direct naar inhoud van Regels
Plan: Blitterswijck
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP13007-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Blitterswijck' met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP13007-on01 van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd/verbonden zijn.

1.6 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid Wabo.

1.7 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 (agrarisch) bedrijfsgebouw

(een gedeelte van) een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.10 agrarisch grondgebruik

gebruik van grond dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen , al dan niet met het gebruik van tijdelijk afdekmateriaal, en/ of door middel van het houden van dieren;

1.11 ambachtelijk

door middel van handwerk, op traditionele wijze.

1.12 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.16 bed & breakfast:

het bieden van de mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf met ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben door de eigenaar of hoofdbewoner van de desbetreffende woning.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroep aaan huis niet daaronder begrepen.

1.18 bedrijf aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het beroep aan huis, gericht op consumentenverzorging geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.19 bedrijfsgebouw:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.21 (agrarische) bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw in overeenstemming met de (agrarische) bestemming.

1.22 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.23 beroep aan huis:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van prostitutie.

1.24 besluit omgevingsrecht:

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.25 bestaand:

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.29 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.30 bijgebouw:

een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.31 boogkas

een teeltondersteunende voorziening bestaande uit een constructie van metaal of een ander materiaal, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, niet zijnde glas, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw of fruitteeltproducten, met een hoogte van meer dan 2,5 meter.

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.34 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.36 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.38 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 carport:

een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft.

1.40 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.41 cultuur en ontspanning:

Vrijetijdsbesteding door middel van diensten, voorzieningen en/ of activiteit(en) met een creatieve, culturele, sportieve, educatieve, sociale en/of sociaal-culturele inslag, waarbij kan worden gedacht aan: een atelier, creativiteitscentrum, museum, muziekschool, theater, speeltuin, sauna.

1.42 cultuurhistorische waarde:

de aan gebied of opstal toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon, architectuur of beplanting.

1.43 dagrecreatief medegebruik 1:

extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.

1.44 dagrecreatief medegebruik 2:

Tijdelijk medegebruik van grasland, akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatie die in de open lucht plaatsvindt, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights.

1.45 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.46 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.47 eindwoning:

een woning die ligt aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen.

1.48 erf:

een gedeelte van het perceel, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

  • achtererf: erf achter de met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
    • a. aan een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 meter achter het snijpunt met de voorgevel, en;
    • b. aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
  • voorerf (Wabo): erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
  • zijerf: het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw, startend bij de voorkant en eindigend bij de achterkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
1.49 evenement:

grootschalige periodieke en/of meerdaagse manifestaties, waarbij de onderstaande categorieën worden onderscheiden een voor publiek openbaar toegankelijke verrichting van vermaak in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van publiek voor sociale, informerende, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke doeleinden en/of doeleinden voor vermaak. Onder toegestane evenementen wordt verstaan: kermissen, herdenkingsplechtigheden, feesten, muziekvoorstellingen, braderieën of markten, optochten en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen evenementen.

1.50 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.52 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat

1.53 gevel:

buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:

  • voorgevel: de gevel aan de voorzijde van een hoofdgebouw;
  • zijgevel: de gevels van een hoofdgebouw die haaks staan op de voorgevel;
  • achtergevel: de gevel van een hoofdgebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.54 gevellijn:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, waarnaar de voorgevel van een woning moet zijn georiënteerd.

1.55 grondgebonden woning:

een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere halfvrijstaande, geschakelde of aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.56 herbouw

na algehele sloop van het bestaande gebouw (woning) wordt nagenoeg hetzelfde teruggebouwd.

1.57 hoeksituatie:

een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen.

1.58 hoofdgebouw:

een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.59 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals opgenomen in de Staat van Horeca activiteiten.

1.60 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.61 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, caravans of stacaravans, vouwwagens en campers;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.62 kleinschalige verblijfsrecreatie:

recreatie met een oppervlakte van maximaal 100 m² waarbij overnachting plaatsvindt, in de vorm van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, logiesvoorziening of bed and breakfast.

1.63 kleinschalig kamperen:

kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals watertappunten, sanitairgelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.

1.64 kunstwerk:

object van artistieke kunstuiting.

1.65 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.66 luifel:

bovenkant van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.67 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.68 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids-, welzijns- en veterinaire diensten, zorginstellingen, verenigingen alsmede sociale organisaties en onderwijs.

1.69 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.70 manege:

bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.

1.71 milieucategorie

weergave van de zwaarte van bedrijvigheid, zoals die in de handreiking Bedrijven en milieuzonering aan ieder type bedrijvigheid is toegekend, en in dit plan is vertaald naar een Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.72 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.73 nieuwbouw

het oprichten van een nieuw gebouw waarbij geen rekening wordt gehouden met de verschijningsvorm van een eventueel gesloopt gebouw op die locatie.

1.74 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder n ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.75 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.76 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.

1.77 ondergeschikte activiteit:

activiteit die afwijkt van de hoofdfunctie, maar die hieraan niet gelijkwaardig is vanwege:

  • a. de oppervlakte; de activiteit beslaat in oppervlakte maximaal 35% van het vloeroppervlak van het gebouw, of;
  • b. de duur en frequentie; de activiteit komt incidenteel voor en beslaat qua beoefening dus minder tijd dan de hoofdfunctie, of;
  • c. de functie in relatie tot de hoofdfunctie; de activiteit wordt uitgeoefend ter ondersteuning van de hoofdfunctie.
1.78 ondergeschikte bouwdelen:

onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.79 ondergeschikte detailhandel

detailhandel-activiteiten die qua uitstraling passen bij de hoofdfunctie, ter ondersteuning dienen van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn, los van de hoofdfunctie.

1.80 ondergeschikte horeca:

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).

1.81 ondergronds:

beneden het peil.

1.82 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, een woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.83 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.84 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.85 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct duurzaam met de aarde is verbonden.

1.86 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.87 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.88 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.89 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.90 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.91 risicovolle inrichting:
  • a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
  • b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.92 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

1.93 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt vor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Een seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemmingen zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.94 staat van bedrijfsactiviteiten:

Bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze planregels.

1.95 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbaar toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of etenswaren, het anderszins aanbieden van goederen en bedrijfsmatige of niet-bedrijfsmatige diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.96 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.97 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen/ constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en/ of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/ of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een betere kwaliteit product. De voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen-, en boomteelt. Het betreft tijdelijke en permanente tunnels, containerteelt, hagelnetten en permanent en ondersteund glas /boogkassen.

1.98 tijdelijk afdekmateriaal

materiaal dat teeltgebonden is en dient ter ondersteuning van de vollegrond-, fruit-, bloemen- en boomteelt en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van het gewas mag worden gebruikt.

1.99 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen die korter dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.100 twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen die met het hoofdgebouw aan elkaar zijn gebouwd.

1.101 verbeelding:

de plankaart van het plan.

1.102 verblijfsrecreatie:

recreatie waarbij één of meerdere overnachtingen plaatsvinden. Hierbij wordt onder recreatieverblijf verstaan een bouwwerk dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt, zoals een recreatiewoning, chalet, stacaravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid.

1.103 verbouw

het verrichten van bouwwerkzaamheden waarbij wezenlijke delen van de bestaande bouw aanwezig moeten blijven.

1.104 verdieping(en):

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.105 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In een hoeksituatie kan sprake zijn van twee voorgevels.

1.106 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.107 voorzieningen van openbaar nut:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.108 vrijstaand geschakelde woning:

woning waarvan het hoofdgebouw via een bijgebouw verbonden is met het volgende hoofdgebouw en waarvan het hoofdgebouw op de perceelsgrens is gebouwd.

1.109 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.110 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.111 waterhuishoudkundige voorzieningen:

boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.

1.112 weg:

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.113 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.114 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

De kortste afstand tussen enig punt van het op het bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw en de zijdelingse grenzen van dat bouwperceel.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met bebouwing mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de uitoefening van een grondgebonden veehouderij en/of een intensieve veehouderij en/of een glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan;
  • c. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m² per voorziening;
  • d. dagrecreatief medegebruik 1 en 2;
  • e. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', wonen in een bedrijfswoning;
  • g. beroepen aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.2;
  • h. voorzieningen van openbaar nut;


een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • i. hobbyweides zijn toegestaan;
  • j. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • k. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3;
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming binnen het bouwvlak;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Regels voor (agrarische) gebouwen

Voor het bouwen van (agrarische) gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het gehele bouwvlak mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
3.2.3 Regels voor (agrarische) bedrijfswoningen

Voor het bouwen van (agrarische) bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt.
3.2.4 Regels voor aan- en bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen achter de achtergevelrooilijn;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 70 m²;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45°.
3.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. kunstmest- en voedersilo's, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn. De kunstmestsilo wordt aansluitend aan het bedrijfsgebouw gebouwd;
    • 3. mest- en vergistingssilo's, die maximaal 11 meter hoog mogen zijn. De mestsilo wordt achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd;
    • 4. sleufsilo's, die maximaal 3 meter hoog mogen zijn. De sleufsilo wordt achter de achtergevel van de woning gebouwd;
    • 5. luchtwassers, waarvan de bouwhoogte is afgestemd op de bouwhoogte van het bedrijfsgebouw;
    • 6. mestbassins, die maximaal 4 meter hoog mogen zijn. Het mestbassin wordt acther de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd
    • 7. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 8. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 9. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
3.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 3.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van de in artikel 3.4.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid
  • i. voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 3.5 artikel 3.6 wordt toegepast.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.2.2 onder a ten behoeve van overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van bedrijfsgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstmest-, mest- en sleufsilo's of mestbassins, met dien verstande dat:
    • 1. aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. overschrijding alleen is toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    • 3. de oppervlakte van het bestaand bouwvlak als basis blijft dienen bij een eerstvolgende wijziging van begrenzing en/of omvang van het bouwvlak;
    • 4. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
    • 5. er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  • b. artikel 3.2.2 onder a ten behoeve van de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m²;
    • 3. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' ten minste 30 m bedraagt;
    • 4. per perceelsoppervlakte van 1 ha maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan;
  • c. artikel 3.2.2 onder a ten behoeve van de overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. overschrijding niet is toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
    • 3. overschrijden alleen is toegestaan is binnen een strook van 100 m direct aansluitend aan (niet zijnde de voorzijde) van het bouwvlak tot een omvang van 5.000 m²;
    • 4. landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is;
  • d. artikel 3.2.2 onder c ten behoeve van een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m;
  • e. artikel 3.2.3 onder b ten behoeve van een goothoogte van maximaal 6 m voor de bedrijfswoning, met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en het plaatsvindt binnen het bouwvlak; of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
  • b. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
    • 1. opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
    • 2. statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
  • c. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan genoemd in artikel 3.1 sub g;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten, anders dan genoemd in artikel 3.1;
  • f. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  • g. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • h. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of (agrarische) bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van stagiaires en grooms voor het africhten van paarden;
  • i. het gebruik van (agrarische) bedrijfsgebouwen (stallen) en/of bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • j. het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van permanente bewoning;
  • k. het gebruik van gronden als containerteeltvelden buiten de bouwvlakken;
  • l. het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden;
  • m. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  • n. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten behoudens activiteiten welke ondergeschikt zijn aan het agrarisch bedrijf waarbij de mest afkomstig is van hetzelfde bedrijf;
  • o. het uitoefenen van nevenactiviteiten, uitgezonderd verkoop van streekeigen producten binnen het bouwvlak tot een verkoopvloeropprevlak van maximaal 100 m2;
  • p. het gebruik van hagelnetten;
  • q. het gebruik van opstallen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • r. bevi-inrichtingen;
  • s. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
  • t. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar overig niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  • u. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
  • v. militaire oefeningen;
  • w. standplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • x. standplaats voor woonwagens;
  • y. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • z. een seksinrichting.
3.5.2 Beroep aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning kan, onder voorwaarde dat de uitvoering van het agrarisch bedrijf de hoofdactiviteit blijft, afwijken van artikel 3.5 en kunnen de in artikel 3.6.2 genoemde nevenactiviteiten onder de daarbij genoemde voorwaarden worden toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de nevenactiviteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • d. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • f. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • g. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • h. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in:
    • 1. bestaande bebouwing;
    • 2. bebouwing die wordt gerealiseerd middels een omgevingsvergunning volgens artikel 3.4;
  • i. bij beëindiging van de hoofdactiviteit ook het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten wordt gestaakt, voor zover dat niet op grond van artikel 3.6.2 mag worden voortgezet;
  • j. voor zover gebouwd wordt in afwijking van 3.2 , ook artikel 3.4 moet worden toegepast.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezg kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 onder i en 3.5.2 ten behoeve van een grotere omvang van aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang maximaal 70 m² bedraagt;
    • 2. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    • 3. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/of aan-huis-gebonden-bedrijf;
    • 4. de nevenactiviteit uitsluitend in de bedrijfswoning en/of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag plaatsvinden;
    • 5. bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteiten niet behoeft te worden gestaakt;
  • b. artikel 3.5 onder c, e, p en r ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal één vorm van verblijfsrecreatie is toegestaan;
    • 2. een terrein voor kleinschalig kamperen als bedoeld in artikel 1 onder 1.62 sub a, dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak ofwel binnen een strook van 100 m aan één zijde (niet zijnde de voorzijde), direct aansluitend aan het bouwvlak;
    • 3. de overige vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, met een maximum van 100 m²;
    • 4. bij beëindiging van de hoofdactiviteit voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteiten niet behoeft te worden gestaakt
  • c. artikel 3.5 onder f en p ten behoeve van het bewerken van agrarische producten van derden, met dien verstande dat de nevenactiviteit wordt ingepast in het bestaande bouwvolume;
  • d. artikel 3.5 onder e en p ten behoeve van een kinderdagverblijf met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
  • e. artikel 3.5 onder p ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
  • f. artikel 3.5 onder e en p ten behoeve van het afwijkend gebruik van gronden en opstallen of gedeeltes daarvan, mits het gebruik is aan te merken als nevenactiviteit, voor een kleinschalig bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de werkzaamheden van de nevenactiviteit, met uitzondering van bijbehorende buitenopslag, plaatsvinden in (tijdelijk) niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 2. de bij de nevenactiviteit behorende buitenopslag beperkt blijft tot:
      • binnen het bouwvlak;
      • een hoogte van 2,5 meter;
      • een oppervlakte die gelijk is aan de bebouwde ruimte voor de nevenactiviteit;
    • a. bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik maken van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit 'kleinschalig bedrijf', voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd' niet behoeft te worden gestaakt.
  • g. artikel 3.5 onder b ten behoeve van het afwijkend gebruik van bestaande opstallen buiten een bouwvlak voor een kleinschalig bedrijf in de vorm van opslag, niet zijnde opslag van op- en overslagbedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. alle activiteiten van het afwijkende gebruik plaatsvinden in de gebouwen;
    • 2. de activiteit niet leidt tot een beperking, belemmering en/of aantasting van het reguliere gebruik van het overige perceel waarop het gebouw staat.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
3.7.2 Wijziging bouwvlak - vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen vormverandering van het bouwvlak toestaan en de aanduiding 'bouwvlak' en de daarbij behorende functieaanduidingen op de verbeelding aanpassen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt gewijzigd;
  • c. de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer' 200 m bedraagt.
3.7.3 Toevoeging 'plattelandswoning'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'plattelandswoning' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het gebruik door derden van de bestaande bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen;
  • b. de cultuurhistorische waarde van het pand in relatie tot zijn omgeving, waaronder begrepen de bedrijfsbebouwing, behouden moet blijven;
  • c. landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
3.7.4 Wijziging Agrarisch naar Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven' met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de vestiging van een kleinschalig bedrijf alleen mogelijk is binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. hergebruik alleen mogelijk is, indien sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de maximale in gebruik te nemen bebouwingsoppervlakte 500 m² bedraagt voor kleinschalige bedrijven. De bestaande bebouwingsmassa mag niet worden uitgebreid;
  • e. de oppervlakte van het nieuw ontstane bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een maximum van 1,5 ha;
  • f. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.5 Wijziging Agrarisch naar Recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch', wijzigen in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van de vestiging van een recreatieve functie, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
  • d. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.6 Wijziging Agrarisch naar Maatschappelijk

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', ten behoeve van de vestiging van een zorgboerderij of een kinderdagverblijf, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 1. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • b. detailhandelsactiviteiten niet zijn toegestaan;
  • c. de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
  • d. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een maximum van 1,5 ha;
  • e. op de verbeelding de functieaanduiding 'zorgboerderij' of de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf' wordt opgenomen;
  • f. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.7 Wijziging Agrarisch naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. de oppervlakte van de toe te wijzen bestemming Wonen wordt afgestemd op de omgevingskwaliteit;
  • d. het aantal woningen niet mag toenemen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    • 1. de aanwezige landschappelijke waarden;
    • 2. bestaande natuurwaarden al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
  • c. dagrecreatief medegebruik 1 en 2;
  • d. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • f. hobbyweides zijn toegestaan;
  • g. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel23.2 ;
  • h. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3;
4.1.1 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd te behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming.

4.2.2 Regels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. eerfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de voorgevelrooilijn 2 meter mag bedragen;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen;
    • 3. antenne-installaties, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van de in artikel 4.3.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
4.3.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
    • 1. artikel 4.2 ten behoeve van de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:
      • de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • de bebouwingsoppervlakte maximaal 30 m² bedraagt;
      • de afstand tot de bestemming 'Verkeer' ten minste 30 m. bedraagt;
      • maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan per hectare perceelsoppervlak;
    • 2. artikel 4.2 ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tijdelijke tunnels, met dien verstande dat:
      • vanuit landbouwkundige motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan het bestaande bouwvlak niet mogelijk is;
      • de gronden niet zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
      • de afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelgrens minimaal 5 m bedraagt en de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minimaal 10 m en maximaal 200 m bedraagt;
      • indien de (gezamenlijke) oppervlakte meer bedraagt dan 5.000 m², een positief advies noodzakelijk is van de adviescommissie;
      • oprichting vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
      • landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik; of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
  • b. het gebruik van de gronden als plaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. detailhandel;
  • d. niet-agrarische activiteiten;
  • e. het bewerken van agrarische producten;
  • f. als containerteeltvelden;
  • g. mestverwerkingsactiviteiten;
  • h. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • i. hagelnetten;
  • j. bevi-inrichtingen;
  • k. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan;
  • l. het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen;
  • m. militaire oefeningen;
  • n. standplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • o. standplaats voor woonwagens;
  • p. een seksinrichting.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
4.5.2 Toevoeging 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boogkassen'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boogkassen' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het oprichten van permanente tunnels en permanente boogkassen met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de locatie aansluitend aan een bouwvlak zoals bedoeld in artikel 3.2.2, is gelegen;
  • c. wijziging niet plaatsvindt ter plaatse van de de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
  • d. de oppervlakte maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • e. de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • f. de totale oppervlakte van het bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – boogkassen' niet meer van 3 ha bedraagt;
  • g. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
4.5.3 Toevoeging 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerteelt'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerteelt' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het aanleggen van containervelden met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de locatie aansluitend aan een bouwvlak zoals bedoeld in artikel 3.2.2, is gelegen;
  • c. wijziging niet plaatsvindt ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
  • d. de oppervlakte maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • e. de totale oppervlakte van het bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – boogkassen' niet meer van 3 ha bedraagt;
  • f. er een positief advies ie verkregen van de adviescommissie.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • c. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of wezenlijk bewerkte goederen, met dien verstande dat het totale brutoverkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, tot een maximum van 150 m2;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;


een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • e. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • f. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3 ;
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwde oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven. Indien geen percentage is aangegeven mag het gehele bouwvlak worden bebouwd ;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
5.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt.
5.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen achter de achtergevelrooilijn;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45o.
5.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
5.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 5.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.2 onder a voor het overschrijden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • b. artikel 5.2.2 onder c voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'maximum goothoogte (m)' met ten hoogste 3 meter;
  • c. artikel 5.2.5 onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot ten hoogste 8 meter.

Onder de voorwaarden dat:

  • d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. geluidzoneringsplichtige bedrijven;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. bedrijven voor opslag en verkoop van motorbrandstoffen (al dan niet met LPG);
  • d. bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt ingevolge de Wabo voor wat betreft de activiteit 'milieu';
  • e. bedrijven die niet zijn opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck;
  • f. detailhandel, met uitzondering van hetgeen is toegestaan onder 5.1.1 onder c;
  • g. woondoeleinden, behoudens het wonen als bedoeld in artikel 5.1.1 onder b;
  • h. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • i. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • j. seksinrichting.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder e, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat niet is opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck, maar hiermee wel naar aard en effect mee is gelijk te stellen.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen van openbaar nut;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare verkeersruimten;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven. Indien geen maximum goothoogte is aangeduid mag de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen.
6.2.3 Regels bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • b. in uitzondering op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 meter bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels


Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening, met uitsluiting van een asielzoekerscentrum, drugsopvang, en/of justitiële inrichting;
  • b. aan de maatschappelijke functie ondergeschikte activiteiten die vallen onder cultuur en ontspanning, recreatie, sport, kantoren, dienstverlening, kleinschalige bedrijvigheid, detailhandel en horeca, een en ander conform het bepaalde in 'Staat van activiteiten - Gemengd' die in Bijlage 3 bij deze regels is opgenomen;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’, een begraafplaats;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;


een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • f. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • g. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3,
  • h. voor het bepaalde onder a tot en met b geldt dat slechts activiteiten die vallen onder ten hoogste milieucategorie 2 van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering zijn toegestaan
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwde oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. gebouwen, met uitzondering van bestaande kerktorens, dienen te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt;
  • e. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
7.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt.
7.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen achter de achtergevelrooilijn ;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m² ;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45°.
7.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
7.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 7.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en stedenbouwkundig beeld;
    • 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 7.2.2 onder c voor het overschrijden van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' met ten hoogste 3 meter;
  • b. artikel 7.2.4 onder b voor een totale oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 70 m²;
  • c. artikel 7.2.5 onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot ten hoogste 8 meter.

Onder de voorwaarden dat:

  • d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • 1. wonen, behoudens het wonen zoals bedoeld in artikel 7.1.1 onder c;
  • 2. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • 3. detailhandel, behoudens detailhandel zoals bedoeld in artikel 7.1.1 onder b;
  • 4. horeca, behoudens horeca zoals bedoeld in artikel 7.1.1 onder b;
  • 5. verblijfsrecreatie;
  • 6. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • 7. seksinrichting.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 7.5.1onder c, sub 5, ten behoeve van het gebruik van de bebouwing voor kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:

  • a. voorzien moet zijn in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. de verkeersveiligheid wordt gehandhaafd;
  • c. de activiteiten niet mogen leiden tot onevenredige hinder voor omwonenden.

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Gemengd' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van zorgwonen: het wonen door mensen die vanwege hun leeftijd, gezondheid of beperkingen aangewezen zijn op enige zorg en/of ondersteuning. De wijziging vindt plaats onder de voorwaarden dat:

  • a. de behoefte aan de bestemmingswijziging in voldoende mate is aangetoond;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de goothoogte van zorgwoningen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • d. de parkeerbalans en de verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
  • e. het voornemen past binnen de (regionale) woningbouwafspraken en volkshuisvestingsbeleid;
  • f. uit onderzoek blijkt dat in relatie tot de milieuaspecten de locatie geschikt is voor het toekomstig gebruik;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin', een speeltuin;
  • c. speel-, sport- en wandelgelegenheid;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. kunstwerken;
  • f. langzaamverkeersroute(s);
  • g. voorzieningen van openbaar nut;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bluswatervoorzieningen en andere bijbehorende bouwwerken;


met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. paden en verhardingen.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Regels voor gebouwen

Op en in de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een hoogte van maximaal 3 meter.

8.2.2 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter, met uitzondering van:
    • 1. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 2. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
8.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 8.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen;

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

  • 1. de woonsituatie;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld en stedenbouwkundig beeld;
  • 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
8.5.1 Wijziging in de bestemming Wonen-Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de bestemming 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Wonen-Bedrijf' mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de bepalingen zoals opgenomen in artikel Artikel 13 Wonen-Bedrijf van deze regels blijven onverkort van toepassing;
  • b. er mag maximaal 1 bedrijfswoning gebouwd worden;
  • c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. er dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein ten behoeve van het wonen;
  • e. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er dient sprake te zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca die is opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca activiteiten (bijlage 2 bij de regels);
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • c. goederenstalling en opslag, zulks mede voor functies op de verdieping(en);
  • d. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • e. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • f. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3.
9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangeduide bebouwingspercentage, met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet van toepassing is op de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken. Indien geen percentage is aangegeven mag het gehele bouwvlak worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
9.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt;
  • e. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
9.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen achter de achtergevelrooilijn;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45o.
9.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van (overige) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen of buiten het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan en met uitzondering van overkappingen, welke uitsluitend binnen het het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
9.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 9.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.2.2 onder c voor het overschrijden van de aanduiding 'maximum goothoogte' met ten hoogste 3 meter;
  • b. artikel 9.2.4 onder b voor een totale oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 70 m²;
  • c. artikel 9.2.5 onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot ten hoogste 8 meter.

Onder de voorwaarden dat:

  • d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • 1. de uitoefening van een bedrijf anders dan ingevolge artikel 9.1 is toegestaan;
  • 2. wonen, behoudens het wonen als bedoeld in artikel 9.1.1 onder b;
  • 3. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • 4. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • 5. seksinrichtingen.
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
9.6.1 Wijziging in de bestemming Wonen of Gemengd

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Gemengd' onder de voorwaarden dat:

  • a. de behoefte aan de bestemmingswijziging in voldoende mate is aangetoond;
  • b. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het toekomstig gebruik;
  • c. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor geluid;
  • d. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
  • e. indien vereist op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5', uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden in het geding zijn. Indien zulks wel het geval is moet uit onderzoek blijken hoe deze waarden kunnen worden behouden;
  • f. de ontwikkeling vanuit planologisch/stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving;
  • g. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
  • h. het aantal woningen niet mag toenemen;
  • i. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. welzijnsvoorzieningen;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', wonen in een bedrijfswoning;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - jeu de boulesbaan', een jeu de boulesbaan;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';
  • g. voorzieningen van algemeen nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • h. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • i. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3.
10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op en in de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwde oppervlak van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • d. gebouwen, met uitzondering van bestaande kerktorens, dienen te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt;
  • e. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
10.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven.
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgedekt met een dak, waarvan de dakhelling ten minste 0° en ten hoogste 65° bedraagt.
10.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen op het achtererf;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45o.
10.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen of buiten een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan en met uitzondering van overkappingen, welke uitsluitend binnen het het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
10.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 10.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 10.2.2 onder c voor het overschrijden van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' met ten hoogste 3 meter;
  • b. artikel 10.2.4 onder b voor een totale oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 70 m²;
  • c. artikel 10.2.5 onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot ten hoogste 8 meter, mits dit noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering.

Onder de voorwaarden dat:

  • d. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het niet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein ten behoeve van de ter plaatse gevestigde functie(s). De gemeente Venray beschouwt in het kader van dit bestemmingsplan de parkeerkengetallen zoals deze zijn opgenomen in de ‘Beleidsnota Parkeernormen’ als vigerende normstelling;
  • b. het niet voorzien in de infiltratie van hemelwater op eigen terrein
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • 1. wonen, behoudens het wonen als bedoeld in artikel 10.1.1 onder c;
  • 2. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • 3. detailhandel;
  • 4. horeca;
  • 5. verblijfsrecreatie
  • 6. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • 7. seksinrichting.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer - en verblijfsdoeleinden;
  • b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • c. wegen, paden, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. kunstwerken;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. voorzieningen van openbaar nut;
  • h. speel- en wandelgebied;
  • i. bluswatervoorzieningen;
  • j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', evenementen met dien verstande dat de regels onder 24.2 van toepassing zijn.

11.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een hoogte van maximaal 3 meter.

11.2.2 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. op en in de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd te behoeve van de in artikel 11.1 genoemde bestemming;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter, met uitzondering van:
    • a. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • b. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘bos’, wonen in een bosachtige omgeving met behoud van waardevolle houtopstanden en bomen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, tevens detailhandel op de begane grond van het gebouw;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens voor dienstverlening op de begane grond van het gebouw;
  • e. beroepen aan huis met een maximum oppervlak van 40 m², overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.5.2;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • g. infiltratie van hemelwater voldoet aan het bepaalde in artikel 23.2;
  • h. parkeervoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 23.3.
12.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 29.2.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. ongeacht het bepaalde in artikel 12.2.2, 12.2.3 en 12.2.4 dient tenminste 50% van het achtererf onbebouwd en onoverdekt te blijven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b. is het bouwen van bijgebouwen bij gestapelde woningen niet toegestaan.
12.2.2 Regels voor hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', het aangeduide aantal woningen/wooneenheden is toegestaan;
  • c. woningsplitsing is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder d;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is het splitsen van een vrijstaande woning ten behoeve van 2 halfvrijstaande woningen toegestaan;
  • e. vrijstaande, geschakelde, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde woningen en patiowoningen zijn overal toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduidingpatiowoning’ uitsluitend patiowoningen zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.
  • f. Gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’.
  • g. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is aangegeven;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • i. elke woning dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 0o en ten hoogste 65o bedraagt;
  • j. de voorgevel van het hoofdgebouw moet ter plaatse van de voorgevelrooilijn of ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ worden gebouwd of ten hoogste 3 meter erachter. Indien voor een bouwperceel twee voorgevelrooilijnen of gevellijnen zijn bepaald dient zowel de voor- als zijgevel in of ten hoogste 3 meter achter deze lijn te worden gebouwd;
  • k. de voorgevelbreedte per woning mag maximaal 12 meter bedragen;
  • l. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden;
    • 2. bij twee-aan-eengebouwde woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
    • 3. bij eindwoningen van aaneengebouwde woningen minimaal 2 meter aan één zijde.
12.2.3 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van bijgebouwen bij vrijstaande-, twee-aaneen gebouwde- en aaneengebouwde woningen, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient aan één zijde minimaal 7 meter aan opstelruimte ten behoeve van parkeren vrij te blijven;
    • 3. tegen de achtergevel van het hoofdgebouw mag/mogen (een) bijgebouw(en) worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder 4 en 5;
    • 4. bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2. De oppervlakte van carports blijft bij de berekening van die oppervlakte buiten beschouwing;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder 4 mag worden verhoogd tot maximaal 70 m2, mits het achtererf, ook na de bouw van bijgebouwen als bedoeld onder 4 en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
    • 6. de goothoogte van bijgebouwen mag niet hoger zijn dan:
      • Voor aangebouwde bijgebouwen: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of –als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter;
      • Voor vrijstaande bijgebouwen 3 meter.
    • 7. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen;
    • 8. bijgebouwen dienen met de dichtsbijzijnde gevel binnen een afstand van 15 meter van de achter- en/of zijgevels van de woning te worden gebouwd.
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid a onder 1 mogen worden gebouwd:
    • 1. bijgebouwen in hoeksituaties op het naar openbaar gebied gekeerde zijerf, met dien verstande dat:
      • de totale bebouwde oppervlakte maximaal 30 m2 mag bedragen;
      • slechts aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen zijn toegestaan, met een breedte van maximaal 4 meter;
    • 2. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte maximaal 20 m2 mag bedragen;
      • de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
      • de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
      • de carport maximaal 2,5 meter voor de gevellijn mag worden gebouwd;
    • 3. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • de diepte maximaal 1 meter bedraagt;
      • de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
      • de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.
  • c. In afwijking cq. aanvulling op het bepaalde in lid a en b, mogen bij patiowoningen geen bijgebouwen worden gebouwd.
12.2.4 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de gevellijn maximaal 2 meter bedragen, mits:
    • 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
12.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 12.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen,

indien zulks noodzakelijk is in verband met één of meer van de volgende aspecten:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 12.2.1 onder e voor het bouwen van een bijgebouw bij gestapelde woningen;
  • b. artikel 12.2.2 onder a voor het bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak indien de overschrijding niet meer bedraagt dan 4 meter en onder de voorwaarde dat deze overschrijding slechts aan een zijde van het bouwvlak mag plaatsvinden;
  • c. artikel 12.2.2 onder j voor het overschrijden van de aanduiding 'maximale goothoogte' tot ten hoogste 6 meter;
  • d. artikel 12.2.2 onder l voor een afwijkende dakvorm dan wel voor een kap met een afwijkende dakhelling;
  • e. artikel 12.2.2 onder n voor het verhogen van de maximale toegestane breedte van het hoofdgebouw;
  • f. artikel 12.2.2 onder o, lid 1 voor het bouwen van een hoofdgebouw op kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrens waarbij geldt dat de afstand aan een zijde minimaal 1 meter moet zijn en aan de andere zijde minimaal 3 meter;
  • g. artikel 12.2.3 onder a, lid 1 voor het bouwen van bijgebouwen voor de voorgevel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning';
  • h. artikel 12.2.2 onder a sub 5 voor het overschrijden van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 100 m2, mits de bebouwing met de dichtstbijzijnde gevel op niet meer dan 15 meter van de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen en maximaal 15% van het achtererf mag worden bebouwd;

Onder de voorwaarden dat:

  • i. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • j. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in artikel 12.1.1 onder c;
  • c. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 12.1.1 onder e;
  • d. de uitoefening van dienstverlening, met uitzondering van dienstverlening als bedoeld in artikel 12.1.1 onder d;
  • e. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • f. woningsplitsing met uitzondering van het bepaalde onder 12.2.2 onder d;
  • g. gebruik van gronden voor de voorgevelrooilijn voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op de oprit;
  • h. bedrijf aan huis;
  • i. recreatief (mede)gebruik;
  • j. seksinrichting.
12.5.2 Beroep aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.5.1 onder i ten behoeve van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 12.5.2 onder a tot en met g in acht worden genomen.

12.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 12.5.1 onder j van de planregels en kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast toestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
  • b. de voorzieningen in hun totaliteit niet groter zijn dan 100 m²;
  • c. het woonmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • e. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld;
  • f. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met de verblijfsrecreatieve voorziening.
12.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Wonen' met de aanduiding 'bos' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • g. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • h. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie of gas.
12.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 12.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, zoals het aanleggen van eem oprit, tuinpad, terras of vlonder;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn krachtens een verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of andere toestemming, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of andere toestemming kunnen worden uitgevoerd.
12.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 12.1.1 onder b genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast (12.1.1 b betreft aanduiding bos, welke waarden worden bedoeld?), dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 13 Wonen-Bedrijf

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bestemming


De voor `Wonen-Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfswoningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. kleinschalige bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals weergegeven in de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • d. aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. ondergrondse en/of bovengrondse waterhuishoudkundige- en infiltratievoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen.


Een en ander met bijbehorende tuinen en erven en met dien verstande dat binnen de bestemming 'Wonen-Bedrijf' te allen tijden ten aanzien van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

13.2 Bouwregels


Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan aan deze bestemming en waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende regels:

13.2.1 Algemene bouwregels

aantal bedrijfswoningen   maximaal 3  
oppervlakte bouwperceel   minimaal 1300 m²  
breedte bouwperceel   minimaal 20 meter  
13.2.2 Gebouwen


Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende eisen:

Hoofgebouw (bedrijfswoning)    
toelaatbaarheid   1 bedrijfswoning per bouwperceel  
situering   a. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van de woning in deze gevellijn geplaatst te worden
b. minimaal 5 meter uit de zijdelingse perceelsgrens  
diepte   maximaal 10 meter  
goothoogte   maximaal 6,5 meter  
bouwhoogte   maximaal 11 meter en afgedekt met kap  
kaphelling   minimaal 300 en maximaal 650  


Bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning    
situering   a. minimaal 3,00 meter achter de voorgevelrooilijn
b. in dan wel minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens  
oppervlak gezamenlijk   maximaal 70 m2  
goothoogte   maximaal 3,00 meter  
bouwhoogte   maximaal 5,00 meter  

Bedrijfsgebouwen    
situering   minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.  
bouwhoogte   maximaal 8,00 meter  

 

Gebouwen ten behoeve van doeleinden van openbaar nut    
inhoud   maximaal 50 m3 per bouwwerk.  
bouwhoogte   maximaal 3,00 meter  

13.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde


Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende eisen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde    
hoogte erfafscheidingen voor de voorgevellijn   maximaal 1,00 meter  
hoogte overige erfafscheidingen   maximaal 2,00 meter  
hoogte verlichtingsarmaturen   maximaal 8,00 meter  
hoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 3,00 meter  

13.3 Nadere eisen


Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.4 Afwijken van de bouwregels


Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. in lid 13.2.2 voor het toestaan van een andere afdekking van het hoofdgebouw van de bedrijfswoning;
  • b. in lid 13.2.2 voor het bouwen met één zijgevel van bedrijfsgebouwen, geen bedrijfswoningen zijnde in de zijdelingse perceelgrens waarbij een onbebouwde strook met een breedte van ten minste 3 meter behouden dient te blijven langs één zijdelingse perceelsgrens;


en mits:

    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn;
    • 4. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen onevenredige afbreuk wordt gedaan.
13.5 Specifieke gebruiksregels


Onder gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. voor geluidhinder veroorzakende activiteiten die zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50);
  • b. voor detailhandel met dien verstande dat beperkte verkoop inherent aan de betreffende activiteit is toegestaan;
  • c. voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit anders dan vermeld in de milieucategorieën 1 en 2 zoals weergegeven in de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  • d. van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • e. voor bedrijfswoningen buiten het aanduidingsvlak 'wonen';
  • f. voor leisure;
  • g. voor horeca.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijkende bedrijfsactiviteiten


Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5 onder c voor bedrijfsactiviteiten die niet vermeld zijn in de milieucategorieën 1 en 2 zoals weergegeven in de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits:

  • a. het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is aan de ter plaatse toegelaten categorieën van bedrijven;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid;
  • c. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig zijn;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 14 Leiding - Riool

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen voor het transport van afvalstoffen en daarmee vergelijkbare doeleinden, waarbij artikel 23.3 in acht dient te worden genomen.

14.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Riool' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen;
  • b. overige bebouwing is uitgesloten, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde - indien onderliggende bestemming bebouwing toelaat - en die zijn overeengekomen met de leidingbeheerder.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 14.2 en bebouwing worden toegestaan, onder de voorwaarden dat:

  • a. de onderliggende bestemming de bebouwing toelaat;
  • b. door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 14.1 omschreven doeleinden;
  • c. alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen horen.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
14.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  • c. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
  • d. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen en woelen);
  • e. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (feitelijk een combinatie van ophogen en afgraven);
  • f. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • g. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • h. het aanbrengen vandrainagebuizen in de grond;
  • i. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • j. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • k. het verwijderen van bomen en/of struiken (solitairen of in de vorm bos, houtsingels, houtwallen);
  • l. het planten van bomen en/of struiken;
  • m. het verwijderen van gras en aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt);
  • n. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
14.4.2 Uitzondering

Het in lid 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. beplanting betreft, die voorkomt op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
  • f. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreft.
14.4.3 Afwegingskader

Een in artikel 14.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de functie van de gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. De beheerder van de leiding dient te zijn gehoord.

 

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
15.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken

zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze bestemming niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
15.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 15.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

15.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

 

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 100 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 100 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 100 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
16.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
16.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 16.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in hetgebied, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
17.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
17.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 15.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

Artikel 18 Waarde - Archeologie 5

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2500 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 2500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (bureauonderzoek, inventariserend (verkennend, karterend of waarderend), veldonderzoek d.m.v. proefsleuven of boringen, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 2500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
18.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
18.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 18.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als door middel van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld of deze zijn gedocumenteerd ("behoud ex situ").

Artikel 19 Waarde - Boom

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van monumentale en waardevolle bomen die beiden vermeld staan op de gemeentelijke bomenlijst, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

19.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Boom' mag niet worden gebouwd.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat dit het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de stedenbouwkundige of landschappelijke waarde van de boom niet aantast. Dit dient te worden aangetoond door middel van een bomen effect analyse.

19.4 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 19.2 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd met het oog op het behoud van de monumentale of waardevolle boom nadere eisen te stellen aan de plek en de hoogte van bebouwing binnen een zone van 5 m van de dubbelbestemming 'Waarde - Boom'. Voor het stellen van de nadere eisen kan ter zake van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning een bomen effect analyse worden geëist.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het kappen van monumentale en waardevolle bomen;
  • b. het uitvoeren van werkzaamheden aan die leiden tot een bedreiging van de duurzame instandhouding van waardevolle en monumentale bomen.
19.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 19.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
19.5.3 Afwegingskader

Een in artikel 19.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de (monumentale) waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de (monumentale) waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven conform de afweging uit het geldend beleidsstuk hieromtrent, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

 

Artikel 20 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. riviergebonden activiteiten;
  • b. het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs;
  • c. de waterhuishouding;
  • d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • e. het vergroten van de afvoercapaciteit.

Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:

  • a. de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • c. de realisatie en het beheer van natuurterreinen;
  • d. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden;
  • e. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen.

20.2 Bouwregels

Op de gronden zoals bedoeld in artikel 20.1 mag niet worden gebouwd.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied en mits gehoord Rijkswaterstaat,een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 20.1 ten behoeve van:

  • a. riviergebonden activiteiten;
  • b. niet-riviergebonden activiteiten, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming;
  • c. rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang;
  • d. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing, mede conform de onderliggende bestemming,

met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:

  • a. voor riviergebonden bouwwerken, indien:
    • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • 3. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 4. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
    • 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

  • b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
    • 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
    • 2. et een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
    • 3. het een groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
    • 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    • 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 8. er sprake is van een zodanige situering van het bouwwerk dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
    • 9. en onder de voorwaarde dat:
      • de resterende waterstandeffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
      • de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
      • de rivierverruimende maatregelen worden genomen,

waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.

  • c. voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing in het geval:
    • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 20.4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend:

  • a. voor riviergebonden activiteiten, indien:
    • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
    • 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 4. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
    • 5. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

  • b. voor niet-riviergebonden activiteiten, indien:
    • 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
    • 2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
    • 3. het de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
    • 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
    • 5. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • 6. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • 7. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • 8. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
    • 9. en onder voorwaarde dat:
      • de resterende waterstandseffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
      • de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
      • de rivierverruimende maatregelen worden genomen,

waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.

 

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en daarnaast voor de overige daar voorkomende bestemmingen, waarbij artikel 29.2 in acht dient te worden genomen. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

21.2 Bouwregels

Op de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken ten behoeve van de waterkering met een hoogte van maximaal 9 m.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 18.2 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. hiertegen uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; daartoe dient vooraf schriftelijk advies te zijn verkregen van de beheerder(s) van de rivier en de waterkering;
21.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
21.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bedoelde gronden zonder of in afwijking in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  • b. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  • c. het graven van sleuven;
  • d. het vellen of rooien van houtgewas;
  • e. explosieven tot ontploffing te brengen, het verrichten van seismisch onderzoek of de grond op welke wijze dan ook in trilling te brengen;
  • f. het hebben van of werken met een overdruk van 10 bar of meer.
21.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 21.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:

  • a. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • b. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • c. waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verkregen op basis van de keur van de waterkeringbeheerder.
21.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de beheerders van de waterkering en rivier.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

23.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen beperkingen, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  • b. De oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. In aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde als bedoeld in respectievelijk artikel 5.2.4, 5.2.5, 9.2.4, 9.2.5, 10.2.4, 10.2.5, 7.2.5, 12.2.3 en 12.2.4 in acht wordt genomen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
23.2 Infiltratie
23.2.1 Infiltratieplicht

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voor de aanwezige functie op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater.

23.2.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 23.2.1 voor zover op andere wijze in de nodige infiltratievoorziening wordt voorzien.

23.3 Parkeergelegenheid
23.3.1 Parkeernorm

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in “Bijlage 3 Parkeernormen Venray” die als bijlage bij de “Beleidsnota parkeernormen, Gemeente Venray” hoort. Indien deze nota niet toereikend is wordt getoetst aan de CROW publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

23.3.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsverlening verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 23.3.1 indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 24 Algemene gebruiksregels

24.1 Strijdig gebruik

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

24.2 Evenementen

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ gelden de volgende regels:

  • a. het maximaal aantal evenementen dat mag plaatsvinden op de betreffende gronden bedraagt 15 per kalenderjaar;
  • b. het totaal aantal dagen van de duur van de evenementen bedraagt 15 dagen per evenement, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen;
  • c. het maximaal aantal toegestane bezoekers per evenement per dag bedraagt 10.000 bezoekers.

Artikel 25 Algemene aanduidingsregels

25.1 vrijwaringszone - dijk
25.1.1 Aanduidingsomschrijving


Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de waterkerende functie van waterkeringen.

25.1.2 Bouwregels

  • a. Op deze gronden mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op de herbouw van gesloopte of anderszins tenietgegane bestaande bebouwing, mits het bebouwd grondoppervlak niet wordt vergroot.
25.1.3 Afwijken van de bouwregels


Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 25.1.2 onder a voor het bouwen op basis van de onderliggende enkelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de waterkerende functie van waterkeringen;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het waterschap.
25.1.4 Wijzigingsbevoegdheid


Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'vrijwaringszone – dijk' geheel of ten dele van de waterkering verwijderen, indien:

  • a. de aanduiding niet langer noodzakelijk is ter bescherming van de waterkerende functie van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het waterschap.

Artikel 26 Algemene afwijkingsregels

26.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

26.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  • a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
26.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

26.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m³ mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,00 mag bedragen.
26.5 Evenementen

In afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 onder j is het mogelijk om een locatie die niet is aangewezen als ‘evenemententerrein’ te gebruiken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarden dat:

  • a. deze evenementen niet langer dan vijf kalenderdagen in beslag nemen, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- of afbouwen;
  • b. versterkt geluid of muziek slechts gedurende één dag is toegelaten tussen 10.00 uur en 01.00 uur;
  • c. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid en een goede verkeersafwikkeling;
  • d. het maximaal aantal bezoekers per evenement per dag niet meer bedraagt dan 5.000.

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

27.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 28 Algemene procedureregels

28.1 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.

28.2 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
  • b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de gemeentelijke internetsite van de gemeente Venray;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 29 Overige regels

29.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

29.2 Voorrangsregels
29.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

29.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

30.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
30.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Blitterswijck'.