direct naar inhoud van 3.4 Wet- en regelgeving
Plan: Lelystad Haven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00016-VG01

3.4 Wet- en regelgeving

In deze paragraaf worden wet- en regelgeving over verschillende aspecten beschreven. Daaronder vallen onder andere water, archeologie, ecologie en luchtkwaliteit.

3.4.1 Water

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld. Deze waterparagraaf geeft inzicht in de gevolgen van het bestemmingsplan voor het aspect water, maar geeft ook aan in welke zin in het bestemmingsplan rekening gehouden kan worden met het aspect water.

Waterplan en beleid

Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets”, het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).

Rijkswaterstaat IJsselmeergebied is bevoegdgezag als het gaat om Waterwet en de Ontgrondingenwet als het gaat om het water van het Markermeer. Bovendien draagt deze dienst de zorg met betrekking tot de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit van het Markermeer.

Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak.

Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken over veiligheid en wateroverlast en procesafspraken over watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.

 

Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het bestemmingsplan 'Lelystad Haven'. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en hoe de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.

Overleg met Waterschap

De gemeente heeft deze waterparagraaf opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland. Als aanvulling heeft het waterschap op 30 november 2009 advies gegeven, deze is opgenomen in de bijlagen.

Beschrijving van het watersysteem

De watergangen binnen het plangebied, liggen in de peilvakken LS9 Bovenwater, LS10 Hoornse Hop en LS11 Hollandse Hout. In het Bovenwater wordt flexibel peilbeheer toegepast tussen NAP -2,95 meter en -3,05 meter. Als het peil daalt beneden NAP -3,05 meter, wordt water ingelaten vanuit het Markermeer door middel van een hevel aan de Oostvaardersdijk. wanneer het peil de bovengrens van NAP -2,95 meter overschrijdt, wordt water via een duiker met overstort afgelaten naar de Hollandse Hout. In het Hollandse Hout wordt een flexibel peilbeheer gevoerd tussen NAP -5,10 en -5,25 meter, deze laatste is de ondergrens in verband met de benodigde waterdiepte voor boten. Voor suppletie of waterkwaliteitsverbetering wordt water aangevoerd uit het Bovenwater. De Hollandse Hout voert via een automatisch aflaatwerk (duiker met overstort) overtollig water af naar de Lage Vaart. In de Hoornse Hop is het streefpeil NAP -4,50 meter. De afvoer naar de Lage Vaart vindt plaats via een duiker met overstort. Voor de aanvoer van water is dit peilgebied volledig aangewezen op kwel en neerslag.

Waterkwantiteit

Dit bestemmingsplan heeft slechts zeer beperkt een toename van verhard oppervlak tot gevolg. Er verdwijnt geen ruimte voor waterberging. Voor het bestemmingsplan geldt het principe van 'waterneutraal bouwen'. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.

Waterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.

Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de DOB-methode om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.

Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater

Het plangebied is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. De droogweerafvoer (vuil water) wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie de Kringloop. Het hemelwater wordt ingezameld en getransporteerd met een regenwaterstelsel dat het schone hemelwater vanuit de wijken transporteert naar het oppervlaktewater.

Voor 1981 werden aparte drainagestelsels aangelegd. Na 1981 is de drainage aangesloten op het regenwaterstelsel en/of direct op het oppervlaktewater. De ontwatering van de percelen blijft overigens de verantwoordelijkheid van de terreineigenaar.

Waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszone van een waterkering. Verwezen wordt naar het “Beleid bouwen nabij primaire waterkeringen” van het Waterschap Zuiderzeeland. In dit beleidsdocument zijn regels voor bouwen in de verschillende zones opgenomen.

De actualisatie van het bestemmingsplan is niet van invloed op de veiligheid van de waterkering.

Het Bovenwater is een zeilplas waarbij de bodem wordt gevormd door het oorspronkelijke maaiveld. Om het water vast te houden, is het Bovenwater omringd door de Knardijk (zuidwestzijde), de Oostvaardersdijk (noordwestzijde), door een kade en door de woonwijk aan de noordzijde. Het maaiveld van de woonwijk ligt hoger dan het waterpeil van het Bovenwater. De kade eindigt in de straat Schermer.

Vanaf de Knardijk tot Hollandse Hout ligt een herkenbare kade (zie onderstaande figuur). Voorbij het strandje ten zuidoosten van de jachthaven heeft de kade zelfs een onderbeloop met daarlangs een kwelsloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00016-VG01_0005.png" De kade langs het Bovenwater

De ontsluitingsweg vanaf de Buizerdweg naar de woonwijk Hollandse Hout is verhoogd aangelegd. Rondom de havenkom is aan de noordoost- en zuidoostzijde nog een enigszins verhoogde kering aanwezig maar uiteindelijk eindigt de herkenbare kade in het verhoogde maaiveld.

