Hamaland Advies adviseert om de karterende boringen te zetten met een edelmanboor met een diameter van 15 cm om de gaafheid van het bodemprofiel en de archeologische verwachting te toetsen. De boringen worden gezet volgens een driehoeksgrid tot een diepte van minimaal 25 cm in de ongeroerde grond. De gehele boorkern dient te worden gezeefd over een metalen zeef met een diameter van 4 mm voor controle op archeologische indicatoren.
In navolging van het bureauonderzoek uitgevoerd door Hamaland Advies heeft MUG Ingenieursbureau in oktober 2011 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd aan de Entinkweg 3 te Varsseveld. De onderzoekslocatie ligt op een dekzandkop die in het noorden geleidelijk overgaat in het beekdal van de Slinge. Dergelijke locaties vormen van oudsher een geliefde vestigingslocatie voor de mens. Er kan dus een breed scala aan mogelijke vondstcomplexen worden aangetroffen. Naar aanleiding van deze conclusies is een vervolgonderzoek, karterende fase, aanbevolen met als doel het vaststellen van de aan- of afwezigheid van vindplaatsen.
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 10 oktober 2011. In totaal zijn er 24 boringen gezet. De onderzoekslocatie ligt in geomorfologisch opzicht op een dekzandkop die in het oosten overgaat naar een lager gelegen dekzandwelving. In het noorden grenst de onderzoekslocatie aan het dal van de Slinge. In de onderzoekslocatie komen podzolprofielen voor met een opgebracht cultuurdek. De verstoringen van de bodemopbouw beperken zich in de meeste boringen slechts tot de bouwvoor. Ter hoogte van de bestaande bebouwing reikt de verstoring dieper, tot in de top van de C-horizont. De top van de C-horizont is in vrijwel alle boringen nog intact. De gehele onderzoekslocatie kan, met uitzondering van de bestaande bebouwing, worden aangemerkt als kansrijk.
In alle boringen zijn archeologische indicatoren in de vorm van houtskool aanwezig. Verder zijn in boring 3 en vijf kleine fragmenten hard materiaal aangetroffen. Mogelijk betreft het aardewerk, ijzerconcreties of verkit materiaal. Omdat de onderzoekslocatie uit grasland en verhardingen bestond, kon er geen oppervlaktekartering worden uitgevoerd. Vanwege de aanwezigheid van archeologische indicatoren in de boringen zijn de aangrenzende akkers nagezocht op aanvullende archeologische indicatoren. Direct grenzend aan de onderzoekslocatie zijn meerdere archeologische indicatoren aangetroffen, daterend uit de periode laat-mesolithicum tot de late middeleeuwen.
Vanwege de aanwezigheid van grote hoeveelheden houtskool en de aanwezigheid van archeologische indicatoren in de directe omgeving kan worden gesteld dat in de onderzoekslocatie sprake is van een vindplaats. De exacte ligging, aard, omvang, begrenzing, datering en inhoudelijke kwaliteit kan in dit stadium nog niet worden vastgesteld. Op basis van de grote hoeveelheid houtskool en concreties is er mogelijk sprake van een vindplaats samenhangend met ijzerbewerking.
Aanbeveling
Zowel de intacte bodemopbouw als de aanwezigheid van archeologische indicatoren geven aanleiding tot een vervolgonderzoek, tenzij de bodemingrepen beperkt blijven tot de bovenste 30 cm-mv. Het verdient aanbeveling om af te zien van diepere bodemingrepen door middel van een planaanpassing. De houtwallen zouden bijvoorbeeld gerealiseerd kunnen worden door het terrein licht op te hogen in combinatie met een niet diep wortelende beplanting.
In de gedeelten van de onderzoekslocatie waar de bodem dieper dan 30 cm-mv wordt verstoord (ter hoogte van de nieuwe bebouwing en de plantgaten voor de boomgaard) wordt aanbevolen een vervolgonderzoek (waarderende fase) uit te voeren door middel van proefsleuven (IVO-P). Het doel van een waarderend onderzoek is het vaststellen van de bovengenoemde eigenschappen van de vindplaats en het vaststellen of de vindplaats behoudenswaardig is. Voor een IVO-P is een Programma van Eisen verplicht, waarin de precieze onderzoeksopzet en randvoorwaarden nader worden omschreven. Het Programma van Eisen dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag of diens archeologisch adviseur.