Plan: | Lichtenberg, locatie Korenweg - Lichtenbergseweg - Reeënstraat, Silvolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000088-DE01 |
Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk.
Door Econsultancy B.V. is reeds een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het vooronderzoek was om de te volgen onderzoeksstrategie bij het daadwerkelijk uit te voeren verkennend bodemonderzoek te bepalen. In oktober 2011 is door Kobessen Milieu B.V. het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend plan. In de navolgende alinea zijn de resultaten van het verkennend bodemonderzoek samengevat.
Bevindingen
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek, zoals is uitgevoerd door Econsultancy B.V, is geconcludeerd dat een gedeelte van de onderzoekslocatie als verdacht kan worden beschouwd ten aanzien van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Het overige gedeelte van de onderzoekslocatie is als onverdacht te beschouwen. De onderzoekslocatie is daarom onderverdeeld in de volgende deellocaties:
Deellocatie | Oppervlakte | (On)verdacht | Strategie |
A | 10.775 m2 | Onverdacht | ONV |
B | 200 m2 | Verdacht | VEP |
Uit de resultaten van het bodemonderzoek (veld- en laboratoriumwerkzaamheden) blijkt dat de hypothese 'onverdachte locatie' voor deellocatie A bevestigd wordt. In geen van de grondmonsters wordt van de onderzochte stoffen gehalten aangetoond die de achtergrondwaarde overschrijden. In het grondwater wordt in beide geanalyseerde grondwatermonsters slechts een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters worden niet aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde.
Tijdens het uitvoeren van de veldwerkzaamheden op 14 oktober 2011 zijn ter plaatse van deellocatie B slechts in boring 22 een zintuiglijke indicatie van verontreiniging aangetroffen (resten puin, traject 0,7 – 1,0 m-mv). Uit analyse van het grondmonster blijkt echter dat er geen sprake is van een verontreiniging van de grond. Slechts de parameter PCB's (som) wordt in een gehalte aangetroffen die de achtergrondwaarde licht overschrijdt. De overige geanalyseerde parameters worden niet verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde aangetroffen. In het grondwatermonster wordt alleen de parameter barium licht verhoogd (> streefwaarde) aangetroffen, de overige geanalyseerde parameters worden niet boven de streefwaarde aangetroffen.
Na overleg met de opdrachtgever en de gemeente Oude IJsselstreek zijn op 14 december 2011 aanvullende boringen geplaatst binnen de verdachte deellocatie. In alle aanvullende boringen (101 t/m 104) zijn bijmengingen met kooltjes, puin en/of baksteen aangetroffen. Daarnaast zijn in boring 101 (traject 1,0 – 2,0 m-mv) metaalresten en een scherf asbestverdacht materiaal aangetroffen, terwijl boring 103 is gestaakt op ca. 1,1 m-mv vanwege een puinlaag.
Uit analyse van de grond, afkomstig uit de verdachte laag (boring 101, traject 1,0 – 2,0) blijkt dat voor de parameter nikkel de tussenwaarde wordt overschreden, terwijl de parameter koper is aangetroffen in een gehalte boven de interventiewaarde. De overige geanalyseerde parameters worden maximaal licht verhoogd aangetroffen. Uit analyse van de asbestverdachte scherf blijkt daarnaast dat er inderdaad sprake is van asbest (15 – 30% chrysotiel, hechtgebonden). De hypothese 'verdachte locatie' is hiermee bevestigd.
Conlusie
Voor fase 2 geldt dat er geen sprake is van een verontreiniging van de bodem, een nader onderzoek is dan ook niet nodzakelijk en het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit deel van het bestemmingsplan. Aangezien in het grondmonster van boring 101 in fase 3 een sterk verhoogd gehalte aan koper en matig verhoogd nikkel is aangetoond, en in de bodem daarnaast asbest is aangetroffen, is er mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb). Om hierover zekerheid te krijgen, zal een nader bodemonderzoek, in combinatie met een aanvullend asbestonderzoek conform NEN 5707 (grond) en/of NEN 5897 (puin) moeten plaatsvinden. Dit onderzoek zal verricht worden in het kader van het uitwerkingsplan.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Oude IJsselstreek
De gemeente Oude IJsselstreek heeft een beleidsvisie voor externe veiligheid opgesteld. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt in hoofdzaak het wettelijk kader voor de beleidsvisie externe veiligheid. Het voorstel voor deze beleidsvisie blijft binnen de gestelde wettelijke kaders.
Gekozen is voor een benadering met drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:
Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype.
Risico's gevaarlijke stoffen Oude IJsselstreek
Binnen het grondgebied van de gemeente Oud IJsselstreek bevindt zich slechts een beperkt aantal "echte" risicobronnen. Qua bedrijven gaat het om zes LPG-tankstations, drie grote propaanopslagen, twee grotere gasdrukregel- en meetstations en één ammoniakkoelinstallatie. Niet al deze installaties vallen onder het Bevi en uiteraard zijn er meer bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken. De aard en hoeveelheid van de vergunde stoffen bij die bedrijven brengen slechts lage risico's met zich mee. Deze bedrijven zijn daarom van weinig belang voor het externe veiligheidsbeleid. Van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water is in Oude IJsselstreek geen sprake. Wel vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de weg en via ondergrondse buisleidingen (aardgas en brandbare vloeistoffen).
Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen Oude IJsselstreek ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom niet uitgegaan van een gelijkluidende normstelling voor het gehele gemeentelijk grondgebied.
Gekozen is voor een gebiedsgerichte benadering met de volgende gebiedstypen:
Veilig wonen
Voor woonwijken wordt een hoog ambitieniveau voorgesteld. Veilig wonen is hier een belangrijk uitgangspunt. Risico's moeten worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt. Afwijken van de richtwaarde en een toename van het groepsrisico boven de oriënterende waarde passen niet bij deze ambitie. Dit geldt echter alleen voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties bestaat geen noodzaak tot ingrijpen. Naar huidige inzichten komen momenteel in de gemeente Oude IJsselstreek geen situaties met onaanvaardbare knelpunten op het gebied van externe veiligheid voor. De beleidsvisie is erop gericht om dergelijke knelpuntsituaties op structurele wijze te voorkomen. Het is niet de bedoeling om door vaststelling van dit beleid nieuwe saneringssituaties te laten ontstaan.
De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:
Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Wonen en Landelijk gebied | Niet acceptabel | Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties) | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte voor industrie | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte wonen én werken | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Doorwerking beleidsvisie
De beleidsvisie externe veiligheid werkt in juridisch opzicht hoofdzakelijk door in de gemeentelijke besluitvorming op het gebied van milieuvergunningen en bestemmingsplannen. Het is momenteel nog zo dat voor elk afzonderlijk besluit een standpunt moet worden ingenomen voor het aspect externe veiligheid. Na vaststelling van de beleidsvisie is het voortaan direct duidelijk hoe de gemeente Oude IJsselstreek tegen dit onderwerp aankijkt. De beleidsvisie sluit voor het transport van gevaarlijke stoffen (over de weg of via buisleidingen) aan bij bestaande circulaires.
Met de beleidsvisie externe veiligheid is geprobeerd een goede balans te vinden tussen verschillende belangen. Een veilige woonomgeving is belangrijk. Het voert echter te ver om daarin zover door te slaan dat binnen de hele gemeente het werken met gevaarlijke stoffen niet meer mogelijk is. De voorgestelde gebiedsgerichte benadering doet recht aan het uitgangspunt dat kwetsbare functies bescherming genieten, terwijl bedrijven zich kunnen blijven ontwikkelen op de daarvoor bestemde bedrijventerreinen.
Situatie plangebied
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de provinciale risicokaart Gelderland. Ter plaatse van het plangebied en in de omgeving daarvan zijn geen stationaire en of mobiele bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid behoeft daarmee geen nadere onderbouwing.
Fragment provinciale risicokaart Gelderland
bron: risicokaart.nl
Conclusie
De ontwikkelingen in het plangebied worden niet beperkt door factoren van externe veiligheid. Er zijn geen gevaarveroorzakende activiteiten aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan, waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting moet wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze wet bepaalt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen.
Bij de ontwikkeling van bijgaand plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan. De omliggende wegen zijn echter aangewezen als 30 km/uur gebied.
In het kader van de Wet geluidhinder is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk. Om aan te tonen dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening kan een akoestisch onderzoek echter wel noodzakelijk zijn. In dit geval kan echter worden gesteld dat de verkeersintensiteiten van de belangrijkste omliggende wegen dusdanig laag zijn, dat zonder onderzoek, gemotiveerd kan worden dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Wel moet worden voldaan aan het akoestisch binnenniveau uit het Bouwbesluit.
Conclusie
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
In de Wet Luchtkwaliteit en het bijbehorende besluit is aangegeven dat luchtkwaliteitonderzoek niet hoeft plaats te vinden indien een project 'niet in betekenende mate'(NIBM) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM) of stikstofdioxide (NO). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m voor zowel PM en NO2.
Door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte is in 2008 een quickscan uitgevoerd waarin het aspect luchtkwaliteit is meegenomen. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend plan. Het onderzoek wijst uit dat binnen het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de eisen gesteld in de Wet luchtkwaliteit. Ook zal de nieuwe ontwikkeling niet leiden tot een (in betekende mate) verslechtering van de luchtkwaliteit elders. De conclusie is dan ook dat voor wat betreft het aspect 'luchtkwaliteit' het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies - zoals woningen - mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Daarnaast is het van belang dat door realisering van onderhavig plan geen hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving.
Door Westerdiep Adviseur Milieu en Ruimte is in 2008 een quickscan uitgevoerd waarin het aspect milieuzonering is meegenomen2. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend plan. In deze quickscan wordt nog uitgegaan van het ontwikkelen van drie planonderdelen, n.l:
Deze plannen zijn inmiddels gewijzigd:
Ondanks deze wijzigingen is het rapport nog representatief m.b.t. de milieuzonering.
Conclusie
Het plangebied krijgt op onderdelen andere invulling, dan bij de quickscan werd uitgegaan. Er komen aanmerkelijk minder woningen en het afvaleiland, waarvan in de quickscan nog sprake is, is verplaatst naar een locatie buiten het plangebied. De afstand t.o.v. de toekomstige woningen is zodanig, dat bewoners geen overlast behoeven te vrezen. In het bouwontwerp wordt extra aandacht besteed aan de afscheiding tussen de nieuw te bouwen woningen in fase 2 en de gerealiseerde sportkooi. Mede gelet op de quickscan kan worden geconcludeerd, dat het onderhavig bestemmingsplan geen belemmering met zich meebrengt voor bestaande bedrijven in de omgeving (i.c. supermarkt) en een goed woon- en verblijfsklimaat waarborgt voor toekomstige bewoners.