direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Grensmaas 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het huidige bestemmingsplan 'Grensmaas' is op 28 juni 2006 door de gemeenteraad van Stein vastgesteld en op 19 december 2006 goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Limburg.

Voornoemd bestemmingsplan is in 2007 herzien ingevolge artikel 30 WRO (oud) en daarna tweemaal partieel herzien ten behoeve van de Winzone Weerterhof en de Geluidzone L'Ortye.

Het bestemmingsplan 'Grensmaas' is inmiddels bijna 10 jaar geleden vastgesteld, onder de regelgeving van de oude WRO. Actualisering en hierziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. In onderhavige bestemmingsplanherziening wordt een actueel kader gegeven voor het plangebied, waarin de herzieningen zijn verwerkt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de kernen Stein en Elsoo en is gelegen tussen het Julianakanaal en de Maas in. Het plangebied grenst aan de westzijde aan België.

Aan de zuidkant grenst het plangebied aan de gemeente Meerssen en aan de noordzijde is de gemeente Sittard-Geleen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0001.png"

Luchtfoto met plangrens bestemmingsplan Grensmaas 2016

1.3 Vigerend bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Grensmaas

Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan geldt momenteel het bestemmingsplan 'Grensmaas', vastgesteld door de gemeenteraad op 28 juni 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie op 19 december 2006.

Dit bestemmingsplan is opgesteld door de vijf grensmaasgemeenten, Maastricht, Stein, Meerssen, Sittard-Geleen en Echt-Susteren. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting en regels, met daarbij een plankaart A (directe bestemmingen met nadere aanduidingen) en een plankaart B (dubbelbestemmingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0002.png"

Uitsnede noordzijde plankaart A

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0003.png"

Uitsnede zuidzijde plankaart A

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een MER-procedure doorlopen. Er werd beoogd een nieuwe ruimtelijke structuur voor het Grensmaasgebied te realiseren. De meest ingrijpende verandering is rivierverruiming ten behoeve van beperking van de wateroverlast en ten behoeve van natuurontwikkeling, met als resultaat een natuurgebied van formaat met mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik in nauwe samenhang met het omliggende cultuurlandschap. Deze ingreep is geprojecteerd in een zone langs de Maas die zich over de gehele lengte van het plangebied uitstrekt.

Bestemmingsplan Grensmaas, herziening ex artikel 30 WRO

Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Grensmaas Herziening artikel 30 WRO', dat op 20 september 2007 is vastgesteld. Door middel van dit bestemmingsplan zijn enkele kleine wijzigingen aangebracht.

Bestemmingsplan Winzone Weerterhof

Dit bestemmingsplan, dat op 14 april 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, maakt de ontgronding van het gedeelte van de geluidgevoelige zone ten noorden van de Weerterhof te Meers mogelijk.

Partiële herziening bestemmingsplan Grensmaas geluidzone L'Ortye

Door middel van dit bestemmingsplan, dat op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld, worden de geluidscontouren van het gezoneerde industrieterrein 'Steenbrekerij/zeverij L'Ortye te Stein' vastgelegd.

Facetbestemmingsplan Archeologie 2009

Het archeologische beleid van de gemeente Stein is vastgelegd in een afzonderlijk bestemmingspaln dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 april 2010.

1.4 Juridische planvorming

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven, welke in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden.

Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit zoveel mogelijk aan bij het vigerende bestemmingsplan 'Grensmaas' en de hierop volgende herzieningen.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied nader beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de planologische kaders geschetst aan de hand van het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In het daaropvolgende hoofdstuk 4 worden de actuele waarden van het gebied besproken en de mogelijke invloed daarop van de planvorming. Hierbij gaat het om waarden ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens de wettelijk verplichte waterparagraaf, waarin het plan getoetst wordt op het aspect water. In hoofdstuk 6 wordt het plan vervolgens getoetst op milieuaspecten zoals geluid, geur, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, etc. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat vervolgens in op de uitvoerbaarheid van het plan, waarbij zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid beoordeeld wordt. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied en ontwikkeling

2.1 Uitgangspunten van het plan

In dit bestemmingsplan worden de bestaande functies en bouwmogelijkheden vastgesteld. Dit betekent dat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het plan sluit zoveel mogelijk aan bij de rechten die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen.

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de regeling voor het Grensmaasproject, dat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Grensmaas'. Dit bestemmingsplan is destijds door de vijf gemeenten (bijna gelijktijdig) vastgesteld, waarbij iedere gemeente haar verplichtingen uitvoert vanuit haar eigen verantwoordelijkheid.

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kernen Stein en Elsoo, tussen het Julianakanaal (oostzijde) en de Maas (westzijde). De gronden bestaan grotendeels uit agrarische gronden. Daarnaast is een gedeelte van de gronden inmiddels ontgrond en omgezet in natuurgebieden.

Binnen het plangebied zijn de gehuchten Maasband en De Weert gelegen. Daarnaast is steenbrekerij/zeverij L'Ortye' met bijbehorende geluidscontour en een intergrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI) binnen het plangebied gelegen.

2.3 Project Grensmaas

Het project Grensmaas is het grootste rivierproject in uitvoering in Nederland. De werkzaamheden strekken zich uit over een traject van 43 kilometer tussen Maastricht en Echt-Susteren. De uitvoering is in handen van Consortium Grensmaas.

Het project levert tienduizenden gezinnen langs de Maas beduidend meer bescherming op tegen hoogwater. Het risico op een overstroming wordt vijf keer zo klein door verbreding van het stroombed van de Maas en verlaging van de oevers. Bovendien krijgt Zuid-Limburg een nieuw natuurgebied langs de rivier van zo’n duizend hectare. De werkzaamheden worden betaald met de winning en verkoop van 54 miljoen ton grind en kosten de belastingbetaler niets.

Met het Project Grensmaas wordt beoogd een nieuwe ruimtelijke structuur voor het Grensmaasgebied te realiseren. De meest ingrijpende verandering is rivierverruiming ten behoeve van beperking van de wateroverlast en ten behoeve van natuurontwikkeling, met als resultaat een natuurgebied van formaat met mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik in nauwe samenhang met het omliggende cultuurlandschap. Deze ingreep is geprojecteerd in een zone langs de Maas.

De natuurlijke dynamiek van de rivier wordt hersteld, onder de restrictie dat het systeem beheersbaar blijft, er geen schade aan bestaande bebouwing en infrastructuur optreedt en woonkernen door rivierplaatsingen niet aan de andere kant van de rivier komen te liggen. Voor dit doel wordt het huidige rivierbed verruimd door middel van oppervlakkige grindwinning volgens de principes van stroomgeulverbreding en weerdverlaging.

De op het grindpakket liggende deklaag die bij de rivierverruiming vrijkomt wordt binnen het plangebied geborgen in een aantal diepere grindwinningen, die ten oosten van het verruimde rivierbed zijn geprojecteerd.

De uitvoering is in 2008 van start gegaan in Itteren. Inmiddels zijn de locaties Borgharen en Geulle aan de Maas klaar. In beide dorpen heeft de rivier aanzienlijk meer ruimte gekregen. De dekgrondbergingen (grindputten) zijn weer aangevuld en de bevolking kan genieten van de ontluikende natuur.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
  • Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;
  • Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De SVIR geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degenen die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren (“decentraal, tenzij”).

De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Het planvoornemen ziet op de actuallisering van het vigerende bestemmingsplan 'Grensmaas' en bijbehorende herzieningen, nieuwe ontwikkelingen worden hierbij niet mogelijk gemaakt. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de SVIR en worden met het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) juridisch verankerd. In totaal gaat het om dertien nationale belangen, waarvan enkele betrekking hebben op het planvoornemen. Dit betreffen: De belangen 5 (zekerstelling van een robuust net van wegen, spoorwegen en waterwegen), 7 (instandhouding infracstructuur om mobiliteitssysteem te waarborgen) en 9 (ruimte voor waterveiligheid).

Conform titel 2.1 van het Barro (Rijkswaterwegen) is het Julianakanaal aangewezen als een rijksvaarweg van CEMT-klasse V. Hiervoor is op de verbeelding een vrijwaringszone van 25 meter opgenomen waarvoor in de regels is opgenomen dat binnen deze zone in principe niet mag worden gebouwd. Voor de Maas geldt deze regeling niet omdat dit geen vaarweg is.

In verband met belang 9 (titel 2.4 van het Barro) is het van belang dat het plangebied is gelegen in het rivierbed van de Maas. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop nader ingegaan. Het stroomvoerend en waterbergend rivierbed is conform het Barro vastgelegd.

3.2.3 Beleidslijn grote rivieren

In de afgelopen eeuwen is veel ruimte aan de rivier ontnomen, met het gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en de economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Als een overstroming zou plaatsvinden, zijn de gevolgen enorm. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met de ongunstige verwachtingen over klimaatveranderingen en zeespiegelrijzing, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet hebben. De overstromingen in 1993 en 1995 hebben bewezen dat het probleem niet moet worden onderschat.

Om een goede afweging te kunnen maken bij elke nieuwe ingreep in het rivierbed, zodat de rivier de ruimte behoudt die zij nodig heeft voor de afvoer van maatgevend hoogwater, is in 1996 de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier tot stand gekomen. Na verloop van jaren werd deze beleidslijn ten aanzien van regionale ruimtelijk economische ontwikkelingswensen en mogelijkheden als te restrictief ervaren. Mede op basis van de resultaten van de evaluatie en ervaringen in de praktijk is destijds besloten om de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier aan te passen. De 'Beleidslijn grote rivieren' biedt meer ontwikkelingsmogelijkheden voor initiatieven die een positief effect hebben voor het rivierbeheer en voor de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied.

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoogwater voor activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen.

De Beleidslijn grote rivieren heeft als doelstellingen:

  • De beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden.
  • Ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid van rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Deze herziening bestond uit twee onderdelen, namelijk een beleidsbrief en beleidsregels. De beleidsregels grote riveren geven een kader voor het besluit over de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht voor het kunnen verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet / het Waterbesluit. Er staat tevens aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden gelden voor gebieden in het stroomvoerend en het waterbergend rivierbed. Voor het stroomvoerend rivierbed en voor een deel van het waterbergend rivierbed is een watervergunning nodig voor ingrepen. Een deel van het waterbergend rivierbed is vrij van vergunningplicht in het kader van de Waterwet. In het deel van het waterbergend rivierbed waar geen vergunningplicht is in het kader van de waterwet zijn de belangen als rivierbeheerder zodanig gering, dat daar geen extra afwegingen hoeven te worden gemaakt of belemmeringen gelden voor de gebruikers van de gronden. Dit deel is het deel van het waterbergende rivierbed waarop artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing is. Wel kan in deze gebieden sprake zijn van wateroverlast. Deze is niet te verhalen op het Rijk.

Voor het stroomvoerend en het waterbergend rivierbed is een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels is hieraan een regeling gekoppeld. Deze betreffende gebieden zijn aangegeven in het Waterbesluit. Een aantal delen van het plangebied is vrijgesteld van de vergunningplicht (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit zijn met name de kernen/gehuchten die zijn gelegen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0004.jpg"

Noordelijke deel van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0005.jpg"

Zuidelijke deel van het plangebied

3.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.4.1 Algemeen

In verband met bestemmingsplanwijzigingen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)).

De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij bestemmingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: 'De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:

  • Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In casu is sprake van een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

3.3 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau zijn de volgende beleidsdocumenten van belang:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014);
  • Omgevingsverordening Limburg 2014;
  • Deltaprogramma Limburgse Maasvallei.
3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de volgende zones:

  • Goudgroene natuurzone, waarbij voor de Maas de nadere aanduiding Natura- 2000 gebied is opgenomen;
  • Bronsgroene landschapszone;
  • Buitengebied.

Goudgroene natuurzone

De goudgroene natuurzone betreft gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis (zoals de Natura 2000-gebieden). Tot 2027 moet er nog circa 3.500 ha gebied tot goudgroene natuur worden omgevormd. Daarbij wordt ingezet op een basisinrichting gericht op zo sober mogelijke realisatie van de natuurdoelen, die nader zijn geconcretiseerd in het provinciaal natuurbeheerplan. De planologische bescherming van de goudgroene natuurzones krijgt vorm door een nee-tenzijbescherming in de Omgevingsverordening.

Bronsgroene landschapszone

De bronsgroene natuurzone betreft beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap.

Buitengebied

Dit betreft alle andere gronden in het landelijk gebied buiten de natuur- en landschapszones. Hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouwgebieden, landbouwgebieden algemeen etc. In deze zone is ruimte voor de ontwikkeling van landbouw, tuinbouw en vrijetijdseconomie.

Overige aanduidingen

Tot slot geldt voor de waterzuiveringsinstallatie de aanduiding 'grootschalig logistiek bedrijventerrein en/of productie van (boven)regionaal belang', is voor het Julianakanaal de aanduiding 'vaarweg' opgenomen en voor de A76 de aanduiding 'hoofdweg'.

POL-aanvulling Grensmaas

Op 1 juli 2005 hebben Provinciale Staten de POL-aanvulling Grensmaas vastgesteld. Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten het POL2006 vastgesteld, met daarin onder meer de concrete besleidsbeslissing in de POL-aanvulling Grensmaas. Deze concrete beleidsbeslissingen zijn in het verleden reeds vastgelegd in de bestemmingsplannen in de gemeenten Maastricht, Meerssen, Stein, Sittard - Geleen en Echt - Susteren.

De volgende projecten zijn (deels) in de gemeente Stein gelegen:

Meers (2008-2024)

Meers was in 1998 het proefproject van de operatie Grensmaas. De grindwinning in combinatie met rivierverbreding heeft al meer veiligheid en een mooi natuurgebied opgeleverd. Tot in 2024 blijft Meers het decor van grindwinning en natuurontwikkeling.

De grindputten in Meers worden ook aangevuld met grond van de locaties Urmond en Maasband en eventueel grond van buiten het werkgebied van het project Grensmaas.

Maasband (2020-2024)

Ten oosten van Maasband creëert Consortium Grensmaas een nevengeul. Ten westen van het dorp is te weinig ruimte om de Maas te verbreden. Wel worden de oevers verlaagd. Maasband komt als gevolg hiervan geïsoleerd te liggen. Om de ontsluiting van Maasband te waarborgen wordt voorzien in een hoogwaterbrug.

Ook Maasband krijgt een forse natuurinjectie. Het Consortium gaat voor het einde van 2017 al voor korte tijd aan de gang in Maasband om de kade over een lengte van 250 meter tijdelijk te verhogen.

Urmond (2016-2018)

De werkzaamheden in Urmond concentreren zich op een beperkte rivierverbreding in combinatie met natuurontwikkeling.

Nattenhoven (2017-2020)

Ten westen van Nattenhoven worden de oevers van de Maas verlaagd. De grond die daarbij vrijkomt wordt gebruikt voor het aanvullen van een smalle grindput. Uiteindelijk krijgt het hele gebied de bestemming natuur.

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen, dan die reeds eerder zijn vastgelegd in een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan past daarom binnen de kaders van het POL2014.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Op de ladder voor duurzame verstedeling is in paragraaf 3.2.4 nader ingegaan.

Voor dit bestemmingsplan gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels.

3.3.3 Deltaprogramma

In 2010 is het landelijke Deltaprogramma gestart om te komen tot een plan om Nederland, ook voor volgende generaties, te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoet water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en gemeenten werken in dit programma samen (met inbreng van maatschappelijke organisaties) aan de voorbereiding van vijf Deltabeslissingen met een uitvoeringsprogramma.

Eén van de deelprogramma’s is het Deltaprogramma Rivieren (DPR). Doel van dit programma is de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (omstreeks 2100) op te vangen. Medio 2012 zijn zogenaamde regioprocessen opgestart om zoveel mogelijk gebruik te maken van lokale c.q. regionale kennis en kunde bij het opstellen van de voorkeursstrategie voor de Limburgse Maasvallei. Deze voorkeursstrategie vormt de basis van het regionaal advies richting het rijk ten behoeve van de strategische keuzes die gaan landen in de Deltabeslissingen.

De voorkeursstrategie voor de Limburgse Maasvallei gaat uit van het principe “ruimte waar het kan, dijken waar het moet”. De regio koerst op een integrale aanpak waarbij veiligheid, regionale ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit hand in hand gaan. Daarbij gaat de voorkeur nadrukkelijk uit naar rivierverruiming en een hieraan complementaire opgave in dijken.

Eind 2013 zijn de onderzoeksrapporten voor de Limburgse Maasvallei opgeleverd. Door de bestuurders is een bestuursnotitie opgesteld (provincie, Rijkswaterstaat, waterschappen en Deltagemeenten) met zes principiële uitspraken en vier strategische uitspraken.

Begin 2014 is deze notitie ter consultatie aangeboden aan de colleges van alle Maasgemeenten in Limburg en zijn de raden hierover geïnformeerd. Uit deze consultatie zijn vooral aanbevelingen naar voren gekomen voor de vervolgfase, maar deze consultatie heeft niet geleid tot een aanpassing van het regionaal advies.

Het regionale advies, voor de Limburgse Maasvallei, is eind maart 2014 ingediend bij het Deltaprogramma. Dit advies en de onderliggende onderzoeksrapporten hebben geen status, maar zijn meengenomen als input voor de strategische keuzes op nationaal niveau in de Deltabeslissingen. Met name de Deltabeslissing Veiligheid (nieuw normen) en Ruimtelijke Adaptatie (klimaatbestendigheid realiseren via ruimtelijke inrichting) zijn voor de Limburgse Maasvallei relevant.

De regionale voorkeursstrategie wordt nu geoptimaliseerd met als doel te komen tot een compact en haalbaar maatregelenpakket voor de lange termijn. Daarbij vindt een prioritering en fasering plaats van de diverse maatregelen. De eerste tussenstap in dat kader is de zogenaamde synthese rivierverruiming. Daarbij worden via selectie, clustering en ordening de maatregelen uit de voorkeursstrategie in 3 categorieën van haalbaarheid ingedeeld.

  • Cat. 1 groot effect (> 10 cm) zeer kansrijk
  • Cat. 2 matig groot effect (> 5 cm) minder kansrijk
  • Cat. 3 gering effect (< 5 cm) en/of vooralsnog niet kansrijk

Doel van de “synthese rivierverruiming” is een overzicht te leveren waarin de maatregelen geprioriteerd zijn naar haalbaarheid van uitvoering en doelbereik op hoogwaterbescherming.

Eind 2016 dienen concrete voorstellen voor rivierverruimingsmaatregelen te worden ingediend t.b.v. het daarvoor beschikbare rijksbudget. Om zicht te krijgen op het realiteitsgehalte van de rivierverruimingsmaatregelen uit de voorkeursstrategie 2014, worden deze samen met de regio-partijen gescreend op haalbaarheid.

Onder trekkerschap van de Provincie, is een overlegstructuur ingericht met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en provincie. De Maasvallei is daarbij ingedeeld in 5 trajecten (Bovenmaas en Maastricht, Gemeenschappelijke Maas, Plassenmaas, Maascorridor en Maasdal-Noord). Stein maakt deel uit van het traject Gemeenschappelijke Maas.

In dit gebied zijn en worden in het kader van het project Grensmaas al veel rivier verruimende maatregelen uitgevoerd. Daarnaast wordt de veiligheidsnorm slechts licht verhoogd. Om deze redenen is sprake van een relatief kleine hoogwateropgave.

De uitvoering van de maatregelen uit de voorkeursstrategie dient in 2050 te zijn afgerond.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Toekomstvisie Gemeente Stein, 2011-2022

De Strategische Toekomstvisie Gemeente Stein, 2011-2021 is interactief tot stand gekomen in samenwerking met inwoners en vertegenwoordigers van verenigingen, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven van Stein. Uit de gesprekken zijn vijf pijlers naar voren gekomen waar de toekomstvisie van Stein op rust (sociaal, fysiek, economie, organisatie en marketing).

In de toekomstvisie kijkt de gemeente op een positieve manier naar de toekomst van Stein. Daarnaast is de gemeente ook realistisch en is gekeken naar welke ontwikkelingen op het gebied van demografie, internet, maatschappelijke ontwikkelingen Stein gaan veranderen en welke keuzes daartoe gemaakt dienen te worden. De komende 10 jaar wil de gemeente Stein onder meer investeren in:

  • een solidaire, ondernemende en gevarieerde samenleving;
  • kwaliteit van wonen en voorzieningen;
  • het versterken en verbreden van het economisch profiel door een beter gebruik van de toeristisch recreatieve protenties rondom natuur, landschap, cultuur en cultuurhistorie, sport en evenementen;
  • een baanbrekende samenwerking in en tussen de kernen én met de regio;
  • de bewustwording van haar eigen kwaliteiten en die met trots uit te dragen.

Ten einde deze doelen te bereiken wordt een aantal acties in gang gezet, waaronder overleg met Chemelot over de ontwikkeling van de Chemelotcampus en de daarbij behorende kansen voor Stein. Voor Grensmaas is echter geen specifiek beleid geformuleerd.

3.4.2 Ruimtelijke structuurvisie 2014-2024

De gemeente Stein heeft de Ruimtelijke structuurvisie 2014-2014 in de raadsvergadering van 26 februari 2015 vastgesteld. In deze ruimtelijke structuurvisie worden door de gemeente Stein de eerste drie thema's uit de Strategische Toekomstvisie Gemeente Stein: 'samenleving met sociale vitale kernen', 'gemeente met aantrekkelijke woon- en leefomgeving' en 'bereikbare en bedrijvige gemeente', verder uitgewerkt.

Voor het formuleren van het nieuwe ruimtelijke beleid worden drie zones onderscheiden, te weten:

  • A2 bedrijventerreinen zone;
  • Woonkernenzone;
  • Rivierpark Maasvallei (o.a. Grensmaas) en buitengebied.

Voor de Grensmaas is de derde zone van belang.

De gemeente Stein is door zijn ligging aan de Maas, de nabijheid van België en het Rivierpark Maasvallei uiterst aantrekkelijk voor extensieve recreatie, met name wandel- en fiets toerisme. Daarnaast begint aan de zuidkant van de gemeente het heuvellandschap van het nationaal landschap Zuid-Limburg. Deze aantrekkelijkheid ten behoeve van het toerisme draagt bij aan de leefbaarheid van het buitengebied. De bewoners van de gemeente zelf hebben de mogelijkheid om in hun directe woonomgeving te recreëren, maar ook worden bezoekers aangetrokken. Deze laatste groep toeristen zorgt voor een economische impuls.

De ontwikkeling van Rivierpark Maasvallei is een unieke grensoverschrijdende samenwerking die leidt tot een ecologische meerwaarde maar ook tot een economische meerwaarde. Rivierpark Maasvallei behelst een project om het overstromingsgevaar te beperken door te ontgronden en de Maas meer ruimte te bieden voor de afvoer van water. Naast de ontgrondingen wordt ingezet op natuurontwikkeling en het optimaal benutten van het gebied ten behoeve van extensieve toeristisch recreatieve activiteiten. De Maasvallei is een uitzonderlijk natuurpark met de grillige Maas in de hoofdrol. De komende jaren moet het Rivierpark Maasvallei uitgroeien tot een uniek ecosysteem van 2500 ha.

Deze ontwikkeling vormt een unieke kans om onze gemeente vanuit toeristisch recreatief oogpunt op de kaart te zetten. Recreatie vormt dan ook niet langer meer een ondergeschikte rol voor het buitengebied, maar zien wij als belangrijke economische drager van het buitengebied die net zo belangrijk is als natuur en landbouw.

De ontwikkeling van Rivierpark Maasvallei leidt tot een toename van de routestructuren. Met name routes langs de Maas die van Eijsden tot aan de Noordzee voeren zijn populair. Momenteel wordt een Maasroute ontwikkeld die start in Frankrijk bij de bron van de Maas en voert tot de Noordzee. Niet alleen dagrecreatie zal gaan toenemen, maar ook verblijfsrecreatie. De gemeente staat positief tegenover initiatieven die hierop inspelen en staat en willen ruimte bieden aan vormen van recreatie die gelieerd zijn aan het buitengebied.

Ook nodigt Rivierpark Maasvallei uit tot het ontwikkelen van nieuwe en aanvullende toeristische recreatieve concepten om de natuurbeleving, de beleving van de Maas alsmede het karakter van grensgemeente te promoten. Voor de recreatieve beleving van de inwoners van de gemeente is het belangrijk dat ‘ommetjes’ ontwikkeld worden. En tevens komen er meer mogelijkheden voor het realiseren en faciliteren van voorzieningen langs de routes en ommetjes, zoals rust- en picknickplaatsen en kleinschalige horecagelegenheden en terrasuitspanningen bij agrariërs, burgerwoningen of vrijkomende agrarische bebouwingen. De realisatie van recreatieve poorten juichen wij toe. Deze poorten bieden voorzieningen voor het parkeren van de auto en voorzien meteen een aansluiting op een routenetwerk.

Onderhavige planherziening maakt uitsluitend de ontwikkelingen voor Grensmaas mogelijk die reeds in het vigerende bestemmingsplan Grensmaas mogelijk zijn gemaakt. Dit sluit aan bij de ambities die in de Ruimtelijke Structuurvisie zijn opgenomen.

3.4.3 Eigenkrachtvisie

In haar strategische toekomstvisie heeft de gemeente Stein vijf kernwaarden geformuleerd:

  • een samenleving met sociale vitale kernen.
  • een gemeente met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.
  • een bereikbare en bedrijvige gemeente.
  • een dienstverlenende gemeente.
  • een samenleving die trots en bewust is van haar eigen kwaliteit.

De vervolgstap voor de gemeente Stein is om de hoofdlijnen uit de strategische toekomstvisie concreter te maken en te verbinden met de behoefte en inzet van de burgers van Stein. Daarom heeft de gemeente Stein een visie op eigen kracht van de kernen opgesteld: de Eigenkrachtvisie.

Economie en arbeidsmarkt

De gemeente Stein heeft in haar strategische toekomstvisie aangegeven aan te willen haken bij de economische ontwikkelingen in Zuid-Limburg. Daarbij is onder meer de (door)ontwikkeling van de Chemelotcampus van groot belang. Naast de kansen die de doorontwikkeling van de Chemelotcampus biedt, zet Stein ook in op toerisme en recreatie als economische motor. Hiervoor wil de gemeente de groengebieden rond Stein handhaven en aanvullen zodat een aaneengesloten groene ring ontstaat. Daarnaast wordt met het project Rivierenpark Maasvallei (Grensmaas) gewerkt aan verbetering van het fietsroutenetwerk langs de Maas tussen Limburg en België.

Deze Eigenkrachtvisie heeft geen concrete items met betrekking tot Grensmaas en is daarmee niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Actuele waarden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de actuele waarden die aanwezig zijn in het gebied. Specifiek wordt ingegaan op flora en fauna, ecologische structuur, habitats, cultuurhistorie en archeologie.

4.2 Flora en Fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0006.png"

Ligging Natura 2000-gebied 'Grensmaas'

Het plangebied is gelegen binnen speciale beschermingszones. Een gedeelte van het Natura 2000-gebied de 'Grensmaas' (gebiedsnummer 152, type 'Rivierengebied') is gelegen binnen het plangebied (zie bovenstaande afbeelding). Waarschijnlijk zal de begrenzing van het natuurgebied in de toekomst worden aangepast als gevolg van de natuurontwikkeling die plaatsvindt in het kader van het Grensmaasproject.

Daarnaast is binnen het plangebied een gedeelte van de ecologische hoofdstructuur gelegen. Dit betreft bestaande en nieuw aan te leggen natuur. Dit krijgt in het Grensmaasproject hoofdzakelijk vorm door landbouwgronden om te zetten in natuurgebied. In het kader van onderhavig bestemmingsplan worden deze EHS-gebied nader aangeduid met daaraan een vergunningenstelsel gekoppeld.

4.2.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Aangezien sprake is van een consoliderend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn eventuele natuurwaarden niet in het geding.

4.3 Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch erfgoed neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de ruimtelijke ordening. Het bepaalt namelijk een groot gedeelte van de identiteit van de regio of provincie. Daarom is het zaak om cultuurhistorische bouwwerken en -objecten, landschappen en vlakken te beheren, behouden en waar nodig zelfs te ontwikkelen. Een zorgvuldige planologische omgang met deze objecten en landschappen is hierbij van groot belang. In het kader van de modernisering van de monumentenzorg in Nederland is dit ook verankerd in de wetgeving. Voortaan is het verplicht om bij ruimtelijke plannen in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Ook is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. De rijksoverheid doet dit in de Visie Erfgoed en ruimte.

Het cultuurhistorisch erfgoed is door de provincie Limburg inzichtelijk gemaakt middels de Cultuurhistorische Waardenkaart. Onder 'Historische bouwkunst' worden alle bouwwerken en objecten verstaan die langer dan vijftig jaar geleden vervaardigd zijn en vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn. 'Historische geografie' betreft de sporen van vroegere menselijke activiteiten die zichtbaar zijn in het landschap en buiten de begrippen archeologie en historische bouwkunst vallen, zoals de hoofdlijnen van oude en jonge cultuurlandschappen.

Binnen het plangebied is aan aantal Rijksmonumenten gelegen. Deze gebouwen zijn beschermd middels de Monumentenwet 1998 en worden daarom niet in het bestemmingsplan vastgelegd en beschermd. Binnen het plangebied zijn verder geen gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens beschikt de gemeente niet over een cultuurhistorische waardenkaart.

Er is sprake van een consoliderend bestemmingdplan, wat betekent dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Eventuele cultuurhistorische waarden zijn hierdoor niet in het geding.

4.4 Archeologie

Vanuit Europees beleid wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Dit uitgangspunt is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988 en het Bro. In het Bro (artikel 3.1.6 lid 4) is opgenomen dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0007.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Stein 2009

Conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Stein (2009) heeft het plangebied de 'archeologische verwachtingswaarde middelhoog' (categorie 3) en de 'archeologische verwachtingswaarde hoog' (categorie 2). In het vigerend bestemmingsplan is deze archeologische verwachtingswaarde vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (hoog) en 'Waarde - Archeologie 2' (middelhoog). Op basis daarvan is archeologisch onderzoek noodzakelijk ingeval nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen of werken/werkzaamheden een verstoring van de bodem tot gevolg hebben, dieper dan 40 cm onder het maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 250 m² (hoog) en 2.500 m² (middelhoog). Hiermee worden eventuele archeologische waarden in het bestemmingsplan vastgelegd en beschermd.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.

5.2 Watertoets

Zoals gezegd is de watertoets een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het werkgebied van Waterschap Roer en Overmaas. In het kader van de watertoets wordt onderhavige paragraaf dan ook om advies voorgelegd aan dit waterschap.

5.3 Waterbeleid

Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal als provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval Roer en Overmaas. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.

5.3.1 Nationaal beleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (2009) bepaalt dat, omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, nu een oplossing moet worden gevonden ten aanzien van ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.

Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en het behoud van biodiversiteit. Daarnaast kan water een belangrijke economische rol vervullen door gebruik voor transport, visserij en recreatie. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij de planuitwerking van dit bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.

5.3.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2016-2021

Provinciale Staten van Limburg hebben op 11 december 2015 het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 vastgesteld. Onder het motto ‘Samen werken aan water’ wordt gedurende een periode van 6 jaar meer dan een half miljard euro geïnvesteerd in de ontwikkeling van een klimaatbestendig en ecologisch gezond watersysteem en een duurzame watervoorziening voor de Limburgse samenleving. Het Provinciaal Waterplan Limburg bevat de ambities, opgaven en op hoofdlijnen de maatregelen die de komende 6 jaar worden uitgevoerd, op gebied van de hoogwaterbescherming in de Maasvallei, de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationale Deltaprogramma, de inrichting van de beken en waterrijke natuurgebieden als ook de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit, en de drinkwatervoorziening en het grondwaterbeheer, mede als opdracht vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Met het vaststellen van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 maakt Limburg werk van de klimaatopgave in haar regio. Water is het fundament onder de Limburgse samenleving en dat vereist dat het watersysteem (de Maas, de zijrivieren en het grondwater) de verschillende maatschappelijke functies (wonen, werken, natuur, landbouw, drinkwater) kan dragen, ook bij een veranderend klimaat. De afhankelijkheid van schoon en voldoende water is groot, voor de mens, de economie en de kwaliteit van de natuur.

Een veilige en aantrekkelijk Maasvallei

De Limburgse Maasvallei is een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied met een duurzame hoogwaterbescherming, die voldoet aan de in 2017 vast te stellen, nieuwe veiligheidsnormen, ook bij klimaatverandering. Dat wordt bereikt door hoogwaterbescherming met gebiedsontwikkeling te combineren en daarbij de ruimtelijke kwaliteit te versterken, in samenspraak met de partners van de provincie. De rol van de provincie ligt hierbij vooral op het vlak van de ruimtelijke ordening.

Voor de totstandkoming van een nieuw programma van hoogwaterbeschermingsmaatregelen en bij gebiedsontwikkelingen speelt de provincie een regisserende, stimulerende en/of faciliterende rol.

Op basis van de Waterwet worden projectplannen beoordeeld voor dijkversterking waarbij met name gelet wordt op ruimtelijke aspecten.

Een veerkrachtig en klimaatbestendig regionaal watersysteem

Er wordt gestreefd naar robuuste, natuurlijk functionerende, veerkrachtige watersystemen, waardoor de kans op zowel wateroverlast als watertekort sterk vermindert, zodat de risico's beheersbaar en maatschappelijk acceptabel blijven, ook bij de verwachte klimaatverandering. Beekdalen en andere landschappelijke laagten functioneren daarbij als natuurlijke klimaatbuffers, waarin de gevolgen van de klimaatverandering zo goed mogelijk worden opgevangen.

Het stedelijk gebied wordt verder klimaatrobuust ingericht en in het Heuvelland is het streven een hoger beschermingsniveau te bieden. In 2021 wil de provincie voor alle waterafhankelijke functies een maatschappelijk verantwoord voorzieningenniveau hebben bepaald.

Bij grensoverschrijdende (deel)stroomgebieden wordt gestreefd naar een duurzame, brongerichte aanpak via samenwerking, afstemming en overleg met onze buitenlandse partners.

Behoud en herstel van de natte natuur en verbetering van de waterkwaliteit

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van alle beken en natte natuurgebieden in het provinciaal natuurnetwerk, waarbij ten minste voldaan wordt aan de normen voor ecologie, waterkwaliteit en hydrologie. Bij de grensoverschrijdende beken en natte natuurgebieden wordt gestreefd naar meer samenwerking en afstemming bij ontwikkeling en herstel met Brabant, Duitsland en België.

Duurzame drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer

De provincie streeft naar een duurzame drinkwatervoorziening met een hoge mate van zelfvoorziening van het drinkwatergebruik in Limburg. Er is voldoende water van de vereiste kwaliteit blijvend beschikbaar tegen een redelijke prijs, voor menselijke consumptie, economie en natuur. Innovaties in de land- en tuinbouw en bij de gemeenten hebben geleid tot een forse reductie van het gebruik en de uitspoeling van meststoffen, bestrijdingsmiddelen en nieuwe stoffen naar grond- en oppervlaktewater. Er dient niet méér water onttrokken te worden dan dat er aangevuld wordt en er mogen geen negatieve effecten optreden voor de grondwaterafhankelijke natuur en overige gebruiksfuncties die van het grondwater afhankelijk zijn.

5.3.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas. Het waterbeleid van dit waterschap is neergelegd in het waterbeheerplan Waterschap Roer en Overmaas 2016-2021. Met dit Waterbeheerplan zet het waterschap de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt gegeven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water.

In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde wordt gebracht en gehouden. Beschreven wordt voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen uitgevoerd gaan worden, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat in het plan welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan is de keur met bijbehorende legger.

De Keur Waterschap Roer en Overmaas

De Keur van het Waterschap Roer en Overmaas (verordening van het waterschap) is vastgesteld op 1 juli 2014. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder andere de volgende onderwerpen opgenomen:

  • regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
  • watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken;
  • verboden in geval van calamiteiten;
  • watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
  • vrijstellingen;
  • zorgplicht voor het watersysteem.
5.3.4 Gemeentelijk beleid

Waterplan gemeente Stein

Het eerste doel van het waterplan is het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van de gemeente en de waterbeheerders op duurzaam waterbeheer en het bieden van maatregelen waarmee deze visie kan worden gerealiseerd. Het waterplan richt zich op het stedelijk gebied en betrekt hierin de landelijke omgeving voor zover er een relatie ligt met de ambities binnen het stedelijk gebied. Het tweede doel van het waterplan is om door samenwerking de efficiëntie en effectiviteit van maatregelen te verhogen. Anders gezegd: door samenwerking kan met minder inspanning minstens hetzelfde doel worden bereikt.

De visie van het waterplan sluit aan bij de missie van de gemeente Stein: Stein wil zich profileren als een kwalitatief hoogwaardige, groene woongemeente met leefbare kernen. De visie wordt ondersteund door een aantal ambities. De ambities richten zich onder andere op het herstel van de regenwaterstructuur en het menselijke aspect daarbij:

  • Scheiden van vuilwater en regenwater.

Afvoer van afvalwater wordt verder gescheiden. Vuilwater wordt afgevoerd naar de zuivering en hemelwater wordt binnen (deel)gebiedsgrenzen verwerkt. Afhankelijk van het gebied worden infiltratievoorzieningen of buffers met afvoer naar oppervlaktewater ingezet. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is uitgangspunt.

  • Verkleinen van afwaterende oppervlakken naar de riolering.

De toename van het verhard oppervlak heeft geleid tot een situatie waarin neerslag heel snel tot afvoer komt. Enerzijds leidt het tot een verhoogde kans op wateroverlast in stedelijk gebied en beken die de afvoer niet aankunnen. Anderzijds wordt de grondwatervoorraad minder aangevuld. Een derde aspect is het klimaat. Verharde oppervlakken warmen veel meer en sneller op dan de landelijke omgeving. In grote stedelijke gebieden ontstaat hierdoor een ongunstig (micro)klimaat. Het verminderen van afvoerende oppervlakken en verhardingen draagt bij aan een meer evenwichtige leefomgeving. Kansen doen zich voor bij herinrichtingen door toepassing van waterdoorlatende verharding of groene daken. De gemeente Stein grijpt kansen om verhardingen af te koppelen van de riolering. Particulieren worden gestimuleerd om te “onttegelen”. De terrassen en verhardingen in de tuin worden waterdoorlatend.

  • Water maakt groen: in verdroogde beekdalen en versterkt de stedelijke groenstructuur.

Een aantal brongebieden in de gemeente Stein lijdt onder de afgenomen toestroom van grondwater. Dat is het gevolg van minder neerslag die in de bodem wegzakt, omdat het oppervlak is verhard. Het verwezenlijken van de voorgaande ambities wordt zodanig gedaan, dat de neerslag ten goede komt aan de grondwatervoorraad en met name de verdroogde brongebieden. De beken en locaties als de Zonput worden daardoor op termijn weer gevoed met water, waarmee de oorspronkelijke situatie is hersteld. Binnen deze ambitie behoort ook de versterking van het groen in het stedelijk gebied en de directe omgeving hiervan. De uitbreiding van stedelijk groen gaat hand in hand met het versterken van de groene belevingswaarde van de kernen. De groene gebieden worden zo ingericht dat ze ook een blauwe (water)functie hebben, duurzaam zijn en op een efficiënte manier worden beheerd. Ook de aangrenzende ecologische verbindingszones (EVZ) bij Graetheide en Catsop worden versterkt door elementen met een blauw-groene functie. In het hellende landelijk gebied zijn lijnvormige groenstroken aangebracht. Dit versterkt de natuurlijke waarden, belemmert een snelle oppervlakkige afstroming van water en gaat bodemerosie tegen.

  • Water stroomt zichtbaar weg om te infiltreren of naar oppervlaktewater.

De laatste generaties zijn gewend dat afvalwater, schoon of vuil, zonder problemen “in de grond verdwijnt” en wordt afgevoerd. Kennis van het rioolstelsel is zeer beperkt waardoor het begrip bij calamiteiten er vaak niet is. Parallel aan het scheiden van de afvoer van schoon en vuil water moet de bewustwording groeien. De ideale manier is het zichtbaar maken van afstromend (schoon) water. Het natuurlijk stelsel van samenvloeiing, afstromen en infiltreren wordt in een stedelijk jasje gegoten. Beleving van water wordt aantrekkelijk gemaakt door het aanleggen van waterspeelplaatsen en andere speelse elementen die tegelijkertijd een educatieve functie hebben.

  • Overheid, inwoners en bedrijven zijn samen verantwoordelijk voor de verwerking van regenwater.

De vervuiler betaalt, is een algemeen geaccepteerd systeem. Voor neerslag en grondwater geldt dit principe ook. Iedereen is verantwoordelijk voor het water op haar/zijn eigen perceel. Vaak kan met eenvoudige ingrepen de situatie sterk worden verbeterd. Het gemeentelijk rioolstelsel, maar ook de rioolwaterzuivering en de waterlopen zijn hier bij gebaat. Dat komt de maatschappij en dus ook iedere individuele partij ten goede. De gemeente gaat op zoek naar andere partijen om haar taken nog beter te kunnen uitvoeren. Kennisbundeling met andere gemeenten is daarbij een speerpunt. Het Waterpanel is op initiatief van de provincie Limburg opgezet. Het vormt een ideale omgeving om ervaringen van Limburgse gemeente uit te wisselen.

  • Maatregelen worden overwogen genomen met zorg voor de (leef)omgeving.

De volksgezondheid is een groot goed. De aanleg van riolering heeft sterk bijgedragen aan de volkshygiëne, meer nog dan de medische wetenschap. Het scheiden van de afvalwaterstromen mag niet leiden tot problemen. Het behoud van een goede grondwaterkwaliteit is nodig voor de generaties na ons. Het verwerken van afvalwater in de (deel)gebieden gebeurt daarom op een verantwoorde en veilige manier. Daar hoort ook bij dat overheid én burger bewust zijn van de werking van het systeem.

  • Mensen worden bewust (gemaakt) over de aanwezigheid van water en de omgang met water.

Water is het centrale thema in dit plan. Ambities zijn gericht op een betere ecologie, een duurzaam systeem, veiligheid en verantwoording nemen. Deze laatste ambitie betreft de relatie tussen mens en water. De bewustwording van mensen voor de omgang met water wordt gestimuleerd, mensen worden geprikkeld. Water gaat in toenemende mate een centrale rol spelen in ons dagelijks leven. Zo ontstaat een situatie waarin we ons prettig voelen, bewust omgaan met onze (natte) leefomgeving en kunnen genieten van de (blauwe) kwaliteiten.

5.4 Waterhuishoudkundige situatie in dit bestemmingsplan

5.4.1 Wet- en regelgeving Rijk

De volgende onderdelen worden vanuit het Barro geregeld in dit bestemmingsplan:

Stroomvoerend rivierbed: voor het stroomvoerend rivierbed is een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels. De ligging van het stroomvoerend rivierbed sluit aan bij de Beleidslijn grote rivieren. De als zodanig bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit.

Waterbergend rivierbed: voor het waterbergend rivierbed is een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels, met uitzondering van het deel waarop artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing is. De ligging van het waterbergend rivierbed sluit aan bij de Beleidslijn grote rivieren. De als zodanig bestemde gronden zijn mede bestemd voor de berging van rivierwater.

Vrijwaringszone Julianakanaal: Voor het Julianakanaal is een vrijwaringszone van 25 meter aan weerzijden van het kanaal opgenomen. Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan.

Daarnaast is de dijk van het Julianakanaal een waterkering met een kern- en beschermingszone. Deze zones zijn vastgelegd op de legger Rijkswaterstaatwerken. De kernzone en beschermingszone zijn respectievelijk bestemd als 'Waterstaat – Waterkering' en 'Waterstaat – Beschermingszone waterkering'.

Tevens wordt aan de zuidzijde van het plangebied conform het Tracébesluit / het Tracébesluit aanvulling III het passeervak Noord als onderdeel van het Julianakanaal gerealiseerd. Het benodigde ruimtebeslag voor dit passeervak is positief bestemd door middel van de bestemming 'Water'. De realisatie van dit passeervak is hiermee rechtstreeks mogelijk.

Als gevolg van de realisatie van dit passeervak wijzigt de ruimtelijke situatie parallel aan het Julianakanaal. De aangrenzende dijklichamen en wegen moeten hiervoor verplaats worden. Dit is binnen het benodigde ruimtebeslag van het passeervak c.q. de bestemming 'Water' specifiek mogelijk maakt door middel van een nadere aanduiding met bijbehorende regeling in de regels. Hiermee is gewaarborgd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en infrastructuur.

5.4.2 Wet- en regelgeving provincie

In het kader van het aspect water zijn er geen onderdelen die vanuit de Omgevingsverordening van de provincie Limburg vastgelegd dienen te worden.

5.4.3 Wet- en regelgeving Waterschap Roer en Overmaas

De watergangen die zijn gelegen binnen het plangebied die op de legger van het Waterschap Roer en Overmaas zijn aangegeven, zijn bestemd als 'Water'. De bijbehorende beschermingszones zijn bestemd als 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.

Voor de waterkeringen behorende bij de Maas, welke in beheer zijn bij het waterschap, is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor het beheer en onderhoud van deze waterkeringen is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' opgenomen.

5.4.4 Wet- en regelgeving Waterschapsbedrijf Limburg

Voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie en de rioolgemalen is een geurzone 'milieuzone - geurzone' opgenomen op de verbeelding en in de regels. In de geurzone 'milieu - geurzone' mogen geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen worden toegelaten.

Hoofdstuk 6 Milieuparagraaf

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op het plan. Specifiek wordt ingegaan op mer-plichtigheid, geluid, bodem, luchtkwaliteit, geurhinder, externe veiligheid, kabels en leidingen en zoneringen.

6.2 Milieueffectrapportage

De voorgenomen activiteiten ter plaatse kunnen via een tweetal sporen leiden tot de plicht tot het uitvoeren van milieueffectrapportage (m.e.r.). Het eerste spoor is via de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. Het nieuwe Besluit m.e.r. is op 1 april 2011 in werking getreden. Een milieueffectrapportage is bij dit spoor verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

MER Grensmaas 2003

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Grensmaas' dat in 2006 is vastgesteld is een Milieueffectenrapportage Grensmaas uitgevoerd (MER Grensmaas 2003). Hierbij was sprake van een voorkeursalternatief (voorkeursalternatief 2003). De eisen die hieraan ten grondslag lagen, waren en zijn nog steeds de voorwaarden die gelden voor de uitvoering van het Grensmaasproject.

Het voorkeursalternatief behelst kort gezegd het volgende: de afgraving, verwerking en afvoer van klei en toutvenant in het plangebied. Vervolgens de herinrichting en beheer ten behoeve van natuurontwikkeling en (ecologisch) rivierherstel. Dit conserverende bestemmingsplan sluit aan bij het voorgaande bestemmingsplan Grensmaas (vastgesteld in 2006), waarin dit voorkeursalternatief is verwerkt.

6.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

6.3.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. Indien men voornemens is nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen te realiseren binnen een dergelijke zone, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan. Bij de planologische realisatie van een nieuwe zoneplichtige weg dient te worden onderzocht of de hiervoor bedoelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van bestaande geluidsgevoelige objecten binnen de nieuwe zone kunnen worden gehaald.

Voor het wegverkeerslawaai zijn de geluidsbronnen Rijksweg A76 en overge wegen buiten de bebouwde kom van invloed op het plangebied. Echter binnen het plangebied worden geen geluidsgvoelige objecten opgericht, waardoor akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh in onderhavig geval niet noodzakelijk is.

6.3.2 Industrielawaai

In het kader van industrielawaai zijn twee geluidbronnen van belang: de tijdelijke werkzaamheden ten behoeve van het Grensmaasproject en de geluidzone behorende bij L'Ortye.

Tijdelijke geluidsbelasting i.h.k. van het Grensmaasproject

Daar waar activiteiten zoals graafwerkzaamheden, baggerwinwerkzaamheden, sorteerwerkzaamheden en aan- en afvoerend verkeer zal plaatsvinden in de directe nabijheid van bebouwing is een tijdelijke toename van de geluidsbelasting te verwachten. De mate van toename en de duur verschilt per locatie. De voorkeursgrenswaarde ligt bij 50 dB(A). Waar deze waarde niet haalbaar is mag op basis van de Circulaire Natte Grindwinning (ministerie van VROM, 1992) tot een maximale grenswaarde van 60 dB(A) gegaan worden.

De Provincie stelt zich op het standpunt dat ten gevolge van baggerwerkzaamheden met baggermolens, zijnde de grootste geluidsbronnen binnen het Grensmaasproject, 60 dB(A) alleen bij solitaire woningen of een cluster daarvan van maximaal 20 woningen, wordt toegestaan, terwijl voor de overige woonbebouwing 55 dB(A) als maximaal toelaatbaar wordt beschouwd. Dit wordt bereikt door een combinatie van:

  • Inzet van de beste technische middelen bij baggermolens.
  • Het in acht nemen van zekere afstanden van de winning tot woonbebouwing.
  • Het oprichten van tijdelijke afschermingen.

Niet uitgesloten is dat er een uitbreiding, zowel qua capaciteit als fysiek, van de reeds bestaande verwerkingsinstallatie bij Meers gerealiseerd zal worden. Bij een dergelijke uitbreiding zal als uitgangspunt gelden dat de geluidsbelasting op de in de omgeving gelegen woningen niet verder mag toenemen dan de wettelijke norm toelaat. Indien de uitbreiding van dien aard is dat de verwerkingsinstallatie als onderdeel van de winplaats kan worden beschouwd zal de noodzaak om de zone te handhaven nader worden bezien. Dit met inachtname van de wettelijke eisen ten aanzien van geluid.

Bij winplaatsen is er sprake van woonbestemmingen welke binnen de grenzen van het wingebied zijn gelegen. Bij deze woonfuncties dienen zekere afstanden in acht genomen worden tussen de werkzaamheden en de woningen om de maximaal toegestane geluidbelasting van 55 resp. 60 dB(A) te kunnen respecteren. Dit heeft geleid tot een drietal winzones waar in de huidige situatie omwille van de geluidsgrenzen niet mag worden afgegraven.

Zowel qua efficiency van de werkzaamheden als voor wat betreft hinderbeleving is het aanhouden van dergelijke afstanden geen voorkeurssituatie. De winwerktuigen hebben minder ruimte om te manoeuvreren, en er zal toch sprake zijn van hinder. In het vergunningentraject zullen de bepaalde geluidbelastingen op basis van de nader uitgewerkte wijze van winning en de daarbij te hanteren tijdsduur van het in te zetten materieel worden getoetst aan de grenswaarden. Bij overschrijding van de grenswaarden zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. In het geval de woonfunctie door middel van bijvoorbeeld een bestemmingsplanwijziging of privaatrechtelijke afspraken niet meer van toepassing wordt verklaard, en er dus geen hinder meer kan worden ondervonden omdat er niet meer wordt gewoond, is het mogelijk dat de afstanden verkleind kunnen worden. Hierdoor neemt de effectiviteit van de werken toe.

De geluidsbelasting bij uitvoering van het Grensmaasproject neemt toe door twee soorten activiteiten. Per activiteit staat aangegeven hoe de hinder zoveel mogelijk beperkt kan worden.

Activiteit 1. Ontgronding, transport over de locaties, opslag van dekgrond in bergingen en opslag van zandig grind in depot

Deze activiteiten vallen onder het toetsingskader van de Circulaire Natte Grindwinning. Om de geluidsbelasting en hinder op alle locaties zoveel mogelijk te beperken is de inzet van modern materieel het uitgangspunt. Op bepaalde locaties zal grond tijdelijk worden opgeslagen. Waar mogelijk zal dit zodanig als geluidsafschermend depot worden uitgevoerd dat hierdoor een bijkomend geluidsreducerend effect wordt bereikt (geluidswal). Daarnaast wordt de hinderduur beperkt door de uitvoering van de graafwerkzaamheden in de nabijheid van woonbebouwing zo snel mogelijk af te ronden.

Activiteit 2. Verwerking van grind en zand met vaste verwerkingsinstallaties en afvoer van zand en grind

De verwerking van vrijkomend zandig grind zal plaatsvinden in een vaste en meerdere drijvende verwerkingsinstallaties. Waar gebruik wordt gemaakt van drijvende verwerkingsinstallaties vallen deze in beginsel onder het toetsingskader van de Circulaire Natte Grindwinning, zoals beschreven onder activiteit 1.

De vaste verwerkingsinstallatie bij Meers (L'Ortye) ligt buiten de winplaatsen en valt onder het toetsingskader van de Wet Geluidhinder. Voor deze (vaste) verwerkingsinstallatie is al een geluidzone vastgesteld. Hiervoor is al aangegeven dat er mogelijk een uitbreiding, zowel qua capaciteit als fysiek, van de verwerkingsinstallatie bij Meers gerealiseerd zal worden. Bij een dergelijke uitbreiding zal als uitgangspunt gelden dat de geluidsbelasting op de in de omgeving gelegen woningen niet verder mag toenemen. Indien de uitbreiding van dien aard is dat de verwerkingsinstallatie als onderdeel van de winplaats kan worden beschouwd zal de noodzaak om de zone te handhaven nader worden bezien. Dit met in acht name van de wettelijke eisen ten aanzien van geluid. Het gereed product wordt bij drijvende verwerkingsinstallaties direct gestort in binnenvaartschepen en dus per schip afgevoerd. Bij de vaste verwerkingsinstallatie in Meers wordt het gereed product voor de regionale markt per as over de openbare weg afgevoerd.

Geluidzone L'Ortye

Ten aanzien van industrieterreinen is in de Wgh bepaald dat wanneer met het vaststellen van een bestemmingsplan een industrieterrein in de zin van deze wet ontstaat, tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld dient te worden, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Dit gebeurt op basis van een akoestisch onderzoek. Het industrieterrein zelf maakt geen deel uit van de zone.

In artikel 53 Wgh is bepaald dat buiten een bestaande zone de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel uit gaan maken van de bestaande zone, kan ex artikel 55, vierde lid Wgh met betrekking tot geprojecteerde, aanwezige of in aanbouw zijnde woningen in dat gebied een hogere waarde dan 50 dB(A) worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen de waarde 55 dB(A) en voor wat aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

De geluidzone voor L'Ortye is op de verbeelding en in de regels aangegeven als gebiedsaanduidingen 'Geluidzone-industrie = 55 dB(A)' en 'Geluidzone-industrie 50-55 dB(A)'. Binnen deze zonegrenzen is het verboden woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen in de zin van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder te realiseren, tenzij:

  • een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw voor de vaststelling van dit plan is verleend;
  • uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.

Daarnaast zijn tevens de geluidzones behorende bij de Chemolot Site en de haven Stein op het plangebied van toepassing. Hiervoor geldt dat binnen deze zones geen geluidsgevoelige objecten mogen worden opgericht.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in de realisering van nieuwe milieuhygiënisch gevoelige functies of geluidsbronnen, waardoor akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh in dit geval niet noodzakelijk is

6.4 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In dit kader is sprake van een conserverend bestemmingsplan, dat niet voorziet in de realisatie van milieuhygienisch gevoelige functies. In het onderstaande worden de onderdelen benoemd die van belang zijn bij het Grensmaasproject.

De uitvoering van het Grensmaasproject leidt tot de sanering van de diffuse bodemverontreiniging in een groot deel van het plangebied. Ter plaatse van de stroomgeulverbredingen en weerdverlagingen wordt de thans aanwezige diffuus verontreinigde deklaag ontgraven en binnen het plangebied in dekgrondbergingen geborgen. Alle binnen het te vergraven gebied aanwezige lokale puntverontreinigingen worden gesaneerd. Het hierbij vrijkomende materiaal wordt uit het plangebied verwijderd en zal door erkende verwerkers op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden verwerkt.

Zowel de humaan-toxicologische, als de eco-toxicologische risico’s nemen hierdoor in belangrijke mate af. De uitspoeling van verontreinigingen naar diepere bodemlagen en het grondwater is sterk gereduceerd, terwijl de verspreiding van verontreiniging door erosie van de verontreinigde bodem tijdens hoogwater binnen het plangebied aanzienlijk wordt verkleind.

Het niet-vermarktbare materiaal (de al dan niet verontreinigde bovengrond, de eventuele stoorlagen in de grindpakketten alsmede de ‘mors’ die vrijkomt bij de verwerking van zand en grind) dat bij uitvoering van het Grensmaasproject vrijkomt zal in dekgrondbergingen onder de waterbodem worden geborgen. Door de grote spreiding van de thans in het gebied aanwezige verontreinigingen, is de oppervlakte waarover deze verontreinigingen na uitvoering van het Grensmaasproject aanwezig zijn, aanzienlijk gereduceerd.

Aangezien de blootstellings- en verspreidingsrisico’s sterk samenhangen met deze oppervlakte zullen ook deze risico’s zijn afgenomen. Hiermee is dus ruimschoots voldaan aan het stand-still-beginsel in de zin van de Wet milieubeheer.

Voor iedere dekgrondberging zal, in het kader van de vergunningaanvragen (Wet milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlaktewateren) een modelberekening moeten worden uitgevoerd waarbij wordt aangetoond dat aan de milieuhygiënische eisen uit het Beleidsstandpunt Verwijdering Baggerspecie (1993) wordt voldaan.

De eisen uit Actief Bodembeheer Maas (ABM) garanderen dat de kwaliteit van de afdeklaag van de dekgrondbergingen niet zal leiden tot onaanvaardbare humaan-toxicologische blootstellingsrisico’s. Juridisch moet het gebiedseigen, matige en sterk verontreinigde materiaal, dat vrijwel zonder uitzondering wordt ontgraven in het stroomvoerende deel van het rivierbed, worden aangemerkt als baggerspecie, zodat de dekgrondbergingen moeten worden beschouwd als inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van baggerspecie. Dergelijke inrichtingen zijn vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer.

6.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan, wat betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit.

6.6 Geurhinder

Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van geurgevoelige objecten. De Wgv is daardoor niet van toepassing op het planvoornemen.

Voor de integrale afvalwaterzuiveringsinstalltie (IAZI) en de rioolgemalen geldt een geurzone. De geurzone (30 meter) van de betreffende rioolgemalen zijn als zodanig is opgenomen op de verbeelding. Binnen deze zones zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan. Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van (nieuwe) geurgevoelige objecten en daarmee ook niet binnen de betreffende geurzones.

6.7 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart

Transport gevaarlijke stoffen

Er vindt zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van de gevaarlijke stoffen plaats over de weg. Een uitzondering hierop is de rijksweg A76. Voor deze rijksweg geldt een veiligheidszone van 13 meter gemeten uit het midden van de weg (tussen de 2 x 2 rijstroken). Gezien de breedte van de 2 x 2 rijstroken valt deze veiligheidszone binnen het bestaande ruimtebeslag van de A76. Buiten het bestaande ruimtebeslag van de A76 dien wel rekening te worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Deze moet worden gemeten vanaf de buitenste kantstreep van de weg. Aangezien het ruimtebeslag van dit plasbrandaandachtgebied binnen de bebouwingsvrije beheerszone van 50 meter, eveneens gemeten vanaf de buitenste kantstreep van de weg, valt is hiervoor geen beschermende regeling opgenomen. Voor de bebouwingsvrije beheerszone geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid. Aan deze afwijkingsmogelijkheid is een extra voorwaarden toegevoegd dat bij het oprichten van de bebouwing de veiligheid ter plaatse in voldoende mate gewaarborgd is. Daarnaast bestaande de aangrenzende gronden uitsluitend uit water en agrarische gronden.

Het Julianakanaal is een Rijksvaarweg die deel uitmaakt van het basisnet. De PR 10-6 risicocontour van deze waterweg is 0 meter op basis van bijlage III (Tabel basisnet water). Er is geen kolom opgenomen met een plasbrandaandachtsgebied.

Op basis van artikel 10.1 van het BEVT (Besluit externe veiligheid transportroutes) is het volgende bepaalde: daar waar vrijwaringszones zijn opgenomen langs in het Basisnet opgenomen binnenwateren is sprake van een afwegingsplicht bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in verband met de mogelijke gevolgen van een plasbrand.

Voor het Julianakanaal zijn in dit bestemmingsplan vrijwaringszones opgenomen op de verbeelding en in de regels. In casu worden geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwestbare objecten toegestaan, er is immers sprake van een conserverend bestemmingsplan dat de bestaande rechten respecteert.

Buisleidingen

Binnen het plangebied zijn de volgende buisleidingen gelegen:

  • Aardgasleiding van de Gasunie (nummer A-521-02 met een druk van 66 bar). Deze leiding heeft geen PR 10-6.
  • Air Liquide leiding (een druk van 64 bar). Deze leiding heeft geen PR 10-6.
  • Air Liquide leiding (een druk van 64 bar). Deze leiding heeft geen PR 10-6.
  • ARG-Leiding (met een druk van 100 bar). Deze leiding heeft een PR 10-6 van globaal 23 meter (de exacte ligging is afhankelijk van een aantal factoren).
  • PALL-leiding (met een druk van 69 bar). Deze leiding heeft een PR 10-6 van 23,5 meter. Binnen deze plaatsgebonden risicocontour zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die hierop van invloed kunnen zijn;
  • MVC-leiding (met een druk van 62,8 bar). Deze leiding heeft geen PR 10-6.

Risicovolle bedrijven/inrichtingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0971.BPGrensmaas-0003_0009.png"

Uitsnede risicokaart Chemelot site

Chemelot

Bedrijven in Nederland met een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke stoffen vallen onder de werking van het BRZO. Het besluit beschrijft voor diverse gevaarlijke stoffen en stofcategorieën een hoge en een lage drempelwaarde voor stofhoeveelheden. Als een bedrijf met zijn stofhoeveelheden de lage drempel overschrijdt, dient het een kennisgeving in te dienen en te beschikken over een veiligheidsbeheerssysteem en een zogenaamd Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO). Dit soort bedrijven worden PBZO-bedrijven genoemd.

Bij overschrijding van de hoge drempel is een bedrijf daarnaast verplicht een veiligheidsrapport (VR) te maken voor het bevoegd gezag (de gemeente of de provincie). Een dergelijk bedrijf heet een VR-bedrijf.

Aan de oosztijde van het plangebied ligt het terrein van Chemelot, een bedrijf type BRZO (categorie A), dat VR-plichtig is. Hier is een installatie voor zeer giftige gassen aanwezig. Deze bevindt zich echter niet binnen het plangebied, maar ruim daarbuiten. Gelet hierop en op het feit dat het planvoornemen niet uitgaat van nieuwe ontwikkelingen, welke niet reeds volgens vigerende planologische kaders mogelijk zijn, nemen de aanwezige risico's als gevolg van onderhavig bestemmingsplan niet toe.

Een VR-rapport of PBZO document is aanwezig. In het VR 'Veiligheidsrapport deel 1' d.d. 1 juli 2009 is aangetoond dat Chemelot als inrichting een beleid voert om zware ongevallen te voorkomen en hiervoor een veiligheidsbeheerssysteem hanteert. Voor het Chemelotterrein zijn de risico’s van zware ongevallen bepaald en de nodige maatregelen getroffen om deze te voorkomen dan wel, mocht onverhoopt een zwaar ongeval toch plaatsvinden, de gevolgen voor mens en milieu te beperken. Tevens is in het VR beschreven hoe het ontwerp, de constructie, bedrijven en onderhouden van de installaties, opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur veilig en betrouwbaar zijn en blijven in relatie tot de gevaren van een zwaar ongeval en wordt ingegaan op het intern noodplan.

Propaantank

Aan de Maasbanderkerkweg is veehouderij Houben gelegen. Ter plaatse is sprake van een bovengrondse propaantank met een PR 10-6 van 20 meter. Binnen deze contour zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die hierop van invloed kunnen zijn.

Gasdrukregel- en meetstation

In het noordelijke deel van het plangebied bij de Kasteelweg is een gasdrukregel- en meetstation gelegen, waarvoor een PR 10-6 van 25 meter geldt. Binnen deze contour zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die hierop van invloed kunnen zijn.

Verantwoording groepsrisico

Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat er geen PR 10-6 contouren liggen over kwetsbaar objecten in het plangebied, zoals woningen, scholen of verzorgingstehuizen. Gezien de aard van het plan (conserverend bestemmingsplan) is er geen sprake van gevolgen voor het groepsrisico van enige relevante risicobron. Indien middels een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid medewerking wordt verleend aan voorgenomen functiewijzigingen zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid moeten worden voldaan.

Gezien het feit dat er met vaststelling van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en/of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde. Het groepsrisico wordt daarmee in voldoende mate verantwoord geacht.

6.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt voor het bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Deze publicatie geeft richtlijnen over de aan te houden afstanden van bedrijfbestemmingen en andere niet woon-functies ten opzichte van gevoelige bestemmingen.

Categorie 1 en 2 bedrijven worden over het algemeen goed inpasbaar geacht in een woonwijk. Deze zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' dan ook algemeen toegestaan. Bedrijven met een zwaardere catgeorie zijn specifiek op de verbeelding en in de regels weergegeven met een aanduiding. Dit heeft met name betrekking op de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI). Op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'wordt een rioolwaterzuiveringsinstallatie < 100,000 i.e. (IAZI) aangemerkt als een milieucategorie 4.1 bedrijf met een indicatieve grootste afstand van 200 meter met betrekking tot het aspect geur. Binnen deze afstand van 200 meter zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan. Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van (nieuwe) geurgevoelige objecten en daarmee ook niet binnen de betreffende afstand in relatie tot de integrale afvalwaterzuiveringsinstallatie (IAZI).

