direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Driebergen Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft tot doelstelling om voor het centrumgebied van Driebergen één nieuw integraal bestemmingsplan op te stellen met eenduidige regels. Door middel van dit integrale bestemmingsplan kan alle grondgebruik van gelijke aard op gelijkvormige wijze worden geregeld. Dit bevordert de rechtsgelijkheid en het geeft helderheid aan ondernemers, direct aanwonenden en de overheid.

Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de wettelijke actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Naast de doelstelling om tot actualisatie over te gaan heeft dit bestemmingsplan tot doel de aantrekkingskracht van het centrum van Driebergen te behouden en waar mogelijk te versterken door middel van flexibele regels. Voor vrijgekomen bebouwing zoals het voormalig gemeentekantoor en de drankenhandel aan de Doctor Hermanstraat wordt in een nieuwe maar flexibele bestemming voorzien.

Het gebied rondom het parkeerterrein op de Appelgaard is buiten het bestemmingsplan gehouden omdat deze locatie mogelijk gedurende de looptijd van het plan wordt herontwikkeld. Voor deze locatie wordt een afzonderlijk planologisch kader opgesteld.

Tot slot heeft dit bestemmingsplan tot doel de bouwplannen die de afgelopen decennia door middel van planologische afwijking zijn gerealiseerd, te voorzien van een planologisch kader.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat het centrumgebied van Driebergen en wordt begrensd door:

  • in het noorden: Dokter Hermansstraat;
  • in het oosten: Traaij en Oranjelaan;
  • in het zuiden: Hoofdstraat en Engweg;
  • in het westen: Bosstraat.

Op figuur 1.1. is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende plannen

Met het in werking treden van dit bestemmingsplan vervallen alle bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied die in onderstaande tabel zijn opgenomen:

bestemmingsplan   vaststelling gemeenteraad   goedkeuring door Gedeputeerde Staten  
Bosstraat 86-88   14 maart 1996   23 juli 1996  
De Traay 28,-30, 36   27 september 2001   18 januari 2002  
Dorpskern   29 november 1984   11 maart 1986  
Dorpskern, uitwerking bedrijfsgebied Traay-ZO   22 augustus 1989   5 december 1989  
Dorpskern, uitwerking Bosstraat-West   3 april 1990   12 juni 1990  
Dorpskern, uitwerking Gemeentekantoor   11 juli 1989   12 september 1989  
Dorpskern, uitwerking parkeerterrein Traay-Zuidoost   10 juli 1990   25 september 1990  
Dorpskern, uitwerking Schoolstraatkwartier I   31 mei 1988   26 juli 1988  
Dorpskern, uitwerking Schoolstraatkwartier II   30 januari 1996   19 maart 1996  
Dorpskern, uitwerkingsplan winkels Traay 20-26   14 april 1992   30 juni 1992  
Engweg - Korte Dreef   24 april 1980   2 mei 1981  
Engweg - Korte Dreef, uitwerking De Driehoek   2 juni 1983   25 oktober 1983  
Engweg - Korte Dreef, uitwerking Korte Dreef   25 juli 1985   10 september 1985  
Kom Driebergen   29 november 1984   11 maart 1986  
Kom Driebergen 1987   27 augustus 1987   29 maart 1988  
Kom Driebergen, wijziging voorschriften   27 november 1990   26 maart 1991  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het plan

Dit bestemmingsplan heeft een beheergericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 beschreven wat de ruimtelijke structuur is en wordt voorts in paragraaf 2.3 kort beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden (de functionele structuur). Daarna wordt in paragraaf 2.4 ingegaan op de achtergronden bij het beheer van de bestaande ruimtelijk-planologische situatie. Met name de planologische en ruimtelijk-stedenbouwkundige gedachte achter de bestemmingssystematiek is daarbij van belang. Het is de beleidsmatige motivering voor de manier waarop de beheerfunctie van dit bestemmingsplan wordt ingevuld.

In het kader van bovenstaande heeft een uitgebreide analyse plaatsgevonden van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Deze analyse is vastgelegd in een rapport, te weten "Stedenbouwkundige kaders centrumgebied Driebergen", zie bijlage 1.

In dit kader wordt een beschrijving gegeven van de bestaande ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en van de "bouwstenen" van die ruimtelijke karakteristiek. Vervolgens is aan de hand van een opdeling naar deelgebieden aangegeven welke aspecten van de bestaande ruimtelijke karakteristiek idealiter via het bestemmingsplan gewaarborgd zouden moeten worden om de bestaande ruimtelijke situatie te kunnen consolideren. In paragraaf 2.2 is aangegeven op welke wijze dat in het bestemmingsplan is verwerkt.

In dit hoofdstuk volgt een samenvatting van de beschrijvingen van de bestaande karakteristiek van Driebergen Centrum. Voor de uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar de genoemde bijlage.

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Structuur en opbouw Driebergen Centrum

De stedenbouwkundige structuur van het centrumgebied wordt bepaald door de Hoofdstraat en de min of meer loodrecht daarop staande “vork” met Traaij en Bosstraat als tanden van de vork en Korte Dreef en Engweg als onderkant van de vork. Daarnaast zijn voor de structuur nog bepalend de Lindelaan en de Oranjelaan die als twee radialen verbindingen vormen tussen de Hoofdstraat en de Traaij.

Binnen het bestemmingsplangebied is onderstaande hoofdstructuur aan te geven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Hoofdstructuur Driebergen Centrum

2.1.2 Karakteristiek

Het gebied is gedifferentieerd van opbouw. Enerzijds is er de typisch dorpse lintbebouwing langs Traaij en Hoofdstraat met vaak ook monumentale en beeldbepalende panden. Daarnaast treft men de voor Driebergen zo karakteristieke (vooroorlogse) tweekappers en villabouw aan langs Oranjelaan, Lindelaan en Nassaulaan. Dit gehele gebied werd vanaf de jaren '20 van de vorige eeuw door de gebroeders van Remmerden als een soort projectontwikkelaars “avant la lettre” als klein villabuurtje ontwikkeld. Tegelijkertijd zijn er de nieuwe invullingen met een afwijkende verkaveling en opbouw zoals in de gebieden rondom de Griffel en de Van Berckstraat waar langere bouwblokken en gestapelde- en rijtjeswoningen aan pleinvormige ruimtes en paden een geheel eigen sfeer uitstralen. Naast de verschillen in stedenbouwkundige opzet is sprake van een gedifferentieerde massaopbouw en wisselende architectuurbenaderingen. Op de breuklijnen tussen de verschillende gebiedsdelen zijn de verschillen in tijdbeeld en stijlperiode duidelijk waarneembaar: de Traaij en Hoofdstraat met voor het merendeel bebouwing uit het begin van de vorige eeuw bestaande uit individuele panden; een woonbuurt uit de jaren '60 van de vorige eeuw met seriebouw in consequente eenvormigheid langs de Van Berckstraat en de latere grootschalige appartementengebouwen met platte daken aan de Lei en de Griffel daterend van eind vorige eeuw tot begin deze eeuw.

De Korte Dreef heeft haar oorspronkelijk gevarieerd karakter van dorpslint verloren door de bouw, aan beide zijden van de straat, van nieuwe, meer aaneengesloten wanden uit de jaren eind '60 en '80 en van de vorige eeuw. Langs de Bosstraat, Lindelaan en Oranjelaan bieden de al dan niet in kleine series gebouwde twee onder een kappers, soms afgewisseld door een enkele villa, een groen en gevarieerd beeld.

Op grond van structuur, opbouw en ontstaansgeschiedenis zijn in het bestemmingsplangebied 3 deelgebieden te onderscheiden:

  • 1. Korte Dreef/Traaij, Hoofdstraat e.o.
  • 2. Bosstraat, Van Berckstraat e.o.
  • 3. Lindelaan, Oranjelaan e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0003.jpg"

2.2 Uitgangspunten voor het beheer van de ruimte

2.2.1 Inleiding

Voorliggend plan is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bestaat, wordt vastgelegd. Dit betekent echter niet dat de bestaande ruimtelijke situatie voor de aankomende tien jaar wordt bevroren. Onnodige starheid van het plan moet worden voorkomen. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functies zijn in meerdere of mindere mate wel mogelijk. Een woning blijft een woning en een maatschappelijke functie blijft een maatschappelijke functie. Afhankelijk van de functie worden wel ontwikkelingsmogelijkheden binnen de functie gegeven, echter altijd op perceelsniveau.

Hierna wordt ingegaan op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor enkele belangrijke functies.

2.2.2 Beheersuitgangspunten per deelgebied

Deelgebied 1 Korte Dreef/Traaij, Hoofdstraat e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0004.jpg"

Voor deelgebied 1 zijn de volgende zaken van belang ter verwerking in de bestemmingsregeling:

  • Consolidatie dorps winkelgebied-karakter langs de Traaij door:
    • 1. Behoud van de kleinschaligheid door maximalisatie van het bouwvolume tot twee lagen met kap en, voor zover mogelijk: beperking pandbreedte door maximalisatie van de pandbreedte tot 8 m of een samenstelling van maximaal 2 panden tot een maximale breedte van 15 m maar met een nadrukkelijke geleding in de gevel.
    • 2. Mogelijk maken van het achterwaarts vergroten van de bestaande hoofdbebouwing aan achterzijde met de bestaande goot- en bouwhoogte van de bestaande hoofdbebouwing,
    • 3. Consolidatie centrumbebouwingskarakter door toestaan van bebouwing tot in de zijdelingse perceelgrens.
  • Langs de Hoofdstraat: consolidatie van de individualiteit van de bebouwing en de bestaande afwisseling in het bebouwingsbeeld door:
    • 1. Consolidatie van de bestaande goot- en bouwhoogtes;
    • 2. Bouwvlakken min of meer projecteren ter plaatse van de bestaande footprint van de bebouwing;
    • 3. Waarborgen bestaande onbebouwde ruimtes tussen hoofdbebouwing en de zijdelingse perceelgrens;
    • 4. Behoud vrijstaande karakter van de bebouwing door bijgebouwen achter de woning of in ieder geval achter de achtergevel van de hoofdbebouwing te positioneren;
  • Voor de projectmatige bebouwing langs de oostzijde van de Bosstraat en verder aan de Lei, de Griffel en de Catharijnestraat geldt een seriematige bestemmingswijze als uitgangspunt, met uniforme uitbreidingsmogelijkheden. Dat betekent in principe een strikte consolidatie van de bestaande bebouwing (o.a. vastlegging bestaande goot- en bouwhoogtes).

