Plan: | Hyacintenlaan 2 Warmond |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1525.BP2017WAR10019-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling van 4 woningen op de locatie aan de Hyacintenlaan 2 mogelijk te maken. Het betreft een gedetailleerd bestemmingsplan, met als uitgangspunt een verkaveling en bebouwingsmassa die past binnen de kaders van de Visie Verdichting Warmond West en is geaccordeerd door de gemeente Teylingen. Het plangebied valt binnen de categorie verdichting van Villa naar Lommerrijk.
Voor het plangebied is op 13 juni 2016 een schetsontwerp gemaakt als onderdeel van het principeverzoek. Voor het voorliggende plan is dit ontwerp verder uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Tevens zijn een beeldkwaliteitsplan en een erfinrichtingsplan opgesteld als zijnde onderdeel van de randvoorwaarden van de Visie Verdichting Warmond-West.
Het plangebied is gelegen op de locatie aan de Hyacintenlaan 2 en wordt ook ontsloten vanaf deze weg. Het plangebied betreft een perceel met daarop een woning. Deze woning wordt omringd door bomen. Aan de noordoost kant van het perceel is een vrijstaande woning gesitueerd en aan de zuidoost kant van het perceel zijn rijwoningen gelegen.
Afbeelding ligging plangebied
Het plangebied ligt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'. Dit bestemmingsplan is op 17 december 2009 onherroepelijk verklaard door de gemeenteraad van de gemeente Teylingen.
In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De bestaande woning aan de Hyacintenlaan 2 is bestemd als zijnde 'Wonen'. De woning is gelegen binnen het opgenomen bouwvlak.
De tuin die aan de zuidwest kant van de woning grenst, is ook bestemd met 'Wonen'. De rest van het perceel is bestemd met 'Tuin'.
De gestreepte lijn die door het plangebied loopt, geeft de aanduiding voor een 'hoogtescheidingsgrens' aan.
Ter plaatse van het plangebied is geen dubbelbestemming ´Archeologie´ opgenomen.
Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan
De gronden binnen het plangebied die zijn aangewezen als ‘Tuin’ zijn onder meer bestemd voor tuinen, parkeren, water en voorzieningen ten behoeve van de perceelsontsluiting. Op deze gronden mogen gebouwen ten behoeve van opslag worden gebouwd. Deze gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Op deze gronden mogen aan- of uitbouwen, zoals erkers, serres of entreeportalen aan een hoofdgebouw worden gebouwd. Ook zijn andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen toegestaan. In het plangebied zijn specifieke aanduidingen opgenomen waardoor bijvoorbeeld garageboxen zijn toegestaan.
De gronden binnen het plangebied die aangewezen zijn als ‘Wonen’ zijn bestemd voor: wonen, beroepsmatige activiteiten, parkeervoorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen.
Voor het oprichten van bebouwing binnen deze bestemming geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming.
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en hiervoor gelden de volgende bouw- en goothoogtes;
Als er afwijkende goot- of bouwhoogtes voor een hoofdgebouw gelden dan is op de plankaart aangegeven.
Voor het oprichten van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen geldt dat deze mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en het ‘erf’. Bebouwing van het ‘erf’ met bijgebouwen is toegestaan tot maximaal 50% van de totale oppervlakte. De minimale afstand van de bijgebouwen tot de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt 3 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 4,5 meter.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 komt de inleiding aan bod. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie behandeld, de bestaande situatie als de beoogde situatie zullen in dit hoofdstuk besproken worden.
Hoofdstuk 3 bevat de juridische planbeschrijving. Onder meer de planvorm en de regels zullen nader worden toegelicht in dit hoofdstuk. Volgend op dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 4 het beleidskader geschetst. Het relevante beleid op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt in dit hoofdstuk uitgewerkt.
Voor het voorliggende plan zijn meerdere omgevingsaspecten beoordeeld en onderzocht. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
Tot slot, in hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid komen in dit hoofdstuk aan bod.
In de bestaande situatie staat in het plangebied 1 woning met daarbij behorende grond. Het plangebied bestaat grotendeels uit groen en water.
Het bouwvlak van de woning heeft een oppervlakte van 255m2 en het perceel heeft een oppervlakte van 3100m2.
De bestaande kavel is gelegen op de hoek Lommerlustlaan - Hyacintenlaan en wordt ontsloten vanaf de Hyacintenlaan. Via een privé-oprit vanaf de Hyacintenlaan is de woning te bereiken. Parkeren vindt uitsluitend op eigen terrein plaats.
De kavel grenst aan de ene zijde aan de sociale woningbouw wijk aan de Lommerlustlaan en aan de andere zijde aan de Villawijk. Toen de woning op het perceel begin jaren zeventig werd gebouwd zijn er veel bomen geplant. Deze bomen zijn ondertussen uitgegroeid tot een flink formaat en geven het perceel een verwilderde indruk. De woning is hierdoor vanaf de straat niet te zien. Ook blokkeren de bomen het overzicht van de Hyacintenlaan.
De jaren ‘70 woning aan de Hyacintenlaan 2 te Warmond is eigendom van de erfgenamen van de familie Krijt. De woning staat sinds 2009 te koop, maar in de afgelopen jaren zijn er zeer weinig geïnteresseerden geweest. Het renoveren van dit sterk gedateerde huis wordt door veel potentiële kopers als zeer oninteressant gekwalificeerd. Ook blijkt de kavelgrootte van meer dan 3000 m2 geen courante maat te zijn voor één woning.
Afbeelding aanzicht perceel Hyacintenlaan 2
Afbeelding plattegrond bestaand perceel
De visie gebiedsverdichting Warmond West biedt de mogelijkheid om de bestaande percelen in de Villawijk Warmond West te verdichten. In deze visie zijn drie verdichtingscategorieën aangegeven waarbij het perceel van de betreffende woning valt onder de categorie Verdichting van Villa naar Lommerrijk. Dit geeft de mogelijkheid om de bestaande kavel op te splitsen in nieuwe bouwkavels welke bebouwd kunnen worden met nieuwe woningen.
Het plangebied is gelegen in het verdichtingsgebied ‘Van Villa naar Lommerrijk’. Binnen dit verdichtingsgebied mogen kavels van minimaal 1.500 m² gesplitst en verdicht worden naar minimaal 750 m².
Er gelden voorwaarden om mee te kunnen werken aan een ruimtelijke procedure voor het splitsen van de kavel. Het bouwplan dient te voldoen aan de voorwaarden uit de Verdichtingsvisie:
Planvoornemen
De verdichtingsvisie geeft aan dat het mogelijk is om percelen te verkavelen tot kavels van minimaal 750 vierkante meter. Ook geeft de visie een maximale waarde voor de dichtheid van de bebouwing aan door middel van een FSI en een GSI waarde.
Het bestaande perceel van 3100 vierkante meter kan dus worden opgedeeld in vier nieuwe kavels. Voor de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen, de verdeling van de kavels, de dichtheid van de bebouwing en de zichtbaarheid van de woningen vanaf de straat geeft deze verkaveling ook de meeste mogelijkheden.
Het voornemen is om ter plaatse van het plangebied de bestaande woning te slopen en de kavel op te splitsen in vier kavels. De perceeloppervlaktes verschillen per kavel en hebben betrekking op het bouwperceel inclusief de eigen toegangsweg. De grootste kavel krijgt een oppervlakte van circa 770m2. De kleinste kavel zal een oppervlakte van circa 768 m2 krijgen. Op iedere kavel wordt een vrijstaande woning met bijbehorende tuin gerealiseerd. De maximale nokhoogte van de woningen is 10 meter en maximale goothoogte is 4,5 meter.
Vanaf de Hyacintenlaan gezien ligt de woning op kavel 2 in de zichtlijn vanaf de toegangsweg. De woning op kavel 4 vormt de entree naar de locatie.
In de onderstaande afbeelding is een schets plattegrond opgenomen van de locatie. De definitieve inrichting en positionering van de woningen wordt in het kader van een definitief architectuur plan nader uitgewerkt. Dit maakt geen deel uit van het voorliggende bestemmingsplan
Afbeelding schets plattegrond beoogde situatie
De woningen zullen worden ontsloten vanaf de Hyacintenlaan. In het midden van het plangebied wordt een gezamenlijk erf gecreëerd als oprijlaan voor de woningen. Vanaf het pleintje is iedere woning via een afzonderlijk pad te bereiken.
Het grootste gedeelte van het gehele perceel blijft onbebouwd en krijgt een groene inrichting door tuinen met een landschappelijke inrichting. De bestaande vijver zal in de beoogde situatie plaats maken voor een nieuwe woning.
Parkeren vindt plaats op de kavel zelf door de plaatsing van 2 opstelplekken voor auto's naast elkaar. Langs de oprijlaan (gezamenlijk erf) is ruimte voor minimaal 2 bezoekersparkeerplaatsten. Het parkeren voldoet hiermee aan de parkeernota van de gemeente Teylingen.
Voorwaarden verdichtingsvisie
Er gelden voorwaarden om mee te kunnen werken aan een ruimtelijke procedure voor het splitsen van het perceel. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 3100 m² en na de beoogde verdichting is sprake van vier kavels van circa 760 m².
Bij verdichting mag de huidige GSI en FSI van Villa worden verhoogd naar Lommerrijk. Het contrast tussen het compacte buurtje en de villabuurt wordt hiermee genivelleerd.
Op de kavels worden alleen vrijstaande woningen gebouwd. Tevens wordt er voldaan aan de maximaal GSI van 0,25 en FSI van 0,6 De afstand van het bouwvlak tot de zijdelings perceelsgrens is minimaal 3 meter. In onderstaande tabel is de berekening van gsi (de footprint) en gsi (brutovloeroppervlakte ) opgenomen per kavel. In het hoofdstuk gemeentelijk beleid paragraaf 4.4.2 Verdichtingsvisie Warmond West wordt de toets aan de GSI en FSI verder toegelicht.
Tabel berekening gsi en fsi
Het plangebied wordt goed ontsloten en is passend binnen de gebiedskenmerken van de ruimtelijke eenheden Villabuurt Lommerlust en Lommerrijk wonen- Poelweg. Voor het plan is separaat een beeldkwaliteitsplan en een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze zijn opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting. Het rapport beeldkwaliteitsplan en erfinrichtingsplan wordt samen met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad en geldt daarmee als beleid voor toetsing van de bouwplannen, zie ook de toelichting hierover in paragraaf 4.4.4 Welstandsnota.
Voor de beeldkwaliteit van de gebouwen geldt een landelijke stijl met een eigentijdse interpretatie. De vier woningen vormen één ensemble met variatie in de gevelindeling en woningplattegrond. De woningen aan de entree en in de zichtlijn van de oprijlaan worden voorzien van een stedenbouwkundig of architectonisch accent. Het materiaal- en kleurgebruik samen met de landelijke architectuurstijl zorgen voor de samenhang in het plan.
Voor de erfinrichting is aangesloten bij de groenstructuren in de buurt. Zo wordt de groenstructuur vanuit de spoorzone naar de Poelweg en Lommerlustlaan doorgezet en wordt de groene berm langs de Hyacintenlaan het gebied ingetrokken. Op basis van een bomeninventarisatie is er gekeken welke individuele bomen op het huidige perceel ingepast kunnen worden in het nieuwe stedenbouwkundig plan.
Het plan voldoet aan gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de verdichtingsvisie Warmond West.
Het voorliggende bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan welke de bouw van 4 woningen mogelijk maakt.
Bij het opstellen van het voorliggende plan vormde de visie aangaande het verdichtingsgebied van Villa naar Lommerrijk het uitgangspunt.
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd.
In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen. In dit hoofdstuk worden de begrippen en de wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. Het doel van deze regels is voorkomen dat bij uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen en dat er onduidelijkheden ontstaan over de interpretatie inzake de wijze van meten.
In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitbepalingen opgenomen.
In hoofdstukken 3 en 4 zijn een aantal regels opgenomen, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. In hoofdstuk 4 zijn de overgangsbepalingen en de slotregel opgenomen.
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Voor de bestemmingen is gekozen voor een flexibele regeling, waar enerzijds de landschappelijke inpassing wordt geborgd, maar ook bij de uitwerking van de individuele bouwplannen van de woningen nog ruimte is om maatwerk te leveren. Ook de inmeting van de te behouden bomen en exacte ligging van de oprijlaan kan bij de civiele uitwerking nader worden bepaald.
De oprijlaan naar de 4 woningen is toegestaan ter plaatse van de gronden met bestemming Tuin en bestemming Wonen -1. Ter plaatse van deze bestemmingen zijn perceelontsluitingen en parkeren toegestaan. De oprijlaan is de perceelsontsluiting.
De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen, erven, perceelsontsluitingen en parkeervoorzieningen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd. De bestemming Tuin van tenminste 3 meter gelegen rondom het totale perceel borgt de landschappelijke inpassing van de kavels in de omgeving.
De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen. De uitoefening van aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is onder voorwaarden toegestaan. Hoofdgebouwen en bijbehorende gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mogen ten hoogste 4 woningen worden gebouwd en moeten de aanduidingen op de verbeelding in acht worden genomen. Op de verbeelding is de maximale goot- en maximale bouwhoogte opgenomen. Naast hoofdgebouwen mogen nog bijgebouwen worden gebouwd. Hiervoor is de gemeentelijke erfbebouwingsregeling van toepassing.
De met Wonen aangewezen gronden zijn naast wonen ook bestemd voor voorzieningen behorende bij deze bestemming zoals erven, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen en water. In de specifieke gebruiksregels zijn 2 parkeerplaatsen op eigen terrein geborgd.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen met betrekking tot de kwaliteit van het stedenbouwkundig plan, beeldkwaliteit en erfinrichting. Bij het betreffende lid is een koppeling gemaakt het document "Beeldkwaliteit en erfinrichting Hyacintenlaan Warmond", die is opgenomen in de Bijlage 6 van de toelichting.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen vastgesteld;
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Het planvoornemen betreft een kleinschalige ontwikkeling waarvoor deze structuurvisie geen kaders stelt.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn onder meer Rijksvaarwegen, grote rivieren en ecologische hoofdstructuur opgenomen. In het besluit is aangeven op welke wijze ruimtelijke plannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien het bestemmingsplan niet voldoet aan het Barro dan moet het bestemmingsplan drie jaar na inwerkingtreding van het besluit worden aangepast. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte niet kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing bij stedelijke ontwikkelingen. Op basis van jurisprudentie blijkt dat ontwikkeling van één of enkele woningen niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling (Uitspraak Raad van State, ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de Ladder wel kort onderbouwd.
Het planvoornemen betreft een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij een bestaand perceel wordt opgesplitst in 4 afzonderlijke percelen. Het planvoornemen voorziet in een actuele lokale behoefte om kavels te splitsen in afzonderlijke kavels en daarop vrijstaande woningen te bouwen.
Trede 3 behoeft niet te worden onderbouwd. De ontwikkeling wordt binnenstedelijk gerealiseerd en voor de bouw wordt er een bestaande bebouwde aangewend.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
In het kader van het goede ruimtelijke ordening is het planvoornemen getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Uit deze toetsing is gebleken dat het planvoornemen voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Op 9 juli 2014 is de Visie Ruimte en mobiliteit (VRM) vastgesteld, welke op hoofdlijnen richting geeft aan de ruimtelijke ordening en bijbehorende maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Op 12 januari 2017 is de geconsolideerde versie van deze visie vastgesteld. Deze visie bevat vier 'rode draden';
De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'.
Uit de kaart behorende bij deze visie blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als zijnde bebouwde ruimte. Het beter benutten van deze ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.
Het plangebied maakt deel uit van het kustcomplex van de provincie Zuid-Holland. Uit de kaart behorende bij de VRM is op te maken dat plangebied is gelegen binnen een gebied met strandwallen en oude duinen en zeezandafzettingen.
Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol.
Afbeelding uitsnede kaart Provinciale Structuurvisie
Het plangebied is niet gelegen binnen of nabij een Natura2000 gebied of gebied behorende tot het Natuur Netwerk Nederland. Ook is het plangebied niet aangewezen als zijnde gebied met een (zeer) hoge archeologische waarde.
De geactualiseerde versie van de provinciale Verordening ruimte is vastgesteld door de Provinciale Staten op 12 maart 2014. Om het provinciale ruimtelijk belang te kunnen uitvoeren is deze Verordening opgesteld. In de Provinciale Verordening zijn zaken vastgesteld die relevant zijn voor alle of bepaalde gemeentes en in de Verordening zijn nationale belangen vastgelegd.
In de Verordening zijn ook de algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen opgenomen. Bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, en omgevingsvergunningen moeten in het geval van een afwijking van het bestemmingsplan aan deze regels voldoen. In de Verordening ruimte is ook de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.
De Verordening schrijft (artikel 2.1.1) voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. Voor het planvoornemen is de ladder in paragraaf 4.1.3 nader uitgewerkt.
De Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening leveren geen belemmeringen op voor het planvoornemen.
Het planvoornemen sluit aan bij de gedachte uit de VRM om nieuwbouw zoveel te concentreren binnen de bebouwde ruimte. Het plangebied maakt deel uit van deze bebouwde ruimte.
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Het hoogheemraadschap heeft zijn beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 5: "Waardevol Water" (WBP5), dat op 9 maart 2016 door het algemeen bestuur is vastgesteld. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. In het document worden vier hoofddoelen onderscheiden:
Met de keur en bijbehorende uitwerkingsregels kan het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder uitvoeren. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op het gebied van waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Daarnaast zijn aan de keur bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Watertoets
De watertoets is een instrument dat ervoor zorgt dat een initiatiefnemer water vanaf het begin van het planvormingsproces meeneemt bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Indien een initiatiefnemer meer dan 500 m2 extra verhard oppervlak wil aanleggen is de compensatie in de vorm van open water vereist.
In lijn met het beleid van het Waterschap wordt in paragraaf 5.9 het aspect water nader onderbouwd.
Op 25 juni 2015 is de structuurvisie 'Duurzaam bloeiend' door de gemeenteraad van Teylingen vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is een samenhangend ontwikkelingskader bieden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen tot 2030. In de structuurvisie staan vijf leidende principes centraal;
Het doel is om met deze structuurvisie voor de gemeente Teylingen een samenhangend ontwikkelingskader te bieden voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen tot 2030.
Het woonmilieu van Warmond wordt in deze visie beschreven als dorps en landelijk. Het is van belang kleinschalige dorpse en deels landelijke karakter behouden blijft.
Het ruimtelijk beleid voor Warmond is vooral gericht op behoud en versterking van de vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaats vinden in kleinschalige projecten die het karakter van het dorp versterken.
Afbeelding uitsnede gemeentelijke structuurvisie
Op 4 februari 2016 is de visie verdichting Warmond West vastgesteld door de gemeenteraad van Teylingen.
Voor het gebied Komplan Warmond (specifiek gebied ten westen van de spoorlijn) krijgt de gemeente diverse verzoeken binnen om bepaalde kavels te gaan verdichten. Het is lastig de initiatieven individueel te beoordelen, omdat een totaalvisie op het gebied van verdichting voor het gebied ontbreekt. Deze visie geeft inzicht in de huidige initiatieven, dichtheden, de ruimtelijke kwaliteiten en de verschillende ruimtelijke eenheden. De visie eindigt met een conclusiekaart, waar middels het gebruik van verdichtingscategorieën wordt aangegeven in welke deelgebieden en welke vorm van verdichting mogelijk is.
In deze visie heeft verdichting betrekking op het toevoegen van extra zelfstandige vrijstaande wooneenheden/woningen inclusief bijbehorende bouwwerken. Hierdoor ontstaat een hogere dichtheid als een manier om te komen tot een beter of intensiever gebruik van de ruimte. De dichtheid wordt uitgedrukt op basis van de kavelgrootte, de Floor Space Index (FSI) en de Ground Space Index (GSI). Voor de kavels die in aanmerking komen voor verdichting gelden specifieke criteria.
De kavelgrootte in het totale plangebied varieert tussen de 108 m2 en 9615 m2. De GSI ligt tussen de 0,0 en 0,6 en de FSI tussen 0,0 en 1,6. Op basis van kavelgrootte en dichtheden kan het plangebied worden ingedeeld in 3 zones.
Het plangebied maakt deel uit van de zone villabuurt. De noord- en oostrand van het gebied wordt gekenmerkt met grote vrijstaande woningen op ruime kavels. De kavels zijn hier 2000 m2 of groter. De GSI ligt tussen de 0,0 en 0,15. De FSI ligt tussen de 0,1 en 0,3.
Het is belangrijk dat de huidige identiteit van de wijk behouden blijft. Door middel van verdichtingscategorieën worden de mogelijkheden voor verdichting voor het plangebied aangegeven. Er zijn drie verschillende categorieën; 1) geen verdichting, 2) verdichting binnen de huidige identiteit (Villa of Lommerrijk) en 3) verdichting met mogelijkheden voor het verhogen van de huidige identiteit (van Villa naar Lommerrijk).
Verdichting van Villa naar Lommerrijk
Het plangebied is gelegen binnen een gebied waar verdichting van villa naar Lommerrijk kan plaatsvinden. Deze categorie heeft betrekking op de kavels die binnen in de wijk liggen en voor het grootste gedeelte niet grenzen aan de gedefinieerde ruimtelijke kwaliteiten van het plangebied. Deze kavels grenzen direct aan het compacte buurtje uit de jaren 70.
Bij verdichting mag de huidige GSI en FSI van Villa worden verhoogd naar Lommerrijk. Het contrast tussen het compacte buurtje en de villabuurt wordt hiermee genivelleerd.
Afbeelding uitsnede verdichtingsvisie
Het bestaande perceel in het plangebied is 3100 m2 en kan dus worden opgedeeld in vier nieuwe kavels van circa 750m2. De vier kavels hebben in de verkaveling een oppervlakte van 768 m2 (2x), 776m2 en 770m2. Bij een GSI (Ground Space Index) van 0,25 mag bij een kavel van 768m2 de oppervlakte van de gebouwen (hoofd- en bijgebouwen) maximaal 192m2 bedragen. In de verkaveling is een indicatieve woning opgenomen met circa 113 m2. De woning past binnen de gestelde GSI van 0,25 en is er nog ruimte voor circa 79 m2 uitbreiding. Voor de FSI (Floor Space Index) geldt bij een kavel van 768m2 maximaal 461m2 bvo (bruto vloeroppervlakte van de bebouwing inclusief de verdiepingen). Bij de uitwerking van het bouwplan van de woningen zal rekening worden gehouden met deze maximale m2 bvo.
Voor de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen, de verdeling van de kavels, de dichtheid van de bebouwing en de zichtbaarheid van de woningen vanaf de straat past deze verkaveling binnen de kaders van de verdichtingsvisie. De uitgebreide planbeschrijving is opgenomen in Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie. Voor het plan zijn separaat een beeldkwaliteitsplan en een erfinrichtingsplan opgesteld. Deze zijn opgenomen in Bijlage 6 van de toelichting. Het plan voldoet aan gestelde voorwaarden zoals opgenomen in de verdichtingsvisie Warmond West
Op 22 december 2015 is de woonvisie van de gemeente Teylingen vastgesteld door de gemeenteraad voor de periode 2015-2020.
In deze Woonvisie beschrijft de gemeente Teylingen het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2015-2020. De Woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. Onderdeel van deze woonvisie is de regionale woonvisie die samen met de gemeenten Hillegom en Lisse is opgesteld.
Centraal staan de thema's: bestaande kernen en bestaande woningvoorraad, duurzaamheid, wonen met zorg, welzijn, beschikbaarheid, doelgroepen en betaalbaarheid.
Op basis van het regionale woningmarktonderzoek Holland-Rijnland en gesprekken met markt kenners die recentelijk in de regio zijn gevoerd, is het volgende beeld van de woningmarkt te schetsen:
Warmond
De kern Warmond heeft als inbreidingslocaties een beschermd dorpsgezicht en wordt gezien als cultuurhistorische watersportplaats. Warmond is gelegen aan de Kagerplassen aan de andere kant van de A44 en het spoor, vlakbij Leiden. Het is een aantrekkelijk, kleinschalig, pittoresk gelegen kern.
Warmond is het meest vergrijsd binnen de gemeente. Er zijn relatief veel huishoudens met een laag inkomen. Een derde van de woningvoorraad is in bezit van corporaties.
In Warmond is de voorraad goedkope koopwoningen beperkt en is het aantal sociale huurwoningen groot (34%). Er zijn weinig (koop)woningen beschikbaar voor starters. Er is de afgelopen decennia weinig gebouwd.
In Warmond is het beleid gericht op het behoud en versterking van de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Er zal in beperkte mate aanvullende woningbouw plaatsvinden in kleinschalige projecten welke het karakter van het dorp versterken. In Warmond wil de gemeente jongeren en jonge huishoudens in de kern vasthouden en/of aantrekken door het woningaanbod hierop af te stemmen waar mogelijk.
In 2013 is de gemeentelijke welstandsnota door de gemeente Teylingen vastgesteld. Uitgangspunt bij deze nota is de gedachte, dat er zoveel mogelijk welstandsvrij moet zijn. De gemeente gaat uit van zoveel mogelijk vrijheid bij het bouwen. Alleen als het aanzien van de openbare ruimte in het geding is, wordt welstand gezien als redelijk. Het gaat daarbij om het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. In de nota is dit vertaald in een nadruk op de beleving van de bebouwing vanuit de openbare ruimte en het landschap.
De gemeente streeft ernaar veel voorkomende kleine objecten snel te beoordelen. Objectcriteria zijn opgesteld voor aanbouwen, bijgebouwen, gevelwijzigingen, dakkapellen, dakopbouwen, erfafscheidingen, dakramen panelen en collectoren, installaties, rolluiken en reclame.
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen, die de bestaande structuur van het gebied niet wezenlijk doorbreken. De gebiedscriteria zijn richtlijnen voor maatwerk.
Voor het grootste deel van Teylingen wordt een minimale welstandstoets gehanteerd. In deze gebieden wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten. De lichte toetsing beperkt zich tot de voorkanten van gebouwen en bouwwerken. Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsniveau.
Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand is een aantal gebiedsbeschrijvingen gemaakt. Het plangebied maakt deel uit van een woongebied.
Het beleid voor dit gebied is gericht op het beheer van de rust in het groene straatbeeld en het aanzien vanuit de omringende gebieden. Bij de beoordeling zal onder meer aandacht geschonken worden aan het behoud van het straatbeeld met herhaling in rooilijnen en gevelindeling en samenhang in zowel de architectonische uitwerking als het gebruik van materiaal.
Criteria
De welstandsnota bevat echter geen welstandscriteria voor nieuwe ontwikkelingsprojecten, hiervoor dient een beeldkwaliteitsplan te worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitplannen worden als zelfstandig plan vastgesteld door de gemeenteraad en heeft daarmee een bindende werking voor de betrokken partijen.
Een vastgesteld beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de welstandsnota en heeft alleen betrekking op het plangebied. De gebiedsgerichte criteria uit de welstandsnota komen voor het plangebied Hyacintenlaan 2 te vervallen. Het beeldkwaliteitsplan wordt daarmee het toetsingskader voor de Welstandscommissie. Het geeft richtlijnen voor de bebouwde ruimte met als doel de ruimtelijke kwaliteit van een plan te waarborgen. De richtlijnen fungeren tevens als leidraad en inspiratiebron voor de architect die het project zal uitwerken.
Groenbeleidsplan
Op 15 december 2016 is het groenbeleidsplan 'De waarde van Groen' voor de periode 2016-2020 opgesteld. In dit beleidsplan wordt de te volgen koers voor de komende jaren aangegeven, met aandacht voor het behouden van wat goed gaat en verder ontwikkelen van wat als speerpunt is genoemd.
In dit Groenbeleid worden de kaders van de afdeling Gemeentewerken voor alle “groene” taken gericht op de ambities van de gemeente Teylingen, met focus op twee speerpunten uit het collegeprogramma: participatie en duurzaamheid.
De overheid stuurt in de richting van stedenbouwkundige vernieuwing, door bijvoorbeeld steeds hogere eisen te stellen aan de energieprestaties van nieuwbouwwoningen. Algemeen wordt ook onderkend dat voldoende groen nodig is, voor waterberging, hittedemping, fijnstof, een goede leefomgeving. Een integrale benadering is noodzakelijk om een grote diversiteit aan problemen en oplossingen met elkaar te verbinden.
Bomenbeleid
De gemeente Teylingen heeft bomenbeleid. Dit beleid is gebaseerd op de visie naar het jaar 2050 en is er op gericht om een divers en gezond bomenbestand te garanderen voor de toekomst. In het beleidsplan staat hoe de gemeente Teylingen de komende jaren om wil gaan met haar bomenbestand. De bomen die de gemeente de komende jaren (en later) gaat planten, is het bomenbestand voor de toekomst. Afhankelijk van de functie(s) en beschikbare ruimte wordt de boomsoort gekozen.
De visie in dit beleid is kwaliteit voor kwantiteit door toepassing van de juiste boom op de juiste plaats.
Bescherming en handhaving
Per boom kunnen de functies erg verschillen en de ene boom heeft meer ‘waarde’ dan de andere. Om bomen met een hoge ‘waarde’ te onderscheiden van de andere bomen is een nieuwe structuurzonering gemaakt, opgedeeld in categorieën. Aan deze categorieën is een beschermingsniveau (status) gekoppeld. Uitgangspunt is dat bomen met een hogere status meer bescherming hebben bij bijvoorbeeld een herinrichting en/of bij werkzaamheden.
Alle nieuwe bomen worden bij aanplant in een categorie ingedeeld.
De structuur is opgedeeld in vier categorieën.
Categorie A
Onder deze categorie vallen zowel particuliere als gemeentelijke bomen. De bomen in deze categorie zijn zeer waardevol. Ze geven ‘body’ aan het bomenbestand en zijn niet zomaar vervangbaar. Om die reden genieten zij extra bescherming. De basis voor de indeling van categorie A is grotendeels gebaseerd op de eeuwenoude wegenstructuur van deze regio.
Voor deze bomen is altijd een ‘Omgevingsvergunning vellen’ nodig. Deze wordt getoetst aan de APV. Met uitzondering van de gevallen waarbij in verband met de veiligheid noodkap van toepassing is.
Categorie B
In deze categorie vallen alleen gemeentelijke bomen. Dit zijn alle bomen binnen de
gemeente grenzen die niet in categorie A vallen.
Bomen met een minimale stamdoorsnede van 20 cm, gemeten op 1.3 m zijn kapvergunningplichtig. Er zijn echter vijf situaties waarin hiervan wordt afgeweken.
Deze zijn:
Voor deze bomen (> 20 cm ø op 1.3 m) is een ‘Omgevingsvergunning vellen’ nodig, behalve in de vijf situaties hierboven.
Categorie C
Onder deze categorie vallen alleen particuliere bomen. Dit zijn alle bomen binnen en buiten de komgrenzen die niet in categorie A vallen. Deze bomen kunnen zonder kapvergunning worden verwijderd.
Categorie D
Dit zijn alle bomen buiten de komgrenzen waarop de Boswet van toepassing is. Voor deze bomen is de Boswet van toepassing
Beschermd dorpsgezicht Warmond
Op grond van lid 7 van art. 20 van het bestemmingsplan Kom Warmond is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werken/werkzaamheden aan onroerende zaken, waaronder ook bomen. Voor de bomen van het beschermd dorpsgebied Warmond is de ‘Omgevingsvergunning aanleg’ van toepassing.
Bescherming
De beschermingsniveaus, gekoppeld aan de eerder genoemde categorieën, zorgen ervoor dat bepaalde bomen procedureel beter beschermd zijn. Voor categorie A bomen geldt dat voorafgaand aan werkzaamheden in de directe omgeving van de boom in overleg met de groenbeheerder een Bomen Effect Analyse (BEA) wordt opgesteld. Bij categorie B bomen vindt deze bescherming zijn vertaling in een protocol voor boombescherming en de bomenposter van Vereniging Stadswerk Nederland.
Herinrichting
Bij een herinrichting wordt gekeken welke status de betrokken bomen hebben. Bomen van categorie A zijn leidend in het ontwerp. Tijdens de werkzaamheden worden de beschermingsmaatregelen getroffen die voortvloeien uit de BEA. Verplaatsen van een categorie A boom kan alleen als dit mogelijk is met duurzaam behoud van de boom.
Bij categorie B bomen bepalen het soort werkzaamheden in combinatie met de vitaliteit en toekomstverwachting van de bomen of deze kunnen blijven staan. Bij een herinrichting wordt bij categorie B bomen alleen geïnvesteerd in bomen die een minimale levensverwachting hebben van 10 jaar. Mocht het nieuwe inrichtingsplan het niet mogelijk maken om een boom te behouden, dan wordt onderzocht of deze boom op een andere locatie in het ontwerp terug kan komen. Het verplaatsen van bomen is maatwerk. Als bomen worden vervangen, dan gaat dit in goed overleg met de direct omwonenden. Dit gebeurt via een inspraakprocedure.
Themakaart waardevolle bomen Teylingen
De gemeente Teylingen heeft middels een inventarisatie de waardevolle bomen in kaart gebracht.
Conform deze themakaart staan er geen waardevolle bomen in het plangebied.
Op 1 september 2015 is de beleidsnota Archeologie ''Onder de Grond'' en de daarbij behorende kaarten door de gemeente Teylingen vastgesteld. Het doel van dit beleid is het archeologisch erfgoed van Teylingen behouden en beschermen.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Teylingen zijn de archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. De gebieden zijn onderverdeeld in 7 landschappelijke zones. Per zone is het beleid (verstoringsmaat) aangegeven.
Gemeentelijke structuurvisie
Het planvoornemen sluit aan op de gemeentelijke structuurvisie. Het plan betreft kleinschalige woningbouw. Het karakter van het perceel behouden blijft door het inpassen van groen in het plangebied.
Verdichtingsvisie
De visie gebiedsverdichting Warmond West biedt de mogelijkheid om de bestaande percelen in de Villawijk Warmond West te verdichten.
In deze visie zijn drie verdichtingscategorieën aangegeven waarbij het perceel van de betreffende woning valt onder de categorie Verdichting van Villa naar Lommerrijk. Dit geeft de mogelijkheid om de bestaande kavel op te splitsen in nieuwe bouwkavels welke bebouwd kunnen worden met nieuwe woningen.
Het planvoornemen kan een bijdrage leveren om de beoogde kwaliteit van de inrichting in woongebieden, basis tot hoog, te bewerkstelligen. Door het inpassen van groen in het plan kan de groene kwaliteit van het gebied worden verbeterd. In paragraaf 2.2, onder het kopje voorwaarden verdichtingsvisie, is nader toegelicht hoe het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden.
Woonvisie
Het planvoornemen sluit aan bij de gemeentelijke woonvisie. In Warmond richt het beleid zich op het behoud en versterking van de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit met een sterkere profilering als recreatie- en cultuurdorp. Het planvoornemen betreft kleinschalige woningbouw. De jaren ´70 woning wordt vervangen door 4 nieuwe woningen die passend zijn op deze locatie. Door de nieuwbouw neemt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel toe.
Welstandsnota
Voor het plangebied geldt een minimaal welstandsniveau en dit levert geen beperkingen voor het voorliggende plan. Bij het ontwerpen van de nieuwe woningen is het belang dat de criteria zoals beschreven in de welstandsnota worden meegenomen.
Groen
Binnen het plangebied zijn geen waardevolle bomen aanwezig. Alle bomen binnen het plangebied zijn aangewezen als Categorie C bomen en mogen daarom vergunningsvrij gekapt worden. In lijn met het groen beleid van de gemeente krijgt het plangebied een groene uitstraling door de tuinen en het inpassen van bomen.
Archeologie
In hoofdstuk 5 wordt nader toegelicht of er sprake is van een archeologische verwachting in het plangebied. Op basis van de archeologische verwachting kan worden bepaald of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
In de hoofdstuk wordt de beoordeling en de onderzoeken van ver scheidende omgevingsaspecten behandeld.
Voor plannen die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu kan het opstellen van een milieueffectrapport nodig zijn. Dat geldt ook bij het wijzigen van een bestemmingsplan als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.-plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
De gemeente is gehouden om bij een voorgenomen plan of project te onderzoeken of de activiteit(en) die het plan mogelijk maakt, merplichtig zijn. Een eerste indicatie hiervoor zijn de drempelwaarden in lijst C (merplicht) en D (merbeoordelingsplicht) van het Besluit m.e.r..
Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D. Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Het schetsplan bevat de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2. Het betreft:
Het plan is kleiner dan de geschetste drempelwaarden. Bovendien is er geen passende beoordeling nodig. Uit paragraaf 5.9 Ecologie van de toelichting blijkt dat er geen negatieve effecten op soort- en gebiedsbescherming te verwachten zijn.
Op grond van artikel 2.5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is te beschouwen als een eenvoudige, compacte versie van de m.e.r.-beoordeling. De vraag die beantwoord moet worden is of, gelet op de omvang (waarvoor de drempelwaarde een indicatie geeft), én de aard en de ligging van het project, sprake kan zijn van aanzienlijke milieueffecten, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Bij de voorbereiding van het plan moet via een vormvrije m.e.r-beoordeling worden beoordeeld of door de in het plan voorziene activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden.
Voor het uitvoeren van de beoordeling kan gebruik gemaakt worden van bijlage II bij de richtlijn 2001/42/EG (SMB-richtlijn). Er gelden geen procedurele verplichtingen voor deze beoordeling.
Aangezien geen belangrijke nadelige gevolgen worden verwacht is het niet noodzakelijk een formele m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapport te maken. Dit blijkt ook uit de onderbouwing in Hoofdstuk 5 van de afzonderlijke milieuaspecten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of er ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
De omgeving van de locatie Hyacintenlaan 2 in Warmond wordt aangemerkt als een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen woningen gesitueerd. Relevante bedrijvigheid ligt op voldoende afstand. Er is sprake van een goed woon-en leefklimaat en bedrijven worden door het voorgenomen initiatief niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect bedrijven- en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen. Het plan is niet meldingsplicht en er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Voor de beoordeling van het aspect archeologie is de beleidsnota en bijbehorende kaarten van de gemeente Teylingen gehanteerd.
Uit de onderstaande afbeeldingen is op te maken het plangebied is gelegen binnen zone 2 (categorie 5). Dit een zone met een hoge archeologische verwachting. Voor zone 2 geldt dat archeologisch onderzoek alleen noodzakelijk is bij bodemverstorende activiteiten, als deze dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 250 m2.
Afbeelding uitsnede archeologische verwachtingskaart
Afbeelding uitsnede archeologische beleidskaart
Transect heeft in februari 2017 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied (Bijlage 1). De aanleiding voor het onderzoek vormt de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de sloop van de bestaande woning en de realisatie van vier nieuwe woningen op het perceel.
Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase.
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen.
Binnen het archeologisch bureauonderzoek is onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen plaatsvinden. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied en een deel van het direct omringende gebied en wordt bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de archeologische, (cultuur)historische en bodemkundige situatie in het plangebied. Het onderzoeksgebied beslaat in dit geval een straal van circa 500 meter rond het plangebied.
In het plangebied geldt volgens het gemeentelijk archeologiebeleid een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat voor de voorgenomen herontwikkeling in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning een archeologische waardestelling nodig is. Hiervoor dient een archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door het verzamelen van informatie over de feitelijke bodemopbouw, bodemreliëf en bodemintactheid in het plangebied. Hiermee ontstaat inzicht in de landschapsvormende processen en landschappelijke eenheden uit het verleden. Op basis hiervan kan een oordeel worden gegeven over waar, wanneer en in hoeverre het gebied in het verleden geschikt was voor de mens. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).
Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied. Hiertoe is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De boringen zijn daarbij gebruikt om zowel de mate van intactheid van de bodem als de bodemopbouw zelf te bepalen. In totaal zijn in het plangebied 5 boringen gezet. Uit de boringen blijkt dat de bodem diep verstoord is (1.30 tot 1.91 m -Mv) en dat zich daaronder geen archeologisch relevante niveaus meer bevinden.
Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen. Dit hangt samen met de geconstateerde mate van verstoring van de ondergrond als gevolg van ontzanding en de aanleg van de huidige terreininrichting.
In het plangebied bestaat het voornemen om de bestaande bebouwing te slopen en vier nieuwe woningen te realiseren. Er bestaat op grond van het archeologisch onderzoek geen aanleiding te veronderstellen dat zich hier archeologische (nederzetting-)resten in de bodem bevinden. Op basis hiervan zijn in het kader van de werkzaamheden geen aanvullende maatregelen noodzakelijk en zijn in dit plan geen regels opgenomen ten behoeve van het behoud van archeologische waarden. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Teylingen, op grond van de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.
Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand stillbeginsel.
Op basis van historische gegevens is het plangebied aangemerkt als een onverdacht locatie onverdacht. Van deze locatie zijn bij de Omgevingsdienst West-Holland geen bodemonderzoeksgegevens bekend.
De locatie wordt als onverdacht beschouwd waardoor er geen planologische belemmeringen zijn voor de realisatie van de geplande woningen. Echter, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen.
AGEL adviseurs heeft in februari 2017 een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd (Bijlage 2). De aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek vormt de voorgenomen herbouw van een woning en ontwikkeling van drie extra woningen op de locatie middels een bestemmingsplanprocedure. In het kader hiervan is inzicht gewenst in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouw op de locatie middels de bestemmingsplanprocedure.
Vooronderzoek
Onderdeel van het verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 is het verrichten van een vooronderzoek conform de NEN 5725. Bij het vooronderzoek is informatie verzameld over het voormalige, huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Op basis van het vooronderzoek is bepaald of op de locatie of op delen van de locatie bodemverontreiniging verwacht kan worden.
Voor de afbakening van de onderzoekslocatie is gekozen voor een perceelsgewijze afbakening. Het geografisch gebied waarop het vooronderzoek betrekking heeft richt zich op de onderzoekslocatie waarbinnen het geografisch besluitvormingsgebied valt en de aangrenzende percelen tot een maximale afstand van 25 meter.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie aangemerkt als een, voor bodemverontreiniging, onverdachte locatie. Redelijkerwijs kan worden verwacht dat de (voormalige) activiteiten (woonhuis met tuin) op de locatie niet hebben geleid tot een verontreiniging van de bodem. Dit betekent dat conform de NEN 5740 de strategie ONV-NL van toepassing is en er geen overschrijdingen van de streefwaarden respectievelijk lokale achtergrondwaarden worden verwacht.
Ter plaatse van de gedempte sloot zijn drie boringen tot 2,0 m-mv geplaatst.
De onderzoekslocatie wordt als onverdacht aangemerkt ten aanzien van het voorkomen van asbest in de bodem.
Veld- en laboratoriumonderzoek
Volgend op het vooronderzoek is er nader onderzoek verricht middels een veld- en laboratoriumonderzoek. Het veldonderzoek bestond onder meer uit een terreininspectie en het plaatsen van boringen. Middels een laboratoriumonderzoek zijn enkele grondmonsters onderzocht.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Middels onderhavig verkennend bodemonderzoek is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek. De bodem is op basis van de resultaten geschikt voor het gebruik wonen met tuin, er zijn geen bezwaren voor de voorgenomen ontwikkeling.
Aanbevelingen en opmerkingen
Indien bij de voorgenomen bouwactiviteiten grond van de locatie vrijkomt, dient er rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hergebruik en afzet van de grond. De grond afkomstig van de onderzoekslocatie heeft een kwaliteit die indicatief voldoet aan de klasse wonen en Achtergrondwaarde 2000. Opgemerkt wordt dat dit onderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit voor toepassing van grond elders.
Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn (AP04). De gemeente is bevoegd gezag inzake grondverzet en toepassing van grond binnen de restricties en voorwaarden zoals gesteld in de bodembeheernota van de gemeente en in het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor geldt een meldingsprocedure.
Het bodemrapport kan gebruikt worden voor de aanvraag van de omgevingsvergunning en dient ter beoordeling te worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst. Indien grond wordt aan- of afgevoerd, moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit."
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van geluidsbronnen (verkeerswegen). Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van het plan is daarom akoestisch onderzoek nodig naar de te verwachten geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen. De geluidsbelasting wordt getoetst aan de wettelijke normen. De te verwachten geluidssituatie van het plan dient te worden afgewogen binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening. Het plan moet voldoen aan de randvoorwaarden die horen bij een goed woon- en leefklimaat.
Buro DB heeft in april 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Voor het onderzoek is de geluidsbelasting van het weg- en railverkeer onderzocht en getoetst. Ook is de invloed van luchthaven Schiphol nader onderzocht. Middels een inventarisatie is nagegaan of het aspect vlieglawaai moet worden onderzocht en getoetst.
In de nabije omgeving van het plangebied is geen industriegebied of bedrijventerrein gelden. Onderzoek naar industrie lawaai is daarmee niet benodigd en daarom ook niet uitgevoerd.
Wegverkeer
De wet- en regelgeving omtrent het geluid in Nederland is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). In artikel 74 (eerste lid) van deze wet is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Voor nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone zone is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
De breedte van de geluidszone is afhankelijk ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken waaruit de weg bestaat.
Het doel van de geluidszone is het vaststellen van de geluidsgevoelige bestemmingsplan die deel (moeten) uitmaken van het akoestisch onderzoek.
Afbeelding overzicht breedte wettelijke geluidszone per wegtype
Geluidscriteria
De Wet geluidhinder hanteert verschillende grens- en ontheffingswaarden. Binnen het onderhavige plan gaat het formeel om de situatie; ''nieuwe woningen binnen de zone van een bestaande (of geprojecteerde) weg.
Voor het plangebied is alleen de Oranje Nassaulaan een relevante, voor de Wet geluidhinder gezoneerde weg. Deze weg is een bestaande weg gelegen binnen het stedelijk gebied. De voorkeurswaarde voor de nieuw te realiseren woning langs deze weg is 48 dB (artikel 82, lid 1, Wgh). Wanneer uit onderzoek blijkt dat de maximale voorkeurswaarde wordt overschreden dan dient eerst nader onderzoek plaats te vinden naar de mogelijkheden voor het toepassen van geluidsbeperkende maatregelen. Als het treffen van maatregelen aan de bron en/of in de overdracht niet goed mogelijk is of niet (volledig) leidt tot het kunnen voldoen aan de norm, dan is ontheffing voor een hogere grenswaarde een vereiste. Mogelijkerwijs dienen dan ook (extra) randvoorwaarden aan de geluidswering van de gevels te worden gesteld. De maximale ontheffingswaarde in deze binnenstedelijke situatie is 63 dB (artikel 83, lid 2, Wgh).
Het verlenen van ontheffing voor een hogere grenswaarde is langs 30 km/uur wegen niet mogelijk omdat deze wegen conform de Wgh niet gezoneerd zijn. De geluidsbelasting van deze wegen kan worden beoordeeld aan de hand van randvoorwaarden voor een 'goede ruimtelijke ordening'. Voor de beoordeling is in het onderzoek aangesloten op de geluidsclassificatie volgens de methode van Miedema. Hierin is een beoordeling van het leefklimaat opgenomen waarbij wordt gewerkt met een Milieu Kwaliteits Maat (MKM). De MKM is gebaseerd op de classificatie van de berekende totale (gecumuleerde) geluidsbelasting.
Afbeelding kwaliteitsniveau geluidsclassifactie (methode Miedema)
De beoordeling vindt plaats op basis van de totale, gecumuleerde geluidsbelasting, zonder toepassing van correctie(s) op de berekende waarde. Bij een geluidsbelasting tot 55 dB is er sprake van een redelijke tot goede milieukwaliteit. Gesteld kan worden dat bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen), binnen deze geluidsklasse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Geluidsbeperkende maatregelen
Bij geconstateerde overschrijding van de geluidsnormen (of de streefwaarden) dient het akoestisch onderzoek tevens in te gaan op de mogelijkheden en effecten van geluidsbeperkende maatregelen. Hierbij geldt de volgende prioriteitsvolgorde;
Railverkeer
Het plangebied ligt in de buurt van de spoorbaan tussen Leiden en Voorhout en Sassenheim. Deze baan maakt deel uit van het hoofdspoorwegennet en staat op de geluidplafondkaart Spoor bedoelt in artikel 11.17 van de Wet Milieubeheer.
Voor de spoorlijn zijn geluidsproductieplafonds (GPP's) vastgesteld en de spoorlijn heeft een wettelijk aandachtsgebied (geluidszone). Wanneer een nieuwe geluidsgevoelige bestemming binnen dit gebied mogelijk wordt gemaakt moet hiervoor akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van de geluidsproductiewaarde van de spoorbaan. In artikel 1.4 Besluit Geluidhinder is een tabel opgenomen met de geldende zonebreedtes.
De voorkeurswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Wanneer aan deze waarde niet kan worden moet nader onderzoek worden uitgevoerd. En dienen geluidsbeperkende maatregelen te worden onderzocht. Daarbij wordt dezelfde volgorde aangehouden als bij geluid wegverkeer. Indien maatregelen niet doelmatig blijken te zijn of onvoldoende effect bieden, dan is ontheffing voor een hogere grenswaarde een vereiste. De maximale ontheffingswaarde in deze binnenstedelijke situatie is 68 dB.
Vlieglawaai
In verband met de nabije ligging van Schiphol is voor Warmond de geluidshinder van vliegverkeer van belang. Warmond is gelegen binnen de 20 KE-contour van Schiphol. Bij bepaalde weersomstandigheden is er sprake van geluidsoverlast. De eventuele hinder veroorzaakt door vliegverkeer vormt geen belemmering voor de mogelijke ontwikkel locatie binnen de bebouwde kom van Warmond. Alleen intensivering en herstructurering van bestaand stedelijk gebied is mogelijk binnen de 20 KE-contour. Het voorliggende plan past binnen de verdichtingsvisie Warmond West. het geluid van het vliegverkeer vormt voor het plan geen belemmering en hoeft daarmee niet te worden onderzocht en getoetst.
Gemeentelijk geluidsbeleid
Op basis van het gemeentelijk geluidsbeleid geldt dat ten aanzien van nieuwe woningen alleen hogere waarde dan 53 dB (wegverkeer) en 58 dB (railverkeer) kan worden vastgesteld als voldoende is verzekerd dat de verblijfsruimte en ten minste 1 van de tot de woning behorend buitenruimten niet aan de meest geluidsbelaste gevel worden gesitueerd. Bij uitzondering kan een waard te tot 58 dB (wegverkeer) of 63 dB (railverkeer) worden vastgesteld. Hiervoor is een uitgebreid motivatie noodzakelijk.
Samenvattend volgt het gemeentelijk geluidsbeleid een 5 dB lagere maximale ontheffingswaarde voor zowel het wegverkeer als het railverkeer.
Afbeelding geldende geluidscriteria vanuit gemeentelijk geluidsbeleid
Het akoestisch onderzoek is gebaseerd op de Standaardrekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG2012). De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma GeoMilieu versie 4.10.
Wegverkeer
De Haarlemmertrekvaart, N444, is een hoofdweg ten westen van het plangebied. De afstand tussen deze weg en het plangebied is meer dan 450 meter en daarmee ligt het plan buiten de geluidszone van deze weg.
De Oranje Nassaulaan ligt binnen het stedelijk gebied en heeft een 50 km/uur regime. de Oranje Nassaulaan bestaat uit twee rijstroken en heeft daarmee een geluidszone met een breedte van 200 meter aan weerszijden van de weg. De afstand tussen de weg en het plangebied ligt tussen de circa 145 en 210 meter. Het plangebied ligt daarmee voor het grootste deel binnen deze geluidzone.
In het onderstaande figuur is de wettelijke geluidszone van de Oranje Nassaulaan blauw gearceerd weergegeven. Het bouwvlak voor de geplande nieuwbouw is de afbeelding met een groene aangegeven.
Afbeelding indicatieve weergave geluidszone Oranje Nassaulaan (blauw) ter hoogte van het plangebied
De overige, in de omgeving aanwezige, wegen zijn allemaal 30 km/uur wegen. De voor het plan relevante wegen zijn;
Deze wegen zijn wettelijk niet gezoneerd en de geluidsbelasting die het verkeer op deze wegen veroorzaakt hoeft niet te worden getoetst aan wettelijke normen. In het akoestisch onderzoek zijn deze wegen wel onderzocht en meegenomen in de beoordeling van de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening.
In het onderstaande figuur zijn de verkeersintensiteiten van de verschillende wegen samengevat weergegeven.
In het onderzoek naast verkeersintensiteit, ook de verdeling van het verkeer over de etmaalperioden en over de voertuig categorieën van belang.
Afbeelding overzicht verkeersintensiteiten planjaar 2027
Railverkeer
Het plangebied ligt in de buurt van de spoorbaan tussen Leiden en Voorhout en Sassenheim. Ter plaatse van het plangebied in Warmond geldt een maatgevend geluidsproductieplafond van 57,7 dB. Daarmee geldt voor het onderzoeksgebied een breedte van de geluidszone van 200 meter. Het plangebied ligt volledig binnen deze zone en daarom is dit meegenomen in het akoestisch onderzoek.
In het onderstaande figuur is de wettelijke geluidszone van de Spoorbaan blauw gearceerd weergegeven. Het bouwvlak voor de geplande nieuwbouw is de afbeelding met een groene aangegeven.
Afbeelding weergave geluidszone spoorbaan Leiden-Voorhout/Sassenheim (blauw) ter hoogte van het plangebied
De bij het onderzoek railverkeerslawaai gehanteerde verkeerscijfers zijn afkomstig van het Geluidregister Spoort van het ministerie van I&M. Ter hoogte van het plangebied zijn er aan vier spoorbaan verkeersgegevens toegekend.
Langs beide zijden van de spoorbaan is een geluidsscherm aanwezig.
Toetspunten
Er is voor het voorliggende plan gekozen voor 1 bouwvlak. Bij de uitvoering van de geluidsberekening is uitgegaan van de locaties op de randen van het bouwplan, rekening houdend met de beoogde verkaveling. Er is voor de berekening uitgegaan van een worst case situatie. De berekeningen zijn uitgevoerd voor acht toetspunten op maatgevende locaties.
Afbeelding situering toetspunten plangebied
Het vlieglawaai van Schiphol en industrielawaai speelt voor dit plan(gebied) geen rol en is derhalve niet in het onderzoek betrokken.
Uit het onderzoek blijkt dat het geluid van wegverkeer van de Oranje Nassaulaan niet leidt tot een norm overschrijding. De te verwachten geluidsbelasting voldoet in alle gevallen aan de voorkeursgrenswaarde.
Het geluid van de verkeer van de 30 km/uur wegen voldoet aan de voorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. Het treffen van maatregelen is niet nodig.
Uit het onderzoek volgt verder dat het te verwachten geluid van het railverkeer wel de geldende norm overschrijdt. De maximale geluidsbelasting op de derde bouwlaag (tweede verdieping) van de woningen is 5 dB te hoog. Er is sprake van een normoverschrijding bij alle vier de kavels.
Op de tweede bouwlaag van de woningen wordt in alle gevallen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
Nader onderzoek naar de toepassing van mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze onvoldoende effect sorteren dan wel niet doelmatig zijn. Gelet op het stedenbouwkundig plan wordt het toepassen van dove gevels afgeraden.
Indien geen toepassing wordt gegeven aan geluidsbeperkende maatregelen dan is voor de realisatie van het plan ontheffing voor hogere grenswaarden nodig. Dit geldt voor alle vier de woningen en geldt alleen voor de bovenste bouwlaag.
Voor de woningen waarvoor ontheffing wordt aangevraagd dient conform het gemeentelijk geluidsbeleid, rekening te worden gehouden met de positionering van de verblijfsruimten in de woning aan de geluidsluwe zijde van de woning. Alle woningen in het voorliggende plan beschikken over een geluidsluwe zijde welke zich aan de westzijde van de woning bevindt.
Voor deze woningen moet nader onderzocht en getoetst worden welke maatregelen aan de gevels van de woningen nodig zijn om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit. De geluidwering van de gevels moet voldoende zijn om te voldoen aan een geluidsniveau van maximaal 33 dB in verblijfsgebieden van woningen (maximale binnenwaarde).
Met een ontheffing voor een hogere grenswaarde en een toets voor de maximale binnenwaarde (bij aanvraag omgevingsvergunning) kan het plan vanuit het aspect geluid gezien worden gerealiseerd.
Kader
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ( NSL). Het NSL-programma is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De Wet milieubeheer (artikel 5.12 en verder) vormt de juridische grondslag voor het NSL. Daarnaast zijn de volgende 2 besluiten relevant, namelijk het Besluit derogatie en het Besluit maatregelen richtwaarden. Deze beide besluiten zijn op 1 september 2009 in werking getreden, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2009.
De programma-aanpak in de Wet luchtkwaliteit zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekende mate' ( NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de "Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term "niet in betekende mate".
Goede ruimtelijke ordening
Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: "het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk". Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.
Onderzoek
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan zijn de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) bekeken. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof (PM10) ter plaatse van de dichtst bijgelegen doorgaande weg, de Oranje Nassaulaan, respectievelijk 22,9 ug/m3 (2015) en 21,3 ug/m3 (2015) bedragen (grenswaarden zijn 40 ug/m3). De PM2,5 concentraties zijn nergens hoger dan 13,3 ug/m3 (2015) (grenswaarde 25 ug/m3). Ter hoogte van de planlocatie zijn de concentraties lager. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
Er wordt voldaan aan de Wet milieubeheer onderdeel luchtkwaliteitseisen.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Kader
Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen.
Het Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.
De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wro, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Er worden in dit kader twee normstellingen gehanteerd, te weten:
Onderzoek
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en ligt niet in het invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan.
AGEL adviseurs heeft in mei 2017 een quickscan ecologie uitgevoerd. Hierbij is het planvoornemen getoetst in het kader van de Wet natuurbescherming. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Doel van de quickscan is het inzichtelijk maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis die hebben voor de verdere uitvoering. Tevens wordt bekeken of er door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht die de Boswet, Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 vervangt. De wet maakt onderscheid tussen gebieden-, soorten- en houtopstandenbescherming. In de Wnb is de Europese regelgeving (Vogel- en Habitat-richtlijn) als uitgangspunt genomen. Voor de bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke "Europese" bescherming is voorzien, zijn in de Wnb aanvullende, 'nationale' beschermingsvoorwaarden opgenomen.
Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend middels een vergunning, ontheffing of vrijstelling. Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening.
Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming (voorheen Nbw 1998) bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. Natura 2000-gebieden zijn speciale beschermingszones, aangewezen op basis van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt.
Natuurnetwerk Nederland
Wat betreft gebiedsbescherming, vervalt de bescherming van de Beschermde natuurgebieden. Deze vallen echter vrijwel altijd (op enkele kleine gebieden na) binnen Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het ruimtelijke beleid voor het NNN ken het “nee, tenzij” principe en is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van het NNN.
Naast deze wetgeving bestaat er ook provinciaal ecologisch beleid waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur), gebieden uit de strategische reservering natuur, het weidevogelgebied en de karakteristieke landschapselementen. Dit is vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland.
Houtopstanden
De bescherming richt zich op de instandhouding van het bosareaal. Deze bescherming geldt binnen de bebouwde kom Wet natuurbescherming. Let wel; deze hoeft niet overeen te komen met de bebouwde kom Verkeerswet.
Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod.
Soortenbescherming
Het onderdeel soortenbescherming (voorheen Flora- en faunawet) maakt onderscheid tussen soorten uit de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en overige (oftewel Nationaal beschermde) soorten. In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en beheer en onderhoud. Deze soorten zijn opgenomen in de provinciale Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (vastgesteld op 9 november 2016).
Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht", dat stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden of flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd). Die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde Natura 2000-gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Het onderzoeken naar de beschermstatus van het plangebied en beschermde natuurgebieden in de omgeving wordt uitgevoerd door te toetsen aan twee beschermkaders: de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland, waaronder ook de door de provincie aangewezen belangrijke weidevogelgebieden, de strategische reservering natuur en karakteristieke landschapselementen
Onderzocht is of:
De mogelijke aanwezigheid van beschermde dieren en/of planten is aan de hand van de volgende gegevens bepaald:
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Europees Natura 2000-gebied. Op een afstand van 5,3 km ligt het Natura 2000-gebied “Coepelduynen”.
Het Natura 2000-gebied betreft een habitatrichtlijngebied en PAS-gebied. Het plangebied is gelegen binnen de mogelijke effectenafstand voor stikstofdepositie.
Op basis van ervaring met de AERIUS-berekeningen blijkt het aandeel van stikstofdepositie vanuit de CV-ketels verwaarloosbaar is in vergelijk met de uitstoot door toename van de verkeersbewegingen.
Bij een toename van 10 woningen en de daarbij behorend aantal verkeersbewegingen blijft de stikstofdepositie toename van de ontsluitingsroute beperkt tot een zone van maximaal 500 meter. Voor de planontwikkeling zal de ontsluitingsroute tot de A44 zijn, vanuit daar is de toename van het aantal verkeersbewegingen opgenomen in de regionale prognose verkeersstromen binnen AERIUS. Binnen een zone van 500 meter van de ontsluitingsroute is geen stikstofgevoelig habitattype aanwezig. Tevens is hier sprake van een toename van drie woningen waardoor van significant negatieve effecten door stikstofdepositie op een Natura 2000 gebied geen sprake is. Andere verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoring door trilling, licht en geluid zijn met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of overige beschermde natuurgebieden (zoals weidevogelgebieden, strategische reservering natuur en karakteristieke landschapselementen). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNN betreft bestaande natuur gelegen circa 520 meter ten zuiden van het plangebied.
Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNN of overige natuurgebieden. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNN of overige beschermde natuurgebieden en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het Natuurnetwerk Nederland is met de voorgenomen planontwikkeling geen sprake. In het plangebied staan geen beschermde houtopstanden.
Soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
Binnen het plangebied;
Vleermuizen
Met de voorgenomen planontwikkeling zal de woning worden gesloopt. Het was tijdens de veld inventarisatie niet uit te sluiten dat vleermuizen de ruimte onder de dakpannen bijvoorbeeld gebruiken als paarplaats.
Voor het slopen van de woningen zal nader onderzoek naar gebouwbewonende vleermuizen plaats dienen te vinden.
In het plangebied zijn meerdere groene lijnelementen aanwezig in de vorm van volgroeide bomen. Met betrekking tot mogelijk aanwezige verblijfplaatsen geldt dat vleermuizen mogelijk aanwezige boomholten in het plangebied benutten als verblijfplaats. De groene lijnelementen kunnen gebruikt worden als vliegroute of foerageergebied. Bij het kappen van bomen binnen het plangebied dient nader onderzoek naar verblijfplaatsen in holtebomen en de eventuele functie van de groene lijnelementen als vliegroute en foerageergebied plaats te vinden.
Vogels
Broedende vogels in en direct rond het plangebied mogen niet verstoord worden met de voorgenomen planontwikkeling, mits die niet van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Verstorende activiteiten zoals rooi- en sloopwerkzaamheden dienen daarom bij voorkeur gestart te worden buiten de broedperiode. Indien binnen de broedperiode gestart dient te worden met de voorgenoemde werkzaamheden, is dit mogelijk als aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn of dat de verstorende werkzaamheden niet van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.
De mogelijkheid bestaat dat (roof)vogels op een andere manier gebruik maken van het plangebied, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het aantasten van het foerageergebied en/of groene elementen zal gezien de aard van de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen negatieve invloeden uitoefenen op het leefgebied van (roof)vogels en er is voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de omgeving van het plangebied.
Gezien het heersende biotoop (ruigte, voedselbronnen) kan de huismus gebruik maken van het plangebied. Voor het slopen van de woning en rooien van het groen zal nader onderzoek naar de huismus verricht dienen te worden.
Vijver
Met de voorgenomen planontwikkeling zal de huidige vijver worden gedempt. Voor het dempen van de vijver is het gewenst om buiten de kwetsbare voorplantingsperiode en winterperiode te werken. Dempen kan plaatsvinden van eind augustus tot en met maart. De voorkeursperiode betreft echter eind augustus tot en met oktober. Echter, deze periode kan zowel eerder als later beginnen of eindigen afhankelijk van de lokale klimatologische omstandigheden en van de meteorologische omstandigheden voorafgaand en tijdens de werkzaamheden. Tijdens de werkzaamheden dient de luchttemperatuur boven het vriespunt te liggen en er mag geen ijs aanwezig zijn in de betreffende watergang. De watertemperatuur moet beneden de 25 graden Celsius liggen.
Rugstreeppad
Aangezien de rugstreeppad in nabijheid van het plangebied is waargenomen wordt, ter voorkoming van het in gebruik nemen van het plangebied door de rugstreeppad tijdens de bouw, wel aanbevolen om:
Voor de rugstreeppad is een veel specifieker en stabieler leefgebied vereist dan nu in het plangebied aanwezig is. Daarom wordt niet verwacht dat de rugstreeppad in het plangebied aanwezig is.
Het plangebied vormt een zeer marginaal leefgebied voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde. Geschikte leef biotopen ontbreken. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.
In oktober 2017 is door onderzoeksbureau IDDS nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken. De gebouwbewonende soort gewone dwergvleermuis is de meest waargenomen soort tijdens veldnbezoeken in juni. Ruige dwergvleermuis werd in september en oktober juist meer keer waargenomen. De ruige dwergvleermuis is over het algemeen een boombewonende soort, die zijn paarverblijven in gebouwen kan hebben. Sociale geluiden van ruige dwergvleermuis, die op een paarverblijf kunnen duiden, zijn niet waargenomen. Sociale geluiden van de gewone dwergvleermuis, alsmede zwermgedrag, is niet aangetoond. Het plangebied heeft als verblijfplaats voor vleermuizen op basis van het bovenstaande geen functie.
Tijdens het onderzoek zijn geen migrerende vleermuizen waargenomen. Het plangebied maakt geen deel uit van een lijnelement.
Als foerageergebied heeft het plangebied een marginale functie. Deze functie is ten opzichte van de aanwezigheid van het vele groen in de omgeving zeker geen essentiële functie.
Omdat zich in het plangebied geen verblijven van vleermuizen bevinden, hoeven met betrekking tot vleermuizen geen maatregelen te worden genomen en kan zonder ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming gewerkt worden.
Uit de quickscan ecologie (mei 2017) en het aanvullend vleermuizen onderzoek (oktober 2017) is gebleken dat het aspect ecologie geen belemmeringen oplevert voor het planvoornemen.
Het planvoornemen voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling. In lijn met het beleid van het Hoogheemraadschap wordt het aspect water voor het voorliggende plan nader toegelicht.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Hyacintenlaan 2 te Warmond en bestaat uit een tuin die in de huidige situatie bestaat uit een vijver en bomen.
Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van de grondwatertrappen llb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste waterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied is een polderwatergang gelegen. Rondom deze watergang ligt een beschermingszone waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Ten noordwesten van het plangebied loopt deze watergang over in een primaire watergang genaamd het Poelmeer.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied zijn geen watergangen gelegen.
Veiligheid en waterkering
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afwatering en riolering
Het plangebied is aangesloten op het rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van vier nieuwe woning en bijgebouwen. De nieuwe woning met bijgebouwen hebben een oppervlakte van 266 m2.
Waterkwantiteit
De bestaande verharding beslaat een oppervlakte van 1269,90 m2. Door de voorgenomen woningbouwontwikkeling neemt de verharde oppervlakte toe naar een oppervlakte van 1723,90 m2. Dit betekent een toename van 427 m2.
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename vanaf 500 m2 verharding, 15% van deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Door de relatief geringe oppervlakte (kleiner dan 500m2) van de nieuwe woningen is de invloed op het waterhuishoudkundige systeem zeer gering. Compenserende maatregelen zijn niet aan de orde.
Waterkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is.
De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In deze paragraaf wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om bij onder meer bij de ruimtelijke ontwikkeling van één of meer woningen kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten. Dit kostenverhaal zal plaatsvinden door middel van een anterieure overeenkomst. Deze anterieure overeenkomst zal tevens voorzien in een afspraak omtrent eventuele planschadeclaims. Gelet op voorgaande heeft de gemeente besloten geen exploitatieplan op te stellen.
In deze paragraaf worden de resultaten van de inspraakprocedures en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro behandeld.
Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd van 1 juni tot en met 12 juli 2017. Het is voor één ieder mogelijk geweest om een inspraakreactie in te dienen. In een separate notitie zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van beantwoording. De notitie is als Bijlage 7 toegevoegd.
Gedurende de ter inzage legging zijn er drie inspraakreacties ontvangen. Één inspraakreactie heeft geleid tot aanpassingen in het ontwerp bestemmingsplan. Deze reactie had betrekking op bebouwingsmogelijkheden en hoogtes. Naar aanleiding van de inspraakreactie zijn de regels, en daarmee ook de juridische planbeschrijving in de toelichting en de verbeelding aangepast. Onder meer de goothoogte is verlaagd en erkers zijn niet langer toegestaan binnen de bestemming Tuin.
Het voorontwerpbestemmingsplan Hyacintenlaan 2 Warmond is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar meerdere instanties toegezonden. De volgende instanties zijn verzocht een vooroverlegreactie op te stellen, met het verzoek om uiterlijk 12 juli 2017 te reageren:
Van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Omgevingsdienst West Holland, de veiligheidsregio Hollands Midden, de Gasunie en de Provincie Zuid-Holland zijn reacties ontvangen. De ontvangen vooroverlegreacties zijn verwerkt in de inspraak- en overlegnota welke in Bijlage 7 is opgenomen.
De ontvangen reacties van de Veiligheidsregio, de Gasunie, de Provincie hebben niet geleid tot aanpassingen in het ontwerp bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een positief wateradvies voor het plan afgegeven en stemt in met de waterparagraaf. Deze reactie wordt ter kennisname aangenomen en leidt niet tot aanpassingen in het ontwerp bestemmingsplan.
De reactie van de Omgevingsdienst West Holland betrof tekstuele aanpassingen welke zijn doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 september tot en met 18 oktober 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er 1 zienswijze ontvangen welke betrekking had op de afstand van de nieuwe woningen tot de bestaande woningen aan de Hyacintenlaan en op de bouw van dakkapellen. Volgens de indiener was het bestemmingsvlak ''Wonen'' en de daarbij behorende bouwmogelijkheden te dicht op de bestaande woningen gelegen en waren de regels voor de bouw van dakkapelen te ruim. Naar aanleiding van deze zienswijze zijn de regels voor dakkapellen aangescherpt. In de verbeelding is het bestemmingsvlak ''Wonen'' verkleind en is het bestemmingsvlak ''Tuin'', wat aangrenzend aan de bestaande woningen ligt, vergroot.
De indiener heeft ingestemd met deze aanpassing en heeft naar aanleiding daarvan besloten de zienswijze in te trekken.
Het bestemmingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad van Teylingen.