direct naar inhoud van 4.7 Flora en fauna
Plan: Bestemmingsplan Lus van Linne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000205-VG01

4.7 Flora en fauna

Algemeen/relevantie voor het plan(gebied)

In verband met de uitvoerbaarheid moet in ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met de actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. In deze wetgeving is de bescherming van natuurgebieden respectievelijk beschermde diersoorten geregeld.

4.7.1 Beschermde gebieden

Resultaten

Voor de Lus van Linne is het ontwikkelen tot een kerngebied van nieuwe riviernatuur als beleidsdoelstelling vastgelegd. Doordat de Lus van Linne is in het POL en het latere Stimuleringsplan is begrensd als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geniet het plangebied een planologisch beschermingsregime. Binnen de EHS zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.

Rijkswaterstaat heeft conform de Europese Kaderrichtlijn Water in het Stroomgebiedbeheerplan voor de Maas en in het bijbehorende brondocument ontwikkeldoelen vastgesteld. Voor de Maas ter hoogte van de Lus van Linne is het herstel tot een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) als ontwikkelingsdoel gesteld. Om dit doel te bereiken is met name herstel van macrofauna en visbestanden noodzakelijk. Het kwaliteitselement waterplanten voldoet ter plekke reeds aan het GEP.

De Lus van Linne en de wijde omgeving zijn niet aangewezen als Natura 2000-gebied. In 2003 hebben GS van Limburg wel besloten om de Maasplassen op termijn voor te dragen als Vogelrichtlijngebied, met name vanwege de grote betekenis van de Maasplassen voor watervogels. Dit voornemen is tot op heden nog niet verwezenlijkt.

Een specifiek aandachtspunt vormt de betekenis van de Lus van Linne als opgroei- en ruigebied van de Grauwe gans. Met name de grazige oeverzone tussen de Maas en de Spoorplas heeft zich de laatste jaren ontwikkeld tot een gebied waar elke zomer zo'n 200 à 300 Grauwe ganzen verblijven (ruiende families in combinatie met niet-broeders en niet-succesvolle broeders). In het Beheerplan overzomerende Grauwe ganzen in de provincie Limburg (Geuns & Ten Tije, 2008) is een gericht gedoogbeleid voorgesteld, teneinde deze kwaliteit voor de toekomst te behouden. Het ganzengedoogbeleid kenmerkt zich door een hoge mate van vervangbaarheid. Bij realisatie van de natuurontwikkelingsdoelstellingen (volgens het Stimuleringsplan NB&L) kan het instrumentarium voor ganzenbeheer in beginsel elders in het Maasplassengebied worden ingezet, aldus een toelichting van de Provincie Limburg (april 2010).

Conclusie

Vanuit het aspect beschermde gebieden zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.7.2 Actuele natuurwaarden

(Deel)onderzoek(en)

De actuele natuurwaarden in de Lus van Linne zijn ten behoeve van het MER geïnventariseerd. Als onderdeel van het project Maas in Beeld zijn alle natuurgegevens van het plangebied gebundeld (Kurstjens & Peters, 2010). Het rapport geeft een samenvatting van alle ecologische gegevens uit ecologische databanken van gegevensbeherende instanties (FLORON, SOVON, RAVON, Vlinderstichting, EIS), de Provincie Limburg, de website www.waarneming.nl en in het recente verleden uitgevoerde inventarisaties (Groenplanning, 2006). De dataset is aangevuld met recente waarnemingen van enkele omwonenden, particulieren en auteurs. In aanvulling op het Maas in Beeld-rapport zijn in 2010 aanvullende inventarisaties uitgevoerd van broedvogels, vleermuizen, bijzondere planten, libellen en dagvlinders.

Resultaten

Herstel van de belangrijke rivierprocessen

In het VKA zijn optimalisatievoorstellen overgenomen ten aanzien van het herstel van de belangrijke rivierprocessen overgenomen: de instroomdrempels zijn verhoogd en worden aangelegd met overmaats grind.

De ruimtelijke schaal van de geulen en platen op Schuttelkesnak is vergroot. De Spoorplas wordt direct achter de instroomdrempels ondieper, zodat inspoelend grind en zand niet in de diepte van de plassen verdwijnt, maar ter plaatse ondiepe oeverzones of eilanden kan vormen.

Ontwikkelingskansen van riviergebonden ecotopen en soorten

Er zijn een achttal specifieke rivierecotopen en vele riviersoorten waarvoor de Lus van Linne uitgesproken kansen biedt en die ook aansluiten bij de eigenheid en de specifieke processen van dit Maastraject. Het is belangrijk de effecten van het plan juist op deze kenmerkende natuurwaarden te beoordelen.

De arealen te realiseren typische riviergebonden ecotopen zijn in het VKA met een tiental hectares vergroot ten opzichte van de bestaande situatie en de te verwachten autonome ontwikkeling van het plangebied door de gedeeltelijke verondieping van de Osenplas, de toevoeging van eilanden in de Spoorplas en vergroting van de ondiepe delen. Na realisatie van het VKA is bijna 75% van de uiterwaard als 'natuurlijk ecotoop' te kwalificeren. Het areaal diep water neemt af en de agrarische ecotopen worden omgevormd tot natuur.

De effecten van het plan zullen zich ook vertalen in kansen voor indicatieve soorten voor het gebied. De kansen voor kenmerkende soorten zullen over de hele linie (sterk) toenemen.

Ecologisch functioneren van de plassen

De ecologische kwaliteit van plassen in uiterwaarden wordt bepaald door een rijke variatie aan diepte, het substraat en stroming. Het VKA vergroot het areaal diep water in de Gerelingsplas. De plas zal blijft daardoor een ecologisch niet erg rijk watersysteem.

De verdieping van de Gerelingsplas wordt gecompenseerd door verondieping van de Spoorplas, die maximaal 4 meter diep wordt. Ook ontstaat nieuw ondiep water in de geulen van de oostelijke binnenbocht. Het areaal aan ondiep water neemt toe van 23 ha naar 35 ha. Hierdoor verbeteren de kansen voor waterplanten en macrofauna aanzienlijk. Ook de kansen voor vissen en amfibieën verbeteren. In de oostelijke helft van de plas (nevengeul langs Peupelensteen) blijft de bestaande bodemsituatie (sliblaag) gehandhaafd.

Door verlegging van de instroomopening van de Gerelingsplas naar benedenstrooms, het openen van een nevengeul via het oostelijk deel van de huidige Spoorplas langs Peupelensteen en de aanleg van een duiker in de overlaat tussen de Osenplas en de Gerelingsplas ontstaat een bijna continue doorstroming.

In het VKA leidt de planuitvoering tot een beperkt verlies aan actuele natuurwaarden:

  • De zone met ondiep water in de Gerelingsplas en de Spoorplas wordt deels vergraven (5 van 22 ha). Op de grens tussen de diepere en ondiepere delen worden in beide plassen dammen aangelegd, waarmee de oostelijke delen ondiepe delen van beide plassen worden afgescheiden van de te vergraven diepere westelijke delen.
  • De centrale tussendam (5,5 ha) die thans is begroeid met een ruig struweel en deels jong, ooit aangeplant, bos wordt geheel vergraven. De dam is van enige betekenis voor planten en van belang voor met name struwelen (Nachtegaal, Spotvogel). De nieuwe centrale dam krijgt pas op middellange termijn een vergelijkbaar karakter.
  • Een deel van de solitaire populieren (0,24 ha) zal moeten wijken voor de herontwikkeling. De meest zuidelijke bomen kunnen mogelijk gespaard worden.
  • De doorbraakkolken in de kade tussen Spoorplas en Gerelingsplas zullen bij de herinrichting worden vergraven. Inpassing is nagenoeg onmogelijk en waarschijnlijk weinig effectief.
  • De akker (2,5 ha) en agrarische graslanden (43,5 ha) zullen worden vergraven. Deze graslanden zijn momenteel met name van betekenis voor rustende en foeragerende watervogels (zie hierna).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000205-VG01_0028.png"

In het ontwerp is het handhaven van de meest waardevolle natuur in de Lus van Linne als vertrekpunt genomen. Het VKA behoudt en beschermt het ooibos Peupelensteen (4,9 ha), de wilgenzoom op de Maasoever tegenover Linne (2,4 ha), de grindgraslanden en droge ruigte op de grindoverslag op de Koeweide (8,2 ha) en de ondiepe delen van de Spoorplas en (deels) de Gerelingsplas.

Watervogels

Voor vogels die op de waterbodem foerageren als Kuifeend, Tafeleend, Nonnetje, Pijlstaart, Wintertaling worden geen negatieve effecten verwacht. De huidige plassen zijn voor deze soorten reeds minder optimaal en deze soorten foerageren al hoofdzakelijk op de rivier.

Het areaal geschikt foerageergebied binnen de Lus van Linne zal toenemen. Het areaal ondiep water, waarvan de bodem ook daadwerkelijk bereikbaar is, neemt aanzienlijk toe. Het voedselaanbod zal verbeteren door een groter areaal aan zandig en grindig substraat en hout op de waterbodem, waarop macrofauna (onder andere allerhande riviermosselen, vlokreeften en eendagsvliegen) beter gedijen dan op slib.

Ook voor viseters wordt geen verslechtering van het voedselaanbod voorzien; een beperkte verbetering is mogelijk. Door areaaluitbreiding van ondiep water in met name de Spoorplas kan een beter opgroeihabitat en voortplantingsbiotoop voor vissoorten worden verwacht, en daarmee een hoger voedselaanbod.

Voor waterplanteneters (onder andere Zwanen, Wilde eend en Krakeend) wordt per saldo een verbetering in het voedselaanbod verwacht. Er ontstaat beduidend meer ondiep water waarin ook waterplanten kunnen groeien. Zwanen en Wilde eend kunnen hiervan profiteren. Hierbij is ook de verandering van het beheer op het land van belang. Hierdoor neemt overmatige graasdruk op waterplanten in de oeverzone af en nemen mogelijkheden voor een rijkere begroeiing in de oevers toe.

Voor grasetende overwinterende watervogels, zoals Kolgans en Smient, treedt per saldo een afname aan foerageergebied op. Dit hangt samen met de omzetting van intensief agrarisch grasland ten zuiden van de Spoorplas in meer natuurlijke begroeiingstypen en natuurlijk grasland.

Op het areaal aan geschikt slaap- en rustgebied worden geen effecten verwacht. Voor bepaalde soorten zal meer dekking in de oeverzones van de plassen ontstaan. Daar staat tegenover dat de verhoogde toegankelijkheid van het gebied voor verstorende effecten kan zorgen op watervogels in de plassen.

De waterbodem van een aantal plasgedeelten zal tijdens de werkzaamheden worden omgewoeld en in beweging komen, er zal tijdelijk een grotere troebelheid optreden en de werkzaamheden kunnen verstorend werken op watervogels, maar ook op broedvogels in de oevers en de ooibossen.

Door zorgvuldige uitvoering en het nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen (volgens de FFW-gedragscode 'Zorgvuldig Winnen') worden deze effecten evenwel tot een minimum beperkt en zal slechts sprake zijn van tijdelijke verontrustingen. Langjarige afname van de aanwezige populaties is niet waarschijnlijk. Ervaringen met andere natuurontwikkelingsprojecten en delfstofwinningen leren dat grootschalig grondverzet kan samengaan met de aanwezigheid van grote aantallen watervogels.

De betekenis van de Lus van Linne als broedgebied voor de Grauwe gans zal naar verwachting toenemen.

Conclusie

Vanuit het aspect actuele natuurwaarden zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.7.3 Kans op verstoring, betekenis van rust en stilte

Algemeen/relevantie voor het plan(gebied)

Verstoring kan een wezenlijk effect hebben op watervogels in waterrijke gebieden. Wezenlijke factoren als broedsucces, beschikbaarheid van foerageergebieden en energieverbruik (stress, vluchtreacties) kunnen in het geding zijn.

Resultaten

De voornaamste betekenis van de plassen in de Lus van Linne is die van rust- en foerageergebied voor broedende en overwinterende watervogels Het jaarrond openstellen van de Osenplas voor watersport, en sportvisserij betekent dat, met name in het broed- en zomerseizoen, de kans op verstoring van vogels op en rond de Osenplas zal toenemen. Dit verlies is acceptabel, omdat de rustfunctie elders wordt gegarandeerd.

In het Voorkeursalternatief VKA wordt de Spoorplas afgesloten voor alle watersport. Daardoor neemt de verstoring van watervogels aanzienlijk af.

De belangrijke rustfunctie van de Gerelingsplas wordt geborgd, doordat alleen nog maar in de zomermaanden (juli tot en met oktober) watersport mogelijk zal zijn en dit bovendien voorbehouden zal zijn aan kleinere, stille, langzaam varende boten. Verstoring in de gevoelige broedperiode en winterperiode wordt daarmee voorkomen. Tijdens de uitvoeringsperiode wordt de vaarbeperking actief gehandhaafd, door middel van bebording en dagelijks toezicht. Na de sluiting van de verbinding met de Maas wordt de vaarbeperking adequaat gehandhaafd door een dan te realiseren afsluitbare doorvaarconstructie in de dam tussen de Osenplas en Gerelingsplas.

In het VKA wordt bovendien extra rust- en foerageergebied voor watervogels toegevoegd in de nieuwe geul in de Schuttelkesnak.

Van belang is verder dat de kans op verstoring in het Voorkeursalternatief VKA feitelijk afneemt ten opzichte van de huidige situatie, waarin zowel de Gerelingsplas als de Osenplas het hele jaar toegankelijk is over het water.

Conclusie

Vanuit het aspect kans op verstoring, betekenis van rust en stilte zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

4.7.4 Wettelijk beschermde en/of anderszins bijzondere soorten

Algemeen/relevantie voor het plan(gebied)

De te verrichten werkzaamheden moeten vergunbaar zijn in het kader van de Flora- en faunawet.

(Deel)onderzoek(en)

Ten behoeve van het MER is een overzicht opgesteld van alle beschikbare gegevens over bijzondere en beschermde soorten in de Lus van Linne (Kurstjens & Peters, 2010).

In het seizoen 2010 is extra veldwerk in het gebied verricht, onder meer een broedvogelinventarisatie en vleermuizenonderzoek (onderdeel van het project Maas in Beeld).

Resultaten

Op basis van het bestaande overzicht kan worden vastgesteld dat binnen het plangebied Lus van Linne vijf strikt beschermde zoogdiersoorten (Bever, vier vleermuissoorten), één streng beschermde vis (Meerval) en één streng beschermde plant voorkomen (Wilde marjolein).

Van schade aan beschermde soorten in de zin van de Flora- en Faunawet zal geen sprake zijn:

  • Planten: Wilde marjolein is een kenmerkende soort voor de Maas, die de laatste jaren een sterke uitbreiding te zien heeft gegeven en zeker niet zeldzaam is in het Maasplassengebied. Enkele groeiplaatsen worden vergraven, maar dat leidt niet tot wezenlijke schade aan de locatie populatie. Na vergraven mag een snelle hervestiging op veel grotere schaal dan in de actuele situatie verwacht worden.
  • Vogels: Schade aan broedende vogels en verstoring van nesten wordt bij voorbaat voorkomen door wettelijk noodzakelijke voorzorgsmaatregelen. Vernietiging van vaste nest- en verblijfplaatsen (Havik, Buizerd, Ransuil, kolonie Blauwe reiger) is niet aan de orde: alle binnen het plangebied aanwezige vaste nestplaatsen blijven behouden. Belangrijk is blijvende aandacht voor de omgang met het oude bos Peupelensteen (reigerkolonie).
  • Zoogdieren: Op de vijf beschermde soorten worden geen negatieve effecten verwacht. De vleermuizen ondervinden geen enkele schade. De kwaliteit van het bestaande biotoop voor de Bever blijft gelijk of verbetert. Er wordt voldoende wilgenhout langs de oevers behouden en in de wijde omgeving van de beide burchten zijn geen werkzaamheden voorzien.
  • Amfibieën: Er komen alleen enkele algemene, licht beschermde soorten voor. Het project heeft vooral positieve effecten op deze soorten.
  • Reptielen: Geen soorten aanwezig.
  • Vissen: In de plassen is alleen Meerval bekend als beschermde soort. Deze soort zal geen wezenlijk nadelige effecten ondervinden. Weliswaar treedt tijdelijk verstoring van de waterkolom en waterbodem op, maar gelet op de actuele ontwikkeling van de Meerval (sterke toename), het grote aantal wateren in de nabije omgeving en de relatieve aangepastheid aan troebele wateren, zal dit geen nadelige effecten op de populatie van Europese Meerval hebben. Het areaal aan ondiepere delen verbetert na uitvoering, evenals belangrijk schuil-/jaagbiotoop, in de vorm van overhangende, ingroeiende vegetatie en dood hout. Met name in de Spoorplas blijft veel biotoop met een slikrijke bodem aanwezig, het favoriete biotoop van de Meerval (Emmerik, 2009). De Europese Meerval is overigens niet echt kenmerkend voor ecologisch goed ontwikkelde Maasplassen en minder geschikt als indicator- of doelsoort. Er zou sprake zijn van dat de meerval in de Maas en Maasplassen door zijn vraatzucht een behoorlijke aanslag doet op de overige visstand (Emmerik, 2009). Mogelijk zal de Europese Meerval binnen niet al te lange termijn van de lijst met beschermde soorten verdwijnen.
  • Insecten: Geen beschermde soorten waargenomen.

Conclusie

Vanuit het aspect wettelijk beschermde en/of anderszins bijzondere soorten zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.

Eindconclusie (flora en fauna)

Vanuit het aspect flora en fauna zijn geen belemmeringen te verwachten voor de voorgestane ontwikkeling van het plangebied.