Waterveiligheid

In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt.

Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd moet worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). De conclusie is dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.

3.4.2 Ecologische waarden

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet in het kader van het bestemmingsplan een toetsing aan de Natuurbeschermingswet (gebiedentoets) en de Flora- en faunawet (soortentoets) plaatsvinden. Daarnaast moet gekeken worden naar effecten op de wezenlijke waarde van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Indien van toepassing wordt ook gekeken naar verplichtingen uit de Boswet.

Gebiedentoets

In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van gebieden geregeld. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet nagegaan worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur (EHS) of van gebieden die zijn aangewezen volgens de natuurbeschermingswet.

Het plangebied grenst aan de Natura 2000-gebieden Markermeer en Oostvaardersplassen. Deze gebieden zijn aangewezen als speciale beschermingszone voor een aantal kwalificerende soorten (zie bijlagen).

Wanneer zich in of in de buurt van een beschermingszone een (nieuwbouw)plan aandient, moet worden beoordeeld of dit plan significante negatieve gevolgen voor het gebied kan hebben. Als dit het geval is, dan moeten passende maatregelen getroffen worden om te zorgen dat de kwaliteit van de leefgebieden van soorten in de SBZ niet verslechtert.

Naast de bescherming onder Natura 2000 zijn er gebieden die beschermd zijn als EHS. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied.

Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. De overige EHS-gebieden hebben vooral een locale waarde.

Omdat het bestemmingsplan Lelystad-Haven een consoliderend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen significant negatieve effecten optreden. De instandhouding van de Natura 2000-gebieden is gegarandeerd. Op de EHS is ook geen (extra) negatief effect te verwachten. Ecologische verbindingszones zijn niet in het plangebied aanwezig.

Soortentoets

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruit lopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zogenaamde “Algemene maatregel van Bestuur, artikel 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • Alle soorten, opgenomen in Habitatrichtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3).
  • Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).
  • Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 3e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

  • bestendig beheer en onderhoud;
  • bestendig gebruik;
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn, moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.

In het plangebied komt een aantal natuurlijke elementen voor (zoals open water, waterlopen, (gras)bermen, de hellingen van de dijken en oevers en grasvelden langs de waterlopen) die levensvoorwaarden bieden voor een aantal in Lelystad voorkomende beschermde planten- en diersoorten. Het betreft vertegenwoordigers uit de groepen vissen, amfibieën, zoogdieren, vogels en hogere planten. Het bestemmingsplangebied is niet geïnventariseerd, omdat er al redelijk veel bekend is over het voorkomen van beschermde soorten. De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:

  • Tabel 3, zwaar beschermde soorten:
    • 1. Vleermuizen: In Lelystad-Haven bevinden zich kolonies van Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger, ook zijn zowel de Lage Dwarsvaart als het Bovenwater belangrijk als foerageergebied en vliegroute voor Meervleermuis, verder gebruiken in ieder geval de Ruige dwergvleermuis en de Tweekleurige vleermuis het plangebied om te foerageren.
    • 2. Reptielen en amfibieën: In Lelystad-Haven bevindt zich een populatie Rugstreeppadden, ook worden regelmatig zwervende exemplaren door het gehele plangebied aangetroffen. Vestiging van de Ringslang langs het Bovenwater is niet uit te sluiten.
  • Tabel 2, overige beschermde soorten:
    • 1. Vaatplanten: In ieder geval kan de Rietorchis aangetroffen worden.
    • 2. Vissen: In de waterlopen kan de Kleine modderkruiper aangetroffen worden en op plaatsen met meer stromend water, zoals bij stuwen of sluizen, kan de Rivierdonderpad zich gevestigd hebben.

Omdat het bestemmingsplan Lelystad Haven een consoliderend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele ruimtelijke procedures moet, vanwege het voorkomen van beschermde soorten, een aanvullende inventarisatie verricht worden.

Ook moet, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht worden. In sommige gevallen is ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk.

3.4.3 Archeologische waarden

In 1992 is het Europese Verdrag van Malta door een groot aantal EU-landen ondertekend, waaronder ook Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht wordt besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden. Daarbij moet een beschermende regeling worden opgenomen voor die archeologische waarden. Inmiddels is deze regeling opgenomen in de Wet voor de archeologische monumentenzorg (Wamz, september 2007).

Flevoland kent een bijzondere ontstaans- en cultuurgeschiedenis. Gewezen wordt op de aanwezigheid van een aantal cultuurhistorische elementen en op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. In de voormalige zeebodem waar Lelystad op is gebouwd, liggen niet alleen hier en daar scheepswrakken, het gebied kenmerkt zich ook door de aanwezigheid van de zogeheten Swifterbantcultuur. De gemeente Lelystad houdt binnen de ruimtelijke ordening bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening met de archeologische waarden in een gebied. Het beleidsuitgangspunt is om de cultuurhistorische en archeologische waarden in kaart te brengen en te behouden voor de toekomst.

Om te achterhalen of in het plangebied een archeologische verwachtingswaarde is, is de Archeologiekaart waarden en verwachtingen van het gemeentelijk archeologiebeleid een toetsingskader. Daaruit blijkt dat voor het grootste deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde (geel op onderstaande figuur) geldt. Slechts een klein deel heeft een hoge verwachtingswaarde (rood op onderstaande figuur). Uit het beleid blijkt ook dat het plangebied niet aangewezen is als Provinciaal Archeologisch Kerngebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00016-VG01_0006.png"

Archeologische verwachtingswaarde

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde geen omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde is wel een dergelijke omgevingsvergunning vereist. Deze omgevingsvergunning geldt alleen voor bodemingrepen met een oppervlakte van minimaal 100 m2 en/of een diepte van minimaal 0,50 meter onder maaiveld.

Bovendien geldt voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde een rapportageplicht voor de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen. Dit betekent dat voor het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet zijn. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kunnen aan de omgevingsvergunning verplichtingen worden verbonden.

3.4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

Het plangebied is voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:

  • a. de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen;
  • b. de aanwezigheid van een transportroute gevaarlijke stoffen;
  • c. de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart Flevoland blijkt dat bij watersportvereniging 't Bovenwater (zuidelijk in het plangebied) een risicovolle inrichting aanwezig is. Daarbij gaat het om de opslag van propaan in een bovengrondse tank. In de tank is een opslagcapaciteit van 5.000 liter. De tank heeft een plaatsgebonden risicocontour van 9,00 meter rondom de tank. Het groepsrisico wordt niet overschreden. Deze tank valt onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Transportroutes gevaarlijke stoffen en hoofdgastransportleidingen

Uit de risicokaart Flevoland blijkt dat er in het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen en hoofdgastransportleidingen aanwezig zijn. De conclusie voor dit onderdeel is dat het onderdeel externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor de gebruiks- of bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied.

3.4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Voor de bestemmingsplanherziening is een onderzoek verricht naar de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in het gebied. Er is gerekend op basis van de autonome ontwikkeling, zoals die is opgenomen in het Verkeersmodel 2015. De reden daarvoor is dat het plan conserverend van karakter is.

Daarnaast worden in het bestemmingsplan geen grootschalige nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Aannemelijk is dat eventuele ontwikkelingen die wel worden gerealiseerd, niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

De luchtkwaliteit verslechterd niet door de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.4.6 Milieuaspecten

Diverse milieuhygiënische aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, geluidsbelasting, bodemkwaliteit en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen. Voor het bestemmingsplan zijn de milieuhygiënische aspecten geïnventariseerd en in kaart gebracht.

Hinder door bedrijvigheid

In Lelystad wordt bij bedrijventerreinen een systeem van inwaartse milieuzonering toegepast. De bedoeling is om daarmee een adequate ruimtelijke scheiding aan te brengen tussen milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen. In deze vorm van milieuzonering wordt rond een bedrijventerrein een denkbeeldige contourlijn getrokken die uitgaat van de te beschermen milieugevoelige bestemmingen.

Vervolgens wordt het binnen de contourlijn gelegen bedrijventerrein verdeeld in zones voor bepaalde categorieën van bedrijven.

Hoe verder die zones van de contourlijn liggen, hoe zwaarder de categorie van de bedrijven mag zijn. In het verleden werd daarbij nog onderscheid gemaakt in een sectorale contour en een integrale contour. De sectorale contour werd bepaald door de afstandscriteria die gelden voor de afzonderlijke milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Bij de indeling van bedrijven in bedrijfscategorieën wordt de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (2009) toegepast. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandscriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. In Lelystad wordt vastgehouden aan deze afstandscriteria, tenzij er gegronde redenen zijn om af te wijken.

In het plangebied is geen grootschalige bedrijvigheid aanwezig, slechts enkele kleinere bedrijven en bedrijfjes aan huis. Er is geen sprake van mogelijke hinder voor woningen door deze bedrijfjes. Andersom beperken de woningen de bedoelde bedrijvigheid ook niet.

Bedrijventerrein Noordersluis

Direct ten noorden grenst het plangebied aan bedrijventerrein Noordersluis. Op dat bedrijventerrein zijn verschillende bedrijfstypen met zones, deze zijn geregeld in het bestemmingsplan Noordersluis.

