direct naar inhoud van Regels
Plan: Herten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000235-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Herten met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000235-VG01 van de gemeente Roermond.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

1.4 aan en/of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt.

1.8 archeologische waarde:

waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijfsactiviteit:

het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde.

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 bedrijfswoning:

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

1.15 begane grond:

bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain.

1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.20 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.29 evenement:

al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.32 halfvrijstaande woning

een woning, deel uitmakend van een blok van 2 aaneen gebouwde woningen.

1.33 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, één en ander al dan niet in combinatie met ondersteunende activiteiten of met een vermaaksfunctie, met uitzondering van seksinrichtingen.

1.35 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.

1.36 kleine economie:

bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.37 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.38 maatschappelijk:

voorzieningen ten behoeve van educatieve, sociale, sociaal-medische, sociaal-culturele, (para-) medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van begeleid wonen en van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.39 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.40 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.43 peil:

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
  • geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 setback

een dakopbouw die gelegen is op ten minste 2 meter achter de doorgetrokken voorgevel van een woning met een maximale hoogte 3,30 meter.

1.47 twee- aan- een gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.48 veiligheidsafstand

afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid ten minste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 3.2.1 en 3A.2.1 Vuurwerkbesluit, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan dan wel de daarvoor geldende beheersverordening verlening voor het bouwen daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat enerzijds en beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten en geprojecteerde beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten anderzijds.

1.49 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

1.50 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw.

1.51 vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.52 vrijstaand geschakelde woning

woningen waarvan het hoofdgebouw aan geen van beide zijden aansluit op het naastliggende hoofdgebouw, doch die zijn verbonden door middel van één tussenliggend aangebouwd bijgebouw.

1.53 waterhuishouding:

het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.55 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 breedte van een zone langs een watergang

vanaf de insteek van de betreffende zijde van de watergang.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Aanvullende bepalingen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening uitsluitend in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. bedrijfsgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. ten hoogste 1 woning met bijbehorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan;
  • e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende

  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlakte van ten hoogste 100m2.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. nieuwbouw van een woning is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet toegestaan, behoudens herbouw, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat.
3.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouw van silo's is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 meter;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt buiten de als 'bouwvlak' aangeduide gronden, ten hoogste 1 meter;
  • f. (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze als bouwwerk, geen gebouw zijnde worden aangemerkt, zijn buiten de als 'bouwvlak' aangeduide gronden niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op kwaliteitsverbetering van het buitengebied, nadere eisen stellen aan de realisatie van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde) ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', ten aanzien van;

  • a. het landschappelijk inpassen van nieuwe bebouwing;
  • b. het realiseren van een regenwatervoorzieningen. 
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking / -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van andere bedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • f. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor buitenopslag;
  • g. het gebruik van gronden en opstallen voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden;
  • h. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik van opstallen voor recreatiewoningen;
  • k. het gebruik van gronden en opstallen voor niet- agrarische nevenactiviteiten
  • l. het gebruik van opstallen als afhankelijke woonruimte.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.4 teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het kampeerterrein dient gesitueerd te zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', of indien aan is getoond dat dit niet mogelijk is, op de gronden die direct grenzen aan de aanduiding 'bouwvlak'. De voorzieningen ten behoeve van het kamperen moeten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gerealiseerd;
  • b. het kamperen is gekoppeld aan het agrarische bedrijf;
  • c. het terrein dat voor kamperen bij de boer gebruikt wordt bedraagt ten hoogste 0,5 hectare;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens)
  • e. het aantal kampeermiddelen bedraagt ten hoogste 40;
  • f. de oppervlakte per standplaats bedraagt ten minste 40 m2;
  • g. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • h. aangetoond is dat er per standplaats ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. er wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond.
3.5.2 Recreatiewoning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.4 teneinde recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5;
  • b. de recreatiewoningen worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd;
  • c. het vloeroppervlak per recreatiewoning bedraagt ten hoogste 100m2;
  • d. aangetoond is dat er per recreatiewoning ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • e. permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan;
  • f. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond;
  • h. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende (agrarische) bedrijven.
3.5.3 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.4 ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteiten vinden plaats ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de activiteiten betreffen niet de functies horeca of detailhandel;
  • c. de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruikt bedraagt niet meer dan 50 m2;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
  • e. aangetoond is dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
  • f. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond;
  • h. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.5.4 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  • e. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  • f. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • g. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • h. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • i. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk dient te zijn vanuit een efficiënte agrarische bedrijfsvoering;
  • c. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
  • d. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond.
3.6.2 Vergoten bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale omvang van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;
  • b. aangetoond is dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf noodzakelijk is in verband met de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
  • c. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige en landschappelijke waarden niet onevenredig aan worden getast door uitbreiding van het bouwvlak;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat de wijziging niet leidt tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • g. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.1.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels. Onder de hier bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichtingen, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;
  • b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

met daarbij behorende:

  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen:
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.1.2 Uitsterfregeling

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' geldt dat deze functie is toegestaan totdat deze is vervangen door een functie die past binnen de onder 4.1.1 onder a genoemde functies, dan wel tot het moment dat het gebruik ten behoeve van de functie detailhandel is beëindigd.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 4.1 genoemde functies worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen
  • a. nieuwbouw is niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 4.2.1 onder b, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 50% wordt vergroot;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel;
  • e. de afstand van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter.
4.2.2 Bijgebouwen
  • a. voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 de volgende regels;
  • b. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen, daaronder niet meegerekend eventuele kantoor- of praktijkruimten, bedraagt per bouwperceel maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 4.2.1 onder d van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen worden in elk geval gerekend :

  • a. het gebruik als staanplaats of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik voor wonen anders dan genoemd in 4.1;
  • c. het gebruik voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen, detailhandel en horeca anders dan genoemd in 4.1.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijking gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet worden genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 als bedoeld in 4.1
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 4.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder 4.1.
4.4.2 Voorwaarden

Bij het verlenen van de in 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling betrokken te worden: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continu karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  • c. er dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van deze regels, waarbij parkeren op eigen terrein uitgangspunt is. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bibeko & bubeko' gebruikt te worden.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen waaronder begrepen de winning, behandeling en opslag van grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;

met daarbij behorende:

  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 5.1 genoemde functies worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • c. het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 50%.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van putschachten bedraagt ten hoogste 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen bedraagt ten hoogste 5 meter.

Artikel 6 Bedrijf - Watersportbedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Watersportbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een watersportbedrijf in de vorm van de aan- en verkoop van pleziervaartuigen en andere watersportartikelen;
  • b. de opslag en reparatie van pleziervaartuigen;
  • c. zes vakantieappartementen;
  • d. twee bedrijfswoningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. evenementen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Bedrijf - Watersportbedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in artikel 6.1 genoemde functies worden gebouwd.

6.2.1 Gebouwen
  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800m3;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 5,5 meter;
  • d. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen bedraagt ten hoogste 70 m2;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • g. de afstand tussen een bedrijfsgebouw en bedrijfswoning bedraagt ten hoogte 20 meter;
  • h. de afstand van de bebouwing tot de perceelsgrenzen dient ten minste 5 meter te bedragen;
  • i. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 40% per bouwperceel.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, bedraagt ten hoogste 15 meter;
  • b. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • c. de hoogte van technische uitrustingen zoals kranen bedraagt ten hoogste 8 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen worden in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik voor horeca;
  • b. het gebruik voor detailhandel en groothandel anders dan genoemd in 6.1;
  • c. het gebruik voor transport- en/of garagebedrijven.

Artikel 7 Gemengd - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
  • b. uitoefening van horeca in categorie 2, uitsluitend op de begane grond;
  • c. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • d. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  • e. kantoren, uitsluitend op de begane grond behalve ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' waar op de verdiepingen ook kantoren zijn toegestaan;
  • f. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  • g. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels, uitsluitend op de begane grond. Onder de hier bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichtingen;
  • h. voor de onder d, e en f genoemde functies geldt dat de betreffende functie ook op de verdiepingen is toegestaan uitsluitend voorzover deze functie ter plaatse aanwezig was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

met daarbij behorende

  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 7.1 genoemde functies worden gebouwd.

7.2.1 Gebouwen
  • a. nieuwbouw van hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 7.2.1 onder b, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. het maximale bebouwingspercentage bedraagt voor de functie wonen:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%;
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%;
  • f. het maximale bebouwingspercentage voor de andere functies bedraagt 80% per bouwperceel.
7.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 7.2.1 onder e en f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 7.2.1 onder e en f van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.

Artikel 8 Gemengd - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels. Onder de hier bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichtingen, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;
  • b. kantoren;
  • c. dienstverlening
  • d. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende

  • e. verkeersvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 8.1 genoemde functies worden gebouwd:

8.2.1 Gebouwen
  • a. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 8.2.1 onder b, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. ten behoeve van de uitbreiding van gebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van de gebouwen ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. de voorgevel van het gebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de gebouwen op de belendende percelen, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het gebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient tenminste 3,00 meter te bedragen;
  • f. de afstand van de gebouwen tot de voorste perceelsgrens dient tenminste 10 meter te bedragen;
  • g. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.2.2 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1 Afwijking gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet worden genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 als bedoeld in 8.1;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 8.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder 8.1.
8.4.2 Voorwaarden

Bij het verlenen van de in 8.4.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling betrokken te worden: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continu karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  • c. er dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van deze regels, waarbij parkeren op eigen terrein uitgangspunt is. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bibeko en bubeko' gebruikt te worden.

Artikel 9 Gemengd - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. maatschappelijke voorzieningen;
  • e. uitoefening van horeca in categorie 2;
  • f. uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels. Onder de hier bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichting;

met daarbij behorende

  • g. verkeersvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Gemengd - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 9.1 genoemde functies worden gebouwd.

9.2.1 Gebouwen
  • a. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 9.2.1 onder b, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. ten behoeve van de uitbreiding van gebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. de voorgevel van het gebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de gebouwen op de belendende percelen gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het gebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. de afstand van de gebouwen tot de voorste perceelsgrens dient tenminste 4 meter te bedragen;
  • f. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel.
9.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 9.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter.

9.3 Afwijken van de gebruiksregels
9.3.1 Afwijken gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 9.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet worden genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 en 2 als bedoeld in 9.1;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 9.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder 9.1.
9.3.2 Voorwaarden

Bij het verlenen van de in 9.3.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling betrokken te worden: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continu karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
  • c. er dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van deze regels, waarbij parkeren op eigen terrein uitgangspunt is. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bibeko en bubeko' gebruikt te worden.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik voor wonen.

Artikel 10 Groen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen met een ecologische functie of potentie daartoe;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. een (ontsluitings)weg met bijbehorende verkeersvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. voet- en fietspaden;
  • i. kleinschalige evenementen;
  • j. nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 11 Groen - Landgoed

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. kantoren;
  • c. behoud en herstel van de cultuurhistorische, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
  • d. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. nieuwbouw van hoofdgebouwen en/of toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan behoudens herbouw en het bepaalde in 11.2.1 onder c, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • c. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 15% wordt vergroot;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat.
11.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van horeca in categorie 2;
  • b. wonen;
  • c. uitoefening van horeca in categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4';
  • d. detailhandel, verblijfsrecreatieve- en waterrecreatieve voorzieningen en één woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';

met daarbij behorende

  • e. verkeersvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Horeca' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 12.1 genoemde functies worden gebouwd:

12.2.1 Gebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. nieuwbouw en/of het toevoegen van nieuwe woningen, is niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 12.2.1 onder c, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • c. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 25% wordt vergroot;
  • d. binnen de functieaanduiding 'gemengd' is ten behoeve van functies in relatie tot waterrecreatie uitsluitend bebouwing toegestaan tot maximaal 15% van het grondoppervlak;
  • e. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • f. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel.
12.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 12.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 12.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 12.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.

Artikel 13 Maatschappelijk - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • c. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. een sportcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';

met daarbij behorende

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Maatschappelijk - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 13.1 genoemde functies worden gebouwd:

13.2.1 Gebouwen
  • a. nieuwbouw is niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 13.2.1 onder c, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpplan met niet meer dan 50% wordt vergroot;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te zijn afgestemd op die van de belendingen binnen deze bestemming;
  • f. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel;
  • g. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient tenminste 3,00 meter te bedragen.
13.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 13.2.1 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 13.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.

Artikel 14 Maatschappelijk - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kinderopvang zijnde een kinderdagverblijf en/of een buitenschoolse opvang met bijbehorende voorzieningen;

met daarbij behorende

  • b. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan en hier derhalve geen andere activiteiten mogen worden uitgeoefend;
  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Maatschappelijk - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 14.1 genoemde functies worden gebouwd:

14.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de voorgevel dient in de naar de wegzijde gekeerde grens van het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 60%;
  • e. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 3,00 meter te bedragen.
14.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst;
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen, daaronder niet meegerekend eventuele kantoor- of praktijkruimten bedraagt niet meer dan 70m2, waarbij het bepaalde in 14.2.1 onder d van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • d. de dakhelling van bijgebouwen met een kap is maximaal 45o;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter.

Artikel 15 Sport

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten met daarbij behorende voorzieningen zoals sportterreinen, kantines en kleedlokalen;
  • b. kinderopvang zijnde een kinderdagverblijf en/of een buitenschoolse opvang met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderopvang';

met daarbij behorende

  • c. ondergeschikte horecavoorzieningen, uitsluitend indien deze verband houden met de ter plaatse gevestigde sportactiviteiten;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. evenementen.
15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als 'Sport' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 15.1 genoemde functies worden gebouwd:

15.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 meter. In afwijking hiervan mag de hoogte van vlaggen- en lichtmasten, ballen- en kogelvangers en hiermee vergelijkbare bouwwerken maximaal 18 meter bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 15.2 ten behoeve van:

  • a. het vergroten van het bouwvlak met 20%;
  • b. het verhogen van de maximaal toegestane goothoogte en bouwhoogte met 20%.
15.3.2 Voorwaarden

Bij het verlenen van de in 15.3.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. het doel en de uitgangspunten van de bestemming wordt niet onevenredig aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden wordt in elk geval begrepen:

  • a. de uitoefening van detailhandel of een horecabedrijf, daaronder niet begrepen de exploitatie van een kantine.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;

met daarbij behorende

  • b. geluidswerende voorzieningen;
  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. evenementen.
16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 m.

Artikel 17 Wonen - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
    met daarbij behorende:
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. kleinschalige evenementen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als ‘Wonen - 1’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 17.1 genoemde functies worden gebouwd;

17.2.1 Gebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. het aantal toegestane woningen bedraagt maximaal het aantal zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b zijn ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' twee aaneengeschakelde woningen of één vrijstaande woning toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' bedraagt de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • g. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient voor vrijstaande woningen tenminste 3 meter te bedragen en voor geschakelde woningen aan de niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw ten minste 3 meter te bedragen;
  • h. het maximale bebouwingspercentage bedraagt het percentage dat als maximum staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'. Indien geen percentage is opgenomen dan bedraagt het maximale bebouwingspercentage:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%.
17.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 17.2.1 onder h van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 17.2.1 onder h van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
17.5.1 Kleine economie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • b. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • c. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • e. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Bedrijvenlijst kleine economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie).
17.5.2 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 17.1 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  • e. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  • f. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • g. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • h. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • i. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.

Artikel 18 Wonen - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen, met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
    met daarbij behorende:
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. kleinschalige evenementen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als ‘Wonen - 2’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 18.1 genoemde functies worden gebouwd;

18.2.1 Gebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. binnen deze bestemming mogen uitsluitend grondgebonden vrijstaande, halfvrijstaande of twee-aan-een gebouwde woningen worden gerealiseerd;
  • c. het aantal toegestane woningen bedraagt maximaal het aantal zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', worden de voorgevels van hoofdgebouwen uitsluitend in deze lijn gebouwd. Bij het ontbreken van deze aanduiding moet de voorgevel van het hoofdgebouw gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming worden gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • f. in afwijking van het bepaalde in 18.2.1 onder e ten aanzien van de toegestane maximale goothoogte is een setback toegestaan mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte;
  • g. het hoofdgebouw mag zowel plat als met kap worden afgedekt; de dakhelling van de kap dient minimaal 300 en maximaal 450 te bedragen;
  • h. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient voor vrijstaande woningen tenminste 3 meter en voor geschakelde woningen aan de niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw ten minste 3 meter te bedragen
  • i. in afwijking van 18.2.1 onder h geldt voor bouwpercelen die met de zijdelingseperceelsgrens aan de bestemming 'Groen' grenzen, dat de afstand ten minste 2 meter dient te bedragen;
  • j. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%;
18.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 18.2.1 onder j van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 18.2.1 onder j van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken ten behoeve van erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 18.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
18.3.2 Afwijken ten behoeve van bouwen achter gevellijn

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 18.2.1 onder a en d voor het bouwen voor het bouwvlak én de aanduiding 'gevellijn', met dien verstande dat:

  • a. de diepte van de uitbreiding maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van de uitbreiding gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan;
  • c. de breedte van de uitbreiding mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • d. de afstand van de voorkant van de uitbreiding tot aan de voorste erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;
  • e. de situering past in de stedenbouwkundige opzet en het straatbeeld.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.5.1 Kleine economie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 18.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • b. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • c. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • e. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Bedrijvenlijst kleine economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie).
18.5.2 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 18.1 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  • e. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  • f. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • g. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • h. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • i. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.

Artikel 19 Woongebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
  • b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • d. een kapsalon, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - kapsalon';
  • e. een massagesalon, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - massagesalon';
  • f. een atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier';
  • g. een dierenkliniek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek';
  • h. één recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • i. een bed & breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • j. dienstverlening, kantoren en bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  • k. een (kleinschalig) autoreparatiebedrijf zonder detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';

met daarbij behorende:

  • l. verkeersvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. speelvoorzieningen;
  • q. kleinschalige evenementen;
  • r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • s. garageboxen, uitsluitend waar deze ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn.
19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

op de als ‘Woongebied’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 19.1 genoemde functies worden gebouwd;

19.2.1 Gebouwen
  • a. het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is binnen deze bestemming niet toegestaan, behoudens herbouw en het bepaalde in 19.2.1 onder d, waarbij de bouwregels zoals opgenomen in dit artikel van toepassing zijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' twee halfvrijstaande woningen toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' het bouwen van een nieuw hoofdgebouw toegestaan. Het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan;
  • d. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaand bebouwde oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan met niet meer dan 20% wordt vergroot;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen binnen deze bestemming gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' bedraagt de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ten hoogste de op de verbeelding weergegeven maat;
  • g. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient voor vrijstaande woningen tenminste 2,5 meter en voor geschakelde aan de niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw tenminste 2,5 meter te bedragen;
  • h. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m2 maximaal 70%;
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m2 en 400 m2 maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m2 en 600 m2 maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m2 maximaal 40%;
19.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m2 maximaal 70 m2, waarbij het bepaalde in 19.2.1 onder h van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m2, maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m2 per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 19.2.1 onder h van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 2,70 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst;

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.2.3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
19.5 Afwijken van de gebruiksregels
19.5.1 Kleine economie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • b. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • c. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • e. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Bedrijvenlijst kleine economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie).
19.5.2 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 19.1 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  • e. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  • f. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • g. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • h. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • i. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
19.6 Wijzigingsbevoegdheid
19.6.1 Woningbouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1', 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2', en/of 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen in die zin dat ter plaatse nieuwe woningbouw mag worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • a. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • b. het aantal toegestane woningen bedraagt maximaal het aantal zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte en maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. het gestelde in 19.2.1 onder e, g en h, 19.2.2 en 19.2.3 van overeenkomstige toepassing is;
  • e. een goed woon- en leefklimaat van de woningen gegarandeerd dient te zijn en aanwezige bedrijven en/of andere inrichtingen niet in hun bedrijfsmatig functioneren belemmerd mogen worden;
  • f. de noodzakelijke onderzoeksaspecten in acht worden genomen, dat wil in elk geval zeggen:
    • 1. uit een ingesteld bodemonderzoek dient te blijken dat de bodem ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 2. voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder;
    • 3. geen belemmeringen aanwezig zijn in het kader van externe veiligheid;
    • 4. een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, tenzij:
      • vaststaat dat geen archeologische relicten worden verstoord, of
      • de geplande grondwerkzaamheden een gebied beslaan kleiner dan 1.000 m2 en de werkzaamheden plaatsvinden minder dan 50 meter verwijderd van een eerdere vindplaats.
    • 5. geen belemmeringen optreden voor eventueel aanwezige beschermde flora- en faunasoorten op en rondom het bouwperceel;
    • 6. hemelwater afkomstig van schoon oppervlak, voor zover mogelijk, wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem;
    • 7. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van deze regels, waarbij parkeren op eigen erf uitgangspunt is. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bibeko en bubeko' gebruikt te worden;
    • 8. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt belemmerd.
19.6.2 Bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4' te wijzigen in die zin dat ter plaatse nieuwbouw is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. nieuwbouw is toegestaan ten behoeve van kantoren, maatschappelijke voorzieningen en/of de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels. Onder de hier bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichtingen, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;
  • b. hoofdgebouwen worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' weergegeven maat;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gelijk aan de voorgevel van de hoofdgebouwen op de belendende percelen gesitueerd, met dien verstande dat, wanneer de voorgevels van de belendende percelen niet in dezelfde lijn zijn gelegen, de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gesitueerd binnen de zone tussen de voorgevels op de belendende percelen;
  • e. het maximale bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 60%;
  • f. de noodzakelijke onderzoeksaspecten in acht worden genomen, dat wil in elk geval zeggen:
    • 1. uit een ingesteld bodemonderzoek dient te blijken dat de bodem ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik:
    • 2. voldaan wordt aan de eisen uit de Wet geluidhinder;
    • 3. geen belemmeringen aanwezig zijn in het kader van externe veiligheid;
    • 4. een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, tenzij:
      • vaststaat dat geen archeologische relicten worden verstoord, of
      • de geplande grondwerkzaamheden een gebied beslaan klein dan 1.000 m2 en de werkzaamheden plaatsvinden minder dan 50 meter verwijderd van een eerdere vindplaats.
    • 5. geen belemmeringen optreden voor eventueel aanwezige beschermde flora- en faunasoorten op en rondom het bouwperceel;
    • 6. hemelwater afkomstig van schoon oppervlak, voor zover mogelijk, wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem;
    • 7. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen van deze regels, waarbij parkeren op eigen erf uitgangspunt is. Voor de toepassing dienen de normen uit de kolom 'rest bibeko en bubeko' gebruikt te worden;
    • 8. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt belemmerd.

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding, met bijbehorende belemmeringenstrook;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

20.2.1 Gebouwen

Op de als 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de als 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van onder 20.1 genoemde leiding;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 20.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegeven bestemming, dan wel gebouwen ten dienste van de leiding, mits:

  • a. geen aantasting ontstaat van de onder 20.1 genoemde leiding met bijbehorende beschermingszone;
  • b. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 20.1 genoemde leiding;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • c. het rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van leidingen met de daarbij behorende apparatuur en installaties;
20.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd ten dienste van de in 20.1 bedoelde leiding;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
20.4.3 Toelaatbaarheid

De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen aantasting van de belangen van de leiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook ontstaat of kan ontstaan. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanning

21.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150 kV;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
21.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de als 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienst van de onder 21.1 genoemde leiding;

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,00 m;
21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 21.2, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegeven bestemming, dan wel, gebouwen ten dienste van de leiding mits:

  • a. geen aantasting ontstaat van de onder 21.2 genoemde leiding met bijbehorende beschermingszone;
  • b. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 21.2 genoemde leiding;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende beheerder van de leiding;
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden.
21.4.2 Uitzonderingen

Het onder 21.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
21.4.3 Voorwaarden voor verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 21.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. geen aantasting van de belangen van de leiding en de daarbij behorende beschermingszone ontstaat of kan ontstaan;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent voorwaarde a.

Artikel 22 Leiding - Riool

22.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een riooltransportleiding;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de tot 'Leiding - Riool' aangewezen gronden, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten dienste van de onder 22.1 genoemde leiding;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 22.2, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegevens basisbestemming, dan wel, gebouwen ten dienste van de riooltransportleiding, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat van de onder 22.1 genoemde leiding met bijbehorende beschermingszones;
  • b. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 22.1 genoemde leiding;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse leidingen met de daarbij behorende apparatuur en installaties.
22.4.2 Uitzonderingen

Het in 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
22.4.3 Voorwaarden voor verlening

De in 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en de daarbij behorende beschermingszones ontstaat of kan ontstaan. Dienaangaande wordt voor verlening van de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 23 Waarde - Archeologie

23.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
23.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken, of;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een opppervlak beslaan van minder dan 100 m².
23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 23.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  • c. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 40 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
23.4.2 Uitzondering

Het onder 23.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
23.4.3 Voorwaarden voor verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 23.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 24 Waarde - Archeologie historische kern

24.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie historische kern' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
24.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie historische kern' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken, of;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m2.
24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 24.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
24.4.2 Uitzondering

Het onder 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
24.4.3 Voorwaarden voor verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 24.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvind van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 25 Waterstaat

25.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • 1. dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
    • 2. (overkluisde) watergangen;
    • 3. de bescherming, het beheer en het onderhoud van waterkeringen en watergangen inclusief het profiel van vrije ruimte.
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder 25.1 genoemde functies;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de basisbestemming, mits:

  • a. het belang van de waterkering en/of de watergang niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en/of de watergang omtrent voorwaarde a.

Artikel 26 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

26.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

26.2.2 Uitzondering

Het in artikel 26.2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2.1 ten behoeve van bouwwerken die krachtens hoofdstuk 2 van deze regels opgericht mogen worden, mits:

  • a. het bouwen plaatsvindt ten behoeve van een van de hieronder genoemde activiteiten:
  • 1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
  • 2. de verwezenlijking van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • 3. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • 4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • 5. de aanleg of wijziging van scheepswerven voor beroeps- of pleziervaartuigen;
  • 6. de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
  • 7. de uitbreiding of wijziging van bestaande steenfabrieken;
  • 8. de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  • 9. de winning van oppervlaktedelfstoffen;
  • 10. de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • 11. activiteiten van een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven die redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
  • 12. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • 13. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien zo gunstig mogelijke locatie, waarbij financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
  • b. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaardborgd blijft, en;
  • c. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  • d. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  • e. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  • f. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m e.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
  • g. het verlagen of verhogen van het waterpeil.
26.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in 26.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. welke vallen onder de kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  • d. waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan.
26.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning

De in 26.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  • b. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  • c. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  • d. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  • e. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.

Artikel 27 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

27.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van het Maaswater;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' bestemde gronden mag niet worden gebouwd.

