Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, locatie Entinkweg 3 Varsseveld
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1509.BP000086-DE01

5.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
 
Duurzaamheid
 
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief wordt gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema’s zoals C)2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland (Kwalitatief Woon Programma) en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan aandacht voor Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.
 
De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verscherpte EPC van minimaal 10%. In de energiekansenkaart worden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaalverbruik, waterverbruik, het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.
 
Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouw en een handvat te bieden. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten. (De lijst is te vinden op de website van de gemeente).
5.1.1 Bodem
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Het buitengebied is van oudsher in gebruik als agrarisch gebied, de beoogde functie is wonen. Naar aanleiding van de betreffende bestemmingsplanwijziging is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kobessen Milieu BV. De locatie Entinkweg 3 te Varsseveld is in de periode van augustus - september 2011 onderzocht (Projectnummer P1934.01 Datum 22 september 2011).
 
Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, waarmee bekeken kan worden in hoeverre de bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en of de voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek is onderverdeeld in een vooronderzoek en een veldonderzoek.
 
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is de onderzoekslocatie onderverdeeld in drie deellocaties. In onderstaande tabel is de onderverdeling in de drie deellocaties weergegeven, alsmede de oppervlakten van de deellocaties en de gehanteerde onderzoeksstrategie.
   
figuur 23
 
Deellocatie A
Ter plaatste van de voormalige dieselolietank (boring 1, noordoostzijde onderzoekslocatie) wordt in de grond geen gehalte boven de achtergrondwaarde aangetroffen, terwijl in het grondwater slechts een licht verhoogd gehalte aan som xylenen wordt aangetoond. De hypothese 'verdachte locatie' kan hiermee worden verworpen.
 
Deellocatie B
Ter plaatse van de bovengrondse petroleumtanks (1.000 liter en 1.200 liter, boringen 2 en 3, zuidwestzijde onderzoekslocatie) worden in zowel de grond als het grondwater sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen. Uit de aanvullende laboratoriumwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de verontreiniging van de grond met name aanwezig is vanaf een diepte van ca. 1,0 m-mv. De hypothese 'verdachte locatie' is hiermee bevestigd.
 
Deellocatie C
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek (veld- en laboratoriumwerkzaamheden) blijkt dat de hypothese 'onverdachte locatie' verworpen dient te worden. Ter plaatse van boring 11 (traject 0,0-0,5 m-mv) wordt een gehalte aan PAK (10 VROM) aangetoond in een gehalte die de interventiewaarde overschrijdt. Er bestaat
mogelijk een relatie tussen de aangetroffen sterke verontreiniging met PAK en de matige bijmenging met puin.
 
De aangetroffen gehalten aan PAK in de individuele monsters (max 49 mg/kg d.s.) liggen aanzienlijk lager dan het gehalte aan PAK in het mengmonster (170 mg/kg d.s.). Een duidelijke oorzaak hiervoor is niet bekend, mogelijk is er bij de voorbehandeling in het laboratorium voor analyse een stukje koolas of iets dergelijks meegenomen in het mengmonster en is dit bij het analyseren van de individuele grondmonsters in mindere mate het geval geweest.
   
Buiten de bovengenoemde aangetroffen sterke verontreiniging met PAK, zijn er in de overige geanalyseerde grondmengmonsters slechts maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Ook in het grondwater, afkomstig uit peilbuis 2, worden maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Ook zijn er geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van asbest in / op de bodem van de onderzoekslocatie.
 
figuur 24. Boringen plangebied.
 
 
Conclusie
Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er op de onderzoekslocatie (deellocaties B en C) mogelijk sprake is van ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging wanneer tenminste voor een stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25m3 bodemvolume in het geval van grondverontreiniging of 100 m3 bodemvolume in het geval van grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de verontreiniging met minerale olie en PAK zijn ontstaan vóór 1987.
 
Uit navraag bij de huidige eigenaar van de onderzoekslocatie is naar voren gekomen dat de aanwezige tanks reeds vóór 1987 aanwezig en in gebruik waren. Ook ná 1987 zijn de aanwezige bovengrondse tanks in gebruik geweest. Wanner een verontreiniging is veroorzaakt ná 1987, is er sprake van een ‘nieuw geval’ en is er sprake van een ‘zorgplicht’. Dit houdt in dat, na het optreden van de verontreiniging, de gevolgen meteen ongedaan gemaakt moeten worden (artikel 13 Wbb). Uit nader onderzoek (o.a. dossier-, veld- en laboratoriumwerkzaamheden) zal nader bepaald moeten worden of er sprake is van een historisch geval (vóór 1987) of van een nieuw geval (ná 1987).
 
De aangetroffen sterke verontreinigingen met PAK (nabij boring 11) en minerale olie/vluchtige aromaten (boring 2 en 3) zijn nog niet volledig afgeperkt. De exacte omvang van de bodemverontreiniging is daarom nog niet vastgesteld. Aangezien de verontreiniging niet is afgeperkt kan bij onder meer bouwactiviteiten een nader bodemonderzoek worden geëist door het bevoegd gezag teneinde de geconstateerde verontreiniging af te perken. Mogelijk heeft de sterke verontreiniging met PAK een relatie met de aangetroffen matige bijmenging met puin, terwijl de sterke verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door (gebruik van) de aanwezige petroleumtanks (morsen, lekkage, etc.)
 
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt momenteel een belemmering voor de beoogde herontwikkeling van de locatie.
 
Aanbevelingen
De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Nader overleg hierover met het bevoegd gezag (gemeente Oude IJsselstreek) is dan noodzakelijk. De doelstelling voor het uitvoeren van het nader bodemonderzoek zal het afperken (zowel horizontaal als verticaal) zijn van de aangetroffen sterke verontreinigingen. Mogelijk kan ook nader worden bepaald of sprake is van een historisch geval of nieuw geval van bodemverontreiniging. Indien er sprake is van een historisch geval van bodemverontreiniging, zal op basis van de resultaten van het nader bodemonderzoek moeten kunnen worden bepaald of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.
 
Bij het uitvoeren van het nader onderzoek dient tevens aandacht (veld- en laboratoriumwerkzaamheden) te worden besteed aan de voormalige weg op de locatie.
 
Het bodemonderzoek is als bijlage opgenomen in dit bestemmingsplan.
5.1.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Productie, vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor mens en milieu, zeker in een dichtbevolkt land als Nederland. Het externe veiligheidsbeleid wil burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen bieden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is op 27 oktober 2004 in werking getreden en op 13 februari 2009 aangepast. In het besluit zijn milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid geformuleerd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit de bevoegde gezagen Wet milieubeheer (Wm) en Wet op de ruimtelijke ordening (WRo) -in deze de gemeenten en provincies- afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Het beleid hanteert hierbij twee criteria, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp.
De woningen die gepland zijn in het plangebied zijn in het kader van externe veiligheid te beschouwen als kwetsbare objecten. Dit betekent dat risicovolle objecten op voldoende afstand moeten liggen van het plangebied. In onderstaande figuur is weergegeven dat in de omgeving van de planlocatie een ondergrondse gasleiding is gelegen, alsmede de provinciale weg N318 (Aaltenseweg). 
 
figuur 25. Ligging plangebied nabij ondergrondse gasleiding en transportroute voor gevaarlijke stoffen.
 
In figuren 22 en 23 zijn nadere details van de ondergrondse gasleiding (figuur 22) en de transportroute over de N318 (figuur 23) weergegeven.
 
figuur 26. Details ondergrondse gasleiding, gelegen ten oosten van de planlocatie.
 
   
figuur 27. Details transportroute N318, gelegen ten zuiden van het plangebied.
 

Conclusie
Op basis van de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat, gezien de ligging van de planlocatie op ruime afstand van de ondergrondse gasleiding (ca. 175 meter) en de transportroute N318 (ca. 400 meter) en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkelingen op deze locatie en dat het niet noodzakelijk is nader onderzoek uit te voeren.
5.1.3 Geluid
Inleiding
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. Dit bestemmingsplan betreft één perceel in het buitengebied en heeft een grotendeels consoliderend karakter, waar enkel na planwijziging nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het betreft woningsplitsing (binnen de bestaande bebouwing) en het toelaten van nieuwe (gevoelige) functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Voor de akoestische situatie op de planlocatie is alleen het wegverkeerslawaai van belang.
 
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Hiertoe moet een akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
 
Normstelling
In de Wet geluidhinder, artikel 82 is bepaald dat voor woningen binnen een geluidzone de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB bedraagt. Op basis van artikel 83 Wgh is het mogelijk dat een hogere waarde wordt vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde de in artikel 83 Wgh weergegeven maximale geluidbelasting niet overschrijdt. Voor de situatie op het plangebied bedraagt de maximale geluidbelasting 53 dB.
 
Voor zover geen sprake is van specifieke omstandigheden wordt de berekende geluidsbelasting verminderd met de aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder alvorens toetsing aan de grenswaarden plaatsvindt. De hoogte van de aftrek is geregeld in artikel 3.6 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006, en bedraagt:
  • 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • 5 dB voor de overige wegen;
  • 0 dB bij de bepaling van de geluidswering van de gevel. 
In artikel 74 Wgh zijn de geluidszones gedefinieerd, welke te beschouwen zijn als onderzoeksgebieden. In onderstaande tabel zijn deze geluidszones weergegeven.
 
 
Aantal rijstroken
breedte van de geluidszone
 
buitenstedelijk                   binnenstedelijk
5 of meer
600 meter
                 350 meter
3 of 4
400 meter
                 350 meter
1 of 2
250 meter
                 200 meter
 
In artikel 1 Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities zijn:
  • Binnenstedelijk: het gebeid binnen de bebouwde kom met uitzondering van de gebieden binnen de zone van een autoweg of autosnelweg;
  • Buitenstedelijk: het gebied buiten de bebouwde kom (bepaald door borden komgrens) en het gebied (binnen en buiten de bebouwde kom) binnen de zone van een autoweg of autosnelweg.
Uitgangspunten planlocatie
De planlocatie is gelegen langs Entinkweg, in buitenstedelijk gebied. De planlocatie is verder niet gelegen binnen de geluidszones van nabijgelegen wegen. De meest relevante weg in de directe omgeving van de planlocatie betreft de Aaltenseweg (N318), een provinciale weg. De afstand tussen de planlocatie en de Aaltenseweg bedraagt ca. 400 meter, waardoor de planlocatie niet is gelegen binnen de geluidszone van de Aaltenseweg.
 
Van invloed op de geluidsbelasting op de planlocatie vanwege het wegverkeer is derhalve alleen de Entinkweg. De Entinkweg kan worden gezien als een weg waarvan slechts bestemmingsverkeer (bereiken van aangelegen woningen en bedrijven) gebruik maakt. De weg is verhard met asfalt en heeft een beperkte breedte. Daarbij is de weg grotendeels omzoomd door bomen.
 
Gezien bovenstaande situatie, valt het te verwachten dat de verkeersintensiteit en de gereden snelheden over de Entinkweg laag zijn. Aangezien de nieuw te realiseren woning op de planlocatie daarnaast op ruim 110 meter afstand (gevel woning tot wegas Entinkweg) van de Entinkweg zal worden gerealiseerd, is het onwaarschijnlijk dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van de woning (48 dB) wordt overschreden. Uitgebreid onderzoek naar de akoestische situatie op de planlocatie, als gevolg van het wegverkeerslawaai, wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
 
figuur 28. De ingang van de Entinkweg, gezien vanaf de Aaltenseweg (bron: google streetview).
5.1.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit in werking getreden (wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen). Het Besluit Luchtkwaliteit is hiermee komen te vervallen. Met het in werking treden van de nieuwe regelgeving is de koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de gevolgen voor de luchtkwaliteit flexibeler geworden. Belangrijk hierbij is het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM). Ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven in principe niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
 
De 'Algemene Maatregel van Bestuur' niet in betekenende mate bijdragen (AMvB-NIBM) bepaalt wanneer de mate van luchtverontreiniging verwaarloosbaar is. Voor de periode tot het van kracht worden van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) was het begrip ‘niet in betekenende mate’ gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10). Na verlening van de derogatie door de EU en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde.
 
Middels de NIBM-tool (Infomil, versie 12-05-2010) is een worst-case berekening uitgevoerd voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. Op basis van de rekentool van het CROW (gebaseerd op de publicatie 256: Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden) is bepaald dat de bijdrage aan extra verkeer als gevolg van de ontwikkelingen (toevoeging één vrijstaande woning + splitsing bestaande woning in twee wooneenheden), 17 extra voertuigbewegingen oplevert (weekdaggemiddelde). Het aandeel aan vrachtverkeer is 0%. De conclusie uit de berekening van de NIBM-tool is dat de bijdrage van het extra verkeer in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, en dat geen nader onderzoek nodig is.
 
figuur 29. Berekening NIBM-tool.
 
Conclusie
De ontwikkelingen op de planlocatie kunnen worden aangemerkt als ‘niet in betekenende mate’ bijdragend aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is ons inziens derhalve niet noodzakelijk.
5.1.5 Geurhinder
In de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, Aanvulling: Paragraaf 3.4 Beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen (d.d. 23 mei 2007) is verwoord op welke wijze ruimtelijke ordeningsplannen moeten worden beoordeeld en rekening moet worden gehouden met de Wet geurhinder en veehouderij. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:
  1. is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
  2. wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).
Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de contour van de norm al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. Voor bouwplannen zowel binnen als buiten de contour van
de geurnorm is het, voor een zorgvuldige besluitvorming, nodig om de verwachte geurhinder in de planlocatie te evalueren. In opdracht van de initiatiefnemers is een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting op de locatie Entinkweg 3 te Varsseveld.
 
Onderzoek
 
Voorgrondbelasting
Om een uitspraak te kunnen doen of omliggende veehouderijen worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden kan de voorgrondbelasting worden berekend met het computerprogramma V-Stacks Vergunning. Onder de voorgrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt.
 
figuur 30. Ligging onderzoekslocatie (groen) ten opzichte van agrarisch bedrijf Entinkweg 1 (rood). 
 
De dichtstbijzijnde veehouderij betreft de veehouderij op de locatie Entinkweg 1. Momenteel ligt op de locatie Entinkweg een agrarische bestemming, en is (op basis van gegevens van de gemeente Oude IJsselstreek) de volgende situatie vergund:
  • 42 kraamzeugen;
  • 139 guste / dragende zeugen;
  • 498 gespeende biggen;
  • 2 dekberen;
  • 300 vleesvarkens;
  • 4 schapen;
  • 25 opfokzeugen,
hetgeen een maximale vergunde geuremissie van 13.094 ou/s inhoudt.
 
Middels het computerprogramma V-Stacks Vergunning is de voorgrondbelasting op de onderzoekslocatie door het agrarisch bedrijf Entinkweg 1 berekend. De berekening geeft een voorgrondbelasting op de onderzoekslocatie van maximaal 3,8 ou/m3. De voorgrond-belasting als gevolg van genoemde veehouderij overschrijdt derhalve ruimschoots de norm van 14 ou/m3 niet.
 
Achtergrondbelasting
Middels het programma V-Stacks Gebied is de achtergrondbelasting op de beoordelingspunten van het perceel berekend. Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
 
Conclusie
De achtergrondbelasting op het bouwblok als gevolg van de voor het bepalen van de geurbelasting relevante veehouderijen rondom de onderzoekslocatie Entinkweg 3 te Varsseveld (gemeente Oude IJsselstreek) is berekend op maximaal 4,37 ou/m3. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de achtergrondbelasting is ca. 6%. Het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden is als goed aan te merken.
 
De voorgrondbelasting op de onderzoekslocatie als gevolg van de omliggende agrarische bedrijven is berekend op maximaal 3,8 ou/m3. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de achtergrondbelasting is ca. 11%. Het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden is als redelijk goed aan te merken.
 
De omliggende agrarische bedrijven worden door de voorgenomen ontwikkelingen op de
onderzoekslocatie niet verder beperkt in eventuele uitbreidingsmogelijkheden. De afstanden tussen de onderzoekslocatie en de omliggende agrarische bedrijven is voldoende groot (minimaal 170 meter) dat dit geen belemmeringen oplevert.
 
Het aspect Geur levert geen beperkingen op ten aanzien van het bouwplan.
 
Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen.
5.1.6 Bedrijvigheid
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
 
Het plan voorziet in gevoelige functies in de vorm van woningen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn bedrijven gevestigd. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend gebied.
 
Situatie planlocatie
De planlocatie maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustig buitengebied’. Binnen een straal van ca. 250 meter is één bedrijf gevestigd, namelijk het agrarisch bedrijf (varkenshouderij) aan de Entinkweg 1 te Varsseveld. In de volgende figuur is de ligging van het agrarisch bedrijf Entinkweg 1 (oranje) aangegeven t.o.v. de planlocatie (blauw).
 
figuur 31. Uitsnede vigerend bestemmingsplan.
 
De afstand tussen de beide bouwblokken bedraagt ca. 170 meter. In de VNG-brochure wordt een richtafstand aangegeven (SBI-2008 0146, fokken en houden van varkens) van 200 meter op basis van geur. Zie Paragraaf Geurhinder en het onderzoek Geurhinder zie de bijlagen bij toelichting . Overige bedrijven zijn er niet gelegen binnen een straal van 250 meter rond de planlocatie gelegen. Voor de planlocatie Entinkweg 3 geldt tevens een vergunning voor het in werking hebben van een agrarisch bedrijf. In het kader van de ontwikkelingen op de planlocatie zal de bedrijfsvoering echter beëindigd worden en de vigerende vergunning komen te vervallen.
 
Conclusie
De omliggende bedrijven leveren geen beperkingen op ten aanzien van het bouwplan. Aanvullend onderzoek wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht.