Plan: | Bedrijventerrein Oostervaart |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BP00014-VG01 |
Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de actualisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
Omdat het een conserverend plan betreft, waarbij geen sprake is van grote wijzigingen in de stedelijke inrichting, wordt in deze waterparagraaf vooral aandacht besteed aan de toestand van het watersysteem in de huidige situatie en de uitgangspunten volgens het Waterplan Lelystad in geval van toekomstige plannen.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21eeeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken voor veiligheid en wateroverlast en procesafspraken over watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied Oostervaart. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en hoe de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Watersysteem
Het oppervlaktewater in Lelystad is een structuurelement voor een veilig en leefbaar milieu met een hoge belevingswaarde. Het watersysteem binnen het plangebied van bedrijventerrein Oostervaart bestaat voornamelijk uit de Oostervaart met een drietal insteekhavens.
De Oostervaart en de insteekhavens hebben ter plaatse in het waterplan de functie 'stadswater' toegekend gekregen. Het overige water binnen het plangebied heeft de functie 'water voor natuur'. De functietoekenning heeft gevolgen voor het ambitieniveau voor inrichting, beheer, waterkwaliteit, ecologie en emissies.
In het watersysteem in de Oostervaart wordt een vast streefpeil gehanteerd van N.A.P. -6,20 m. Het waterplan geeft aan dat het oppervlaktewater gebruikt kan worden door bedrijven voor gebruiksdoelen (spoel- en proceswater).
Berging
In het noorden van het plangebied is nu een groenstrook ingericht, waar mogelijk in de toekomst bebouwing komt (uitbreiding van industrie). Ook aan de noordwestzijde van het gebied wordt eventueel industrie gerealiseerd.
Het gebied voert rechtstreeks af naar de Oostervaart welke onderdeel uitmaakt van de 'Lage afdeling' en wordt bemalen op een peil van N.A.P. - 6,20 m. Indien het industrieterrein uitgebreid wordt met bebouwing vindt compensatie in waterberging plaats. De totale benodigde oppervlakte aan open water voor berging is onder andere afhankelijk van de toegestane specifieke afvoer (1,5 l/s/ha), de peilstijging (tot aan maaiveld bij een bui met een herhalingstijd van 1 x per 100 jaar) en het areaal verhard oppervlak.
Indien uitgebreid wordt kan de hoeveelheid benodigde oppervlakte open water worden bepaald op basis van de uitgangspunten uit de 'Uitgangspuntennotitie wateradvies'.
Watergangen en oevers
Het kanaal Oostervaart is in eigendom bij de provincie en de insteekhavens bij de gemeente. In de huidige situatie is het grootste gedeelte van de oevers verhard met beschoeiing of kademuren. In het waterplan zijn, afhankelijk van de toegekende functie van de wateren, richtlijnen voor de inrichting ervan weergegeven. De watergangen met de functie water voor natuur hebben taluds 1:5 en wanneer de ruimte van de huidige watergang het toelaat, kunnen eventueel nevengeultjes en plas/drasbermen worden aangelegd.
Het streven is om langs het kanaal Oostervaart natuurvriendelijke oevers aan te leggen. De provincie is reeds bezig met het realiseren van natuurvriendelijke oevers in de Oostervaart. De taluds voor stadswater kunnen variëren van kademuren of steile oevers tot taluds 1:4, met eventueel smalle plasbermen.
Riolering en afkoppelen
De Oostervaart is voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie De Kringloop aan de zuidwestzijde van Lelystad. Het regenwater wordt afgevoerd naar open water.
Grondwater
De drooglegging in de Oostervaart bedraagt bij het streefpeil minimaal 1,20 m. Rekening houdend met het opbollen van de grondwaterstand wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gewaarborgd.
Waterkwaliteit
Bij ruimtelijke plannen in de Oostervaart moeten maatregelen voorkomen dat verontreinigingen in het open water geraken. Deze maatregelen betreffen zowel materiaalvoorschriften voor de nieuwbouw als het voorkomen dat verontreinigingen via de verharding in het water belanden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan infiltratie van neerslag vanaf wegen in de wegbermen.
Op en in de nabijheid van het bedrijventerrein Oostervaart is een aantal ontwikkelingen voorzien:
In verband hiermee is in het kader van dit bestemmingsplan onderzocht in hoeverre deze ontwikkelingen mogelijk significante gevolgen hebben voor de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. De betreffende ontwikkelingen zijn getoetst aan de Natuurbeschermingswet (gebiedstoets) en de Flora- en faunawet (soortentoets). De resultaten van deze toets zijn verwerkt in een tweetal rapporten; voor de ecologische verbindingszone en de inventarisatie van de natuurwaarden. Deze zijn in de bijlagen opgenomen. Hierna volgt een samenvatting van de resultaten.
Gebiedstoets
Natura 2000-gebieden
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt bescherming van de Europese Natuur in Nederland. Op grond van deze wet worden alle Speciale Beschermingszones van de Vogel- en Habitatrichtlijn onder de werking van de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden) gebracht met hieraan gekoppeld een zelfstandig vergunningenstelsel met de provincie als bevoegd bestuursorgaan.
Daarnaast verplicht de gewijzigde wet tot het maken van beheersplannen voor alle SBZ 's waaruit duidelijk moet blijken welke (ruimtelijke) activiteiten in en rond de natuurgebieden wel en niet mogelijk zijn.
In bestemmingsplannen (met ontwikkelingsmogelijkheden) moet - in verband met de uitvoerbaarheid - een redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde vergunning op grond van de nieuwe Natuurbeschermingswet.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura2000-gebied. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn: IJsselmeer, Markermeer en Oostvaardersplassen. Deze zones zijn gelegen op een afstand van minimaal circa 2,5 km.
Gezien deze afstand én de aard en omvang van de plannen wordt aangenomen dat deze niet van invloed zijn op de natuurwaarden in deze gebieden. Een aanvraag van een vergunning is derhalve niet noodzakelijk.
Ecologische verbindingszone
In het Omgevingsplan Flevoland 2000 vormde de watergang Oostervaart een verbindingszone van lokaal niveau voor natte en oevergebonden natuur (model Salamander en pad). Deze verbindingszone is inmiddels in overleg met de provincie Flevoland via een omlegging langs de Mammoettocht gerealiseerd. Inmiddels is een nieuw Omgevingsplan Flevoland vastgesteld, waarin de provincie haar prioriteit bij de realisatie van de ecologische verbindingszones heeft bijgesteld, waardoor veel verbindingszones van lokaal en de regionaal belang niet langer deel uitmaken van het provinciaal beleid. In dit kader is ook de verbindingszone langs de watergang van Oostervaart niet meer weergegeven. Daarmee is de inrichting van deze watergang, onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, komen te vallen.
De gemeente heeft in haar Structuurplan Lelystad 2015 de locatie van de verbindingszone gewijzigd ten opzichte van het Omgevingsplan 2000 en ten westen van het bedrijventerrein Oostervaart geprojecteerd. De verbindingszone is nog niet begrensd. Met het oog daarop is in het kader van dit bestemmingsplan uitgezocht wat de ruimtelijke en functionele consequenties van de omlegging zijn en met welke randvoorwaarden in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden.
Geconcludeerd wordt dat de ecologische verbindingszone grotendeels buiten het plangebied valt. Alleen aan de noordzijde - parallel aan het tracé van de Hanzelijn - doorsnijdt de beoogde verbinding het plangebied. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarmee het gebruik van de gronden voor een ecologische verbinding wordt vastgelegd.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het (tenzij ontheffing verkregen is) verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt - hierop vooruit lopend - een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).
Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
Voor de 3e categorie geldt een algemene ontheffing voor:
Het bedrijventerrein bestaat grotendeels uit bebouwd terrein, met hierin een enkele braakliggende terrein, waterpartijen en bosstructuren. Het biedt een geschikt leefgebied voor een aantal in Lelystad voorkomende beschermde planten- en diersoorten. Het betreft vertegenwoordigers uit de groepen vissen, amfibieën, zoogdieren, vogels en hogere planten.
Het bestemmingsplangebied is geïnventariseerd (Altenburg & Wymenga rapport 864). De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:
Tabel 3, Zwaar beschermde soorten
Het bedrijventerrein fungeert als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en Ruige vleermuis (Pipistrellus nathusii) vastgesteld. Zowel in gebouwen als in de bosgebieden kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. In de Oostervaart is een bewoonde Beverburcht aanwezig, ook deze is strikt beschermd.
Tabel 2: Overig beschermde soorten
Langs de diverse waterkanten komt in ieder geval de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voor. In de waterlopen kan de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) aangetroffen worden.
Tabel 1: Algemeen beschermde soorten
Onder meer de volgende soorten zijn aangetroffen of te verwachten. Brede wespenorchis (Epipactis helleborine), Egel (Erinaceus europaeus), Ree, ware- en woelmuizen, Vos (Vulpes vulpes) Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).
Verder zijn alle in het gebied voorkomende vogelsoorten beschermd. Voor de algemeen voorkomende, maar strikt beschermde (bijlage IV van de Habitatrichtlijn), vleermuissoorten moet voorafgaand aan de sloop van gebouwen onderzocht worden of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Als de huidige bebouwing gehandhaafd blijft is er geen strijdigheid met natuurwetgeving.
Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan is, mag verwacht worden dat er geen negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij eventuele ruimtelijke procedures moet, vanwege het voorkomen van beschermde soorten, een aanvullende inventarisatie verricht worden. Daarnaast moet, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht worden. In sommige gevallen is, ook bij aanbouw aan bestaande bouw, een vleermuisinventarisatie noodzakelijk.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel.
Achtergrondinformatie
Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.
Het Europees verdrag ter bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is moeten belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig gesteld worden. Het provinciaal beleid sluit aan bij het Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.
In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties achten de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.
Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie ook aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen.
Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd.
Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.
In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en in werking getreden op 11 september 2008.
Conclusie
Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische waarde. Het plangebied valt buiten het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen PArK maar bevindt zich binnen het aandachtsgebied.
Binnen het aandachtsgebied is slechts een archeologisch onderzoek noodzakelijk als het plangebied zich bevind ineen gebied met een hoge of middelhoge archeologische waarde.
Op grond van het Provinciaal Omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het beleid Archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor het bestemmingsplan Oostervaart te Lelystad geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden is alertheid op de aanwezigheid van archeologische resten van belang.
Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.
Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen wordt het werk onmiddellijk stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 moet melding worden gemaakt van de vondst bij de Minister.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.
Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.
Het plangebied is voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:
Bevi-inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er meer Bevi-inrichtingen in het plangebied aanwezig zijn. De Bevi-inrichtingen binnen het plangebied zijn McCain (Staalstraat 20), Servicestation Het Oosten (Binnenhavenweg 1) en De Visser (Nikkelstraat 19). De bedrijven worden hierna afzonderlijk behandeld.
McCain Foods Holland, Staalstraat 20
McCain is een aardappelverwerkend bedrijf waarin een ammoniakkoelinstallatie aanwezig is. Ammoniak is een weinig brandbaar en vooral giftig gas. McCain valt daarom onder de Bevi-inrichtingen.
Voor de externe veiligheid rond dit bedrijf is in 2009 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd, deze is in de bijlagen bijgevoegd. In dat onderzoek zijn de externe veiligheidsrisico's van de koelinstallatie berekend. Uit het onderzoek is gekomen dat de 10-6-contour (het plaatsgebonden risico) binnen de inrichtingsgrenzen blijft. Binnen de inrichtingsgrenzen ligt (volgens de risicokaart) een kwetsbaar object; een kantoor. Omdat dit kantoor hoort bij de inrichting, levert dit geen belemmering op voor de risicocontouren van het plaatsgebonden risico van McCain. Bij het bedrijf wordt, met betrekking tot het plaatsgebonden risico, aan de normstelling van het Bevi voldaan.
Naast het plaatsgebonden risico, is ook het groepsrisico in de QRA onderzocht / berekend. Het groepsrisico is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geef de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het slachtoffer kunnen worden.
De maximale effectafstand van McCain, in verband met het groepsrisico, is gelijk aan 640 meter. Binnen dit invloedsgebied is alleen sprake van industrieterrein. In het onderzoek blijkt dat het groepsrisico berekend wordt met maximaal 5 slachtoffers. Dit groepsrisico is ruim lager dan de oriëntatiewaarde en daarom nihil.
Servicestation Het Oosten, Binnenhavenweg 1 (incl. LPG)
Servicestation Het Oosten verkoopt LPG, en valt daarom onder de Bevi-inrichtingen.
Uit de risicokaart (figuur 3) blijkt dat het bedrijf een vergunde doorzet van 220 m3per jaar heeft. Bij een dergelijke doorzet hoort volgens het Bevi om het LPG-vulpunt een contour (de zogenaamde PR 10-6-contour) van 45 meter te liggen.
figuur 3: Risicocontouren Servicestation Het Oosten
In verband met veiligheidsoverwegingen, zijn volgens het Bevi binnen deze contour (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld woningen of kantoren niet toegestaan. De risicocontouren van het plaatsgebonden risico worden op de verbeelding van het plan overgenomen.
De Visser, Nikkelstraat 19 (incl. LPG)
Bij De Visser aan de Nikkelstraat 19 is geen sprake van verkoop van LPG. De activiteiten die plaatsvinden op het bedrijf zijn:
Transportroute gevaarlijke stoffen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig (zie figuur 3). In eerste instantie gaat het daarbij om een route over de N307 (Houtribweg), ten noorden van het plangebied. Uit de risicokaart (zie figuur 4) blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6-contour) op de wegas ligt (0 meter). Voor deze weg zijn ook een 10-7- en een 10-8-contour berekend, deze liggen op 83 of 174 meter van de wegas.
Ook de Binnenhavenweg is aangemerkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt ook hiervoor dat deze contour op de wegas ligt.
Voor deze weg zijn ook een 10-7- en een 10-8-contour berekend, deze liggen op 10 of 128 meter van de wegas.
De 10-8 contour geeft aan binnen welk gebied een groepsrisicoanalyse berekend moet worden. Omdat de 10-6-contour niet over het plangebied valt, is de berekening van het groepsrisico niet van belang.
figuur 4: Fragment risicokaart
Buisleidingen
Langs de Binnenhavenweg en de Steenstraat loopt het tracé van hoofdtransportgasleidingen (Gasunie), zoals aangegeven op figuur 5. Uit de risicokaart blijkt dat de contour van het plaatsgebonden risico op de leiding ligt (0 meter).
De leiding A-570-02 heeft een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 66,2 bar. De leiding A-570-15 heeft eenzelfde maximale werkdruk, maar een kleinere diameter, namelijk 4 inch. Rond deze buisleidingen moet in ieder geval een zone van 5,00 meter aan weerszijden vrij gehouden worden van bebouwing en diepwortelende beplanting. Dat is in dit bestemmingsplan meegenomen.
Voor de buisleidingen is het groepsrisico van belang. Voor de buisleidingen (aardgastransportleidingen) hebben berekeningen plaatsgevonden. Uit de berekeningen blijkt dat er geen overschrijdingen van de oriënterende waarden plaatsvindt in het plangebied. De aanwezigheid van de buisleidingen levert geen belemmeringen op voor het omringende bedrijventerrein. De berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan. De regelgeving rond buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
figuur 5: Ligging van de twee buisleidingen (aardgas)
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
De vaststelling van het bestemmingsplan Oostervaart betreft een actualisatie van het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt in de planperiode (2009-2019) in hoofdzaak geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dat betekent dat er ten gevolge van het bestemmingsplan geen toename van verkeersbewegingen of industriële bronnen optreden. Omdat er daardoor geen toename plaatsvindt van emissies, treden er dientengevolge ook geen toenames van de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 op.
Daarmee draagt het plan, volgens het Besluit niet in betekenende bijdragen (luchtkwaliteitseisen), niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In Lelystad worden de normen voor luchtkwaliteit niet overschreden.
Ter vervolmaking is besloten een onderzoek uit te voeren naar de luchtkwaliteit op het bedrijventerrein Oostervaart. De actualisatie van het bestemmingsplan Oostervaart draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit (NIBM). Het plan voldoet op grond van art. 5.16 lid 1 sub c aan de Wet milieubeheer. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen bij dit plan.