27.2.2 Uitzondering

Het in 27.2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op de bouwwerken die krachtens Hoofdstuk 2 van deze regels mogen worden opgericht en waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan of aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.2.1 ten behoeve van bouwwerken die krachtens hoofdstuk 2 van deze regels opgericht mogen worden, mits:

  • a. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  • b. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  • c. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  • d. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  • e. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren, ophogen en verharden van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
  • g. het verlagen of verhogen van het waterpeil.
27.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in 27.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. welke vallen onder kapvergunningplicht en de in dat kader opgelegde herplantplicht, zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  • d. waarvoor de vereiste vergunning op grond van artikel 6.5 Waterwet is verleend, dan wel de daarvoor vereiste melding op grond van de Waterwet is gedaan.
27.4.3 Voorwaarden voor verlening van een omgevingsvergunning

De in 27.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktelichaam (de Maas) gewaarborgd blijft, en;
  • b. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (de Maas), en;
  • c. de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is en deze verhoging of afname wordt gecompenseerd, en;
  • d. de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam (de Maas) niet verslechtert;
  • e. voor het verlenen van de vergunning advies wordt ingewonnen bij de rivierbeheerder omtrent de toepassing van voorwaarde a t/m d.

Artikel 28 Waterstaat - Waterwingebied

28.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waterstaat - Waterwingebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening;
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
28.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de als 'Waterstaat - Waterwingebied' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de onder 28.1 worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de basisbestemming, mits:

  • a. dit niet leidt tot het toebrengen en/of kunnen toebrengen van schade aan de waterwinbelangen;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie omtrent voorwaarde a.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterwingebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies en installaties en het uitvoeren van werken en werkzaamheden ten behoeve van het vervoeren en/of bergen, opslaan, storten, verzinken of overslaan van schadelijke stoffen;
  • b. het tot stand brengen van constructies en installaties voor het verwerken van afvalstoffen;
  • c. het tot stand brengen van waterwegen.
28.4.2 Voorwaarden voor verlening

Het in 28.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik vallen;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
28.4.3 Uitzondering

De in artikel 28.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleende indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de waterwinbelangen, en voordat de omgevingsvergunning wordt verleend advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 30 Algemene bouwregels

30.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
30.1.1 Overschrijding voorgeschreven maten

Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

30.1.2 Minimaal toelaatbare maten

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

30.1.3 Heroprichting van gebouwen

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 30.1.1 en 30.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 31 Algemene gebruiksregels

31.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik voor een seksinrichting;
  • b. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • g. het gebruik van gronden, bouwwerken en/of gebouwen voor het opslaan van consumentenvuurwerk binnen de veiligheidsafstand, die ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten en geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten moet worden aangehouden, zoals verwoord in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels

32.1 Geluidzone - industrie
32.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

32.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals omschreven in de Wet geluidhinder, worden gebouwd.

32.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege de inrichting op de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

32.2 Vrijwaringszone - vaarweg
  • a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen en ter waarborging van de nautische belangen, de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de nabijgelegen vaarweg, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht dan wel opslag plaatsvinden;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor de bouw van bouwwerken dan wel het toestaan van opslag, mits toegestaan krachtens de onderliggende bestemming en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg; vooraf dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de vaarwegbeheerder.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

33.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50m en geen grotere oppervlakte dan 20m2 hebben;
  • c. het oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50m en geen grotere oppervlakte dan 12m2 hebben;
  • d. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2,00m bedraagt;
  • e. het oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
  • f. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4000m3;
    • 2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      • de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      • de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
  • g. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast;
33.2 Voorwaarden
33.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering

Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 33.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

33.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden

De in artikel 33.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

34.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:

  • a. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 35 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 36 Overige regels

36.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

36.2 Parkeren
36.2.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in Bijlage 4 Parkeernormen. Voor de toepassing dienen de norm uit de kolom 'rest bibeko & bubeko' gebruikt te worden.

36.2.2 Afwijken van het benodigd aantal parkeerplaatsen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 36.2.1 bepaalde indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.

36.3 Nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen te stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 37 Overgangsrecht

37.1 Overgangsrecht bouwen
37.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
37.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 37.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 37.1.1 met maximaal 10%.

37.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 37.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

37.2 Overgangsrecht gebruik
37.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

37.2.2 Wijzigen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 37.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

37.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 37.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

37.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 37.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 38 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Herten'.