Plan: | Lichtenberg, locatie Korenweg - Lichtenbergseweg - Reeënstraat, Silvolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000088-DE01 |
Algemeen
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ3 bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ4 worden bewaard.
Verkennend archeologisch onderzoek
Door ARC is in april 2008 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd5. Het archeologisch onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in de navolgende alinea.
Vanwege de ligging van het plangebied ten noorden van de rivier de Oude IJssel bestaat de ondergrond uit rivierduin- of dekzanden, waarin onder een dikke bruine eerlaag een verbruiningslaag is aangetroffen. De dikte van deze laag geeft aan dat de bodem onder het esdek nauwelijks is verstoord. Toch blijkt uit enkele boringen dat het oorspronkelijke relief hier en daar is afgetopt, omdat er geen verbruiningslaag is aangetroffen, of alleen een BC-horizont. Voor het grootste deel van de locatie blijft echter gelden dat er onder de eerdlaag een hoge trefkans bestaat op archeologica uit de periode Paleolithicum – Middeleeuwen. Lokaal kan de bodem verstoord zijn door de aanwezige bebouwing. Op de plaats van het gesloopte deel van het kinderdagverblijf is echter gebleken dat de funderingen niet tot in de verbruiningslaag reikten. De kans is dus aanwezig dat daar waar de eerdlaag dik genoeg is, geen verstoring door bebouwing is opgetreden.
Proefsleuvenonderzoek
In navolging op het verkennend archeologisch onderzoek is in 2009 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om de archeologische waarde van het plangebied vast te stellen.
Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er op het onderzoeksterrein archeologische waarden aanwezig zijn. Er zijn enkele paalsporen en twee waterkuilen aangetroffen uit de IJzertijd in en rond een depressie in het dekzandlandschap. Uitbreidingen hebben echter aangetoond dat de ruimtelijke verspreiding van de archeologische sporen zeer beperkt is (voornamelijk put 1). De kwaliteit van de aangetroffen sporen kan als gemiddeld tot goed worden gekwalificeerd. Ecologisch vondstmateriaal (bot, pollen en zaden) is niet aangetroffen. De kwaliteit van de enige aangetroffen vondstgroep, het handgevormde aardewerk, is eveneens goed. Toch is de vertegenwoordiging van vondsten in aantal relatief laag en de verspreiding beperkt zich vrijwel uitsluitend tot de depressie. Aangezien er in de uitbreidingen van put 1 nog nauwelijks sporen en vondstmateriaal is aangetroffen, bestaat de indruk dat de verspreiding van de archeologische waarden in deze zone nauwelijks groter is dan het reeds onderzochte areaal. Ook is het voor verder onderzoek beschikbare areaal in het noordwesten van het onderzoeksgebied dermate bescheiden dat hier nog weinig aanvullende informatie verwacht kan worden. Deze en andere overwegingen (zie ook paragraaf 5.1 van het onderzoek) hebben ertoe geleid dat aan deze vindplaats een negatief selectieadvies wordt toegekend. Op basis hiervan wordt het advies gegeven af te zien van vervolgonderzoek.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.