6.9 Kabels en leidingen

De volgende relevante leidingen zijn gelegen binnen het plangebied:

  • één aardgasleiding (beschermingszone 2 x 5 meter).
  • twee Air Liquide leidingen (beschermingszone 2 x 5 meter).
  • één ARG-Leiding van (beschermingszone 2 x 5 meter).
  • één PALL-leiding (beschermingszone 2 x 5 meter).
  • één MVC-leiding (beschermingszone 2 x 5 meter).
  • één rioolpersleiding van (beschermingszone 2 x 2,5 meter).
  • waterleidingen (beschermingszone 2 x 2,5 meter).

Voor deze leidingen is een dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen en zijn voorzien van de beschermingszones. Aan deze beschermingszones is een bouw- en aanlegverbod gekoppeld.

6.10 Overige zoneringen

6.10.1 Algemeen

Buiten gangbare afstanden met betrekking tot leidingen en nutsvoorzieningen dient in bestemmingsplannen nog rekening te worden gehouden met afstanden tot bijvoorbeeld begraafplaatsen, straalpaden en grondwaterbeschermingsgebieden.

6.10.2 Rooilijnenbeleid rondom rijkswegen Rijkswaterstaat

Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnenbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid is ingesteld met het oog op onder andere ruimte voor toekomstige uitbreidingen, leidingstroken, voor verkeersveiligheid en beperking milieuhygiënische hinder, geluidhinder alsmede voor externe veiligheid. Eventuele ontwikkelingen binnen rooilijnen rondom rijkswegen worden getoetst op onder andere geluidsoverlast, externe veiligheid en afleidende verlichting alsmede reclame voor weggebruiker.

Het rooilijnenbeleid houdt in dat een bebouwingsvrije beheerszone van 50 meter gemeten uit de buitenste kantlijn van de weg bebouwingsvrij dient te blijven. Hierbij dienen op- en afritten meegenomen te worden. Voor deze bebouwingsvrije beheerszone geldt een (be)bouw(ings)verbod met een afwijkingsbevoegdheid na overleg met Rijkswaterstaat. De bebouwingsvrije beheerszone ligt over het plangebied. Hier is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat op de verbeelding ingetekend als 'vrijwaringszone – weg'

In verband met het gedeeltelijk samenvallen met het plasbrandaandachtgebied (zie paragraaf 6.7: transport gevaarlijke stoffen) is aan de afwijkingsbevoegdheid van het (be)bouw(ings)verbod een extra voorwaarden toegevoegd dat bij het oprichten van bebouwing de veiligheid ter plaatse in voldoende mate gewaarborgd dient te zijn.

6.10.3 Rooilijnenbeleid langs vaarwegen Rijkswaterstaat

Om nadelige invloeden van het functioneren van het Julianakanaal als vaarweg te voorkomen en/of te beperken, dient langs het Julianakanaal een bebouwingsvrije zone aangehouden te worden. Dit onder andere ten behoeve van voldoende zicht en radarzicht voor schippers, ruimte voor bereikbaarheid door hulpdiensten en het voorkomen van het varen tegen gebouwen.

De breedte van deze bebouwingsvrije zone vanaf de vaarwegbegrenzing, is afhankelijke van de vaarwegklasse. Voor het Julianakanaal (vaarwegklasse V) geld een afstand van 25 meter aan weerszijden van de vaarweg. Tevens mogen de zichtlijnen niet worden gehinderd. Aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd is er in de directe omgeving van het Julianakanaal geen nieuwe bebouwing voorzien die de huidige zichtlijnen belemmeren. Verder dient de doorgaande route van het kanaal gevrijwaard blijven van overstekende overkappingen en kranen.

6.10.4 Overig

Binnen het plangebied zijn verder geen stiltegebieden, bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebieden of bijbehorende waterwingebieden gelegen.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

7.2 Uitgangspunten

7.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

7.2.2 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'Grensmaas 2016' bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van onderhavig bestemmingsplan 'Grensmaas 2016' zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.

7.2.3 Inleidende regels

In de 'Begrippen' (artikel 1) worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'Wijze van meten:' (artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 regels gegeven, welke in het plan letterlijk zijn overgenomen.

7.2.4 Bestemmingsregels

Per bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. Hoewel niet ieder bestemmingsartikel alle elementen hoeft te bevatten, ziet de opbouw van de bestemmingsregels er in beginsel als volgt uit:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijking van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijking van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een werk;
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid.

7.3 bestemmingen

Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De gemeente richt haar beleid op duurzame voortzetting van agrarische bedrijven en bedrijfsvoering, waarbij het volgende geldt:

  • 1. Het beleid is primair gericht op het voeren van een volwaardig agrarisch bedrijf met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het beheerskarakter staat daarbij voorop. Nieuwe agrarische bedrijven zijn in het plangebied niet gewenst.
  • 2. Dat het beleid is gericht op het behoud van de bestaande rechten.
  • 3. Per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
  • 4. Naast de agrarische bedrijfsvoering is inherent hieraan een boerderijwinkel (maximaal 200 m2) rechtstreeks toegestaan. Deze activiteit dient ondergeschikt te zijn aan de agrarische bedrijfsvoering en mag niet de hoofdfunctie vormen.
  • 5. Om agrarische bedrijven zoveel mogelijk te behouden is verbreding van de activiteiten mogelijk. Daarom is binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' een regeling opgenomen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van diverse ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie, waaronder bedrijven van categorie 1 en 2, complementaire daghoreca, toonzalen, expositieruimten, ateliers en praktijkruimten.

Binnen de bestemming is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen gebouwen, geen woning zijnde, één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, per bouwperceel worden opgericht. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. De bestaande bouwmogelijkheden zijn behouden.

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

Het betreft hier een aangrenzend restgebied binnen het plangebied. Het beleid voor dit gebied is primair gericht op:

  • 1. Het behoud van cultuurgronden als basis voor de agrarische bedrijfsvoering in combinatie met het behoud en de ontwikkeling van de aanwezige waarden alsmede het realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen. Ook hobbymatig gebruik van cultuurgronden als ondergeschikt activiteit is toegestaan in deze restgebieden.
  • 2. Met het oog op het agrarisch gebruik mogen, omheiningen en/of erfafscheidingen, voederruiven, drinkbakken en/of kleinschalige recreatieve voorzieningen worden gebouwd.
  • 3. Voor het overige mag er binnen de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden niet worden gebouwd.
  • 4. Schuilgelegenheden voor dieren en gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik zijn alleen mogelijk middels de opgenomen afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels onder de gestelde voorwaarden. Echter het gaat hier om zeer beperkte gebieden qua oppervlakte.

Bedrijf

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn uitsluitend bedrijven van categorie 1 en 2 toegestaan, die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is als bijlage toegevoegd aan de regels. Daarnaast zijn zwaardere bedrijven toegestaan, waarvoor een specifieke aanduiding op de verbeelding is weergegeven.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij per bedrijf maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan.

Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze gronden zijn bestemd voor onder andere gasregelstations en rioolgemalen.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Bedrijf - Afvalwaterzuiveringsinstallatie

Binnen het plangebied is een afvalwaterzuiveringsinstallatie gelegen, hiervoor is een specifieke bestemming opgenomen. De groenvoorzieningen zijn aangeduid met de aanduiding 'groen'.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Natuur

De gronden met de bestemming Natuur zijn onder andere bestemd voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Via een afwijkingsmogelijkheid zijn gebouwen die noodzakelijk zijn in verband met natuurbeheer en gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik mogelijk.

Om de waarden binnen deze bestemming te beschermen, is een verbod opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden. Van dit verbod kan worden afgeweken.

Natuur - Na ontgronding en of opvulling

Deze gronden zijn bestemd voor onder andere natuurontwikkeling en extensief recreatief medegebruik.

Binnen deze bestemming zijn gebouwen toegelaten in de vorm van tijdelijke voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Recreatie

Recreatieve inrichtingen ten behoeve van sport- en speldoeleinden en/of dagrecreatieve doeleinden hebben de bestemming Recreatie.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Sport

Binnen het plangebied is een drietal schutterijen gevestigd. Ten behoeve daarvan is in het plan de bestemming Sport geprojecteerd. Middels die bestemming zijn de accommodaties van de schutterijen positief bestemd en in de huidige omvang vastgelegd.

De bestemming omvat de aanwezige verenigingsgebouwen met aanliggende gronden inclusief bijbehorende voorzieningen als lichtmasten, kogelvangers en schietbomen. In de regels is de maximale maatvoering van de diverse bouwwerken bepaald: verenigingsgebouw maximaal 125 m2, lichtmasten maximaal 15 meter hoog en kogelvangers/schietbomen maximaal 20 meter.

Het bij de locaties behorende schootsveld (gebied waar kogels terecht kunnen komen bij het schieten in open veld op schietbomen zonder kogelvangers) is niet als zodanig op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

Omdat dit zogenaamde traditionele schieten alleen bij wijze van uitzondering plaatsvindt is een afzonderlijk planologische regeling daarvoor niet noodzakelijk. De onderliggende bestemmingen (Agrarisch met waarden respectievelijk Natuur: na ontgronding en/of opvulling) verzetten zich daar niet tegen gezien het zeer incidentele karakter daarvan. Toestemming van de eigenaren van de binnen het schootsveld gelegen gronden is vanzelfsprekend wel een vereiste.

Daarnaast vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer het kader op basis waarvan voorwaarden kunnen worden gesteld met betrekking tot veiligheid en het voorkomen/beperken van geluidhinder en de belasting van de bodem bij het traditioneel schieten.

Verkeer

De bestemming Verkeer is bestemd voor onder andere verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen en geluidswerende voorzieningen.

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de vaste delfstoffenverwerkingsinrichtingen.

Water

De bestemming Water is opgenomen voor onder andere de Maas en het Julianakanaal. Daarnaast is onder andere extensieve recreatie, zoals sportvisserij en kanoën toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

De bestemming 'Water' voor het Julianakanaal is daarbij afgestemd op het toekomstig ruimtebeslag van dit kanaal. Er is daarbij rekening gehouden met de verbreding van het kanaal en de realisatie van het passeervak Noord. Om te waarborgen dat de veiligheid en infrastructuur gewaarborgd wordt is aan de bestemming 'Water' de aanduiding 'specifieke vorm van water' – passeervak' toegevoegd. Ter plaatse van deze aanduiding zijn verkeersdoeleinden, waterkeringen met jaagpad en passeervak toegestaan. Deze begrippen zijn voor de duidelijkheid nader gedefinieerd.

Wonen

Deze bestemming geldt voor de bestaande woonpercelen en de vigerende bouwtitels.

  • 1. Bestaande woningen worden voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van deze tijd, bedoelde vergroting van het woongenot. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of het vlak voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen'). Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee en geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe (ter vervanging van bestaande) woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen.
  • 2. Onder de woonbestemming valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis gebonden beroep. Een aan huis gebonden beroep is rechtstreeks toegestaan onder de voorwaarde dat maximaal 40 m2, wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep. Aan huis gebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd blijft.
  • 3. Het realiseren van verblijfsrecreatieve voorzieningen (Bed & Breakfast) voor maximaal 4 slaapplaatsen per bouwperceel ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 4 personen is onder voorwaarden door middel van afwijking toegestaan, mits het pand een minimale inhoud van 500 m3 heeft, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd, de verschijningsvorm van de woning niet wezenlijk wordt aangetast alsmede geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • 4. Kleinschalige activiteiten in de vorm van aan huis gebonden beroepen of bedrijven zijn rechtstreeks of op basis van een verleende vergunning toegestaan als onderdeel van de woning.
  • 5. Het beleid is gericht op de realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit:
  • menging van tuin- en straatgericht wonen;
  • vermijding van blinde eindgevels bij woningen.
  • 6. In verband met de krimpopgave voor de planperiode is woningsplitsing uitgesloten. Het samenvoegen van woningen is daarentegen wel toegestaan. Voorzieningen voor mantelzorg zijn toegestaan mits de persoonsgebondenheid en de tijdelijkheid gewaarborgd is en hierdoor geen extra woning ontstaat. In bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht zijn ruime mogelijkheden opgenomen om vergunningsvrij mantelzorgvoorzieningen te realiseren.
  • 7. Het beleid is gericht op het beperken van de aantasting van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik, waarbij de mogelijkheid wordt gegeven om ook ondergronds te bouwen (bijvoorbeeld een zwembad).
  • 9. Het beleid is gericht op parkeren op eigen terrein. Een garage dient te functioneren ten behoeve van de bijbehorende woning (gelegen op hetzelfde perceel).

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een standaard woningdiepte van 12 tot 15 meter. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. De standaard woningdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is. In deze gevallen wordt uitgegaan van een standaard woningdiepte van 10 meter of in enkele gevallen de vigerende woningdiepte (indien de perceelsdiepte hier nog ontoereikend is). Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak/strook) en het volgende perceel is waar mogelijk steeds gehanteerd als garantie voor een redelijke (achter)tuin.

Vanwege de flexibiliteit is een beperkte afstand van 2,50 meter tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen. Tevens is een minimale breedte van 6 meter en een maximale breedte van 20 meter voor een woning als grens opgenomen. In hoeksituaties is steeds maatwerk geleverd afgestemd op de bestaande ruimtelijke situatie. Binnen het bouwvlak mag tot een maximale goothoogte van 7,00 meter en een maximale bouwhoogte van 10,50 meter worden gebouwd. Afwijkende bouwhoogten zijn nader aangeduid op de verbeelding

De aanduiding 'bijgebouwen'

Buiten het bouwvlak is een vlak voor bijgebouwen aangeduid waarbinnen bijgebouwen in 1 bouwlaag mogen worden gebouwd, de aanduiding 'bijgebouwen'. De positie en omvang van het vlak voor bijgebouwen worden toegekend op grond van de volgende uitgangspunten:

  • de bestaande regelingen in de vigerende bestemmingsplannen;
  • herkenbaarheid van de stedenbouwkundige identiteit;
  • ruimte laten voor parkeren op eigen terrein.

De aanduiding 'bijgebouwen' is ingetekend op 1 meter achter de voorgevel, tenzij reeds gebouwen op kortere afstand van de voorgevel zijn gelegen dan wel zelfs voor de voorgevel zijn gelegen. In dergelijke situaties is de bestaande situatie gerespecteerd.

Ook de aanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten in de verbeelding van het plan ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen. In de bouwregels voor bijgebouwen is bepaald welke oppervlakte aan bijgebouwen mag worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,30 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,50 meter bedragen. Ook mogen in bijgebouwen aan huis gebonden beroepen uitgeoefend worden (praktijkvestiging).

Leiding en Leiding - Leidingstrook

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse leidingen (Leiding) worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van leidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kunnen leiden.

Binnen de leidingstrook is ruimte voor het plaatsen van nieuwe leidingen.

Binnen deze dubbelbestemming mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen van het voorliggende bestemmingsplan, uitsluitend bouwwerken van geringe omvang ten dienste van of ter instandhouding van de betreffende leiding worden gebouwd. Hier kan eventueel wel van worden afgeweken indien dit geen gevaar of belemmeringen voor de betreffende leiding oplevert. Overleg met de betreffende leidingbeheerder wordt daarbij noodzakelijk geacht.

Waarde - Archeologie 1 en 2

Deze dubbelbestemming is verdeeld in de categorieën 1 en 2, hetgeen te maken heeft met het onderliggende gemeentelijke archeologische beleid en de te beschermen waarden. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.

Waterstaat - Beschermingszone Watergang

De dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de ter plaatse gelegen watergang.

Waterstaat - Beschermingszone Waterkering

De dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de ter plaatse gelegen watergang.

Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Een gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het stroomvoerend regime van de rivier de Maas. Aan deze gronden is de dubbelbestemming 'Waterstaat – Stroomvoerend rivierbed' toegekend voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

Waterstaat - Waterbergend rivierbed

Een gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van het bergend regime van de rivier de Maas. Aan deze gronden is de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergend rivierbed' toegekend, uitgezonderd het deel waarop artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing is, voor de berging van het rivierwater bij hoogwater. Op deze gronden mag niet worden gebouwd om zodoende het bergend vermogen te waarborgen.

Waterstaat - Waterkering

Het Maasgebied inclusief Julianakanaal wordt mede afgekaderd door natuurlijke hoogtes en mede door de aanleg van waterkeringen in de vorm van kades. Voor de kades zelf en ter bescherming van de kades is respectievelijk een kernzone en een beschermingszone van toepassing. Voor deze kades is de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' opgenomen, waaraan een aanlegvergunningstelsel is gekoppeld.

7.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de 'Anti-dubbeltelregel' (artikel 23) opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal 'Algemene bouwregels' (artikel 24). Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

Algemene aanduidingsregels

De 'Algemene aanduidingsregels' (artikel 25) betreffen de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Aanduidingsregels hebben met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering (aan te houden afstand) is toegekend. In het kader van het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat en het industrielawaai wordt in deze regels een gebiedsaanduiding opgenomen.

Algemene gebruiksregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, geldt een algemeen gebruiksverbod dat is opgenomen in de 'Algemene gebruiksregels' (artikel 26). Deze hoeft dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen.

Algemene afwijkingsregels

In de 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 27) wordt aangegeven in welke gevallen middels een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels

In de 'Algemene wijzigingsregels' (artikel 28) wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht genomen moeten worden, zijn daarbij aangegeven.

Algemene procedureregels

In de 'Algemene procedureregels' (artikel 29) wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij in de bestemmingsregels opgenomen afwijkingsregels en bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van een omgevingsvergunning is al bij wet geregeld.

Overige regels

In de 'Overige regels' (artikel 30) zijn de voorrangsregels opgenomen, die in geval van strijdigheid van belangen tussen bestemmingen en dubbelbestemmingen, de voorrang van regels bepalen.

7.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In de regels wordt het 'Overgangsrecht' (artikel 31) opgenomen zoals voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregel

Als laatste wordt de 'Slotregel' (artikel 32) conform de SVBP2012 opgenomen. In deze slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan aangehaald kunnen worden.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

8.2 Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan voor de uitvoering van het Grensmaasproject is een consolierend bestemmingsplan. Het betreft de actualisatie van verouderde bestemmingsplannen. In de meeste gevallen wordt de huidige situatie weergegeven. Dit heeft geen financiële consequenties.

De financiële haalbaarheid van mogelijke ontwikkelingen op grond van bijvoorbeeld wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden binnen het bestemmingsplan dienen afzonderlijk te worden aangetoond door de initiatiefnemers zelf. Verder voorziet het bestemmingsplan niet rechtstreeks in nieuwe ontwikkelingen.

8.3 Planschade

In de Wet ruimtelijke ordening (afd. 6.1) is bepaald dat burgemeester en wethouders degene, die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming toekent, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Het voorliggende bestemmingsplan is echter naar zijn aard hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan, waardoor het risico van toewijsbare planschade gering is.

8.4 Exploitatieplan

In de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12) wordt voorgeschreven dat tegelijk met het vaststellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan vastgesteld moet worden voor het plangebied of delen ervan, tenzij:

  • het kostenverhaal anderszins verzekerd is;
  • er geen noodzaak tot het stellen van locatie-eisen of eisen aan type woningbouw is;
  • er geen noodzaak is voor het bepalen van een tijdvak of fasering.

 

In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Onder een bouwplan wordt onder andere verstaan de bouw van één of meerdere woningen. Wijziging van het gebruik van een bestaand gebouw kan dan ook niet worden aangemerkt als een bouwplan.

Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassingsverklaring van een beheersverordening zijn.

De vigerende rechten (ruimtelijk en functioneel) zijn opnieuw positief bestemd. Hiermee is aangetoond dat geen sprake is van een bouwvplan, en is het opstellen van een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst niet noodzakelijk.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.

8.5 Maatschappelijke haalbaarheid

Naast de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen tijdens deze inzagetermijn worden ingediend.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse organisaties. De resultaten het vooroverleg zijn in hoofdstuk 9 weergegeven. Daar waar mogelijk is rekening gehouden met de ingekomen opmerkingen.

Hoofdstuk 9 De procedure

9.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerpbestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingediend door een ieder. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn vastgestelde vorm.

9.2 Kennisgeving voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 23 juni 2016 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Grensmaas 2016'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening van het vigerende bestemmingsplan 'Grensmaas', waarbij de bestaande rechten opnieuw worden vastgelegd.

9.3 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het Rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro. Het plan is op 16 juni 2016 aan de betrokken instanties gestuurd met het verzoek om advies.

9.4 Resultaten vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is van de provincie Limburg, Waterschapsbedrijf Limburg, Waterschap Roer en Overmaas, Gasunie, Consortium Grensmaas en Rijkswaterstaat een reactie ontvangen. Op deze reacties is een gemeentelijk standpunt geformuleerd, welke is vastgelegd in de Nota vooroverleg en ambtshalve aanpassingen voorontwerp bestemmingsplan ‘Grensmaas 2016’. Deze reacties hebben, al dan niet geheel of gedeeltelijk, tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid. Daarnaast is het bestemmingsplan op enkele punten ambtshalve aangepast. Dit betreft echter uitsluitend kleine aanpassingen ter verbetering of verduidelijking van de toelichting, regels of verbeelding van het bestemmingsplan.

De Nota vooroverleg en ambtshalve aanpassingen voorontwerp bestemmingsplan ‘Grensmaas 2016’ is opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting.

9.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van augustus/september 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 6 zienswijzen ontvangen. Met ingang van 13 januari 2017 is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken hernieuwd ter inzage gelegd gedurende zes weken, tot en met 23 februari 2017. In het kader van deze hernieuwde ter inzage zijn de 6 zienswijzen als opnieuw ingebracht beschouwd. De reclamanten zijn hiervan op de hoogte gesteld zodat zij hun zienswijzen niet opnieuw hoeven in te brengen in het kader van de hernieuwde ter inzage legging.

Tijdens de hernieuwde ter inzage legging zijn nog 5 zienswijzen ontvangen. In totaal zijn hiermee dus 11 zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn in de nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Dit heeft geresulteerd in het (gedeeltelijk) honoreren dan wel niet honoreren van de zienswijzen.

Tevens zijn een tweetal ambtshalve wijzigingen meegenomen.

9.6 Vaststelling

Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Stein in de raadsvergadering van 11 mei 2017 gewijzigd vastgesteld.