Deelgebied 2 Bosstraat, Van Berckstraat e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0005.jpg"

Voor deelgebied 2 de volgende zaken ter verwerking in de bestemmingsregeling:

  • Behoud van het typische dorpse laankarakter van de Bosstraat en het oude dorps-uitlegkarakter van de Dr. Hermansstraat door consolidatie van de individualiteit van de bestaande bebouwing door consolidatie van bestaande goot- en nokhoogten en;
  • Consolidatie van een bebouwingsvrij en onoverdekte zone van minimaal 3 m tussen woningen en de zijdelingse perceelgrens, tenzij bestaand minder is in welk geval die afstand wordt geconsolideerd;
  • Behoud van het vrijstaande karakter van de bebouwing door vrijstaande bijgebouwen achter de woning of in ieder geval achter de achtergevel van de hoofdbebouwing te positioneren en
  • Behoud van het ensemble van de vrijstaande twee onder een kap woningen (nrs 40-62) aan de zuidzijde van de Bosstraat door consolidatie van de bestaande footprint van de hoofdbebouwing, de bestaande goot- en nokhoogten en kapvormen alsmede behoud van de bestaande onbebouwde ruimte tussen de woningen en de zijdelingse perceelgrens en behoud van de positionering van de vrijstaande bijgebouwen achter de woning of in ieder geval achter de achtergevel van de hoofdbebouwing;
  • Voor de projectmatige bebouwing aan de Weidestraat, van de Berckstraat, Heetveld, laan van Blommerweert en de noordzijde van de Catharijnestraat geldt een seriematige bestemmingswijze als uitgangspunt, met uniforme uitbreidingsmogelijkheden. Dat betekent in principe een strikte consolidatie van de bestaande bebouwing (o.a. vastlegging bestaande goot- en bouwhoogtes);
  • Indien mogelijk: Het in de regeling bij afwijking en onder voorwaarden mogelijk maken dat bebouwing op de achterpercelen van de Traaij, grenzend aan het Heetveld en Appelgaard in twee bouwlagen gebouwd mag worden voor de toevoeging van een woonfunctie teneinde hier een volwaardiger gevelbeeld te kunnen creëren dat uiteindelijk resulteert in een evenwichtiger straatbeeld en een grotere ruimtelijke kwaliteit van de achter de winkelstraat gelegen gebieden. Één van de voorwaarden zou dan, behoudens uiteraard een verbetering van het ruimtelijk beeld, in ieder geval moeten zijn dat de hoofdfunctie nog wel volwaardig moet kunnen worden uitgeoefend. Dat betekent o.a. behoud voldoende opslag en eventueel laad/loscapaciteit op de desbetreffende percelen.

Deelgebied 3 Lindelaan, Oranjelaan e.o.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0006.jpg"

Voor deelgebied 3 de volgende zaken ter verwerking in de bestemmingsregeling:

  • Consolidatie van de bestaande bebouwingskarakteristiek (bouwvolumes en massa-opbouw) door consolidatie van de bestaande footprints van de hoofdbebouwing en in beginsel vergrotingen van deze oorspronkelijke hoofdmassa's alleen in de vorm van éénlaagse vergrotingen aan de achterzijde mogelijk te maken;
  • Consolidatie van de bestaande goot- en bouwhoogtes met indien mogelijk een regeling om de karakteristieke lage goothoogte aan de zijkant te consolideren, daar waar deze aanwezig is;
  • Consolidatie van de bestaande onbebouwde ruimtes tussen woningen en de zijdelingse perceelgrens;
  • Behoud van de beeldbepalende situering van (vrijstaande) bijgebouwen achter de woning, of in ieder geval achter de achtergevel van het hoofdgebouw.

2.3 Herontwikkeling van Bosstraat 1

Aan de Bosstraat 1 bevindt zich één pand waarin een voormalig gemeentekantoor en een brandweerkazerne is gevestigd. Het perceel is eigendom van de gemeente. De brandweerkazerne wordt nog als zodanig gebruikt. Het voormalig gemeentekantoor is tijdelijk in gebruik gegeven aan de stichting Vluchtelingkinderen als eurowinkel en aan een kunstenaarscollectief als atelier. Dit deel van de locatie zal echter worden verkocht aan Grootheest B.V. en als woningbouwlocatie worden herontwikkeld. Dit bestemmingsplan voorziet in deze ontwikkeling.

Het deel van het pand waar de brandweerkazerne zich in bevindt, het noordoostelijk deel, blijft in tact. Dit deel heeft de bestemming Gemengd en de aanduiding brandweerkazerne. Wonen wordt op dit deel van de locatie niet toegestaan. Het zuidwestelijk deel van het gebouw wordt gesloopt. Hier zal naar verwachting een appartementengebouw van 15 woningen worden gerealiseerd. Het gebouw heeft daarom een Wonen - S3 (gestapeld wonen) bestemming. Naar verwachting worden 6 van de 15 woningen (=40 %) in de sociale sector gerealiseerd. Vanuit de Woonvisie wordt als eis gesteld dat minimaal 35 % van de woningen bij nieuwbouw in de sociale sector dient te worden gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat aan deze eis wordt voldaan. Van de overige woningen worden naar verwachting 3 in de categorie middelduur en 6 in de categorie duur gebouwd.

De goot- en bouwhoogte zal maximaal resp. 9,5 en 11,5 meter bedragen. Hierdoor zijn nu drie gelijkwaardige woonlagen mogelijk. Het gebouw zal verder van de Hoofdstraat af worden gebouwd dan het bestaande gebouw(deel). Hierdoor ontstaat een vrijer doorzicht langs de Hoofdstraat richting Sparrendaal dan in de bestaande situatie het geval is.

Het appartementengebouw wordt van de brandweerkazerne gescheiden doormiddel van een bestemming Verkeer (parkeerplaats). Door de realisatie van deze extra parkeerplaatsen, naast het bestaande parkeerterrein ten behoeve van deze locatie, wordt ruim aan de parkeervraag voldaan. Op de kop van de parkeerplaats tussen het appartementengebouw en de brandweerkazerne in zullen bergingen worden gerealiseerd. Gebruik als woning wordt daar niet toegestaan.

Tevens is voor deze locatie het geluidsaspect ten aanzien van de brandweerkazerne nader onderzocht in verband met de nieuw te bouwen woningen. Er zijn daarbij meerdere varianten onderzocht, zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek brandweerkazerne Driebergen (15 oktober 2015), Bijlage 5 Aanvulling akoestisch onderzoek brandweerkazerne (26 oktober 2015), Bijlage 6 Verplaatsing oefenactiviteiten brandweer Driebergen (30 augustus 2016)en Bijlage 7 Toets geluidrapport Omgeving brandweerkazerne Driebergen.

Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de laatste variant (Bijlage 6), waarbij de oefenactiviteiten van de brandweer naar de achterzijde van de brandweerkazerne worden verplaatst.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat een geluidscherm van 3,5 m hoog aan de westzijde van dit achterterrein noodzakelijk is. De locatie van dit scherm is op de verbeelding aangeduid. Middels een aanduiding ter plaatse van de nieuw te bouwen appartementen en een bepaling in de regels wordt gewaarborgd dat de nieuwe woningen pas in gebruik genomen mogen worden als dit geluidscherm is gerealiseerd.

Mogelijk zijn er andere oplossingen mogelijk om de geluidsbelasting op een aanvaardbaar binnenniveau te brengen. Daarom is tevens een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarin bepaald is dat van de gestelde eis van het geluidscherm kan worden afgeweken indien middels onderzoek naar oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat op andere wijze een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Dit leidt tot een grotere flexibiliteit, zodat niet gelijk een planherziening noodzakelijk is indien de bouwplannen toch nog wijzigen.

Ook het aspect verkeerslawaai is onderzocht. Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat de geluidsbelasting vanuit de Hoofstraat dusdanig is dat voor de locatie hogere waarden moeten worden verleend. Zie Bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en Bijlage 9 Milieuadvies geluid Bosstraat 1 in Driebergen. Voor het voeren van een hogere waarden procedure is de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) gemandateerd. Deze procedure is inmiddels opgestart. De verwachting is dat deze voor de vaststelling van het bestemmingsplan zal zijn afgerond.

Ook heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Zie Bijlage 10 Archeologie: bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, Bijlage 11 Archeologie: bijlage bij bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek en Bijlage 12 Archeologie: Beoordeling bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek.

Uit het onderzoek komt naar voren dat in het plangebied diepgaande verstoring heeft plaatsgevonden als gevolg van de realisatie van de huidige bebouwing. De kans dat binnen het plangebied sprake is van onverstoorde archeologische waarden die in het kader van de voorgenomen ontwikkeling verstoord zouden kunnen worden, wordt daarom zeer klein geacht. In het plangebied wordt geen nader vervolgonderzoek geadviseerd. De locatie kan daarom vrijgegeven worden voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

De regio Utrecht is onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad. Het plangebied is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur buiten een stedelijke regio met een concentratie van topsectoren gelegen. Er is geen specifiek beleid voor het plangebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0009.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Meer in het algemeen wordt aangegeven dat de economische kracht van Utrecht voornamelijk zit in de hoog opgeleide bevolking, de kennisintensieve en creatieve sectoren, de zakelijke en financiële dienstverlening en Life Sciences & Health (Utrecht Science Park). Maar ook de centrale ligging en landschappelijke en cultuurhistorische waarden dragen bij aan de economische kracht.

De economie en het aantal huishoudens zal in Utrecht naar verwachting tot 2040 blijven groeien. Vanwege de complexiteit en de omvang van de binnenstedelijke opgave en de relatie van deze opgave met het functioneren van de draaischijf Utrecht maken het Rijk en de regio hierover afspraken.

Er zijn in het voorliggende bestemmingsplan geen nationale belangen in het geding.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het Barro zijn geen belangen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende plan.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd stappen te zetten ('de treden van de ladder') wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen. Gelet op het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening (2013)

Op 4 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Op 10 maart 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht een eerste partiële herziening PRV 2013 vastgesteld, op 3 november 2014 een tweede partiële herziening. Thans is de herijking van de PRS en PRV in procedure en zal naar verwachting eind 2016 worden vastgesteld.

Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is het feit dat Utrecht aantrekkelijk is als vestigingsgebied vanwege drie kwaliteiten.

  • 1. Utrecht ligt centraal is daarom een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken. Daarnaast is Utrecht een aantrekkelijk ontmoetingspunt;
  • 2. Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen;
  • 3. Utrecht is sterk in kennis en cultuur.


De verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en meer verantwoordelijkheid voor gemeenten zijn belangrijke uitgangspunten van het beleid. Hoe ze met deze uitgangspunten aan de slag gaan, werken de provincie uit in het Ruimtelijk Actieprogramma. De provincie gaat hierin met haar partners aan de slag om het beleid concreter te maken, samenwerking in het ruimtelijk werkveld te versterken en werkwijzen te vernieuwen. Het Ruimtelijk Actieprogramma werkt aan drie pijlers:

  • 1. een duurzame leefomgeving;
  • 2. vitale dorpen en steden;
  • 3. landelijk gebied met kwaliteit.

Vitale dorpen en steden

Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden. Inzetten op deze ontwikkeling is nodig vanwege:

  • het belang van vitale steden voor het functioneren van de economie;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor openbaar vervoer en daarmee aan de bereikbaarheid;
  • de bijdrage aan een beter draagvlak voor tal van voorzieningen (waaronder het culturele aanbod) die het wonen in de regio aantrekkelijk maken;
  • het voorkomen van extra ruimteclaims op het landelijk gebied;
  • de vraag naar binnenstedelijk wonen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening

De PRV bevat regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. In de verordening is aangegeven dat verstedelijking mogelijk is binnen in het stedelijk gebied.

Het plangebied is gelegen binnen de rode contour en is aangewezen als stedelijk gebied. Als gevolg hiervan gelden vanuit het provinciale beleid en de provinciale verordening geen specifieke regels voor dit bestemmingsplan.

Wel moet het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Dit aspect komt aan de orde in paragraaf 4.7.7 en bijlage Bijlage 2 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.2 Stedelijk gebied Driebergen (bron: provincie Utrecht)

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' (2010)

Het motto van de Structuurvisie is 'Groen dus vitaal'. In dit motto staat 'Groen' in zijn brede betekenis voorop en geeft daarmee tevens de regionale en landelijke positie aan. Het is allereerst deze positie die de gemeente met de structuurvisie op duurzame wijze wil versterken. En dan vooral door het behouden en versterken van de bestaande kwaliteiten. Ontwikkelingsvragen staan altijd in het teken van de beste wijze van beheer. Langzame vernieuwing, aandacht voor de bestaande kwaliteiten en richten op maatwerk zijn kenmerken van de bestuurlijke houding die de gemeente kiest. Het grootste deel van het motto 'vitaal' zit immers verankerd in die bestaande kwaliteiten van onze samenleving.

Op de structuurvisiekaart zijn de bestaande kernen gelegen in het gebied 'bebouwing binnen rode contour' (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0011.png"

Figuur 3.3 Structuurvisiekaart

De gemeente kiest in de structuurvisie voor zes thema's die een breed terrein bestrijken. Voor het plangebied zijn met name het vierde thema 'Leefbare dorpen' en zesde thema 'Maatwerk voor wonen en werken' relevant.

Leefbare dorpen

Binnen dit thema is met name de opgave 'Levendige dorpsharten behouden en versterken met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud' relevant.

De opgave is om deze behoeften en wensen bij elkaar te brengen door herkenbare en bruisende dorpsharten te ontwikkelen, waarbij voorzieningen zoveel mogelijk geconcentreerd zijn in ‘centrumgebieden’. Het beleid voor de wijken wordt gericht op een goede woonfunctie (met werken aan huis) terwijl de gemeente in de centrumgebieden functies wil gaan concentreren en combineren: wonen, winkels, zorg, bestuur, scholen, cultuurhuizen, horeca, enzovoort.

Maatwerk voor wonen en werken

Binnen dit thema is de opgave 'Maatwerk voor wonen en werken binnen de 'rode' contouren' relevant.

De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Daarmee kunnen kan de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand worden gehouden. Binnen de gemeente wordt alleen voor de behoefte van eigen inwoners. De focus ligt daarbij op groepen die moeilijk een passende woning kunnen vinden. Het is van groot belang voldoende te blijven bouwen binnen de ‘rode’ contouren van de dorpen om ze vitaal te houden en draagvlak te geven voor het voorzieningenniveau. Het uitgangspunt is om bij deze ontwikkeling de ‘rode’ contouren rond de dorpen niet uit te breiden. Met het huidige woningbouwprogramma van ongeveer 1.400 woningen kan de gemeente met deze doelstellingen de komende jaren vooruit.

Op figuur 3.4 is de visiekaart specifiek voor Driebergen-Rijsenburg aangeduid.


afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0012.jpg"

Figuur 3.4 Visiekaart Driebergen-Rijsenburg

De gemeente ziet Driebergen-Rijsenburg in de toekomst als een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. Daarbij wil de gemeente voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken.

In de omgeving van het plangebied zijn gebouwen vrijgekomen, waaronder de gemeentehuislocatie. Bij herontwikkeling zal zorgvuldig bekeken worden of deze gebouwen met hun ‘gezicht’ naar het park gelegd kunnen worden.

De Traaij blijft een functioneel (winkel-) centum. In de structuurvisie staat tevens aangegeven dat de herontwikkeling en versterking van het winkelcentrum van Driebergen in een apart plan (centrumplan Driebergen) wordt onderzocht. Het betreft de hoek Korte Dreef - Hoofdstraat in Driebergen. In 2009 zijn hiervoor de stedenbouwkundige randvoorwaarden door de gemeenteraad vastgesteld. Nadien is het plan echter financieel niet haalbaar gebleken en is het plan vooralsnog niet verder uitgewerkt.

De N225/ Hoofdstraat zorgt voor een doorsnijding van het dorp. In de structuurvisie staat weergegeven dat vanaf de kop van de Traaij tot het Kerkplein de gemeente toe wil naar een ‘shared-space’ oplossing die minder doorsnijdende gevolgen heeft. Vanaf 2013 wordt gewerkt aan de herinrichting van de Hoofdstraat. Tijdens het ontwerpproces van de Hoofdstraat is verkeerveiligheid echter maatgevend geweest. Om te komen tot een goed ontwerp zijn er diverse participatiebijeenkomsten geweest waarbij uiteindelijk niet gekozen is voor een Shared Space oplossing. In samenspraak tussen de projectgroep en de bewoners/gebruikers is gekozen voor een oplossing waarbij de hoofdverkeersstromen gescheiden worden, dit houdt in dat het ontwerp uitgaat van vrij liggende fiets/voetpaden naast een rijbaan in twee richtingen. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden door de bestemming Verkeer voldoende ruimte te geven.

De fietsstructuur moet kwalitatief verbeterd worden en dan met name de verbindingen naar het station Driebergen-Zeist.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor het hergebruik van de gemeentehuislocatie is wel een nieuwe maar flexibele bestemming voorzien. De Traaij blijft in voorliggend plan evenals in de huidige situatie voorzien van een flexibele centrumbestemming waarbinnen uitwisseling van functies goed mogelijk blijft. Tot slot is voor de N225/Hoofdstraat een ruime verkeersbestemming opgenomen zodat herinichting goed mogelijk blijft. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan de doelstellingen voor het centrum van Driebergen uit de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Archeologie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • 1. het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • 2. het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • 3. de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

De aanwezigheid en beleefbaarheid van cultuurhistorisch erfgoed draagt bij aan een goede omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van een gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil daarom zorgvuldig met haar cultuurhistorisch erfgoed omgaan. In april 2013 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug de vigerende Beleidskaart archeologie vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in verwachtingswaarden. De archeologische verwachtingswaarden variëren van zeer hoge tot geen verwachting. Deze verwachting geeft aan hoe groot de kans is op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten.


Per verwachtingsgebied zijn er voorwaarden voor ontwikkeling geformuleerd. Streven is het behoud in situ (Lat: ter plaatse) van de archeologische resten. Indien dit niet mogelijk is, zullen de archeologische resten door middel van onderzoek voor toekomstige generaties bewaard dienen te worden. Dit wordt behoud ex situ genoemd. De voorwaarden voor ontwikkeling zijn vastgelegd in de Monumentenverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Op de onderstaande kaart is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0014.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn diverse archeologische verwachtingswaarden aanwezig. In het plan wordt per verwachtingswaarde een passende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van de verwachte archeologische waarde opgenomen. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Uitzondering hierop is de ontwikkeling op Bosstraat 1. Hier heeft een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden. De conclusie van het onderzoek is dat in het plangebied reeds diepgaande verstoring heeft plaatsgevonden en dat de locatie daarom kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Zie verder paragraaf 2.3.

4.2 Beeldkwaliteit

Welstandsnota 2008

Deze nota dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

Beeldbepalende elementen

Voor het plangebied worden vanuit de gebiedscriteria twee deelgebieden onderscheiden: 'Driebergen Dorp' en 'Driebergen lintbebouwing'.

'Driebergen Dorp' ligt rondom het dorpscentrum en het bebouwingslint de Traaij. Het dorp is ontstaan en gegroeid langs en tussen de historische lijnen van de Engweg, de Hoofdstraat, de Traaij en buiten dit deelgebied de Arnhemsebovenweg, die nog steeds het beeld van het dorp bepalen. Daartussen zijn eerst verbindingen gelegd, zoals de Bosstraat en de Meenkselaan en vervolgens straten loodrecht daarop zoals de Burgemeesterlaan en de Van der Muelenstraat. In de jaren twintig is er sprake van een planmatiger ontwikkeling in de driehoek tussen de Hoofdstraat en de Traaij rond de Oranjelaan en de Nassaulaan. Na de tweede wereldoorlog zijn de nog open plaatsen bebouwd en is op bescheiden schaal dorpsvernieuwing gepleegd. Voor de Hoofdstraat gelden aanvullende welstandscriteria. Voor het overige gebied geldt een terughoudend welstandsbeleid.

De lintbebouwing van Driebergen concentreert zich aan de Traaij en in de vorm van een klein centrumgebied waar de Traaij uit komt op de Hoofdstraat. De Traaij wordt gekenmerkt door een nagenoeg aaneengesloten bebouwingsstructuur, waarbij de bebouwing in één rooilijn ligt. Halverwege de Traaij ter hoogte van de begraafplaats wordt deze onderbroken door een verbijzondering in het profiel in de vorm van een open, groene ruimte. De bebouwing in dit deelgebied bevat een belangrijke concentratie aan monumenten en beeldbepalende panden. De oudste woningen zijn veelvuldig aangepast aan het tekort aan woonruimte en wooncomfort, doorgaans in de diepte omdat daar nog ruimte is op het perceel. Er zijn maar weinig woningen zonder dakkapellen of dakramen. Het welstandsbeleid is beperkt tot het behoud van de sfeer die vooral wordt bepaald door de overeenkomst in kleur en materiaalgebruik en door kleinschaligheid.

Beoordeling bouwplannen

Voor het beoordelen van bouwplannen geldt een getrapte benadering: eerst zal worden nagegaan of ze voldoen aan de voorwaarden om vergunningvrij gebouwd te kunnen worden. Vervolgens wordt bekeken of ze binnen de termen van de loketcriteria kunnen worden afgehandeld. Voldoen ze daar niet aan, dan worden ze aan de welstandscommissie voorgelegd. Naast loketcriteria zijn objectgebonden en gebiedsgerichte criteria opgenomen.

4.3 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Besluit ruimtelijke ordening

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Provinciale ruimtelijke verordening

In de verordening van de provincie Utrecht wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Historische buitenplaatszone: de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone wordt behouden en versterkt;
  • Archeologie: de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologisch erfgoed wordt behouden en versterkt.

De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

Gemeentelijk beleid

De beleidsnota 'Erfgoed in het groen' heeft tot hoofddoel om een beleidskader te geven voor het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het waardevolle erfgoed van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, dit ten behoeve van huidige en toekomstige generaties.

Daarnaast beoogt deze nota integrale samenhang tussen de verschillende facetten van het cultuurhistorisch erfgoed, en tussen dit beleidsveld en andere beleidsvelden (o.a. ruimtelijke ordening, natuur en landschap, recreatie en toerisme, economie).

Verder geeft deze nota prioritering voor de projecten en de daarmee gepaard gaande investeringen van de gemeente ten behoeve van het cultuurhistorisch erfgoed. Dit bevordert duidelijkheid en transparantie over de betrokken projecten, zowel voor de financiering als de planning. De toekomstvisie en de beschreven projectvoorstellen gelden voor de periode 2010-2015.

Onderzoek

Cultuurhistorische waarden

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de huidige cultuurhistorische waarden beschreven door middel van het stedenbouwkundige kader (zie bijlage 1). De randvoorwaarden voor behoud van de cultuurhistorische karakteristieke bebouwing en de openbare ruimtes is daarin tevens uitgelegd. De randvoorwaarden uit deze kaders zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

Monumenten

Binnen het plangebied zijn daarnaast diverse bouwwerken aangewezen als gemeentelijk monument. Er zijn geen rijksmonumenten in het plangebied. De objecten die het betreft staan op een lijst die is opgenomen in bijlage 3.

Gemeentelijke monumenten worden vanuit de Monumentenverordening al beschermd, dit geldt ook voor de aanbouwen. Om die reden zijn monumenten niet nader aangeduid op de verbeelding. Wel zijn in het bestemmingsplan de meeste bouwvlakken strak rondom de bestaande bebouwing gelegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De huidige cultuurhistorische waarden blijven gedurende de planperiode behouden. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoende rekening houdt met het aspect cultuurhistorie.

4.4 Detailhandel en horeca

Detailhandelsvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug (2009)

In dit beleidsdocument geeft de gemeente een visie op de winkelstructuur in de hele gemeente Utrechtse Heuvelrug, die de kaders biedt voor het beleid voor de komende 10 tot 15 jaar. Met deze visie wil de gemeente toekomstige initiatieven van marktpartijen kunnen toetsen. Daarnaast wil zij door gericht beleid ook zelf actief kunnen bijdragen aan he versterken van de winkelstructuur.

Kenmerken Driebergen-Rijsenburg

Het winkelaanbod in het centrum van Driebergen is grotendeels geconcentreerd aan de Traaij, tussen de Hoofdstaat en de Oranjelaan/Binnenhof. Het winkelgebied heeft een heldere, lineaire structuur met supermarkten als publiekstrekkers aan beide uiteinden. Aan de ene zijde gaat de nieuwe vestiging van Albert Heijn een belangrijke pool voor het centrum vormen, aan de andere zijde is de C1000 tevens omgebouwd tot Albert Heijn. De directe relatie tussen deze trekker en de winkels aan de Traaij wordt enigszins verstoord door de ligging aan de andere zijde van de Hoofdstraat. De oversteekbaarheid van deze doorgaande weg is echter voldoende.

Het langgerekte winkelgebied tussen beide polen wordt gekenmerkt door een vrijwel aaneengesloten winkelfront aan beide zijden van de Traaij. Het winkelaanbod is divers, met zowel winkels voor (semi-)dagelijkse aankopen (zoals drogisten, huishoudelijke artikelen), winkels in recreatieve branches (waaronder mode, warenhuis, sport en spel) en meer doelgericht bezochte winkels en dienstverlenende instanties. Het horeca-aanbod in het centrum van Driebergen is beperkt. Op woensdagmiddag wordt de warenmarkt gehouden in het gebied tussen Nassaulaan en Oranjelaan (circa 45 kooplieden). Door de directe relatie met het winkelgebied kunnen winkels en warenmarkt goed van elkaars aantrekkingskracht profiteren.

De bereikbaarheid van het centrum van Driebergen vanuit het dorp en vanuit de regio is goed door de ligging aan de doorgaande weg (N225 / Hoofdstraat). De belangrijkste parkeerlocaties liggen goed gespreid rondom het winkelgebied aan de Appelgaard, Binnenhof (Albert Heijn) en Hoofdstraat (de voormalige C1000). Daarnaast is er enige parkeercapaciteit aan De Lei, De Griffel en de Korte Dreef. In de detailhandelsvisie staat tevens aangegeven dat de bereikbaarheid van de parkeergelegenheden goed is, maar dat er geen parkeerroute of verwijssysteem aanwezig is. Inmiddels is door de gemeente echter een verwijssysteem geplaatst die doorverwijst naar een aantal parkeerterreinen in het centrum van Driebergen.

Visie

Driebergen-Rijsenburg is in de visie aangemerkt als klein streekcentrum (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0015.png"

Figuur 4.1. Winkelstructuur

Het centrum van Driebergen kan haar functie als groot streekcentrum in de toekomst verder versterken. Om een groot deel van de consumenten uit Driebergen en uit kleinere dorpen in de regio te binden is het gewenst dat het centrum zich onderscheidt van grotere (recreatieve) centra in de regio. De belangrijkste onderscheidende kwaliteiten van het centrum van Driebergen zijn:

  • een sterk dagelijks aanbod als fundament;
  • een compacte opzet met dorpse sfeer;
  • gratis en voldoende parkeren en een goede autobereikbaarheid.

Door deze kwaliteiten verder te versterken kan de positie van het centrum als geheel worden verbeterd. Uitgangspunt voor de toekomstige functioneel-ruimtelijke structuur is de heldere lineaire structuur van het centrum.

Het centrum heeft een heldere opzet, bestaande uit een langgerekte winkelstraat met twee sterke polen aan de uiteinden (haltermodel). De kwaliteit van het centrum kan nog verder worden verbeterd door versterking van de twee polen, met name door schaalvergroting van de supermarkten. Met twee sterke polen aan de uiteinden van het centrum is er een goede basis voor verdere versterking van de Traaij als hoofdwinkelstraat. De supermarkten zorgen voor een grote stroom bezoekers naar het centrum. Hoe groter deze bezoekersstroom, des te meer mogelijkheden er ontstaan vooruitbreiding van het niet-dagelijkse winkelaanbod.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0016.jpg"

Figuur 4.2 Gewenste functioneel-ruimtelijke structuur Driebergen Centrum

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. In het bestemmingsplan is aan het concentratiegebied voor winkels (zie figuur 4.2) de bestemming 'Centrum' toegekend. Binnen deze bestemming is een ruime uitwisseling aan functies mogelijk, waaronder detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Hierdoor blijft een hoge mate van dynamiek en uitwisseling mogelijk. Het plan voldoet hiermee aan de doelstellingen uit de Detailhandelsvisie.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.


De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.


Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).


Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.


De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. Het Utrechtse EHS-beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de EHS per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van de EHS, tenzij er een groot openbaar belang is én alternatieven ontbreken (Nee tenzij).

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het beschermd natuurmonument Raaphof, circa 4,5 km ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0017.png"

Figuur 4.3 Ligging Ecologische Hoofdstructuur (bron: webkaart provincie Utrecht)

Het plangebied betreft het centrumgebied van Driebergen. In het plangebied worden geen ontwikkelingen voorzien. Er is ook geen onbenutte ruimte aanwezig. Het bestemmingsplan leidt dan ook niet tot significant negatieve effecten op beschermde gebieden.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels
In de plantsoenen, tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als vink, koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht.

Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermdesoorten als egel, veldmuis, bosmuis en konijn. De meer boomrijke delen van het plangebied vormen ook leefgebied voor de matig beschermde eekhoorn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen en/of in spleten en gaten in bomen. De laanbeplanting en groenstroken kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen en in kelders. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol, brede wespenorchis

egel, gveldmuis, bosmuis en konijn  
Nee  
Ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     eekhoorn   Ja bij kap bomen  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   Nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen   Ja bij kap bomen en/of sloop bebouwing  
  vogels   cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus   Ja bij sloop bebouwing  

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten. In dat geval is nader veldonderzoek noodzakelijk. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.


Conclusie

Het bestemmingsplan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

 

4.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beleidskader elektromagnetische straling

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf externe veiligheid (zie paragraaf 4.7.6) is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. In het plangebied zijn naast deze leiding geen andere planologisch relevante leidingen gelegen.

Hoogspanningslijnen

Ten noorden van het plangebied loopt een 150 kV hoofspanningslijn. Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van deze hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten zoals woningen en scholen.

Zendmasten

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in het plangebied aanwezige zendmasten geen overschrijdingen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.7 Milieu

4.7.1 Milieu algemeen

Door de Omgevingsdienst Regio Utrecht is een integraal milieuadvies opgesteld voor het bestemmingsplan Driebergen Centrum. Dit milieuadvies is opgenomen in bijlage 2. In de navolgende milieuparagraaf zijn de conclusies per aspect kort samengevat.

De onderstaande onderdelen zijn in de toelichting verwerkt.

Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012 (2009, verlengd in 2012)

Het plan bevat de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. gemeentelijke interne duurzaamheidzorg;
  • 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • 4. kwaliteit van de leefomgeving.


Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld.

Per gebiedstype en per milieuaspect zijn drie niveaus benoemd: het ‘wettelijk niveau’, de ‘huidige kwaliteit’ en de ‘gebiedsambitie’. Er zijn drie ambitieniveaus:

  • 1. Wettelijk niveau
    Het wettelijk niveau is de minimale kwaliteit, vastgesteld door de nationale overheid en is het wettelijk verplichte minimum dat voor een milieuaspect behaald moet worden.
  • 2. Huidige kwaliteit
    De huidige kwaliteit is het actuele kwaliteitsniveau, dit kan gelijk zijn aan de wettelijke grenswaarde maar kan daar ook boven liggen. In de gemeente Utrechtse heuvelrug ligt de huidige kwaliteit op veel plaatsen hoger dan wettelijk verplicht. Het is van belang deze kwaliteit te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
  • 3. Gebiedsambitie
    Het ambitieniveau geldt als de hoogst haalbare milieukwaliteit binnen een gebiedstype. Om dit te bereiken zullen (soms) voorzieningen moeten worden getroffen.

Voor het plangebied Driebergen Centrum zijn de milieukwaliteitsprofielen ‘Wonen – buiten centrum’ en ‘Centrum – dorp’ van toepassing. Een beschrijving van deze milieukwaliteitsprofielen is te vinden in de bijlage van het milieuadvies dat is opgenomen in bijlage 2. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast. Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan het milieubeleidsplan achterwege blijven.

Provinciale milieuverordening (2013)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale milieuverordening 2013 (PMV 2013) vastgesteld. Grondwaterbeschermingszones en stiltegebieden zijn aangewezen in de PMV. In de verordening zijn regels opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinning. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het behoud en de bescherming van stiltegebieden.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan kan een uitgebreide toetsing aan de provinciale milieuverordening achterwege blijven. Het plangebied ligt daarnaast niet in een grondwaterbeschermingzone of stiltegebied.

4.7.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Binnen het plangebied is veel bodeminformatie beschikbaar. Vanwege het feit dat het bestemmingsplan geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen aanleiding om locaties nader te onderzoeken. Er is op dit moment geen sprake is van acute gevallen van bodemverontreiniging die om nader onderzoek of sanering vragen binnen het plangebied. Volgens het milieukwaliteitprofiel is de ambitie kwaliteit voor bodem gelijk aan de wettelijke kwaliteit.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7.3 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied wordt beïnvloed door verschillende geluidsbronnen, waaronder de rijksweg A12 en diverse binnenstedelijke wegen.

De milieukwaliteitsprofielen geven per gebiedstype een ambitiekwaliteit aan (<48 dB(A) wonen buiten centrum, <53 dB(A) wonen centrum). Gelet op de hoge geluidbelasting vooral langs de verkeersaders kunnen dit lastig te behalen ambities zijn. Wel kunnen bij toekomstige nieuwe ontwikkelingen maatregelen genomen worden die bijdragen aan het verbeteren van het geluidklimaat.

Vanwege het feit dat in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is geen nader geluidonderzoek noodzakelijk.

Uitzondering hierop is de ontwikkeling aan Bosstraat 1. Hier heeft zowel een akoestisch onderzoek naar de activiteiten van de brandweerkazerne als het verkeerslawaai plaatsgevonden. Dit laatste onderzoek heeft geresulteerd in een hogere waarden procedure. Zie verder paragraaf 2.3.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Grenswaarden

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de richtwaarden en de grenswaarden opgenomen voor de concentraties van een aantal luchtvervuilende stoffen. De belangrijkste zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Deze zijn weergegeven in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01_0018.jpg"

Tabel 4.1 Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof van bijlage 2 Wet milieubeheer

De concentraties van de overige stoffen benaderen de grenswaarden en richtwaarden in Nederland niet. Er hoeft daarom niet te worden getoetst aan deze richtwaarden en grenswaarden, ze zijn daarom niet opgenomen in de bovenstaande tabel.

Niet in betekenende mate bijdragen (nibm)

Alleen projecten die 'in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm stelt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde bedraagt, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Goede ruimtelijke ordening

Plannen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de af te wegen belangen in dit kader. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteitsituatie van belang.

Van fijn stof is bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde. De wettelijke grenswaarde voor fijn stof is niet gebaseerd op de advieswaarde van de Wereld Gezondheid Organisatie van 20 microgram per m3, omdat deze in praktijk niet haalbaar was. Bezien vanuit het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening is het niet aan te raden om woningen op korte afstand van drukke verkeersaders te realiseren.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. De relevante profielen zijn met de bijbehorende ambities voor lucht weergeven in het milieuadvies, zie bijlage 2.

Onderzoek en conclusie

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof voor het jaar 2013 berekenend. Hieruit blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

In het plangebied worden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7.5 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk die is opgenomen in bij de regels.

De richtafstanden uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'. Ten opzichte van milieugevoelige functies die zijn gelegen in gebieden met een andere typering, kunnen kortere richtafstanden worden aangehouden.

Onderzoek

Het plangebied bestaat uit het centrum van Driebergen. Binnen het plangebied zijn enkele tientallen (niet-agrarische) bedrijven gevestigd; In het plangebied zijn hoofdzakelijk detailhandel, ambachtsbedrijven en enkele horecabedrijven aanwezig.

Een dergelijke menging van functies is in het gebied ook gewenst. Daarom behoort het plangebied tot het omgevingstype gemengd gebied.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk'.

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' worden bedrijven uit maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Stedelijk' toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die in een gemengd gebied direct naast woningen algemeen toelaatbaar zijn. In het plangebied zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft de brandweerkazerne (categorie 3.1) ter plaatse van het perceel Bosstraat 1. Deze functie valt in categorie 3.1 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk'. Dit perceel heeft binnen de bestemming 'Gemengd' daarom een specifieke aanduiding 'brandweerkazerne' gekregen, zodat het huidige gebruik kan worden voortgezet.

De tweede afwijkende functie betreft het tankstation op het perceel Hoofdstraat 131. Dit tankstation valt eveneens in categorie 3.1 van de 'Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk'. Het perceel heeft daarom een specifieke aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' gekregen.

In het plangebied komen verder geen bedrijven voor uit een hogere milieucategorie. De huidige bedrijfsactiviteiten in het gemengde gebied kunnen daarom blijven gehandhaafd zonder specifieke aanduiding.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

4.7.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BEVT worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BEVT wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. De relevante profielen zijn met de bijbehorende ambities weergegeven in bijlage 1 van bijlage 2.

Onderzoek

Door de omgevingsdienst is onderzocht welke risicovolle inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en of er sprake is van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, het water of het spoor in de nabije omgeving van het plangebied.

Risicorelevante inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.


Vervoer van gevaarlijke stoffen

In het vigerende routeringsbesluit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen wegen aangewezen waarover het vervoer van routeplichtige gevaarlijke stoffen is vrijgesteld van een ontheffingsplicht.

Langs het plangebied kunnen wel transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van gevaarlijke stoffen. De aard en frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen is echter zodanig beperkt, dat de risico-effecten zich niet buiten de rijweg uitstrekken. Daarom worden (beperkt) kwetsbare objecten langs deze wegen niet belemmerd.


Buisleidingen

Er zijn in de omgeving geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.


Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Dat betekent dat geen ontwikkelingen hoeven te worden verwacht die kunnen leiden tot het ontstaan van belemmeringen vanwege externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt voor het plangebied in de bestaande situatie geen belemmering.

4.7.7 Duurzaamheid

Energieverbruik

Door de omgevingsdienst is het aspect duurzaamheid onderzocht voor dit bestemmingsplan. In dat kader is het wettelijk kader en het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau als in dit advies weergegeven. Hieruit blijkt dat met name op gemeentelijk niveau een aangescherpte ambitie nagestreefd wordt. Om deze te behalen biedt de gemeente dan ook op diverse wijzen ondersteuning aan initiatiefnemers bij ontwikkelingen.

Om meer inzicht te geven in de stand van zaken ten aanzien van de gemeentelijke ambitie is het energieverbruik ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt de opgave voor het behalen van de gemeentelijke ambitie.

Zonnepanelen in veldopstelling

Op 29 juni 2015 heeft de raad ingestemd met het raadsvoorstel 'Zonnepanelen in veldopstelling'. Daarmee heeft de raad zich positief uitgesproken voor het plaatsen van zonnepanelen op de grond in het veld. In dit voorstel is een drietal categorieën onderscheiden:

  • Grondgebonden installaties bij particuliere huishoudens voor eigen gebruik
  • Grondgebonden installaties bij bedrijven voor eigen gebruik
  • Grondgebonden installaties bij bedrijven anders dan eigen gebruik

In het raadsbesluit is aangegeven dat voor de eerste twee categorieën een regeling moet worden opgenomen in bestemmingsplannen. De tweede categorie moet echter eerst nog verder worden uitgewerkt. Voor de laatste categorie is aangegeven dat daar nog geen concrete regeling voor hoeft te worden opgesteld, maar dat er algemene beleidsuitgangspunten dienen te worden vastgesteld.

Op basis van dit raadsbesluit is voor de eerste categorie een regeling voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarin is onder meer bepaald dat de oppervlakte maximaal 50 m2 mag bedragen, er verschillende bouwhoogtes gelden voor het voorerf en het achtererf en dat zonnepanelen in veldopstelling niet zijn toegestaan in gebieden die op de zogenaamde nee-lijst staan (o.a. grafheuvels, beschermde stads- en dorpsgezicht, natura 2000-gebied). De gebieden die op de nee-lijst staan komen echter niet voor in het plangebied van Driebergen Centrum. Verder is conform het raadsbesluit een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een extra zonnepaneelinstallatie van maximaal 50 m2 ten bate van de energievoorziening voor een Warmte Koude Opslaginstallatie (WKO) of warmtepompinstallatie.

Voor de tweede categorie, installaties bij bedrijven voor eigen gebruik, is geen regeling opgenomen. Deze moet nog worden uitgewerkt en lijkt bovendien niet relevant voor het plangebied dat dicht bebouwd is en waarin zich hoofdzakelijk kleinschalige bedrijvigheid bevindt.

Isoleren van een gebouw

Met het project 'Stroomversnelling' wil het rijk het energiegebruik van woningen terugdringen naar nul: de zogenoemde 'nul op de meter woningen'. Hiervoor moet onder meer extra isolatie worden aangebracht op woningen. Het bestemmingsplan staat dit echter soms in de weg omdat dan bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen moeten worden overschreden. In dit bestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen die toestaat om daarvan af te wijken, indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw.

4.8 Verkeer en parkeren

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (2010)

Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:

  • 1. het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • 2. het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • 3. het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (onder andere natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

In het plan is bepaald dat er in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien overeenkomstig het bepaalde in het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan". Dit is in de regels vastgelegd in artikel 21.2.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Regionaal:

  • Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden: Waterkoers 2016-2021
  • Provincie Utrecht: Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
  • Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Lokaal:

  • Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug
  • Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2015 (GRP)

HDSR: Waterbeheerplan Waterkoers

Waterkoers 2016-2021 is het digitale waterbeheerplan van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Dit plan staat voor een omslag in het denken: van 'zorgen voor' naar 'samen doen'. HDSR wil dat haar mindset er niet langer op gericht is om alleen zaken geregeld te krijgen, maar om dit samen te doen met relevante actoren uit haar omgeving. Waterkoers laat in hoofdlijnen zien hoe het waterschap de komende jaren samen met diverse partijen wil werken aan het waterbeheer van de toekomst. HDSR legt hierbij de focus op:

  • Werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten,
  • Het beheren en ontwikkelen van het watersysteem over hun grenzen heen en
  • Inspelen op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.


Regionaal Afvalwaterketenbeleid

Inhoudelijk heeft HDSR haar beleid samen met gemeenten uitgewerkt in de (kadernota) Regionaal Afvalwaterketenbeleid. Ten aanzien van het hemelwater is de volgende visie opgenomen:

Ter voorbereiding op klimaatverandering (intensievere buien) gaan we meer en meer de openbare ruimte inrichten om de verwachte extra waterhoeveelheid tijdelijk te bergen. De gevolgen van klimaatverandering vangen we in principe bovengronds en niet ondergronds op. Hemelwater is schoon water en hoort in principe niet in de afvalwaterketen thuis. Daarom infiltreren we hemelwater, of als dat niet mogelijk is, voeren we het af naar oppervlaktewater. Hemelwater kan echter ook verontreinigd raken, bijvoorbeeld door afstroming over verontreinigde oppervlakken of door uitlogende materialen. Dan voorkomen we deze verontreiniging zoveel mogelijk of behandelen deze lokaal. Als dat niet haalbaar is en zuivering is wel mogelijk, dan voeren we het af naar een zuiveringsinstallatie.


Provincie Utrecht: Bodem-, Water en Milieuplan 

De Provincie Utrecht wil met haar Bodem-, Water- en Milieuplan bijdragen aan het realiseren van ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen werkt de Provincie dit beleid uit aan de hand van vier prioriteiten:

  • 1. Waterveiligheid en wateroverlast
  • 2. Schoon en voldoende oppervlaktewater
  • 3. Ondergrond
  • 4. Leefkwaliteit stedelijk gebied

Voor bodem, water en milieu streeft de provincie naar :

  • Een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • Bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • Een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
  • Een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.


Bodemenergie

Gebruik van ondiepe bodemenergie levert een bijdrage aan de klimaat- en energiedoelstellingen. Daarom stimuleert de provincie de duurzame toepassing ervan.


Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Op 27 januari 2010 is samen met de provincie Utrecht, HDSR, WVE, Vitens en 9 andere gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug het convenant Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. In dit convenant geven de partijen aan te streven naar het terugdringen van diffuse bronnen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. Daarnaast hanteren de gemeenten bij het bepalen of en op welke wijze afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd) een beslisschema. Voor dit beslisschema wordt verwezen naar de Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug.


Waterplan gemeente Utrechtse Heuvelrug

Het Waterplan Heuvelrug bestaat uit een watervisie en het uitvoeringsplan. Het doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Met waterdoelen is vastgelegd hoe het water in het stedelijk gebied er in 2020 uit moet zien. Streven is deze doelen uiterlijk in 2020 te hebben bereikt. De waterdoelen richten zich op de volgende speerpunten:

  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding.
  • Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en belasting door "stedelijke" activiteiten.
  • Zichtbaar en natuurlijk water als kwaliteitsverhogend element in het bebouwd gebied.
  • Samenwerking en afstemming tussen de bij water betrokken partijen.


Gemeentelijk Rioleringsplan

Het GRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij ons groene en vitale imago. Hiertoe heeft de gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. In het GRP heeft de gemeente o.a. de volgende doelen geformuleerd:

  • Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
  • Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  • Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.


Voor het hemelwater heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om zoveel mogelijk van dit hemelwater vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat daar waar het mogelijk is het hemelwater moeten worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht. Dit gaat verdroging van gebieden tegen en is beter voor het milieu, omdat hierdoor overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater worden voorkomen en de werking van rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) verbetert.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het centrum van Driebergen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied bestaat uit bebouwing en verharding. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,4 beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand is gelegen op meer dan 1,2 meter beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe omgeving is eveneens geen waterkering aanwezig. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het plan heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Daarmee heeft het bestemmingsplan geen negatief effect op de waterkwaliteit of waterkwantiteit.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en vigerend waterschapsbeleid mag bij nieuwbouw het hemelwater niet worden aangesloten op het rioleringsstelsel, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt door het vast te houden voor benutting of te infiltreren in de bodem.

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Wonen

Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013-2020 (2014)

Op 3 februari 2014 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de woonvisie 2013 vastgesteld.

Hieruit bleek dat het vertrekpunt van de visie uit 2008, namelijk het werken aan vitale dorpen, overeind kon blijven. Vitale dorpen rust op de volgende pijlers:

  • Dynamiek en groei met respect voor het landschap: Een vitaal dorp kent dynamiek. Hiervoor is een geleidelijke groei, passend bij de schaal van de kern en met respect voor het landschap in en om de kern essentieel.
  • Een gemengde bevolking: Het functioneren van een gemeenschap vraagt een gedifferentieerde leeftijdsopbouw. Dat draagt bij aan een blijvend draagvlak voor verenigingen, scholen en andere voorzieningen. De gemeente houdt daarom in haar woonbeleid rekening met alle huishoudens: alleenstaanden, (echt)paren, gezinnen met kinderen, lage-, midden- en hoge inkomens, jongeren en ouderen. De focus ligt in het bijzonder op groepen die moeilijk een passende woning vinden.
  • Passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving: Voorzieningen, passend bij het schaalniveau van de dorpen, zijn belangrijk. Zij zorgen behalve voor praktisch gemak ook voor levendigheid, ontmoeting en binding. Minimaal aanwezig zijn: een basisschool en ruimte voor ontmoeting, bijvoorbeeld in een multifunctionele accommodatie.

De gemeente wil werken aan fysiek en sociaal duurzame dorpen, waarin alle inwoners prettig en veilig kunnen (blijven) wonen in hun eigen leefomgeving en waar de sociale cohesie in stand blijft c.q. wordt versterkt. Daarin is binnen kaders ruimte voor maatwerk op het laagste schaalniveau. Groei is nog wel aan de orde, maar zal gericht zijn op het voorzien in de eigen behoefte van de huishoudens van onze gemeente in de komende jaren.

De belangrijkste doelen zijn:

  • 1. De woningmarkt in beweging brengen:
  • 2. Doorstroming in de voorraad sociale woningen
  • 3. meer betaalbare huur- en koopwoningen(ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van ca. €34.000 tot €50.000.
  • 4. Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg: inwoners met een fysieke of geestelijke beperking kunnen in ieder dorp wonen en in hun woonomgeving de benodigde zorg en dienstverlening krijgen.
  • 5. Inwoners wonen duurzaam in duurzame woningen.

De gemeente en de in de gemeente gehuisveste woningcorporaties hebben prestatie afspraken ondertekend op het gebied van doorstroming, nieuwbouw, duurzaamheid en andere aspecten rondom wonen. Ook het woningbouwbeleid komt hierbij aan de orde, waarbij de gemeente zich sterk maakt voor instandhouding en uitbreiding van de sociale sector, maar tegelijkertijd ook de - vooral ruimtelijke - beperkingen daarvan onderkent.

Verder wordt aangegeven dat om beter en flexibeler aan de vraag naar woonruimte tegemoet te kunnen komen, in principe wordt meegewerkt aan woningsplitsing, mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is (‘ja, mits’). Dit nieuwe beleid heeft een concrete uitwerking gekregen in dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen in de bestemmingen Centrum, Dienstverlening, Gemengd en Kantoor. In het volgende hoofdstuk, Wijze van bestemmen wordt deze regeling nader uiteengezet.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGcentrum-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.


Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in 1 verbeelding/plankaart en 1 verbeelding/plankaart waarop de archeologische bestemmingsregeling omwille van de leesbaarheid separaat wordt weergegeven.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 18) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 19 tot en met 22) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 23 en 24)bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Nadere eisen

Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten.

Wijzigingsbevoegdheid

Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn 13 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 3 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Bedrijf

Binnen de bestemming zijn alleen bedrijven uit de lage milieucategorieën (t/m 2) toegestaan, zodat woningen in de directe nabijheid geen overlast zullen ondervinden. Deze categorieën zijn te vinden in de aparte bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk. Bestaande bedrijven in een hogere categorie worden specifiek aangeduid. In het plangebied betreft dit uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen aan de Hoofdstraat.

De bouwvlakken mogen volledig worden volgebouwd, tenzij dit met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is ingeperkt. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Uitbreidingsmogelijkheden worden niet of nauwelijks geboden, omdat de bedrijven tussen andere functies zijn gesitueerd en overlast moet worden voorkomen.

Middels een specifieke gebruiksregeling wordt ondergeschikte detailhandel bij bedrijven toegestaan. Het dient daarbij te gaan om een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt. Hieronder wordt mede begrepen een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte showroom. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een aantal voorwaarden, zo mag onder meer de verkoop vloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m2 bedragen.


Afwijkingsmogelijkheden

In de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Er kan worden toegestaan dat een ander bedrijf dan op grond van de bij de regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk zich binnen deze bestemming kan vestigen. Het dient hierbij wel om naar zijn aard en invloed op de omgeving 'gelijkwaardig' bedrijf te gaan.

De tweede afwijkingsmogelijkheid betreft de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik als afhaalpunt. Daarmee wordt toegestaan dat via internethandel bestelde goederen kunnen worden afgehaald of geretourneerd.

Deze afhaalpuntfunctie dient duidelijk waarneembaar ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag daarom niet worden vergroot en de verkoopvloeroppervlakte mag niet meer dan 50 m² bedragen. Tevens zijn aanvullende voorwaarden van toepassing.

5.3.2 Centrum

De bestemming Centrum is toegekend aan het centrumgebied (concentratiegebied) van Driebergen. Hiermee benadrukt deze bestemming de levendigheid binnen dit gebied. Het is een gebied waarbinnen voortdurend functiewijzigingen plaatsvinden. Dit vereist een flexibele bestemmingsregeling. Binnen de bestemming zijn dan ook veel functies toegestaan. De begrenzing van deze bestemming ligt globaal ter weerszijden van de Traaij en gedeelten van de Hoofdstraat en Korte Dreef.

Wonen in het centrum is in principe alleen in een bovenwoning toegestaan. Dit is om te voorkomen dat er gaten in het aaneengesloten winkelgebied kunnen ontstaan, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het (winkel)gebied als geheel.

Voor bestaande horeca tot en met categorie 2 (bijvoorbeeld cafés) geldt dat in verband met de mate van overlast een specifieke aanduiding is opgenomen in het bestemmingsplan. Tevens is daarvoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag een bouwperceel tot ten hoogste 80% worden bebouwd, tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is. Per bouwperceel mag niet meer dan één woning aanwezig zijn, tenzij het bestaande aantal hoger is.

Afwijking voor extra woningen

In de Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug 2013 -2020 wordt aangegeven dat om beter en flexibeler aan de vraag naar woonruimte tegemoet te kunnen komen, in principe wordt meegewerkt aan woningsplitsing, mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is (‘ja, mits’). Dit nieuwe beleid heeft een concrete uitwerking gekregen middels een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen. Als voorwaarden worden gesteld dat:

  • De oppervlakte van de gesplitste woning minimaal 30 m2 bedraagt, zodat een leefbare woning ontstaat. Deze eis is lager dan de in de Woonvisie (2008) genoemde minimum van 55 m2 voor een zelfstandige woning. Met het stellen van een lagere oppervlakte eis wordt ingespeeld op de trend dat het aantal alleenstaanden en alleen gaanden toeneemt. Deze groep mensen geeft de voorkeur aan kleine, sobere en betaalbare woonruimte.
  • De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Aangetoond dient te worden dat bijvoorbeeld het woongenot van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast als gevolg van de splitsing.
  • In voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is. Deze voorwaarde wordt gesteld om te voorkomen dat als gevolg van het toenemen van het aantal woningen de parkeerdruk toeneemt waar deze al (te) hoog is.
  • In de bestemming Centrum wordt als extra voorwaarde gesteld dat alle woningen als bovenwoning worden gerealiseerd.


Afwijking mogelijk voor hogere categorie horeca

In verband met de flexibiliteit van de invulling van een centrumgebied is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van 'horeca tot en met categorie 2'. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Afwijking voor wonen op de begane grond

Zoals hierboven is aangegeven is wonen in het centrum in principe alleen in een bovenwoning toegestaan, om te voorkomen dat er gaten vallen in het aaneengesloten winkelgebied. Om echter geen afbreuk te doen aan de flexibiliteit van de bestemmingsregeling is middels deze afwijkingsbevoegdheid mogelijk om toch wonen op de begane grond toe te staan. Een belangrijke voorwaarde is daarbij wel dat het aaneengesloten karakter van het winkelgebied daardoor niet wordt aangetast. Daarbij kan gedacht worden aan percelen die aan de rand van het centrum liggen, waarbij de omschakeling van een winkel naar volledige bewoning geen negatieve invloed heeft op de het winkelgebied als geheel.

5.3.3 Dienstverlening

Deze bestemming is toegekend aan een perceel langs de Hoofdstraat waar een reisbureau is gevestigd. Dit perceel ligt net buiten het centrumgebied. Binnen de bestemming Dienstverlening zijn dienstverlenende instellingen met baliefunctie toegstaan. Gelet op de aanwezige bovenwoningen is ter plaatse ook een specifieke aanduiding opgenomen.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

5.3.4 Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het uitloopgebied van het centrum. Onder de bestemming Gemengd worden dezelfde gemengde functies geschaard als binnen de bestemming Centrum, met uitzondering van detailhandel en horeca. Deze bestemming geldt voor enkele delen van de Hoofdstraat, de Korte Dreef en de dr. Hermanstraat.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag een bouwperceel tot ten hoogste 80% worden bebouwd tenzij het bestaande bebouwingspercentage hoger is. In dat geval geldt het bestaande percentage als maximum. Bij de regeling van de bouwmogelijkheden is gebruik gemaakt van het begrip bouwperceel. Dit begrip is in de begripsbepalingen omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De bouwpercelen zijn in verband met de flexibiliteit niet op de verbeelding ingetekend. Op grond van de begripsbepaling en de jurisprudentie volgt dat bij de bepaling van de omvang van een bouwperceel het kadastraal perceel als uitgangspunt dient, met uitzondering van het gebied dat ligt buiten het bouwvlak voor de voorgevel van de bebouwing. Door de bouwpercelen niet op de verbeelding aan te geven, bevat het bestemmingsplan een flexibele regeling bij bijvoorbeeld een herinrichting van een deel van het plangebied. De kadastrale percelen zijn zichtbaar op de ondergrond. Deze flexibiliteit wordt begrensd door de antidubbeltelregel. Deze regel zorgt ervoor dat ook na herinrichting en herverkaveling in totaal niet meer kan worden gebouwd dan het aangegeven bebouwingspercentage.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis ook toegestaan. Hiervoor zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Voor een verdere beschrijving van deze regeling, zie paragraaf 5.3.11.

5.3.5 Groen

De bestemming Groen is gebruikt voor enkele gebieden waar plantsoenen zijn gesitueerd. In het plangebied betreft dit het gebied rond de woonbebouwing bij de Van Berckstraat en Heetveld. Bouwen van gebouwen, met uitzondering van nutsgebouwen, is niet toegestaan om het groene karakter van deze gebieden te behouden. Wel zijn enkele bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals speeltoestellen, kunstobjecten, lichtmasten en dergelijke mogelijk. Overkappingen van maximaal 10 m² zijn toegestaan. Om te voorkomen dat de gebieden die zijn bestemd als Groen helemaal zouden kunnen worden volgebouwd is een maximum van 2 overkappingen per bestemmingsvlak ingesteld.

5.3.6 Horeca

Deze bestemming Horeca is toegekend aan een tweetal restaurants langs de Hoofdstraat, die zijn gelegen buiten het centrumgebied.

In het stedelijk gebied wordt gewerkt met een indeling in drie mogelijke categorieën van horecagelegenheden (lichte, middelzware en zware horeca). Deze indeling heeft te maken met de mate van storendheid van de horecafunctie voor de omgeving. Voor de uitgebreide uitwerking hiervan wordt verwezen naar de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de regels is gevoegd. De aanwezige functie valt in categorie 2 en is als zodanig bestemd.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Overige bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.

5.3.7 Kantoor

De verspreid over het plangebied aanwezige kantoren zijn als zodanig bestemd. Naast de kantoorfunctie komt ook de woonfunctie voor. Ter plaatse is dan ook de aanduiding 'wonen' opgenomen.

De bestemming Kantoor is bestemd voor de dienstverlenende en administratieve sector zonder baliefunctie. Hiermee wordt bedoeld: het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarom is deze bestemming in principe niet wenselijk in de dorpskernen, maar bedoeld voor de gebieden daaromheen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Overige bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.

Ook in deze bestemming is een afwijkingsbevoegdheid voor extra woningen opgenomen. In tegenstelling tot de bestemming Centrum mogen deze extra woningen ook op de begane grond worden gerealiseerd.

5.3.8 Maatschappelijk

De school aan de Laan van Blommerweert heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. De bestemming Maatschappelijk is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zoals sociaal-medische instellingen en levensbeschouwelijke. Onder voorwaarden is ondergeschikte horeca toegestaan, hiervoor zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Overige bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.

5.3.9 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen en in sommige gevallen ook aan een andere bestemming waar een woning is toegestaan, zoals binnen de bestemming Dienstverlening. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.

Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vòòr de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.

5.3.10 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden, pleinen, verkeersbegeleiders en dergelijke gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. Bijzondere verkeerskundige objecten als garageboxen en dergelijke worden specifiek aangeduid binnen deze bestemming. Deze objecten zijn niet overal binnen de bestemming toegestaan. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Nutsgebouwen zijn uitgezonderd van deze regel. De maximale oppervlakte mag 15 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval wordt de bestaande oppervlakte als maximum gerekend. Overkappingen zijn mogelijk met een oppervlakte van maximaal 10 m². Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) gelden de bouwhoogten zoals in de tabel in de regels is weergegeven.

Het gebruik van gronden voor onoverdekte terrassen is toegestaan, mits de gronden direct grenzen aan de bestemming Centrum of Horeca en het gebruik van de gronden voor de bestemming Verkeer niet wordt belemmerd. Gronden die grenzen aan de bestemming Centrum mogen onder voorwaarden ook worden gebruikt voor winkeluitstallingen. Ook het gebruik van gronden voor standplaatsen is onder voorwaarden toegestaan.

5.3.11 Wonen - S1

Wonen algemeen

In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.

Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd.

De bestemming Tuin is toegekend aan de naastgelegen gronden van de bestemming 'Wonen'. Het gaat dan veelal om de tuinen gelegen aan de voorzijde van de woningen.

Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - S1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.

Wonen - S1

Functies

Binnen de bestemming Wonen - S 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

In voorkomende gevallen zijn zorgwoningen met daarbij behorende functies toegestaan. Deze zijn aangeduid doormiddel van de aanduiding 'zorgwoning'.


Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:


Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het bebouwingsgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.


Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd. Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Gemeentebreed geldt daarbij in beginsel een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Als een woning een bijzondere en beschermingswaardige kap vorm heeft, of waar stedenbouwkundige redenen zijn gegeven om de standaard hoogten niet te hanteren, zijn op de verbeelding afwijkende hoogten opgenomen.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • 1. Er mag in sommige gevallen in het voorerfgebied worden gebouwd:
      • indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
      • indien de bijgebouwen die in het voorerfgebied staan zijn aangeduid op de verbeelding;
      • erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden
  • 2. Er mag tot in de grens met het openbaar gebied worden gebouwd, waar de regeling uit het Besluit Omgevingsrecht een afstand van minimaal 1 meter aanhoudt.


Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Staat van Activiteiten: Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

5.3.12 Wonen - S2

Waar de bestemming Wonen - S1 is bedoeld voor vrijstaande woningen, is de bestemming Wonen - S 2 bedoeld voor aaneengebouwde woningen. Met aaneengebouwde woningen worden rijwoningen en twee onder een kap woningen bedoeld. Het aantal woningen dat aaneen mag worden gebouwd staat aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. De overige bouwbepalingen komen veelal overeen met de bouwbepalingen van de bestemming Wonen - S 1. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.

Op de verbeelding zijn de bouwvlakken direct gekoppeld en gebaseerd op de bestaande hoofdbebouwing, dat wil zeggen dat de hoofdgebouwen geheel in deze bouwvlakken liggen. De bouwvlakken van rijwoningen hebben standaard de diepte van de bestaande bebouwing. Voor twee onder een kap woningen is uitgegaan van een standaarddiepte van 10 m. Een grotere diepte is vanwege de doorgaans krappere verkaveling in principe niet wenselijk. Ook voor wat betreft de breedte van het bouwvlak geldt dat in beginsel de breedte van de bestaande hoofdbebouwing wordt aangehouden.

5.3.13 Wonen - S3

Gestapelde woningen zijn vervat in de bestemming Wonen - S 3.

De bestaande bouwmassa's zijn opgenomen in bouwvlakken. Buiten het bouwvlak mogen alleen bouwwerken geen gebouw zijnde en geen overkapping zijnde, worden gebouwd op de voor Wonen - S 3 aangewezen gronden.

De bestemming wijkt qua opzet enigszins af van de andere twee stedelijke woonbestemmingen. Het voornaamste verschil is dat bij Wonen - S3 het aantal woningen niet is begrenst. Uitzondering op deze regel is de Bosstraat 1 waarbij sprake is van een nieuwe ontwikkeling en daarom is daar wel een maximaal aantal woningen opgenomen. De regeling voor bijbehorende bouwwerken komt wel geheel met die van de andere twee stedelijke woonbestemmingen overeen.

Verder is ter plaatse van Bosstraat 1 de aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen omdat dit deel van de bestemming is bedoeld voor bergingen. Vanwege de geluidsbelasting kan dit deel niet zondermeer gebruikt worden voor bewoning.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 3 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde - Archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.


Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting in het plangebied zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:


Dubbelbestemming  
Archeologisch waardevol gebied   Regime  
Waarde - Archeologie 1   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting - (b.v. beschermde landgoederen, grafheuvels en oude wegen en paden)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 2   Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (Bufferzone)   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 3   Zones met een hoge
archeologische verwachting  
Bij plannen waarbij bodemverstorende
activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld
dient archeologisch
onderzoek te worden
uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 4   Zones met een middelhoge
archeologische verwachting  
Bij plannen waarbij bodemverstorende
activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld
dient archeologisch
onderzoek te worden
uitgevoerd.  
Waarde - Archeologie 5   Zones met een lage archeologische verwachting   Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.  

In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
  • het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.

5.5 Algemene regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.5.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.


5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.

5.5.3.2 Parkeren

Dit artikel geeft aan dat voor het gehele plan geldt dat er in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien overeenkomstig het geldende parkeerbeleid zoals bepaald in het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan”. Indien het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijzigingen.

5.5.3.3 Uitoefening Bed & Breakfast

Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

5.5.3.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

Dit artikel maakt mogelijk om zowel op het voorerf als het achtererf zonnepanelen te plaatsen voor het opwekken van energie voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.

5.5.4 Algemene afwijkingsregels
5.5.4.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.5.4.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.5.4.3 Afwijking bergingen voor de voorgevel

Voor verschillende bestemmingen kan het bevoegd gezag van de bouwregels afwijken om het bouwen van vrijstaande bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak op minder dan 1 meter achter de voorgevel of voor de voorgevel mogelijk te maken.

5.5.4.4 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

5.5.4.5 Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko

Op grond van artikel 21.4 worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. Deze afwijkingsbevoegdheid maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepomp.

5.5.4.6 Afwijking isoleren van een gebouw

Op grond van artikel 22.6 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).

5.5.5 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op bestaand bebouwd gebied. De kosten van de herontwikkeling van de Bosstraat 1 zullen bij de verkoop van de grond worden verrekend. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De opmerkingen worden vervolgens verwerkt in het definitieve ontwerpbestemmingsplan.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.