4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2.3 onder f teneinde tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten ten behoeve van het agrarische grondgebruik te plaatsen buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' op te richten;
-
b. de bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
-
c. de hoogte van hagelnetten bedraagt ten hoogste 4 meter;
-
d. de hoogte van andere teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2,50 meter;
-
e. de totale oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen per agrarisch bedrijf bedraagt buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden ten hoogste 1 hectare;
-
f. aangetoond is dat er geen overwegende bezwaren vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem bestaan;
-
g. er voldaan is aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld gemeentelijk beleid;
-
h. aangetoond is dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
-
i. aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak bestaat voor het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
4.3.2 Schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de als 'Bouwvlak' aangeduide gronden voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. per aaneengesloten 2 hectare mag één schuilgelegenheid worden opgericht;
-
b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 30 m2;
-
c. de oppervlakte van het perceel waar de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd bedraagt ten minste 2.000 m2;
-
d. de goothoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 2 meter;
-
e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt ten hoogste 3 meter;
-
f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten hoogste 5 meter van de perceelsgrens;
-
g. aangetoond is dat ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan het bouwvlak waarop de dieren gehuisvest zijn;
-
h. aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid in het landschap dient te passen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4.1 onder h teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de gronden direct grenzen aan de als 'Bouwvlak' aangeduide grond binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden';
-
b. het kamperen is gekoppeld aan het agrarisch bedrijf;
-
c. het terrein dat voor kleinschalig kamperen gebruikt wordt bedraagt ten hoogste 2 hectare;
-
d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, caravan of vouwwagen);
-
e. maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan;
-
f. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
-
g. de standplaatsen een minimale oppervlakte hebben van 30m2;
-
h. per standplaats één parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
-
i. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' worden gerealiseerd.
4.5.2 Recreatiewoning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4.1 onder j teneinde recreatiewoningen, ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de recreatiewoning wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak';
-
b. het aantal recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5;
-
c. het vloeroppervlak per recreatiewoning bedraagt ten hoogste 100m2;
-
d. per recreatiewoning één parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
-
e. permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan;
-
f. aangetoond is dat het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende (agrarische) bedrijven.
4.5.3 Niet-agrarische nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4.1 onder k ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de activiteiten vinden plaats binnen de bestaande bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'Bouwvlak';
-
b. het betreft geen horeca of detailhandel;
-
c. de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruikt bedraagt ten hoogste 50m2;
-
d. aangetoond is dat geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
-
e. aangetoond is dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
-
f. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsontwikkeling worden aangetast;
-
g. aangetoond is dat geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
4.5.4 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.4.1 onder l voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van zorg blijkt;
-
b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
-
c. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
-
d. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt ten hoogste 70 m2;
-
e. de situering van de afhankelijke woonruimte mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''bouwvlak' gerealiseerd worden;
-
f. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
-
g. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
-
h. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
-
i. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
-
j. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Aanlegverbod
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
-
a. het aanleggen van wegen of andere verhardingen;
-
b. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
-
c. het aanbrengen van houtopstanden;
-
d. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
-
e. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
4.6.2 Uitzondering op aanlegverbod
Het onder 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
-
b. vallen onder de omgevingsvergunningplicht voor het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
-
c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
4.6.3 Voorwaarden voor verlening omgevingsvergunning
De onder 4.6.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende en omringende gronden.