direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden
Plan: Kern Asenray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000124-VG01

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven en productiegerichte paardenhouderijen;
  • b. bedrjifswoningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 1 agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden,

met daarbij behorende:

  • f. verkeersvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100m2;
  • k. extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gelden de volgende regels:

op de als 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bouwwerken ten dienste van de onder 5.1 genoemde functies worden gebouwd.

5.2.1 Gebouwen
  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • c. nieuwbouw van een agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan, behoudens herbouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met inachtneming van de bouwregels;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • f. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800m3.
  • g. het bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel tot 200m2 ten hoogste 70%;
    • 2. per bouwperceel tussen 200m2 en 400m2 ten hoogste 60%;
    • 3. per bouwperceel tussen 400m2 en 600 m2 ten hoogste 50%;
    • 4. per bouwperceel groter of gelijk aan 600m2 ten hoogste 40%.
5.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100m2. Het bepaalde in artikel 5.2.1 lid h is van overeenkomstige toepassing;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouw van silo's is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 15 meter;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van teeltondersteunende voorzieningen, bedraagt ten hoogste 1 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten de als bouwvlak aangeduide gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. per aaneengesloten 2 hectare als agrarisch bestemde gronden mag ten hoogste 1 schuilgelegenheid worden opgericht;
  • b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 30m2;
  • c. het oppervlak van het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd bedraagt ten minste 2000m2;
  • d. de goothoogte bedraagt ten hoogste 2 meter;
  • e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten hoogste 5 meter van de perceelsgrens;
  • g. aangetoond is dat er ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarop de dieren gehuisvest worden, geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan het bouwvlak waarop de dieren zijn gehuisvest;
  • h. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend in het landschap is gemaakt of gemaakt wordt.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/ -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/ -verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • f. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak voor buitenopslag;
  • g. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik van bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • k. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • l. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4.1 onder h teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de gronden direct grenzen aan de als 'Bouwvlak' aangeduide grond binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden';
  • b. het kamperen is gekoppeld aan het agrarisch bedrijf;
  • c. het terrein dat voor kleinschalig kamperen gebruikt wordt bedraagt ten hoogste 2 hectare;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, caravan of vouwwagen);
  • e. maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • f. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • g. de standplaatsen een minimale oppervlakte hebben van 30m2;
  • h. per standplaats één parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' worden gerealiseerd.
5.5.2 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.4 teneinde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' recreatiewoningen te realiseren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aantal recreatiewoningen te plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 6;
  • b. de recreatiewoningen worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing;
  • c. per recreatiewoning bedraagt het oppervlak ten hoogste 100m2;
  • d. aangetoond is dat per recreatiewoning ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • e. permanente bewoning van een recreatiewoning is niet toegestaan;
  • f. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke en natuurwaarden;
  • g. er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • h. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven.
5.5.3 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.4 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt ten hoogste 70 m2;
  • e. de situering van de afhankelijke woonruimte mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''bouwvlak' gerealiseerd worden;
  • f. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • g. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • h. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • i. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  • j. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Aanlegverbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden.
5.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het onder 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. vallen onder de omgevingsvergunningplicht voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
5.6.3 Voorwaarden voor verlening omgevingsvergunning

De onder 5.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende en omringende gronden.