Uitgangspunt bij de toepassing van de milieuzonering is de regulering van de milieucategorieën en daarmee de toegestane bedrijven. De zonering is gebaseerd op het aspect geluid (zie ook 3.5.3) en loopt van een categorie V (300 meter) midden op het terrein af naar een categorie II (50 meter) aan de zuidoostrand van het terrein. De zonering is aangegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00016-VG01_0007.png"

Geluidscontour en zonering bedrijventerrein Noordersluis

Verkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder 2007 worden langs wegen geluidszones vastgesteld, waarbinnen bepaalde geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, niet kunnen worden gerealiseerd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in (buiten)stedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt, hebben geen zone.

Binnen het plangebied zijn de Houtribweg. Knardijk en Buizerdweg gelegen, die tot de zoneplichtige wegen behoren. Omdat het gaat om een bestaande situatie, worden de geluidzones niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Het gaat in dit plangebied om een herziening van het bestemmingsplan, met bestaande wegen en geluidgevoelige objecten (waaronder woningen). In het plangebied worden bij recht geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

In artikel 76 van de Wgh is hiervoor opgenomen dat de ligging van geluidgevoelige objecten binnen de zone van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) toelaatbaar wordt geacht. De vaststelling van een hogere grenswaarde is niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Noordersluis, wat op grond van de Wet geluidhinder is gezoneerd. Volgens het bestemmingsplan Noordersluis zijn op het bedrijventerrein bedrijven tot en met maximaal categorie 5 toegestaan. Op het terrein is het principe van inwaartse milieuzonering toegepast.

 

Voor dit bedrijventerrein is het bestemmingsplan “Geluidszone Noordersluis 2000” (2002) opgesteld. In dit bestemmingsplan is naar aanleiding van een akoestisch onderzoek de geluidszonegrens verlegd. De exacte ligging van de geluidszonegrens is aangegeven in eerder getoonde figuur.

Zoals blijkt uit eerder getoonde overlapt de geluidscontour van Noordersluis een deel van het plangebied. Bij dit deel van het plangebied gaat het echter om een bestaande situatie, het bestemmingsplan maakt binnen deze zone geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. De geluidsituatie verslechtert niet voor de bestaande geluidgevoelige functies (bijvoorbeeld wonen).

Bodemkwaliteit

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan vooral onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt deel uit van deze afweging. Wettelijk is bepaald dat een bouwwerk, dat niet omgevingsvergunningvrij is, niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren moet de bodemkwaliteit worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Ook moeten de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.

In het kader van dit bestemmingsplan, is geïnventariseerd op welke locaties er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Het historisch onderzoek voor het plangebied is uitgevoerd volgens de NEN 5725 (1999) leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoeken. In het kader van het onderzoek zijn de archieven van de Wet Milieubeheer, de Hinderwet en de afdeling Bouw- en woningtoezicht geraadpleegd. Ook is gebruik gemaakt van gegevens uit het Nazca-systeem en het bodemarchief.

Op basis van het historisch gebruik, het huidig gebruik en de functies van het plangebied, zijn er geen redenen om aan te nemen dat er ernstige knelpunten zijn voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit en de inrichting van het plangebied.

Wel was bij het gemaal Wortman sprake van vervuilde grond. Dit gemaal is al 50 jaar in gebruik en er is niet altijd zorgvuldig omgesprongen met de dieselopslag. Het Waterschap Zuiderzeeland hecht aan schone grond om te voorkomen dat vervuilde stoffen via het regenwater in het water terecht komen. Daarom is recent nog gewerkt aan het schoonmaken van de vervuilde grond.

Ook moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van diffuse verontreinigingen langs de Houtribweg. Met name de wegbermen kunnen zijn verontreinigd met PAK en/of minerale olie (mogelijk ook nog plaatselijk aanwezig als gevolg van ongevallen in het verleden). Onder het wegdek kunnen plaatselijk verontreinigingen aanwezig zijn, afkomstig van de funderingslaag. Funderingen (met name oude puinfunderingen) kunnen verhoogde gehalten aan PAK, minerale olie, zware metalen en asbest bevatten.

3.4.7 Aanwezigheid kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig, deze loopt zuidelijk het Hollandse Hout in en in geringe mate oostelijk in het plangebied langs de Lage Dwarsvaart. In verband met het belang van de functie van de leiding moet deze de nodige bescherming krijgen in dit bestemmingsplan. De leiding en omliggende zone wordt opgenomen als een dubbelbestemming.

Straalpaden

Over het noordwestelijk gedeelte van het plangebied loopt het tracé van een straalverbinding. Het straalpad heeft een zone van 200 meter breed waarbinnen een maximale bebouwings- en beplantingshoogte van 86 meter geldt. Deze zone is in het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming.