direct naar inhoud van 4.8 Ecologie
Plan: Dorp Voorhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2008VHT08001-0501

4.8 Ecologie

4.8.1 Situatiebeschrijving

In een bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. In dit verband is het van belang dat, gelet op de verplichtingen ingevolge de Flora- en faunawet, in het bestemmingsplan aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten niet in het geding is. Hieronder wordt beschreven welke beschermde soorten naar verwachting binnen het plangebied aanwezig zijn.

Bestaande situatie

Het plangebied betreft globaal de kern Voorhout tussen de spoorlijn Haarlem-Leiden en de Leidsevaart en de Buitenplaats Nieuw Schoonoord en het Teylingencollege aan de westzijde van de Leidsevaart. Het zuiden van het plangebied wordt begrensd door het sport- en recreatiegebied Elsgeest.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt de uitbreiding en herontwikkeling van Park Overbosch mogelijk gemaakt, tevens wordt een paviljoen in het park gerealiseerd en worden garageboxen gesloopt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

4.8.2 Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

- Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).


- Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd


In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.


4.8.3 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2008VHT08001-0501_0029.png"

Afbeelding 4.2 Het plangebied ten opzichte van de Provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS)

Soortenbescherming
Het plangebied bestaat voornamelijk uit gebouwen, verhard terrein, tuinen, parken, watergangen, opgaand groen, struiken en grasland. Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl en www.waarnemingen.nl) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Vaatplanten

Het Natuurloket geeft aan dat vaatplanten goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn zes licht beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Mogelijk gaat het hier om soorten als zwanenbloem, dotterbloem, grote kaardenbol, akkerklokje, grasklokje en brede wespenorchis. De eerste drie soorten hebben, gezien de voorkomende biotopen (watergangen en braakliggend terrein), mogelijk ook groeiplaatsen in het plangebiedop de planlocatie. Op de locatie van Park Overbosch worden geen beschermde soorten verwacht.

Vogels

Broedvogels zijn volgens het Natuurloket goed onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn vijf rode lijstsoorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Een rode lijstsoort als de groene specht is volgens de gegevens van waarnemingen.nl aangetroffen in het zuiden van het plangebied. Ook zijn bijzondere vogelsoorten als ijsvogel en bosuil hier aangetroffen. De opgaande begroeiing biedt mogelijk geschikte nestplaatsen aan soorten als merel, ekster, kraai, koolmees, pimpelmees en roodborst. De gebouwen bieden mogelijk nestplaatsen aan huiszwaluw en huismus. De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als de meerkoet, wilde eend en waterhoen. Genoemde soorten zijn naar verwachting ook op de locatie Park Overbosch aanwezig.

Zoogdieren

Het Natuurloket geeft aan dat zoogdieren slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er zijn twee licht beschermde soorten aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Volgens de verspreidingsgegevens uit de atlas van Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) zijn de volgende soorten in het plangebied te verwachten: mol, egel, rosse woelmuis, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, dwergspitsmuis en woelrat.

Gezien de voorkomende biotopen als gebouwen en oude bomen zijn hier mogelijk vaste verblijfplaatsen van vleermuizen (zwaar beschermd) te verwachten. Vleermuizen hebben meestal vaste verblijfplaatsen in de spouw, achter dakranden en onder dakpannen. Vleermuizen maken mogelijk ook gebruik van de opgaande begroeiing en watergangen als onderdeel van hun foerageergebied en vliegroute.

Genoemde soorten zijn naar verwachting ook op de locatie Park Overbosch aanwezig.

Amfibieën

Amfibieën zijn volgens het Natuurloket niet onderzocht binnen het betreffende kilometerhok. De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad gebruik zullen maken van het plangebied. Gebouwen (kelders) en takkenhopen kunnen als (winter-)verblijfplaats dienen voor genoemde amfibieën. De watergangen kunnen voortplantingsplaatsen bieden. De verspreidingsgegevens van (www.waarnemingen.nl) geven aan dat de rugstreeppad (zwaar beschermd) in nabije omgeving van het plangebied voorkomt. Mogelijk maakt de rugstreeppad ook gebruik van het plangebied, gezien de geschikte biotopen (watergangen, braakliggende terreinen).

Genoemde soorten zijn naar verwachting ook op de locatie Park Overbosch aanwezig.

Vissen

Het Natuurloket geeft aan dat vissen goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Er is een licht beschermde soort (tevens habitatrichtlijnsoort) aangetroffen binnen de betreffende kilometerhokken. Mogelijk gaat het hier om de kleine modderkruiper. Gezien de geschikte watergangen die zich binnen de het plangebiedlocatie bevinden, kan de aanwezigheid van kleine modderkruiper hier niet worden uitgesloten. Langs de randen van de locatie Park Overbosch zijn ook watergangen aanwezig.


Overige soorten

Beschermde of bijzondere reptielen en insecten kunnen worden uitgesloten, gezien de biotopen in het plangebied. Dergelijke soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.5 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen de locatie (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.5 Beschermde soorten, naar verwachting aanwezig binnen het plangebied

Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 1     zwanenbloem, dotterbloem en grote kaardenbol

mol, egel, rosse woelmuis, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, dwergspitsmuis en woelrat

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad  
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 2     kleine modderkruiper  
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB   Geen  
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen, rugstreeppad (bij graafwerkzaamheden)  
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   gierzwaluw en huismus  
    Cat. 5   koolmees, pimpelmees, ekster en zwarte kraai  

4.8.4 Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding en herontwikkeling van Park Overbosch, de realisatie van een paviljoen in het bijbehorende park en de sloop van garageboxen.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Voor de werkzaamheden aan en sloop van gebouwen en eventuele kap van bomen is nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats noodzakelijk. Dit onderzoek is seizoensgebonden en dient in de periode mei tot en met september uitgevoerd te worden.
  • Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
  • Er worden geen werkzaamheden voorzien aan de watergangen zodat nader onderzoek naar de kleine modderkruiper niet noodzakelijk is.
  • Vestiging van de rugstreeppad (tabel 3-soort) in het plangebied dient te worden voorkomen (en daarmee een ontheffingprocedure). Het te ontwikkelen gebied dient daarom (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig afgeschermd te worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.