Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kloosterweg 96
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000196-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1. De gronden aangewezen voor de bestemming ‘agrarisch’ zijn bestemd voor:
a)  agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven;
b)  productiegerichte paardenhouderij;
c)  bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
d)  ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ (bw) is alleen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering uitsluitend één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen toegestaan, binnen deze aanduiding zijn geen bedrijfsactiviteiten toegestaan;
e)  water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f)   het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
 
3.1.2. Met daaraan ondergeschikt:
a)  verkeersvoorzieningen;
b)  openbare nutsvoorzieningen;
c)  ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100 m2;
d)  extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
Op de als ‘Agrarisch’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd.
 
3.2.1. Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a) gebouwen worden enkel ter plaatse van de aanduiding ‘Bouwvlak’ gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ (bw) uitsluitend één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen gebouwd mag worden;
b) de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
c) de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
d) de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3
 
3.2.2. Bijgebouwen
Ter plaatse van de aanduiding ‘Bedrijfswoning’ mogen bijgebouwen worden gebouwd met dien verstande dat:
a) het totale grondoppervlak van de bijgebouwen per bouwvlak ten hoogste 100 m2 bedraagt;
b) de goothoogte van bijgebouwen ten hoogste 3,5 meter bedraagt;
c) de bouwhoogte van bijgebouwen te hoogste 5,5 meter bedraagt.
 
3.2.3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a) silo’s zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘Bouwvlak’;
b) de bouwhoogte van silo’s bedraagt ten hoogste 15 meter;
c) de hoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘Bouwvlak’ ten hoogste 2 meter
d) de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘Bouwvlak’ ten hoogste 5 meter;
e) de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt buiten de als ‘Bouwvlak’ aangeduide gronden ten hoogste 1 meter;
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) per aaneengesloten 2 hectare mag één schuilgelegenheid worden opgericht;
b) het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 30 m2;
c) de oppervlakte van het perceel waar de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd bedraagt ten minste 2500 m2;
d) de goothoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 2 meter;
e) de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 3 meter;
f)  de schuilgelegenheid binnen 5 meter van de perceelsgrens wordt opgericht;
g) aangetoond is dat ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan de gronden van aanvrager die ter plaatse zijn aangeduid als 'Bouwvlak';
h) aangetoond is dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid in het landschap dient te passen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van de gronden en opstallen wordt in elk geval gerekend:
a)  het gebruik van de gronden als volkstuin;
b)  het beoefenen van lawaaisporten;
c)  het gebruik van gronden en opstallen voor de bewerking van grondstoffen ten behoeve van het produceren van meststoffen;
d)  het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
e)  het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
f)   het gebruik van gronden buiten de agrarische bouwkavel voor buitenopslag;
g)  het gebruik van gronden en opstallen voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden;
h)  het plaatsen van kampeermiddelen;
i)   het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
j)   het gebruik van opstallen voor recreatiewoningen;
k)  het gebruik van gronden en opstallen voor niet- agrarische nevenactiviteiten
l)   het gebruik van opstallen als afhankelijke woonruimte.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1. Niet-agrarische nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.4 ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)  de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak';
b)  buitenactiviteiten uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak';
c)  het geen horeca of detailhandel betreft;
d)  de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruikt ten hoogste 50m2 bedraagt;
e)  aangetoond is dat geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
f)   aangetoond is dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
g)  aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsontwikkeling worden aangetast;
h)  aangetoond is dat geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
 
3.5.2 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 3.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a)  er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
b)  er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
c)  er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
d)  de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
e)  de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
f)   er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
g)  per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
h)  de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
i)   in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen:
3.6.1. Ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a)  de vormverandering dient noodzakelijk te zijn vanuit een efficiënte agrarische bedrijfsvoering;
b)  de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
c)  een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
d)  vooraf is aangetoond dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
e)  de bepaling met betrekking tot in het plan opgenomen dubbelbestemmingen van toepassing zijn;
f)   er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu.
 
3.6.2. Ten behoeve van de uitbreiding van een bouwvlak van een agrarisch bedrijf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a)  de totale omvang van het bouwvlak mag niet meer dan 1,5 ha bedragen;
b)  de uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk is in verband met de continuïteit van het bedrijf. Hiertoe dient vooraf advies wordt ingewonnen bij de directeur van de hoofdgroep Ruimte, Groen en Verkeer van de provincie;
c)  de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
d)  een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
e)  vooraf is aangetoond dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
f)   de bepaling met betrekking tot in het plan opgenomen dubbelbestemming van toepassing zijn;
g)  er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu.
 
3.6.3 Ten behoeve van het hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a)  er dient sprake te zijn van een bedrijf dat redelijkerwijs niet meer bruikbaar is voor eigentijdse agrarische bedrijfsvoering, een en ander blijkens een deskundig advies;
b)  hergebruik dient plaats te vinden in de bestaande bouwmassa en overtollige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
c)  hergebruik is alleen mogelijk indien een ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In een bedrijfsplan dient aangetoond te worden welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor het hergebruik;
d)  het woon- en leefklimaat in de omgeving mag niet worden aangetast;
e)  het hergebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
f)   het gebruik mag niet leiden tot een belemmering voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven;
g)  bij hergebruik voor een burgerwoning dient de agrarische functie in zijn geheel te vervallen;
h)  de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
i)   een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd.