direct naar inhoud van 3.5 Milieuaspecten
Plan: Stadsrandgebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00031-VG02

3.5 Milieuaspecten

Diverse milieuhygiënische aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, geluidsbelasting, bodemkwaliteit en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen. Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn de milieuhygiënische aspecten geïnventariseerd en in kaart gebracht.

3.5.1 Hinder door bedrijvigheid

Binnen het plangebied bevinden zich geen industrie- of bedrijventerreinen, wel grenst het plangebied aan het industrieterrein Oostervaart. Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt in het algemeen de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als richtlijn toegepast. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. In Lelystad wordt vastgehouden aan deze afstandscriteria, tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken. Het systeem van milieuzonering is een goed instrument om een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen zoals woningen en natuurgebieden. Bij de categorie-indeling van bedrijfstypen wordt gebruik gemaakt van een eigen variant die consequent wordt toegepast.

Daarbij dient opgemerkt te worden dat het niet alleen gaat om de bedrijven die in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming krijgen, maar bijvoorbeeld ook om de jachthavens en de horeca. In het plangebied is geen bedrijventerrein aanwezig.

Centraal Veterinair Instituut

Ten noorden van de Houtribweg ligt het Centraal Veterinair Instituut (CVI) van Wageningen UR. Het CVI is een laboratorium, dat bijdraagt aan de bescherming van de dier- en volksgezondheid in Nederland door onderzoek aan en advisering over dierziekten. In verband met het onderzoek naar en de aanmaak van vaccins is ter voorkoming van besmetting rondom dit bedrijf een speciale beschermingszone vastgesteld van 3 kilometer. Deze zone dient vrij te zijn van evenhoevigen (evenhoevigen zijn een orde van zoogdieren, die worden gekenmerkt door een even aantal tenen. Evenhoevigen zijn onder te verdelen in drie onderorden: varkenachtigen (varkens en nijlpaarden), herkauwers (hertachtigen, runderen, bokken en schapen), eeltpotigen (kamelen en lama's).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0035.png"  
Zone evenhoevigen Centraal Veterinair Instituut  

3.5.2 Geluid

In de Wet geluidhinder staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen. In het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen is voor de verschillende deelgebieden van het bestemmingsplan Stadsrandgebied door adviesbureau Tauw een akoestisch onderzoek in het plangebied uitgevoerd, deze zijn in de bijlagen bijgevoegd. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt:

Wegverkeerslawaai

In opdracht van de gemeente Lelystad heeft Tauw in 2012 een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.Het rapport betreft een actualisatie van de in 2008 uitgevoerde onderzoeken naar wegverkeerslawaai.

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluideffecten van de omgeving op het plan, waarmee de inpasbaarheid van het plan wordt bepaald. Dit onderzoek in het kader van de ruimtelijke ontwikkelingen dient volgens de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder plaats te vinden.

Vergelijking huidige en autonome situatie

In de huidige situatie in 2011 worden de geluidszones aan weerzijde van de wegen vrij geheel gevuld met een geluidsbelasting vanaf 53 dB. Als gevolg van de autonome groei van het wegverkeer neemt de geluidsbelasting binnen de geluidszones in 2022 toe ten opzichte van 2012. Met name ter plaatse van de Houtribweg, ten zuiden van de geluidswal, is sprake van een aanzienlijke toename. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de Rijksweg A6 bedraagt overeenkomstig de plafondcorrectiewaarde uit het geluidsregister van Rijkswaterstaat maximaal 1,5 dB ten opzichte van 2011.

Toetsing Wet geluidhinder

De geluidszones van de individuele wegen worden gevuld met geluidsbelastingen van 53 dB en hoger vanaf de zonegrens naar de weg toe. De voorkeurgrenswaarde van 48 dB binnen de geluidszones van de individuele wegen binnen de bestemmingsplangrenzen wordt overschreden.

Dit betekent dat nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen niet zonder meer mogelijk is binnen de geluidszones van de wegen.

Op die locaties binnen het bestemmingsplan waar de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen gepland zijn en waar deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een weg is nader onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk. De invallende geluidsbelasting als gevolg de betreffende afzonderlijke weg dient te worden berekend op de gevels van de gewenste nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0036.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0037.png"  
Geluidsbelasting 2022 noordelijk deel bestemmingsplan (incl. aftrek art. 110g Wgh)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0038.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0039.png"  
Geluidsbelasting 2022 zuidelijk deel bestemmingsplan (incl. aftrek art. 110g Wgh)  

Voor overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend tot de maximaal toelaatbare grenswaarde. Dit houdt in dat er onderzoek dient te worden gepleegd naar de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot beneden de voorkeursgrenswaarde. De maatregelen dienen te worden getoetst aan het Hoofdcriterium zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. Wanneer hieraan wordt voldaan kan een hogere waarde van de voorkeursgrenswaarde worden vastgesteld. Hierbij dient ook het gemeentelijk geluidsbeleid in acht te worden genomen.

Hogere grenswaarde

Ten noorden van de bestaande wijk Flevo Golf Resort, zijn 24 vrijstaande en geschakelde woningen geprojecteerd binnen de geluidzone van de Houtribweg. De woningen hebben een maximale hoogte van twee woonlagen (hoogte 6 meter). De Houtribweg bestaat uit 1 rijbaan met 2 rijstroken en is uitgevoerd met dicht asfalt beton (DAB). Op de Houtribweg geldt een maximale rijsnelheid van 80 km/uur. Bij de berekening van de geluidsbelasting is uitgegaan van de toekomstige verkeersintensiteit voor het prognose jaar 2022.

Voor de berekening ter bepaling van de akoestische gevelbelasting is gebruik gemaakt van het programma Geomilieu, versie 2.03. Hierbij is de standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 gehanteerd.

Bij 27 van de 32 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De berekende maximale geluidbelasting zoals die getoetst wordt aan de normen van de Wet geluidhinder bedraagt maximaal 55 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder wordt nergens overschreden. Doordat er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde maakt dit een hogere grenswaarde procedure noodzakelijk.

De gemiddelde berekende hogere grenswaarde is 50 dB voor de eerste bouwlaag (begane grond) en 55 dB voor de tweede bouwlaag (eerste verdieping). Specifieke informatie over de geluidsberekening is opgenomen in het geluidsrapport van 24 augustus 2012 met het referentienummer 20121671-02. Een exemplaar van het akoestisch onderzoek is bij het besluit hogere waarde gevoegd. Een ontwerpbesluit hogere grenswaarde is gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan terinzage gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend over dit voornemen.

Verleende hogere grenswaarde

Op 4 februari 2003 hebben Gedeputeerde Staten van Flevoland voor de twee geprojecteerde woonwerkeenheden in het bestemmingsplan Noordzoom-I de ten hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Houtribweg vastgesteld op 55 dB(A). het betreft de twee bouwvlakken in de bestemming W-LB met de aanduiding Sw-bw.

Railverkeerslawaai

Uit akoestisch onderzoek dat in het kader van het Tracébesluit is uitgevoerd, blijkt dat na toepassing van bronmaatregelen de geluidbelasting ter plaatse van een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) wordt overschreden. Onderzocht is vervolgens of deze overschrijding kan worden teruggebracht door het plaatsen van geluidschermen.

Voor de gemeente Lelystad is een schermvoorstel opgesteld. Op basis daarvan blijken voor Lelystad 268 hogere waarden voor woningen vanwege het railverkeer noodzakelijk te zijn. Van deze woningen krijgen twee woningen eveneens een hogere waarde vanwege wegverkeer. Daar waar het volgens het schermcriterium niet haalbaar is om een (hoger) scherm te plaatsen, dan wel vanwege stedenbouwkundige redenen hoge geluidschermen niet gewenst zijn en de geluidsnormen wel worden overschreden, zijn hogere waarden vastgesteld. De verleende hogere waarden zijn in het Tracébesluit vastgesteld. Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt voor dit aspect als uitgangspunt dat de noodzakelijke geluidschermen (qua situering en plaatsing) mogelijk gemaakt kunnen worden binnen de gegeven juridisch-planologische kaders.

Als gevolg van de realisatie van de Hanzelijn is er sprake van een geluidszone met de bijbehorende verplichting om bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in die zone akoestisch onderzoek uit te voeren en dat de 500 meter-zone te zijner tijd bij de herzieningen van de aangrenzende bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Deze geluidszone wordt met dit bestemmingsplan meegenomen.

Voor dit gebied (binnen de zone) dient bij invulling van het plan er rekening mee te worden gehouden dat er per individuele woning een hogere waarde aangevraagd dient te worden. De geluidcontour van de maximale grenswaarde voor binnenstedelijk gebied van 68 dB Lden overlapt het plangebied. Bebouwing binnen dit gebied is niet mogelijk zonder toepassing van dove gevels.

Industrielawaai

In het bestemmingsplan Stadsrandgebied bevindt zich geen industrie- of bedrijventerrein. Ten noordoosten van het plangebied bevind zich wel het industrieterrein Oostervaart. Dit industrieterrein is gezoneerd krachtens de Wet geluidhinder. Voor dit terrein is een zone vastgesteld. De totale geluidsbelasting afkomstig van dit industrieterrein mag de waarde van 50dB(A) op de zonegrens niet te boven gaan. De zone is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Geluidszone Oostervaart' (vastgesteld d.d. 10 september 2005 / goedge-keurd d.d. 9 oktober 2005). Het is de bedoeling om de huidige geluidszone te handhaven en alleen de juridisch-planologische consequenties van deze zone in dit bestemmingsplan door te vertalen.

Zonebeheerplan Oostervaart

In 2009 is voor het bedrijventerrein Oostervaart een zonebeheersplan opgesteld. Het doel van dit plan is het verdelen en eventueel verhandelen van geluidsruimte. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan moet worden aan de vastgestelde geluidszones rond het industrieterrein. Met het zonebeheersplan kan in de milieuvergunningverlening sturend worden gewerkt.

In 2009 heeft een actualisatie van het zonemodel plaatsgevonden, deze is echter nog niet officieel vastgesteld. Uit het nieuwe zonemodel blijkt dat er nog voldoende geluidsruimte is voor de verdere invulling van het bedrijventerrein. De geluidzone is bepaald op basis van de 50 dB(A)-methode.

Bij nieuwe bestemmingsplannen voor de om Oostervaart liggende gronden moet rekening worden gehouden met de nieuwe geluidzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0040.png"  
De geactualiseerde geluidzone  

SWUNG

Per 1 juli 2012 is de Wet geluidhinder gewijzigd zoals bekend onder de naam SWUNG 1 (Samen Werken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid). Met de invoering van SWUNG I wordt gebruik gemaakt van geluidproductieplafonds voor de rijksinfrastructuur (rijkswegen- en spoorwegen). Dit is geregeld via een nieuw Hoofdstuk 11 Geluid in de Wet milieubeheer.

Voor nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidszone wordt voorlopig de aanpak van de huidige Wet geluidhinder gehanteerd. Onder de naam SWUNG II wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel voor provinciale en gemeentelijke wegen en gezoneerde industrieterreinen.

Indien een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd voor de inwerkingtreding van SWUNG I, dan dient de verdere procedure volgens de oude wetgeving te worden gevolgd. Daarbij behoren dan ook de besluiten en reken- en meetvoorschriften voor de inwerkingtreding van SWUNG I. Tot twaalf maanden na de inwerkingtreding van SWUNG I mag gekozen worden tussen de procedure overeenkomstig de oude dan wel de nieuwe wetgeving. Na 1 juli 2013 dienen de procedures te worden gevolgd overeenkomstig de nieuwe wetgeving (SWUNG I). Op het onderhavige bestemmingsplan is het overgangsrecht van SWUNG I van toepassing.

3.5.3 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving voor luchtkwaliteitseisen beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. Het verkeer langs drukke wegen bewerkstelligt overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Aspecten van de nieuwe regelgeving op grond van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.

De belangrijkste zijn:

  • Besluit niet in betekendende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen Besluit NIBM;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), verder te noemen Regeling NIBM;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 1%. De 1 %-grens wordt gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2).

De 3 %-grens is van toepassing sinds 1 augustus 2009 toen de Nederlandse Regering heeft ingestemd met het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht.

In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen dan wel onderzoek nodig is. Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Als de 3%-grens niet wordt overschreden dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden en hoeft er geen onderzoek (berekeningen) te worden uitgevoerd. Het Besluit gevoelige bestemmingen legt afstandscriteria op voor het realiseren van gevoelige bestemmingen binnen 300 meter van snelwegen en 50 meter van provinciale wegen. Het Besluit zal het belang van een 'goede ruimtelijke ontwikkeling' benadrukken.

In de regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het verlenen van een ontheffing, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder onderstaande categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige vekeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 66.667m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

KUSTPARK en OOSTRANDHOUT 

Omdat het bestemmingsplan voor deze gebieden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, die buiten de kaders vallen zoals gesteld bij de Regeling Niet In Betekenende Mate projecten, wordt ervan uitgegaan dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Onderzoek naar de luchtkwaliteit in het deelgebied is dan ook niet noodzakelijk voor de actualisering van het bestemmingsplan.

DE VELDEN 

Adviesbureau Tauw heeft een luchtkwaliteitsonderzoek voor de effecten van verkeer in en rond het deelgebied De Velden uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de autonome situatie knelpunten zijn. Daarnaast is geanalyseerd hoeveel ruimte er is voor toename van het verkeer rond het deelgebied ten opzichte van de luchtkwaliteitsnormen. Verder zijn de bedrijven in de omgeving beschouwd die mogelijk een invloed hebben op de luchtkwaliteit. Uit het onderzoek (CAR II, versie 7.0) blijkt er voor verkeer geen belemmering te zijn voor wijzigingen in het bestemmingsplan. Er worden geen normen uit de 'Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' overschreden. Zelfs door een verdubbeling van het verkeer zullen de normen niet overschreden worden. Tevens bevinden zich in het deelgebied geen bedrijven die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Op basis van deze informatie kan geconcludeerd worden dat de actualisering van het bestemmingsplan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is. Ook in het deelplan De Velden worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die buiten de kaders van de Regeling NIBM vallen. Daarmee voldoet het bestemmingplan Stadsrandgebied aan de luchtkwaliteitseisen.

3.5.4 Bodemkwaliteit

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Voor het plangebied is dit onderzoek verricht door adviesbureau Tauw (bijlage 1, 2 en3). Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. In de Handreiking bestemmingsplannen (Van streekplan naar bestemmingsplan, december 2002) hebben Gedeputeerde Staten aangegeven in welke gevallen bodemonderzoek vereist is en aan welke eisen het onderzoek moet voldoen. Eén van de vereisten is dat bodemonderzoeken niet meer dan 5 jaar oud mogen zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd. In het kader van de actualisering van het bestemmingsplan is door adviesbureau Tauw een historisch bodemonderzoek in het plangebied uitgevoerd.

KUSTPARK

Huidig gebruik

Het deelgebied is in gebruik voor de functie's wonen, landbouw, natuur en recreatie. De bebouwing concentreert zich voornamelijk in het oostelijk deel van het plangebied. Het overig terreindeel is voornamelijk in gebruik als natuur (bos en water), waarin tevens gerecreëerd kan worden. Gedeelten van het gebied zijn in agrarisch gebruik. In het zuiden van het plangebied is een golfbaan aangelegd. Voor zover bekend zal het toekomstige gebruik niet worden veranderd.

Bodem verontreiniging verdachte activiteiten

Op basis van de geraadpleegde informatie is een overzicht gemaakt van de voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten. Onderstaand wordt een globaal overzicht weergegeven van de voor bodemverontreiniging verdachte activiteiten binnen dit gebied. Voor een gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar het onderzoek.

  • a. Laboratorium
  • b. Spoorwegemplacement
  • c. Afvalverwerkingsbedrijven
  • d. Jachthavens
  • e. Scheepsbouw en reparatiebedrijven
  • f. Diverse tanks
  • g. Autosloperij

Een aantal van deze activiteiten is inmiddels vervallen en gesaneerd.

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Binnen het deelgebied hebben diverse bodemonderzoeken plaats gevonden. Tijdens deze onderzoeken is een groot aantal van bovenstaande verdachte activiteiten onderzocht. Over het algemeen worden in grond en grondwater maximaal lichte verontreinigingen gemeten. Op enkele lekken worden sterke tot matige verontreinigingen gemeten. Er zijn geen aanwijzingen voor omvangrijke gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen.

Asbest

Op enkele plekken zijn in de boringen bijmengingen met puin aangetroffen. Deze locaties worden als verdacht beschouwd op het voorkomen van asbest. Dit geldt ook voor het volkstuinen complex in het zuiden van het Zuigerplasbos.

Conclusie

Op basis van de bekende gegevens zijn er voor bodem geen problemen bij de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

DE VELDEN

Binnen het plangebied hebben diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden. Tijdens deze onderzoeken is een groot aantal verdachte activiteiten onderzocht. Over het algemeen worden in grond en grondwater maximaal lichte verontreinigingen gemeten. Op enkele plekken worden sterke tot matige verontreinigingen gemeten. Ter plaatse van de voormalige stortplaats (1968- 1980) aan de Bronsweg zijn zowel in grond als grondwater sterke verontreinigingen gemeten.

Het verdient de voorkeur om deze verontreinigingen nader te onderzoeken en eventueel te saneren. Voor het overige terreindeel geldt dat er geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor omvangrijke gevallen van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn geen aanwijzingen gevonden dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest. Wel is door de gemeente Lelystad aangegeven dat de woonbuurt het Jagersveld, gelet op de leeftijd (bouwjaar woningen circa 1980), verdacht is op het voorkomen van asbest. Dit geldt ook voor de voormalige volkstuincomplexen.

Op basis van de bekende gegevens zijn er voor het aspect bodem geen problemen voor de voorgenomen bestemmingsplanactualisering. Wel dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de voormalige stortplaats binnen het gebied.

OOSTRANDHOUT

Binnen het plangebied hebben diverse bodemonderzoeken plaats gevonden. Tijdens deze onderzoeken is een aantal van de verdachte activiteiten in het plangebied onderzocht. Ter plaatse van het Geldersehout 1 is in het grondwater een sterke verontreiniging met nikkel gemeten. De geschatte omvang hiervan bedraagt zes m³. Voor het overige deel van het bestemmingsplangebied geldt dat in grond en grondwater maximaal lichte verontreinigingen zijn gemeten.

Ter plaatse van het voormalige volkstuinencomplex aan de Hondsdraf zijn verontreinigingen met asbest aangetroffen. Deze verontreinigingen zijn inmiddels voor een deel gesaneerd. Op enkele plekken zijn in de boringen bijmengingen met puin aangetroffen. Deze locaties worden als verdacht beschouwd op het voorkomen van asbest. Gezien de activiteiten in het gebied bestaat niet de verwachting dat een zodanige verontreiniging ontstaan is dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan hierdoor bedreigt wordt.

3.5.5 Externe veiligheid

Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de regelgeving voor externe veiligheid. Hierbij spelen het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied een rol. Het (wettelijk) kader voor bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen over de weg verschilt van dat het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

In het kader van externe veiligheid is het plangebied getoetst aan:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Door bureau Tauw is onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidssituatie in het plangebiedBijlage 8). In dit onderzoek externe veiligheid is geïnventariseerd of er belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Hierbij is gekeken naar het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen en de aanwezigheid van BEVI-bedrijven. Daarbij is voor de relevante risicobronnen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beoordeeld.

Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water en van BEVI-bedrijven vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ook het groepsrisico van deze risicobronnen hoeft niet nader te worden berekend en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0041.png"  
Routes gevaarlijke stoffen en ontheffingen  

Hanzelijn

Door het plangebied loopt een spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats zal vinden. Dit spoor maakt deel uit van het basisnet. In het kader hiervan zijn de hoogte van het groepsrisico, plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied al vastgesteld. Voor het deel van het spoor dat door het plangebied loopt bedraagt het groepsrisico < 0.3 keer de oriëntatiewaarde en zal als gevolg van het bestemmingsplan naar verwachting nauwelijks toenemen. Het groepsrisico van het spoor hoeft daarom niet verantwoord te worden. Het plaatsgebonden risico voor de grenswaarde 10-6 bedraagt 9 meter. Binnen deze afstand zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Het plasbrandaandachtsgebied bedraagt standaard 30 meter. Binnen dit gebied mogen kwetsbare objecten alleen worden gerealiseerd indien hier een gedegen motivering aan ten grondslag ligt waarbij de regionale brandweer om advies is gevraagd. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt op basis van het bovenstaande geen belemmering voor het nieuwe bestemmingsplan.

Gasleiding

Door het plangebied loopt een aardgastransportleiding komend vanaf de IJsselmeerdijk, naar het Centraal Veterinair Instituut (CVI) aan de Houtribweg.

Gasdrukmeet- en regelstations, zijn inrichtingen zoals omschreven in artikel 1 van de Wetmilieubeheer. Deze categorie inrichtingen vallen vanaf 1 januari 2008 onder de algemene voorschriften van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook bekend onder de naam "activiteiten-AMvB" of BARIM; voor zover de toevoerleiding naar die inrichtingen kleiner is dan 21" en er geen andere componenten aanwezig zijn die de inrichting vergunningplichtig maken.

Het onderhavige station heeft een toevoerleiding kleiner dan 21", kent verder geen vergunningplichtige componenten en valt daarom onder het regime van de Activiteiten-AMvB. Voor dit station met een maximale capaciteit van 40.000 m3/nr, geldt voor kwetsbare objecten de minimale veiligheidsafstand van 15 meter en voor beperkt kwetsbare objecten 5 meter.

Door Tauw is onderzoek gedaan naar de veiligheidssituatie met betrekking tot deze leiding (Bijlage 9). De relevante leiding voor deze studie heeft het kenmerk A-570-09, een diameter van 114,3 mm en een werkdruk van 66.2 bar. Op basis hiervan is het invloedsgebied 60 meter aan weerszijden van de leiding.

Voor de relevante leiding langs het plangebied (A-570-09) wordt geen plaatsgebonden risicocontour berekend voor de grenswaarde van 10-6 per jaar, zie figuur 3.1. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de planrealisatie. Wel dient rekening gehouden te worden met de belemmeringenstrook. Dit is een zone van ten minste vijf meter aan weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Deze zone dient vrijgelaten te worden ten behoeve van onderhoud aan de buisleiding. De verbeelding van het bestemmingsplan dient de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij horende belemmeringenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00031-VG02_0042.png"  
PR contouren rondom hogedruk aardgasleiding langs plangebied (PR 10-7 is blauw, PR 10-8 is groen)  

Het groepsrisico (GR) is de (cumulatieve) kans per jaar dat tenminste tien mensen slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt berekend aan de hand van de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de buisleiding. De uitkomst van deze berekening geeft de hoogte van de kans dat zich een mogelijke ramp met veel slachtoffers kan voordoen.

Er wordt in de huidige situatie geen groepsrisico berekend. Dit komt omdat er weinig bevolking aanwezig is binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Tevens ligt de aanwezige bevolking op ruime afstand van de buisleiding.

3.5.6 Kabels en leidingen

In een bestemmingsplan worden de planologisch relevante leidingen in het gebied opgenomen. Het gaat daarbij om de leidingen die beperkingen kunnen opleggen aan het gebruik in de omgeving. Deze beperkingen komen, naast het te beschermen belang van de leiding (te weten het ongestoord kunnen functioneren van de betreffende leiding), vooral uit veiligheidseisen. In het deelgebied Kustpark gaat het om de aardgastransportleiding die langs de dijk naar het CVI loopt. Deze leiding is door middel van een dubbelbestemming op de plankaart aangegeven.

Straalpaden

Over het plangebied loopt het straalpad van de KPN-mast in het westen van Lelystad. In het plangebied ligt het straalpad hiervan op 65 meter +NAP. In dit bestemmingsplan zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen die het straalpad kunnen verstoren. Het straalpad wordt op de plankaart aangegeven. In de regels zijn geen aanvullende bepalingen nodig.