huur- en koopwoningen(ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van ca. € 34.000 tot € 50.000.
  • 4. Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg: inwoners met een fysieke of geestelijke beperking kunnen in ieder dorp wonen en in hun woonomgeving de benodigde zorg en dienstverlening krijgen.
  • 5. Inwoners wonen duurzaam in duurzame woningen.

De gemeente en de in de gemeente gehuisveste woningcorporaties hebben prestatie afspraken ondertekend op het gebied van doorstroming, nieuwbouw, duurzaamheid en andere aspecten rondom wonen. Ook het woningbouwbeleid komt hierbij aan de orde, waarbij de gemeente zich sterk maakt voor instandhouding en uitbreiding van de sociale sector, maar tegelijkertijd ook de - vooral ruimtelijke - beperkingen daarvan onderkent.

Het bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan. In de planregels is de woonfunctie gewaarborgd door wonen ook mogelijk te maken in de functies detailhandel, kantoor. Ook de bedrijfswoningen blijven behouden.

In het kader van de ontwikkeling van één woning (zie paragraaf 2.4.2) die in dit plan is opgenomen heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan de woonvisie in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

4.3 Detailhandel en horeca

Detailhandelsvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug (2009)

In dit beleidsdocument geeft de gemeente een visie op de winkelstructuur in de hele gemeente Utrechtse Heuvelrug, die de kaders biedt voor het beleid voor de komende 10 tot 15 jaar. Met deze visie wil de gemeente toekomstige initiatieven van marktpartijen kunnen toetsen. Daarnaast wil zij door gericht beleid ook zelf actief kunnen bijdragen aan het versterken van de winkelstructuur.

Kenmerken Leersum

In Leersum is een gevarieerd winkelaanbod aanwezig, met winkels in alle branchegroepen. Het centrum van Leersum is op basis van de omvang en variatie van het winkelaanbod te typeren als een groot dorpscentrum. Naast winkels zijn diverse overige centrumfuncties gevestigd, zoals horecagelegenheden en dienstverlenende bedrijven (zoals kappers, uitzendbureaus, banken).

Het winkelaanbod in Leersum heeft een omvang van ± 7.300 m² wvo, verspreid over circa 50 verkooppunten. Hiermee is het aanbod in Leersum kleiner dan gemiddeld in dorpen met hetzelfde inwonertal. Ongeveer 60% van het winkelaanbod in Leersum is gevestigd in het centrum van het dorp. Het winkelaanbod voor dagelijkse artikelen (voedings- en genotmiddelen, frequent benodigde non-food) is grotendeels geconcentreerd in het planmatig ontwikkelde centrum aan de Honingraat. Het dagelijkse aanbod is compleet, met de supermarkt als de belangrijkste trekker. Daarnaast bestaat het aanbod in deze branchegroepen uit diverse versspeciaalzaken, drogisten, bloemen, dierbenodigdheden en huishoudelijke artikelen. Het winkelaanbod in modische en overig recreatieve branches is beperkt.

Aan het Kerkplein en verspreid aan de Rijksstraatweg zijn diverse horecabedrijven gevestigd. Aanvullend aan het winkelaanbod wordt elke week een warenmarkt gehouden op het Kerkplein.

Visie

Leersum is in de visie aangemerkt als groot dorpscentrum (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0016.png"

Figuur 4.1. Winkelstructuur

Het centrum van Leersum heeft een sterke positie als boodschappencentrum voor inwoners uit het eigen dorp, uit omliggende dorpen (met name Amerongen) en voor verblijfstoeristen in de omgeving. Het centrum aan de Honingraat kan haar positie als groot dorpscentrum verder versterken. Enige uitbreiding van het winkelaanbod in voedings- en genotmiddelen (supermarkt) is haalbaar. Een sterker basisaanbod biedt vervolgens kansen voor een uitgebreid semi-dagelijks winkelaanbod (boodschappenplus). Behoud van de compacte structuur en realisatie van voldoende parkeergelegenheid dichtbij de winkels zijn belangrijke aandachtspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0017.jpg"

Figuur 4.2 Gewenste functioneel-ruimtelijke structuur Leersum centrum

Het voorliggende bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. In het bestemmingsplan is aan het concentratiegebied voor winkels (zie figuur 4.2) de bestemming 'Centrum' toegekend. Binnen deze bestemming is een ruime uitwisseling aan functies mogelijk, waaronder detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Hierdoor blijft een hoge mate van dynamiek en uitwisseling mogelijk. Het plan voldoet hiermee aan de doelstellingen uit de Detailhandelsvisie.

Daarbuiten bevinden zich zones waarvan de verwachting is dat ze op den duur, gelijk aan de ontwikkelingen aan de Middelweg, de Mauritslaan en de Boerenbuurt, zullen transformeren van niet wonen bestemmingen naar woonbestemmingen. Het is echter uiterst lastig om bij opstelling van dit bestemmingsplan te bepalen of deze ontwikkelingen binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd. Vandaar dat hier wel in de toelichting melding van wordt gemaakt maar dat deze ontwikkeling nog niet middels wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan is opgenomen.

In het kader van de uitbreiding van de supermarkt (zie paragraaf 2.4.1) die in dit plan is opgenomen heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan de detailhandelsvisie in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

Amendement voor compacte winkelcentra (2016)

In de raadsvergadering van 19 december 2016 is voor het vaststellen van het Programma Economische Ontwikkeling 2016-2017 een amendement aangenomen voor compacte winkelcentra. Hierin is onder meer opgenomen dat ruimtelijke ordeningsinstrumenten zoals bestemmingsplannen gebruikt kunnen worden om compacte winkelcentra te bevorderen door bijvoorbeeld te bepalen dat:

  • In winkelconcentratiegebied detailhandel overal wordt toegestaan, maar de begane grond niet mag worden gebruikt voor bewoning;
  • In niet winkelconcentratiegebied alleen bestaande detailhandel positief wordt bestemd en de begane grond wel mag worden gebruikt voor bewoning.

In het voorliggende bestemmingsplan is op gronden met de bestemming 'Centrum' wonen uitsluitend in een bovenwoning toegestaan, met uitzondering van bestaande (legale) woningen op de begane grond. Tevens is buiten het winkelconcentratiegebied uitsluitend bestaande detailhandel positief bestemd door middel van de bestemming 'Detailhandel'. Hiermee geeft het bestemmingsplan uitvoering aan het amendement.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Door de Milieudienst Regio Utrecht (ODRU) is een integraal milieuadvies opgesteld voor het Bestemmingsplan Bedrijventerreinen. Dit milieuadvies is opgenomen in bijlage 3. In onderstaande milieuparagraaf zijn de conclusies per aspect kort samengevat.

De onderstaande onderdelen zijn in de toelichting verwerkt.

Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012

Het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het plan is op 1 maart 2012 verlengd met 2 jaar tot en met 2014. Het plan wordt momenteel geactualiseerd zonder andersluidende consequenties voor het onderhavig plangebied.

Het plan bevat de duurzaamheidambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidzorg;
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving.

Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast.

Gelet op het in hoofdzaak conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan het milieubeleidsplan achterwege blijven.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk die is opgenomen in bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk bij de regels.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied bestaat uit het gebied ter weerszijden van de Rijksstraatweg. Hier zijn naast woningen ook een groot aantal andere functies, zoals bedrijven, winkels, horeca en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Een dergelijke menging van functies is in het gebied ook gewenst. Daarom behoort het plangebied tot het omgevingstype gemengd gebied.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk.

In het plangebied worden bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Stedelijk' verbaal bij recht algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die in een gemengd gebied direct naast woningen algemeen toelaatbaar zijn. Die bedrijfsactiviteiten in het gemengde gebied kunnen daarom gehandhaafd blijven zonder specifieke aanduiding.

In het plangebied komen een aantal bedrijven voor uit een hogere milieucategorie, die specifiek zijn aangeduid (functieaanduiding). Het betreft vier locaties aan de Rijksstraatweg. Voor Rijksstraatweg 172 is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slagerij en slachthuis' opgenomen (milieucategorie 3.2). Voor Rijksstraatweg 183 en 222a is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - onderhoudsbedrijf' opgenomen (milieucategorie 3.1). Tot slot is voor Rijksstraatweg 204 de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - takel- en bergingsbedrijf' (milieucategorie 3.2) opgenomen op de verbeelding en in de regels. Het totale overzicht van de aanwezige bedrijven in het plangebied is opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Binnen het plangebied is veel bodeminformatie beschikbaar, zo blijkt uit de conclusie van de ODRU in bijlage 3. Vanwege het feit dat het bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen aanleiding om locaties nader te onderzoeken. Het bestemmingsplan voorziet in een planologisch kader voor de komende tien jaar.

Conclusie en aanbevelingen

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in hoofdzaak consoliderend van aard is worden er geen belemmeringen voorzien vanuit het aspect bodem. Voor wat betreft de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) is het aspect bodem specifiek onderzocht.

4.4.4 Duurzaamheid

Door de omgevingsdienst is het aspect duurzaamheid onderzocht voor dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat, het aspect duurzaamheid vooralsnog geen rol speelt omdat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.

Voor toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied zijn er volop kansen om het gebied te verduurzamen. Voor een hoger duurzaamheidniveau worden voor de ontwerpfase afspraken gemaakt tussen de architect/ontwikkelaar en gemeente Utrechtse Heuvelrug over hoe de gevraagde GPR gebouw-scores kunnen worden bereikt. De gemeente kan de aanvrager vrijblijvend ondersteunen met kennis over duurzame kansen en het gebruik van de GPR software.

Isoleren van een gebouw

Met het project 'Stroomversnelling' wil het rijk het energiegebruik van woningen terugdringen naar nul: de zogenoemde 'nul op de meter woningen'. Hiervoor moet onder meer extra isolatie worden aangebracht op woningen. Het bestemmingsplan staat dit echter soms in de weg omdat dan bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen moeten worden overschreden. In dit bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen die toestaat om daarvan af te wijken, indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw.

4.4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van PR 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Door de ODRU is onderzocht of, en zoja welke risicovolle inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en of er sprake is van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, het water of het spoor in de nabije omgeving van het plangebied.

Hieruit blijkt dat er in (de nabije omgeving van) het plangebied geen sprake is van een risicovolle inrichting die beschikt over een plaatsgebonden risicocontour, of een invloedsgebied ten behoeve van het groepsrisico dat reikt tot het plangebied.

Aan het oostelijke gedeelte van de Rijksstraatweg, parallel aan de noordzijde van de weg is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Dit betreft leiding W-526-01. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, en voorziet niet in ontwikkelingen waardoor de personendichtheid niet zal toenemen. Het bestemmingsplan heeft daarom geen effect op de hoogte van het groepsrisico.

In de nabije omgeving van het bestemmingsplan zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op het bedrijventerrein Amerongen zijn wel twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Dit betreffen het lpg-tankstation aan de Koninging Wilheminaweg 111 en de Gasflessengroothandel aan de Industrieweg Noord 1a-b. Voor beide inrichtingen geldt dat binnen de risicocontouren geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Omdat dit een bestaande situatie betreft is dit toegestaan en leidt dit niet tot een belemmering voor het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4.6 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

In het bestemmingsplan worden met uitzondering van één nieuwe woning aan de Rijksstraatweg 243b (zie paragraaf 2.4.2) geen nieuwe geluidgevoelige functies of gezoneerde wegen toegestaan. Daarom hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden uit de Wgh plaats te vinden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is door de omgevingsdienst wel het wettelijk kader voor nieuwe ontwikkelingen behandeld (zie bijlage 3). Daarnaast is de toekomstige situatie voor het aspect geluid in beeld gebracht. Uit de geluidskaart blijkt waar de huidige kwaliteit en ambitiekwaliteit wordt overschreden. Voor de nieuwe woning is in een afzonderlijke ruimtelijke onderbouwing ingegaan op het aspect geluid. Hieruit blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden uit de Wgh zijn.

Nabij het plangebied zijn de stiltegebieden Boswachterij Leersum, en Overlangbroek gelegen. Voor het toestaan van eventuele ontwikkelingen in de toekomst dient rekening gehouden te worden met de invloed van de ontwikkelingen op de stiltegebieden.

4.4.7 Grondwater

Toetsingskader
De Provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 mei 2013. Hierin zijn grondwaterbeschermingszones opgenomen en benoemd als provinciaal belang. De PMV kan daardoor invloed hebben op het gebruik van bevoegdheden binnen de Wet ruimtelijke ordening, Algemene plaatselijke verordening, Wegenverkeerswet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit.


Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende grondwaterbeschermingszones:

  • 1. Waterwingebied;
  • 2. Grondwaterbeschermingsgebied;
  • 3. Boringsvrije zone;
  • 4. 100-jaarsaandachtsgebied.

Voor een toelichting op deze zones wordt verwezen naar het milieuadvies van de omgevingsdienst, zie bijlage 3.

Onderzoek en conclusie

De oostelijke punt van het bestemmingsplangebied valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied voor drinkwaterwinning Leersum. Dit betekent dat bij functieveranderingen hier rekening moet worden gehouden met het drinkwaterbelang. Activiteiten die een risico vormen voor de kwaliteit van het grondwater zijn niet toegestaan. Een voorbeeld hiervan is bodemenergie (zowel open als gesloten WKO). Het grondwaterbeschermingsgebied moet worden opgenomen in de verbeelding en in de toelichting op het bestemmingsplan. De ligging van de grondwaterbeschermingszones is weergegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0018.jpg"

Figuur 4.3 Grondwaterbeschermingszone Leersum (blauw)

Conform het advies van de Omgevingsdienst wordt de grondwaterbeschermingszone binnen het plangebied opgenomen op de verbeelding, en in de regels door middel van de gebiedsaanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied. Bij het toestaan van toekomstige ontwikkelingen binnen deze grondwaterbeschermingszones dient rekening te worden gehouden met het drinkwaterbelang.

4.4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. Het bestemmingsplan heeft daarmee geen invloed op het aspect luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect luchtkwaliteit in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

Door de ODRU is onderzoek verricht naar luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, zie bijlage 3. Hieruit volgt dat de wettelijke grenswaarden in het plangebied voor stikstofdioxide en fijn stof niet worden overschreden. De ambitiekwaliteit uit de milieukwaliteitsprofielen 'Centrum-dorp' en 'Wonen buiten centrum' worden niet behaald. Voor het profiel verkeersassen wordt alleen de ambitiekwaliteit in 2013 voor fijn stof niet gehaald, in 2025 wel. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • 1. het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • 2. het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • 3. de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Beleidskaart Archeologie

De Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld waarop de (te verwachten) archeologische waarden op het gemeentelijk grondgebied staan aangegeven. In de Moniumentenwet zijn verbodsbepalingen en vrijstellingen opgenomen met betrekking tot bodemverstorende werkzaamheden in archeologische (verwachtings)gebieden.

Per verwachtingsgebied zijn er voorwaarden voor ontwikkeling geformuleerd. Streven is het behoud in situ (Lat: ter plaatse) van de archeologische resten. Indien dit niet mogelijk is, zullen de archeologische resten door middel van onderzoek voor toekomstige generaties bewaard dienen te worden. Dit wordt behoud ex situ genoemd. De voorwaarden voor ontwikkeling zijn vastgelegd in de Monumentenverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Op de onderstaande kaart is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0020.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn diverse archeologische verwachtingswaarden aanwezig. In het plan wordt per verwachtingswaarde een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van de verwachte archeologische waarde opgenomen. Gelet op het in hoofdzaak conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect archeologie in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Erfgoedwet

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Provinciale ruimtelijke verordening

In de verordening van de provincie Utrecht wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
  • Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.

De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

Gemeentelijk beleid

De beleidsnota 'Erfgoed in het groen' heeft tot hoofddoel om een beleidskader te geven voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het waardevolle erfgoed van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, dit ten behoeve van huidige en toekomstige generaties.

Daarnaast beoogt deze nota integrale samenhang tussen de verschillende facetten van het cultuurhistorisch erfgoed, en tussen dit beleidsveld en andere beleidsvelden (o.a. ruimtelijke ordening, natuur en landschap, recreatie en toerisme, economie).

Verder geeft deze nota prioritering voor de projecten en de daarmee gepaard gaande investeringen van de gemeente ten behoeve van het cultuurhistorisch erfgoed. Dit bevordert duidelijkheid en transparantie over de betrokken projecten, zowel voor de financiering als de planning. De toekomstvisie en de beschreven projectvoorstellen gelden voor de periode 2010-2015.

Onderzoek

Cultuurhistorische waarden

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de huidige cultuurhistorische waarden beschreven door middel van het stedenbouwkundige kader (zie bijlage 2). De randvoorwaarden voor behoud van de cultuurhistorische karakteristieke bebouwing en de openbare ruimtes is daarin tevens uitgelegd. De randvoorwaarden uit deze kaders zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

Monumenten

Binnen het plangebied zijn daarnaast diverse bouwwerken aangewezen als monument. De objecten die het betreft staan op een lijst die is opgenomen in bijlage 4.


Monumenten worden vanuit de wetgeving al beschermd, dit geldt ook voor de aanbouwen. Om die reden zijn monumenten niet nader aangeduid op de verbeelding. Wel zijn in het bestemmingsplan de bouwvlakken strak rondom de bestaande bebouwing gelegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. De huidige cultuurhistorische waarden blijven gedurende de planperiode behouden. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoende rekening houdt met het aspect cultuurhistorie. De ruimte rondom King William en De Kerk wordt gewaarborgd door het opnemen van afwijkende percentages in het kader van de bijbehorende bouwwerken regeling in de bestemmingsplanregels.

In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect cultuurhistorie in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van Natuurnetwerk Nederland (NNN), alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van NNN of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

De Wnb is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Provinciale Verordening Natuur en Landschap

In de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (VNL) staan eisen en regels voor de bescherming van gebieden, soorten en bomen en bossen (houtopstanden). De regels voor de uitvoering zijn opgenomen in de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (BNL). De verordening en de beleidsregels vormen samen het Beleidskader Wet natuurbescherming van de provincie Utrecht.

In het beleidskader staan onder meer de eisen en regels om de bijzondere waarden in het landschap te beschermen. Dit zijn bijvoorbeeld natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. De volgende activiteiten zijn in principe verboden, maar er bestaan uitzonderingen waarvoor een ontheffing kan worden aangevraagd:

  • Het plaatsen van een bord of opschrift (waaronder vlaggen en banieren) langs snelwegen, provinciale wegen en overige wegen;
  • Het storten, bergen of opslaan van afval of ander materiaal op een onroerende zaak;
  • Het dempen van wateren;
  • Het maken van aanlegplaatsen (steigers, havens, insteekhavens en dergelijke) en het plaatsen van voorwerpen in het water (bootsavers, vlonders, loopvlonders en dergelijke);
  • Het innemen van een ligplaats met een woonschip of een recreatievaartuig en het hebben van daarmee verband houdende voorzieningen, ook op de oever;
  • Het vellen, beschadigen of te vernietigen van kleine landschapselementen

Andere vergunningen en/of ontheffingen kunnen nodig zijn voor:

  • Het afgraven van grond;
  • Het kappen van bomen;
  • Het onttrekken van grondwater;
  • Het saneren van verontreinigde bodem.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Deze gebieden liggen op zeer ruime afstand. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Natuurnetwerk Nederland grenst wel aan het plangebied, zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01_0022.jpg"

Figuur 4.2 Ligging NNN (bron: Ruimtelijke Verordening provincie Utrecht)


Het bestemmingsplan in hoofdzaak geen ontwikkelingen mogelijk. Negatieve effecten op NNN kunnen dan ook uitgesloten worden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect gebiedsbescherming in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.


Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).


Vaatplanten

De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis.


Vogels

In de tuinen, plantsoenen en groenstroken komen bos-, tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning, merel, boomklever en boomkruiper aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de bosuil, buizerd, sperwer, kraai en grote bonte specht.


Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, ree en konijn. Ook het voorkomen van de matig beschermde eekhoorn is bekend. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De tuinen, laanbeplanting en groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.


Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak consoliderend van aard. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er geldt een algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect soortenbescherming in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.


Conclusie

Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

 

4.8 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf externe veiligheid is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen. De betreffende leiding wordt door middel van een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en hiermee planologisch geborgd. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.9 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (2010)

Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:

  • 1. het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • 2. het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • 3. het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (onder andere natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

Aangezien er in hoofdzaak geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan heeft het GVVP, buiten de inventarisatie en beheer aspecten, qua ontwikkeling geen directe doorwerking in het bestemmingsplan.

In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect verkeer en parkeren de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

Voor alle bestemmingsplannen is de watertoetst van toepassing. Hierbij dient het bevoegd gezag in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het plan. Hiermee wordt voorkomen dat mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan met name om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater.

Water voorop!, zo luidt de van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. We geven in het waterbeheerplan een overzicht van:

  • onze ambities en doelen voor 2010 tot en met 2015;
  • de maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen.

Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij onze aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.

Beleidsregels Keur 2009

Beleidsregel 13

Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels keur HDSR 2009, algemene regel 14).

Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden.

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Op 27 januari 2010 is samen met de provincie Utrecht, HDSR, WVE, Vitens en 9 andere gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug het convenant Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. In dit convenant geven de partijen aan te streven naar het terugdringen van diffuse bronnen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. Daarnaast hanteren de gemeenten bij het bepalen of en op welke wijze afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd) een beslisschema. Voor dit beslisschema wordt verwezen naar de Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug.

Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug

Het Waterplan Heuvelrug bestaat uit een watervisie en het uitvoeringsplan. Het doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Met waterdoelen is vastgelegd hoe het water in het stedelijk gebied er in 2020 uit moet zien. Streven is deze doelen uiterlijk in 2020 te hebben bereikt. De waterdoelen richten zich op de volgende speerpunten:

  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding.
  • Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en belasting door “stedelijke” activiteiten.
  • Zichtbaar en natuurlijk water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied.

Samenwerking en afstemming tussen de bij water betrokken partijen.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit Loopodzolgronden, Hoge Zwarte Enkeerdgronden en Gooreerdgronden. Er is sprake van grondwatertrap V tot en met VIII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen minder dan 0,4 en meer dan 0,8 meter beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is nagenoeg geen oppervlaktewater aanwezig. In het noordwestelijke gedeelte van het plangebied is tertiair oppervlaktewater aanwezig. Dit is echter minimaal, en heeft geen waarde voor het waterschapsbelang in relatie tot de omvang van het plan.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe omgeving zijn geen (kern- of beschermingszones van een) regionale waterkeringen aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. In het kader van de ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen (zie paragraaf 2.4) heeft afzonderlijke toetsing plaatsgevonden aan het aspect water in de betreffende ruimtelijke onderbouwing.

Binnen de vigerende bestemmingen bestaat daarnaast wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat hemelwater van toename van het verharde oppervlak moet worden geinfiltreerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur".

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMrijksstraatweg-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.


Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 2 verbeeldingen/plankaarten en 1 verbeelding/plankaart waarop de archeologische bestemmingsregeling omwille van de leesbaarheid separaat wordt weergegeven.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 24) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 25 tot en met 29) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 30 en 31) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog extra bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog extra bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningvrij bouwen'.

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn 13 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 5 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Agrarisch met waarden

Het gebied ten westen van de Boerenbuurt en ten noorden van de Nieuwe Steeg heeft de bestemming Agrarisch met waarden.

Binnen de bestemming agrarich met waarden zijn de gronden bestemd voor het weiden en (hobbymatig) houden van vee, erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, boomgaarden en houtopstanden, het telen van gewassen, extensieve dagrecreatie, wegen en paden en het behoud en herstel en ontwikkelen van natuur- en landschapselementen.

De bestemming 'Agrarisch' is passend in buitengebied en niet passend in woongebieden. Vandaar dat er in de basisregels voor woongebieden inmiddels wordt gekozen voor de bestemming 'agrarisch met waarden'.

5.3.2 Bedrijf

Binnen de bestemming Bedrijf zijn alleen bedrijven uit de lage milieucategorieën (t/m 2) toegestaan, zodat woningen in de directe nabijheid geen overlast zullen ondervinden. Deze categorieën zijn te vinden in de aparte bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk. Bestaande bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn specifiek bestemd met een functieaanduiding, zodat dit gebruik kan worden voortgezet. Ook afwijkende functies zoals perifere detailhandel (bijvoorbeeld bouwmarkt, verkoop caravans) en een verkooppunt voor motorbrandstoffen zijn eveneens met een specifieke funtieaanduiding aangeduid. Tot slot zijn ook de bestaande bedrijfswoningen voorzien van een specifieke aanduiding.

De bouwvlakken mogen volledig worden volgebouwd, tenzij dit met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is ingeperkt. Voor de gronden buiten het bouwvlak wordt aangesloten bij de BOR. Dat betekent dat in het bebouwingsgebied/achtererfgebied maximaal 50% mag worden bebouwd volgens een in de bestemmingsplanregels opgenomen staffel met een maximum van 150 m2, tenzij op de verbeelding een ander percentage is aangeduid.

Ondergeschikte detailhandel wordt verbaal bij recht toegestaan. Het dient daarbij te gaan om een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt. Hieronder wordt mede begrepen een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte showroom. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een aantal voorwaarden, zo mag onder meer de verkoop vloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m2 bedragen.


Afwijkingsmogelijkheden

Door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan worden toegestaan dat een ander bedrijf dan op grond van de bij de regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk wordt mogelijk gemaakt. Het dient hierbij wel om naar zijn aard en invloed op de omgeving 'gelijkwaardig' bedrijf te gaan.

Wijzijgingsbevoegdheid

Wijziging voor het verwijderen van een specifieke bedrijfsaanduiding

In dit lid is bepaald dat Burgemeester en wethouders gebruik kunnen maken van een wijzigingsbevoegdheid om de specifieke maatbestemmingen in verband met de milieuzonering uit het plan te verwijderen. Het gaat uitsluitend om de maatbestemmingen die zijn opgenomen in verband met het feit dat de aanwezige bedrijven niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. In de meeste gevallen gaat het om een historisch gegroeide situatie.

Belangrijke voorwaarde voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat de bedrijfsactiviteiten beëindigd, dan wel zijn verplaatst dienen te zijn. Daarnaast mag deze wijzigingsbevoegdheid pas worden toegepast 1 jaar na beëindiging/verplaatsing van de betreffende bedrijfsactiviteit. Hierdoor zijn bedrijven in de gelegenheid om eventuele opvolging van de bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken met dezelfde SBI code als het betreffende bedrijf.

Wijziging naar wonen

In dit lid is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Bedrijf om te zetten in een woonfunctie. De bedrijvigheid langs de Rijksstraatweg bevindt zich verspreid in het gebied en veelal op een aantal achtererven. In de loop van de tijd heeft op een aantal locaties transformatie naar wonen plaatsgevonden. Om deze trend in de komende planperiode te faciliteren is daarom deze bevoegdheid opgenomen.

De wijziging is uitsluitend van toepassing op bedrijfspercelen waar in de bestaande situatie een bedrijfswoning aanwezig is. Bovendien is als voorwaarde opgenomen dat het aantal woningen niet mag worden uitbreid.

5.3.3 Centrum

De bestemming Centrum is toegekend aan het centrumgebied van Leersum. Hiermee benadrukt deze bestemming de levendigheid binnen dit gebied. Het is een gebied waarbinnen voortdurend functiewijzigingen plaatsvinden. Dit vereist een flexibele bestemmingsregeling. De begrenzing van deze bestemming ligt globaal rondom de Rijksstraatweg ter hoogte van Kerkplein, Kerkweg en de Honingraat.

Binnen deze bestemming komen verschillende functies voor, zoals wonen en detailhandel. Ook horeca tot en met categorie 1 is hier toegestaan alsmede maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanningsvoorzieningen, kantoren en sport.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Deze bouwvlakken zijn over het algemeen gelegen op een groot gedeelte van het betreffende perceel. Vaak is er tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en het openbaar gebied (verkeersbestemming) geen bouwvlak opgenomen. Hier zijn gebouwen en overkappingen niet toegestaan. Een bouwperceel mag tot ten hoogste 80% worden bebouwd tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is. In dat geval geldt het bestaande percentage als maximum. Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruikgemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de verbeelding ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient. Door de bouwpercelen niet op de verbeelding aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. De kadastrale percelen zijn zichtbaar op de ondergrond. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.


Afwijking mogelijk voor hogere categorie horeca

In verband met de flexibiliteit van de invulling van een centrumgebied is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een hogere horecacategorie. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

5.3.4 Cultuur en Ontspanning

Het perceel Rijksstraatweg 177 is bestemd tot Cultuur en ontspanning. Ter plaatse is een danscentrum aanwezig.

5.3.5 Detailhandel

De bestemming Detailhandel is toegekend aan een aantal percelen in het plangebied die buiten het centrumgebied liggen, maar waar toch detailhandel aanwezig is, vaak in combinatie met wonen. Naast detailhandel is daarom ook het wonen toegestaan.

5.3.6 Dienstverlening

Daar waar ter plaatse dienstverlenende bedrijven aanwezig zijn in combinatie met wonen is de bestemming Dienstverlening opgenomen.

5.3.7 Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het perceel Rijksstraatweg 134. Ter plaatse is een complex aanwezig waar wonen gemengd is met detailhandel en kantoren.

5.3.8 Groen

Enkele belangrijke groenstructuren binnen het plangebied zijn als zodanig bestemd.

5.3.9 Horeca

In het plangebied zijn verspreid verschillende horecagelegenheden gevestigd. Voor zover deze zijn gelegen buiten het centrumgebied hebben deze de bestemming Horeca. Horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan voorzover deze vallen binnen categorie 1 van in de bijlage opgenomen Staat van Horeca-activiteiten. Naast horeca is ook wonen toegestaan.

5.3.10 Kantoor

De verspreid over het plangebied aanwezige kantoren zijn als zodanig bestemd. Naast de kantoorfunctie komt ook de woonfunctie voor. Daarom is tevens wonen toegestaan.

5.3.11 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zoals sociaal-medische instellingen en levensbeschouwelijke.

5.3.12 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen in lijn met de beoogde beeldkwaliteit wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.


Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) geldt dat zoveel mogelijk is aangesloten bij het vergunningvrij bouwen.

5.3.13 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, pleinen, verkeersbegeleiders en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.


Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen. Overkappingen zijn mogelijk met een oppervlakte van maximaal 10 m². Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) gelden de bouwhoogten zoals in de tabel in de regels is weergegeven.


Het gebruik van gronden voor onoverdekte terrassen is toegestaan, mits de gronden direct grenzen aan de bestemmingen Centrum, Detailhandel, Gemengd en Horeca en het gebruik van de gronden voor de bestemming niet wordt belemmerd.

5.3.14 Wonen algemeen

In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.


Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd.


De bestemming Tuin is toegekend aan de naastgelegen gronden van de bestemming 'Wonen'. Het gaat dan veelal om de tuinen gelegen aan de voorzijde van de woningen.


Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - S1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.

5.3.15 Wonen - S1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - S 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het bebouwingsgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd. Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Gemeente breed geldt daarbij in beginsel een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Als een woning een bijzondere en beschermingswaardige kap vorm heeft, of waar stedenbouwkundige redenen zijn gegeven om de standaard hoogten niet te hanteren, zijn op de verbeelding afwijkende hoogten opgenomen.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel

Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:

    • 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    • 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    • 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding.
  • Bouwen tot in de grens met het openbaar gebied

Er mag binnen de bestemming wonen bij hoekpercelen tot in de grens van het openbaar gebied worden gebouwd, terwijl volgens de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht naast de voorgevelgrens ook de zijgevelgrens in acht moet worden genomen. Dit is in sommige gevallen echter onnodig beperkend, bijvoorbeeld wanneer een woning grenst aan een openbare brandgang of een parkeerterrein. Overigens wordt op de meeste hoekpercelen de bestemming Tuin toegepast zodat daar geen bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd.

Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bijlage 1. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Afwijken van de gebruiksregels

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.

5.3.16 Wonen - S2

Waar de bestemming Wonen - S1 is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming Wonen - S 2 bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Met aaneengebouwde woningen worden rijwoningen en twee onder een kap woningen bedoeld. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming Wonen - S 1.

Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Op de verbeelding zijn de bouwvlakken direct gekoppeld en gebaseerd op de bestaande hoofdbebouwing, dat wil zeggen dat de hoofdgebouwen geheel in deze bouwvlakken liggen. Deze bouwvlakken hebben standaard de diepte van de bestaande bebouwing. Een grotere diepte is vanwege de doorgaans krappere verkaveling, in principe niet wenselijk. Ook voor wat betreft de breedte van het bouwvlak geldt dat in beginsel de breedte van de bestaande hoofdbebouwing wordt aangehouden.

5.3.17 Wonen - S3

Gestapelde woningen zijn vervat in de bestemming Een deel van de gestapelde woningen betreffen zorgwoningen. De zorgwoningen zijn aangeduid met de aanduiding 'zorginstelling'. Bij deze zorgwoningen zijn gemeenschappelijke en maatschappelijke voorzieningen toegestaan die verband houden met de zorg die in de woningen wordt verleend. Bij deze voorzieningen moet gedacht worden aan ruimte voor een huisartsenpraktijk of fysiotherapeut, maar ook voor een gemeenschappelijke keuken of ontmoetingsruimte.

De bestaande bouwmassa's zijn opgenomen in bouwvlakken. De bestemming wijkt qua opzet enigszins af van de andere twee stedelijke woonbestemmingen. Het voornaamste verschil is dat bij Wonen - S3 het aantal woningen niet is begrenst. De regeling voor bijbehorende bouwwerken komt wel geheel met die van de andere twee stedelijke woonbestemmingen overeen.

Bij S3 is evenals bij S1 en S2 de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bijzondere woonvormen en kamerbewoning toe te staan.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een aantal dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas is bedoeld voor gebieden waar naast de daar voorkomende (enkel)bestemming(en) transport van gas plaatsvindt met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook is opgenomen uit veiligheidsoverwegingen. Daarom mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming Leiding - Gas worden gebouwd. De toegestane oppervlakte en bouwhoogte zijn strikt opgenomen in het artikel. Hiervan kan het bevoegd gezag afwijken en een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bovenstaande ten behoeve van het bouwen ten dienste van de onderliggende (enkel) bestemming(en).

Om de veiligheid binnen de belemmeringenstrook te waarborgen is het tevens verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (zoals graafwerkzaamheden) uit te voeren of te laten uitvoeren.

5.4.2 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen in het plangebied:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting - (vroeg) middeleeuwse wegen en paden en grafheuvelbufferzones verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 4   Zones met een middelhoge en middelhoge/lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 5   Zones met een lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.


5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.4.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Binnen de aanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied geldt naast de bestemming ook dat de gronden zijn aangewezen voor behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening. Gebruik van de gronden en gebouwen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening is hier niet toegestaan.

5.5.4.2 overige zone - dakkapellenregeling

Deze gebiedsaanduiding is opgenomen ter hoogte van twee woonblokken langs de Vredenoordlaan. Vanuit het stedenbouwkundig kader staat een beleid voor van consolidatie van dit Delftse school-ensemble aan de Vreedenoordlaan in huidige omvang. Daartoe is in dit artikel een toegespitste dakkapellenregeling opgenomen

5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.5.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.5.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.5.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning, in een woning niet zijnde een bedrijfswoning. Hiervoor zijn wel verschillende criteria op van toepassing.

5.5.5.4 Afwijking extra grondgebonden zonnepaneelinstallatie voor wko

In dit lid is bepaald dat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het gebruik van gronden voor het opwekken van energie met grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning van nogmaals maximaal 50 m2 mits is aangetoond is dat deze nodig is in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko)en warmtepompinstallatie.

5.5.5.5 Afwijking isoleren van een gebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en bouwgrenzen ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

5.5.6 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld en de citeertitel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen in hoofdzaak geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen', zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro, mogelijk worden gemaakt. Wel worden er twee ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen in het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.4). Voor deze ontwikkelingen is tussen de intiatiefnemers en de gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over het kostenverhaal en mogelijke vergoeding tot planschade. De kosten voor de gemeente zijn hierdoor voldoende afgedekt. Derhalve kan vaststelling van een exploitatieplan achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Leersum Rijksstraatweg' van 4 september 2015 tot en met 15 oktober 2015 ter inzage gelegen en bestond de gelegenheid voor een ieder inspraakreacties in te dienen. Tegelijkertijd is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd voor vooroverleg aan de de overheidspartners. Op 15 september 2015 heeft er een informatieavond plaatsgevonden.


In de 'Nota inspraak' zijn de ingezonden vooroverleg- en inspraakreacties integraal opgenomen en van een gemeentelijke reactie voorzien. Daarbij is aangegeven of er aanleiding is om het bestemmingsplan te wijzigen. De nota is opgenomen in bijlage 8.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 17 februari 2017 t/m 30 maart 2017 ter inzage gelegen. In deze pediode is aan een ieder de gelegenheid gegeven om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn 16 zienswijzen ingekomen. De ingekomen reacties zijn in de Nota zienswijzen opgenomen en van beantwoording voorzien. Tevens is in de nota een aantal ambtshalve wijzigingen voorgesteld. De nota is opgenomen in bijlage 9.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen bij de planopstelling geïnventariseerd. . Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.